Dit weblog heeft vanaf nu een nieuw, modern uiterlijk. Het is nog wel een beetje work in progress. Ik hoop voorjaar 2019 alle puntjes op de i te hebben gezet. Suggesties voor aanpassingen zijn welkom. Peter.
Echt betalen voor fraude medebestuursleden
In deze zaak wordt een bestuurslid (de secretaris, belast met jeugdactiviteiten) veroordeeld tot betaling van €50.000 vanwege fraude door de voorzitter (die er met de kas vandoor is). Er is in de loop van een aantal jaren in totaal € 240.000 overgeboekt van de vereniging naar een stichting. Daar is het geld vervolgens verdwenen. Er was geen geldige grond voor de overboekingen.
Volgens de secretaris hadden de voorzitter en penningmeesters met de oprichting van de stichting het doel om te voorkomen dat ” het bestuur van de vereniging over grote bedragen kon beschikken” na eerdere fraude.
De secretaris werd door de rechtbank veroordeeld tot schadevergoeding op grond van (het in 2013 gewijzigde) artikel 2:9 BW. In principe is de secretaris dus aansprakelijk voor € 140.000,00 schade (gelet op haar zittingstermijn), maar het bedrag werd door de rechtbank gematigd door de rechter tot €50.000.
Het gerechtshof bekrachtigt de uitspraak van de rechtbank.
” [De secretaris heeft] verklaard [] dat [penningmeester] en [voorzitter] door de vereniging waren gevraagd om uit te zoeken hoe het kon dat er € 20.000 weg was, dat bleek dat de secretaris voor haar een dakloze was die geld bij elkaar probeerde te scharrelen en dat het [penningmeester] en [voorzitter] toen beter leek om een stichting op te richten zodat het bestuur van de vereniging niet over grote bedragen kon beschikken. Uit deze verklaring komt duidelijk naar voren dat [de secretaris] wist dat de stichting is opgericht om er grote bedragen geld van de vereniging naar toe over te hevelen, zonder dat daarvoor (toen nog) een (rechts)grond bestond.”
Juridisch klopt dit, en lijkt het me ook de enige aanpak. Ik kan me goed voorstellen dat de secretaris de hele stichting als onderdeel van “de club” zag, en niet bekend was met het concept “rechtspersoonlijkheid”. Aan de andere kant had de rechtbank het door de secretaris te betalen bedrag als verlaagd met € 90.000, min of meer uit coulance met de secretaris. Zoals het hof overweegt, heeft dit als gevolg dat het tekort zal moeten worden opgehoest door de vereniging / de leden.
In de titel van deze post zeg ik “echt betalen”, maar uiteraard is cassatie bij de Hoge Raad mogelijk. En verder is het nog maar de vraag of het vonnis succesvol ten uitvoer kan worden gelegd, of de secretaris wel voldoende financiële middelen heeft. Een vonnis blijft echter 20 jaar geldig, en de termijn kan worden verlengd.
Gerechtshof Den Haag 28.08.2018
ECLI:NL:GHDHA:2018:2063
Hoger beroep van ECLI:NL:RBROT:2017:9351 (blogpost)
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
Beslissing
- –
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 juni 2017;
Informele vereniging als huurder
Rechtbank Amsterdam 3 november 2017
ECLI:NL:RBAMS:2017:8672
In deze zaak vordert een verhuurder ontruiming van een pand met een groep bewoners (te weten studenten). In een eerdere rechtszaak is in 1989 besloten dat de bewoners een vereniging vormden “aan wie de huurrechten met betrekking tot de woning toekomen” (al sinds 1945 overigens). Het gaat om een informele vereniging (“vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid”), met een naam (” Pinocchio” ), bankrekening, en een contactpersoon, maar zonder (notariële) statuten en (toen nog) zonder inschrijving bij de KvK. De verhuurder is nu een nieuwe rechtszaak begonnen. De rechter is vrij snel klaar met het eerste argument: ” Hieruit volgt dat de vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid Pinocchio nog altijd de huurder is van het gehuurde.” Volgen nog wat argumenten van verhuurder die gebaseerd zijn op (gestelde) gebreken in de nakoming van de huurovereenkomst.
vonnis van de kantonrechter
[eiser]
1. de vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid Pinocchio
2. [gedaagde sub 2]
3. [gedaagde sub 3]
4. [gedaagde sub 4]
5. [gedaagde sub 5]
6. [gedaagde sub 6]
7. de onbekende (onder)huurder(s) en/of hen die verblijven in het registergoed aan de [adres]
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Feiten
– Sedert 1945 wordt de litigieuze flatwoning (…), welke woning bestaat uit een hal, keuken, badkamer en zes voor afzonderlijke bewoning bestemde kamers, bewoond door vrouwelijke studenten, die elk voor kortere of langere tijd een kamer in gebruik hebben en, na vertrek, worden opgevolgd door een andere studente.
– De naam “Pinocchio” is op een bord bij de toegangsdeur tot de woning vermeld, onder welke naam ook de telefoonaansluiting van de woning in de telefoongids is vermeld.
– Door de bewoonsters wordt één harer als contactpersoon aangewezen, die de gemeenschappelijke bankrekening (…) beheert, waaruit onder meer de huurbetalingen worden verricht. Bedoelde bankrekening staat op naam van de contactpersoon met de vermelding “inzake” (…) Pinocchio.
– Een brief van [eiser] ’s met dagtekening 1 mei 1979 inzake de wijze van huurbetaling is gericht aan Pinnochio (…)
– Een brief van [eiser] ’s van 31 mei 1983 inzake de huurverhoging (…) is gericht aan: Pinnochio (…)
Uit al deze omstandigheden tezamen moet naar het oordeel van het hof niet alleen de geobjectiveerde wil van de bewoonsters worden afgeleid om een vereniging tot stand te brengen, waarin zij volgens bepaalde regels (…) willen samenwerken, doch ook het aanvaarden door [eiser] ’s van zodanige vereniging.
Dit betekent dat Pinocchio moet worden aangemerkt als een vereniging aan wie de huurrechten met betrekking tot de woning toekomen.
[gedaagde sub 4] (sinds 29 september 2014), mevrouw [gedaagde sub 5] (sinds 4 december 2013) en sinds kort – zo is ter comparitie gebleken – de heer [naam 1] .
Het huurvoorstel van cliënte zal omvatten de volgende onderdelen:
a) de huidige huurders mogen onder de huidige voorwaarden en rechten blijven huren, ook als zij van kamers zouden wisselen;
b) met alle huurders worden individuele huurovereenkomsten gesloten;
c) de som van de huurpenningen van de verschillende, individuele huurovereenkomsten is gelijk aan de thans verschuldigde totale huurprijs, zij het dat wel indexatie zal worden opgenomen;
d) in de nieuwe individuele huurovereenkomsten alsmede in de met de toekomstige huurders te sluiten huurovereenkomsten blijft het coöptatierecht in stand;
e) cliënte maakt met nieuwe huurders in de toekomst (huurprijs)afspraken en sluit de huurovereenkomsten met toekomstige huurders;
(…)
– Woonvereniging Pinocchio is een informele vereniging, die kamers in het gehuurde verhuurt. Door middel van coöptatie verhuurt Pinocchio kamers in het gehuurde aan derden.
Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen. Pinocchio heeft onder meer bezwaar gemaakt tegen een termijn van 14 dagen voor het aandragen van een nieuwe bewoner.
vordering en verweer
primair: voor recht te verklaren dat tussen [eiser] en gedaagden geen rechtsverhouding bestaat die [eiser] verplicht het gehuurde ter beschikking te stellen, gedaagden te veroordelen tot ontruiming en hen te veroordelen in de kosten van de procedure;
subsidiair: te oordelen dat gedaagden tekort zijn geschoten, althans onrechtmatig handelen, met veroordeling tot ontruiming en betaling van de kosten van de procedure;
beoordeling
BESLISSING
Verkiezingen door nog niet bestaande vergadering (Onderwijscoöperatie)
Rechtbank Midden-Nederland 29 november 2017
ECLI:NL:RBMNE:2017:5923
In deze zaak is nogal veel aan de hand. In wezen gaat het om de vraag of het besluit tot statutenwijziging van de vereniging “Onderwijscoöperatie” geldig is. Deze coöperatie kan voor deze uitspraak worden beschouwd als vereniging. De verenging is opgericht door vijf vakbonden, deze zijn bij de oprichting ook lid geworden. Eisers zijn een aantal leraren die bezwaren hebben tegen de statutenwijziging. In de oude staat (voor zover hier relevant) dat voor statutenwijziging vereist is dat ” dat de vijf eerste leden – voor zover zij nog lid zijn – met algemene stemmen (unanimiteit) ten gunste van het voorstel dienen te stemmen in een ledenvergadering”. Volgens eisers heeft één van de vakbonden, namelijk “BON”, niet voor gestemd. Volgens de vereniging was die vakbond op het moment van de ALV geen lid meer. De rechter gaat er in dit kort geding niet op in, doorslaggevend lijkt te zijn dat “Naar aanleiding van de kritische vragen die BON op die vergadering heeft gehad, heeft zij zelf haar lidmaatschap met onmiddellijke ingang opgezegd. Van een beëindiging van dat lidmaatschap door de Onderwijscoöperatie heeft het daardoor niet hoeven komen.”
Vervolgens heeft de rechter te oordelen over een Catch-22. In de vereniging Onderwijscoöperatie moet er een deelnemersvergadering komen. Deze deelnemersvergadering kiest afgevaardigden in een verkiezing. De deelnemersvergadering bestaat uit leraren die in het wettelijk lerarenregister staan. Dat register bestaat nog niet. De bedoeling van de wet op het lerarenregister is “dat de criteria voor [de toelating van leraren tot] het wettelijk lerarenregister moeten worden opgesteld vóórdat het wettelijk lerarenregister wordt ingevoerd. ” “Het is dan ook onmogelijk dat de afgevaardigden van de eerste deelnemersvergadering worden gekozen door de leraren uit het wettelijk lerarenregister – dit register bestaat immers nog niet -.” “Dat betekent dat naar een andere uitleg of oplossing moet worden gezocht. De voorzieningenrechter zal daarbij beoordelen of op voorhand aannemelijk is dat de manier waarop de Onderwijscoöperatie uitdrukking heeft gegeven aan hetgeen zij (wel) met artikel 31 van de statuten heeft beoogd (de aan de geregistreerden in het [al wel bestaande] vrijwillig lerarenregister geboden mogelijkheid om de afgevaardigden te verkiezen), ondeugdelijk is.” De voorzieningenrechter meent dat de oplossing van de Onderwijscoöperatie niet ondeugdelijk is.
Dan voeren de eisers nog onzorgvuldigheden bij de uitvoering van de verkiezingen aan. “De Onderwijscoöperatie heeft erkend dat er bij de verkiezingen schoonheidsfouten zijn gemaakt en dat de database van het vrijwillige lerarenregister enigszins ‘vervuild’ was. Dat zij onvoldoende zorg heeft betracht bij het uitvoeren van de verkiezingen acht de voorzieningenrechter op voorhand echter niet aannemelijk. Daarbij wordt het volgende van belang geacht.”
“krachtens overeenkomsten” die de coöperatie sluit met de leden “in het bedrijf” dat de coöperatie te dien einde ten behoeve van de leden uitoefent of laat uitoefenen (artikel 2:53 lid 1 BW). Het lijkt mij onwaarschijnlijk dat de Onderwijscoöperatie voorziet in de stoffelijke (= materiële) behoeften van de vakbonden. Kijken we naar artikel 2 van de statuten, dan is het doel “de beroepskwaliteit van leraren te bevorderen … door de professionele ruimte en professionele ontwikkeling van leraren te (doen) versterken… om zo in de stoffelijke behoeften van de leden te voorzien krachtens overeenkomsten tussen haar en de leden gesloten in voormeld bedrijf”. Er is geen “voornoemd bedrijf”in artikel 2 van de Statuten. De vraag is of de Onderwijscoöperatie dus voldoet aan de wettelijke definitie van een coöperatie, en zo niet, of de Onderwijscoöperatie dan bedreigd wordt door de sanctie van ontbinding o.g.v. artikel 21 lid 1 sub c BW.
standaard van de beroepsgroep”, artikel 25A Statuten zeggen dat een “professionele standaard … voor leraren als beroepsgroep” wordt vastgeld door de deelnemersvergadering. Vraag: is artikel 31a lid 4 WPO een verwijzing naar het document bedoeld in artikel 25A Statuten, of naar de (ongeschreven) “standaard van de beroepsgroep”. In geval van het eerste, kan je zo verwijzen in een wet naar een door een privaatrechtelijke rechtspersoon opgesteld document (vgl. technische normen bijv. NEN normen). De MvT en het nader rapport (Kamerstuk 34458, nr. 4) zijn hierover ambigue. Voor suggesties van lezers met interesse op het gebied van staatsrecht houd ik me aanbevolen.
2De feiten
3Het geschil
4De beoordeling
5De beslissing
Meestemmende begunstigers
Rechtbank Noord-Nederland 12 juli 2017
ECLI:NL:RBNNE:2017:2517
Deze zaak betreft in eerste instantie een royement, dat vrij eenvoudig ongeldig wordt verklaard door de rechter: het was niet voldoende onderbouwd. Bovendien hadden de leden geen waarschuwing gekregen.Interessanter is dat tijdens de ALV waarop het royement is bekrachtigd, niet alleen de leden maar ook begunstigers mochten stemmen over het royement. De vereniging beroept zich op een besluit van februari 2000, waarin begunstigers en leden gelijk gesteld zouden worden. Echter, ” Voor hetgeen het februari-2000-besluit en de aanvulling [van het huishoudelijk reglement] beogen (begunstigers gelijkstellen aan gewone leden) is op grond van artikel 15 van de statuten [] een statutenwijziging nodig. Op grond van de hierboven weergegeven bepalingen van de statuten kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het februari-2000-besluit en de aanvulling niet tot gevolg hebben dat begunstigers gelijkgesteld zijn aan leden.”
Vonnis van 12 juli 2017
in de zaak van
[eiser sub 1 t/m eiser sub 4]
tegen de vereniging BUURT EN HUURDERSVERENIGING “BARGERMEER“,
Eisers zullen hierna [eiser] c.s. worden genoemd. Gedaagde zal hierna Bargermeer worden genoemd.
1[]
2De feiten
2. Gewone leden zijn zij, die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt bij de aanvang van het verenigingsjaar en die als zodanig zijn toegelaten overeenkomstig het in artikel 5 bepaalde.
b. Alle leden kunnen één stem uitbrengen.
c. (…)
3Het geschil
€ 1.824,60 te betalen en Bargermeer te veroordelen in de proceskosten.
Met betrekking tot de bekrachtiging van de besluiten door de ALV heeft [eiser] c.s. gesteld dat tijdens de ALV van 3 maart 2016 begunstigers (door [eiser] c.s. donateurs genoemd) hebben meegestemd over het royement van [eiser] c.s. Donateurs hebben echter geen stemrecht. De wijziging in het huishoudelijk reglement van oktober 2012, op grond waarvan donateurs werden gelijkgesteld aan gewone leden, is niet doorgevoerd met in achtneming van dezelfde regels als voor een statutenwijziging is bepaald. Daarom is de stemming van 3 maart 2016 nietig, dan wel vernietigbaar, aldus [eiser] c.s.
Met betrekking tot de bekrachtiging van de besluiten door de ALV heeft Bargermeer aangevoerd dat noch [eiser] c.s. zelf, noch haar toenmalige raadsman, die tijdens de stemming van 3 maart 2016 aanwezig was, bezwaar heeft gemaakt tegen de gang van zaken tijdens de ALV.
4De beoordeling
Artikel 7 lid 4 van de statuten bepaalt dat ontzetting uit het lidmaatschap kan worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Het bestuur moet aan het betrokken lid opgave doen van de reden(en) van ontzetting uit het lidmaatschap. Artikel 14 van het huishoudelijk reglement bevat een afwijkende bepaling met betrekking tot het royement van een lid. Nu bij afwijkingen tussen de statuten en het huishoudelijk reglement de statuten voorrang hebben (Asser/Rensen 2-III 2012/42), beoordeelt de rechtbank de besluiten uitsluitend aan de hand van artikel 7 lid 4 van de statuten.
Het bestuur heeft [eiser sub 2] ontzet uit het lidmaatschap in verband met het feit dat hij op 17 december 2015 de voorzitter van het bestuur had bedreigd. Hoewel na dit gesprek nog een gesprek heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van de wijkagent heeft het bestuur [eiser sub 2] geroyeerd. Ook in deze brief motiveert het bestuur dit niet met een beroep op artikel 7 lid 4 van de statuten.
Bovendien is onweersproken gebleven dat [eiser] c.s. geen enkele waarschuwing heeft gekregen voorafgaand aan het inzetten van het zware middel van ontzetting uit het lidmaatschap.
De rechtbank is op grond van de hierboven vermelde omstandigheden van oordeel dat de wijze waarop [eiser] c.s. uit het lidmaatschap is ontzet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de besluiten van 15 en 17 december 2015 vernietigbaar zijn op grond van artikel 2:15 BW en zij zal daarom deze besluiten vernietigen (artikel 3:49 BW).
Ten eerste heeft Bargermeer haar standpunt dat het februari-2000-besluit ter vergadering is genomen, niet nader onderbouwd, bijvoorbeeld met notulen van de desbetreffende vergadering, zodat dit niet vast staat. Bovendien beoogt artikel 13 niet het bepaalde omtrent statutenwijzigingen te omzeilen. De statuten bepalen dat begunstigers geen stemrecht hebben. Voor hetgeen het februari-2000-besluit en de aanvulling beogen (begunstigers gelijkstellen aan gewone leden) is op grond van artikel 15 van de statuten en – voor zover het huishoudelijk reglement betrokken is, ook artikel 16 van het huishoudelijk reglement – een statutenwijziging nodig.
Op grond van de hierboven weergegeven bepalingen van de statuten kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het februari-2000-besluit en de aanvulling niet tot gevolg hebben dat begunstigers gelijkgesteld zijn aan leden. Hiervoor was een statutenwijziging noodzakelijk. Nu een dergelijke wijziging niet heeft plaatsgevonden, hadden de begunstigers tijdens de ALV van 3 maart 2016 geen stemrecht en is de bekrachtiging van de (vernietigde) besluiten van het bestuur van 15 en 17 december 2015 tot stand gekomen in strijd met de statuten van Bargermeer. Als de rechtbank de besluiten niet reeds zou vernietigen (wat zij, zoals blijkt uit rechtsoverweging 4.4 wel zal doen), zou zij de bekrachtiging van de besluiten nietig verklaren op grond van artikel 2:14 BW.