Ontzetting en stembriefjes

Rechtbank Rotterdam 22 januari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:809

De Vereniging is een volkstuinvereniging in [naam locatie] . [eiseres 1] en [eiseres 2] zijn als lid van de Vereniging ieder rechthebbende op (het plezier van) een volkstuin.

Op 10 oktober 2023 heeft een buitengewone algemene ledenvergadering (BALV) plaatsgevonden, die door een aantal leden van de Vereniging was uitgeschreven. De aanleiding hiervoor was een conflict binnen de Vereniging. 

Tijdens deze BALV zijn [eiseres 1] en [eiseres 2] , naast enkele anderen, benoemd als leden van dit interim-bestuur. [eiseres 1] en [eiseres 2] zijn ook als zodanig ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

De Vereniging heeft een kort geding gevoerd om het interim-bestuur, waarvan [eiseres 1] en [eiseres 2] deel uitmaakten, te laten verbieden om zich uit te geven als het bestuur van de Vereniging. Bij vonnis van 18 december 2023 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank voorshands geoordeeld dat “ [eiseres 1] en [eiseres 2] betrokken zijn geweest bij de hiervoor al genoemde actie van diverse leden om op onreglementaire wijze het huidige bestuur af te zetten en zichzelf als (interim)bestuursleden te laten benoemen.” Het is [eiseres 1] en [eiseres 2] met onmiddellijke ingang verboden om handelingen te verrichten namens de Vereniging alsof zij bestuurslid zijn, althans zich te presenteren of uit te laten als bestuursleden van de Vereniging. Dat was het eerste kort geding tussen partijen.

Bij brieven van 9 mei 2024 heeft de vereniging aan [eiseres 1] en [eiseres 2] meegedeeld dat het bestuur heeft besloten om [eiseres 1] en [eiseres 2] te ontzetten uit hun lidmaatschap op grond van artikel 8 lid 6 van de statuten. De Vereniging heeft in die brieven gesteld dat (i) [eiseres 1] en [eiseres 2] betrokken zijn geweest bij een coup en (ii) dat de vereniging ondanks de ernstige overtreding van de statuten en het in gevaar brengen van de vereniging heeft geprobeerd tot een oplossing te komen, maar daarin niet is geslaagd omdat [eiseres 1] en [eiseres 2] niet aan de gestelde voorwaarden voldeden. 

Op 6 juni 2024 hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] bij de algemene ledenvergadering (hierna: de ALV) beroep aangetekend tegen de ontzettingsbesluiten.

Op 15 juli 2024 heeft de ALV plaatsgevonden. Aan de relevante voorschriften voor het bijeenroepen is voldaan. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben ter ALV hun positie nader toegelicht. Tijdens die vergadering is een telcommissie aangewezen en heeft er een stemming plaatsgevonden. De telcommissie heeft vastgesteld dat zij 61 stembriefjes heeft ontvangen. Daarvan waren 2 stembriefjes ongeldig, waren er 50 stemmen tegen het beroep van [eiseres 1] en [eiseres 2] (dus voor de ontzetting van [eiseres 1] en [eiseres 2] ) en 9 stemmen voor het beroep van [eiseres 1] en [eiseres 2] (dus tegen de ontzetting). Op basis van die stemming is het beroep van [eiseres 1] en [eiseres 2] tegen de ontzettingsbesluiten van 9 mei 2024 afgewezen en is de ontzetting uit het lidmaatschap bij besluit van de ALV bekrachtigd.

De rechtbank: “Dat de bestuursbesluiten tot ontzetting uit het lidmaatschap alleen door de ALV kunnen worden getoetst, is door de Hoge Raad uitgemaakt in HR 14 mei 1965, ECLI:NL:PHR:1965:AD8077, m.nt. G.J. Scholten (Amsterdams Speeltuinverbond). De Hoge Raad verwierp in die zaak het beroep in cassatie tegen de overweging van het hof dat de rechtsgeldigheid van het bestuursbesluit slechts kan worden aangetast door het instellen van beroep. Weliswaar had het lid in dat geval geen gebruik gemaakt van zijn recht op beroep bij de ALV, maar dat maakt geen verschil. Het gaat erom dat óf het ongebruikt laten verstrijken van de beroepstermijn óf het bekrachtigingsbesluit van de ALV de ontzetting pas definitief maakt. De beslissing van de Hoge Raad in HR 18 juni 1982, ECLI:NL:PHR:1982:AG4407, m.nt. J.M.M. Maeijer (De Vries/Elderveld) geeft ook steun aan de opvatting dat de ALV het bestuursbesluit toetst en niet de rechter, maar dan indirect. De Hoge Raad oordeelde in die zaak dat een ordemaatregel vooruitlopend op een besluit van de ALV wél mogelijk is (en een andere maatregel dus niet).”

De regel dat een bestuursbesluit tot ontzetting alleen door de ALV en niet door de rechter kan worden getoetst, lijdt uitzondering als het beroep op de ALV door de vereniging wordt gefrustreerd. Daarvan is in dit geval geen sprake geweest. 

[eiseres 1] en [eiseres 2] hebben aangevoerd dat de bekrachtigingsbesluiten van de ALV van 15 juli 2024 nietig of vernietigbaar zijn. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben hiertoe gesteld dat de besluiten van de ALV op het beroep van [eiseres 1] en [eiseres 2] niet overeenkomstig de statuten tot stand zijn gekomen.

Eén van de formele bezwaren van [eiseres 1] en [eiseres 2] is dat sommige leden meer dan één stem hebben uitgeoefend en op meer dan één volmacht hebben gestemd. [eiseres 1] en [eiseres 2] stellen in dit verband dat “alle tegenstemmers waarschijnlijk dubbel [hebben] gestemd”. De Vereniging heeft dit gemotiveerd betwist onder het overleggen van de presentielijsten van de ALV van 15 juli 2024 en de volmachten, waarop namens de niet aanwezige leden is gestemd (productie 23 van de Vereniging). Er zijn volgens de Vereniging slechts drie leden die zowel een nutstuin als een verblijfstuin hebben en om die reden een dubbel lidmaatschap hebben. Er waren twee leden met een dubbel lidmaatschap op de ALV aanwezig ( [persoon A] en [persoon C] ) en die twee dubbelleden hadden samen vier volmachten. Als de dubbele stemmen en de dubbele volmachten buiten beschouwing worden gelaten, scheelt dat vier stemmen tegen het beroep van [eiseres 1] en [eiseres 2] , aldus de Vereniging.

Dat leidt tot het volgende oordeel. Op zich is het bezwaar van [eiseres 1] en [eiseres 2] terecht. Artikel 12 lid 5 en 6 van de statuten bepalen dat elk lid maar één stem mag uitbrengen en op maar één volmacht mag stemmen. Die verplichtingen zijn geschonden en dat leidt tot nietigheid van de stemmen die in strijd met die verplichtingen zijn uitgebracht. Het meetellen van nietige stemmen is een totstandkomingsgebrek als bedoeld in artikel 2:15 lid 1 onder a BW. Als sprake is van zo’n gebrek kan de rechtbank het besluit vernietigen op vordering van iemand die een redelijk belang heeft bij naleving van de verplichting die niet is nagekomen (artikel 2:15 lid 3 onder a BW). De rechtbank oordeelt echter dat [eiseres 1] en [eiseres 2] geen redelijk belang hebben bij de naleving van de verplichting die niet is nagekomen. Nadat de Vereniging de stelling dat “alle tegenstemmers waarschijnlijk dubbel [hebben] gestemd” gemotiveerd had betwist, had van [eiseres 1] en [eiseres 2] verwacht mogen worden dat zij hun stelling nader zouden onderbouwen. Dat hebben zij niet gedaan en de rechtbank gaat aan die stelling voorbij. Er zijn vier nietige stemmen uitgebracht. Dat betekent dat – na aftrek van vier nietige stemmen – het beroep van [eiseres 1] en [eiseres 2] tegen hun ontzetting met 46 stemmen tegen en 9 stemmen vóór is verworpen. Als de leden [persoon A] en [persoon C] volgens de statuten hadden gestemd, had dat dus niet tot een andere uitslag geleid. Ook in dat geval had de ALV de ontzetting bekrachtigd. Daarom ontbreekt een redelijk belang bij naleving van de geschonden verplichting.

De overige procedurele bezwaren zijn onterecht. De Vereniging heeft toegelicht dat op de ALV 61 leden aanwezig of vertegenwoordigd waren. Er zijn 61 stemmen uitgebracht, waarvan er twee als ongeldig buiten de telling zijn gelaten, omdat de stembriefjes niet goed waren ingevuld. De Vereniging heeft de stembriefjes en het document waarop de telcommissie de uitgebrachte stemmen heeft geturfd overgelegd (productie 20). De op geen enkele manier onderbouwde stellingen van [eiseres 1] en [eiseres 2] die erop neerkomen dat de uitslag niet klopt, zijn met deze stukken niet te verenigen. Ook de bezwaren van [eiseres 1] en [eiseres 2] tegen het instellen van een telcommissie en de manier waarop die telcommissie zijn werk heeft gedaan, worden verworpen. Dat de ALV gebruik heeft gemaakt van een telcommissie is niet bezwaarlijk. De statuten schrijven niets voor over de manier waarop de stemmen geteld moeten worden en het is in dat geval aan de voorzitter van de ALV om te bepalen hoe dat gebeurt. De suggestie dat de telcommissie de uitslag van de stemming zou hebben gemanipuleerd, is op geen enkele manier onderbouwd. Dat de stembriefjes “casual” zijn uitgedeeld en na de stemming in een “grote witte envelop” aan de stemcommissie zijn overhandigd, is evenmin bezwaarlijk. Ook valt niet in te zien, waarom de stem ten aanzien van het beroep van [eiseres 1] en ten aanzien van het beroep van [eiseres 2] op afzonderlijke stembriefjes uitgebracht had moeten worden. Ook hierover zeggen de statuten niets (anders dan dat over personen schriftelijk moet worden gestemd) en het is aan de voorzitter van de ALV om de gang van zaken te bepalen.

[eiseres 1] en [eiseres 2] hebben gesteld dat de discussie tijdens de ALV op 15 juli 2024 niets meer is geweest dan een ordinaire ruzie. De ALV was een schijnvertoning, waar niet inhoudelijk is gesproken over de redenen voor de “coup” op 10 oktober 2023. Er zijn geen vragen gesteld en er zijn geen opmerkingen gemaakt, aldus [eiseres 1] en [eiseres 2] . De rechtbank merkt deze bezwaren aan als een beroep op de redelijkheid en billijkheid die die de Vereniging en degenen die bij haar organisatie zijn betrokken in acht moeten nemen op grond van artikel 2:8 BW. Deze bezwaren kunnen niet leiden tot vernietiging van de bekrachtigingsbesluiten. De bestuursbesluiten, die voor de bekrachtigingsbesluiten de basis zijn geweest, waren duidelijk en concreet. [eiseres 1] en [eiseres 2] wisten waartegen zij hun beroep moesten richten. Dat blijkt uit het beroepschrift van 6 juni 2024 en de aanvulling daarop van 27 juni 2024 met bijlagen (producties 8 en 9 van [eiseres 1] en [eiseres 2] ). [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben niet gesteld dat de ALV door het bestuur onvolledig of ondeugdelijk is voorgelicht of dat [eiseres 1] en [eiseres 2] tijdens de ALV hun standpunt niet hebben kunnen toelichten. De ALV bepaalt dan zelf de inhoud van het daarop volgende debat. De Vereniging heeft aan de hand van de notulen gemotiveerd betwist dat er bijna geen vragen zijn gesteld en geen opmerkingen zijn gemaakt. [eiseres 1] en [eiseres 2] zijn daar niet meer op teruggekomen. Daarmee hebben zij die stellingen onvoldoende onderbouwd. Aan het opdragen van bewijs komt de rechtbank daarom niet toe.

De coup tijdens de BALV van 10 oktober 2023 wordt als zodanig door [eiseres 1] en [eiseres 2] niet betwist. Die coup was in strijd met de statuten van de Vereniging: leden kunnen op grond van de statuten van de Vereniging niet zonder meer zelf een BALV uitroepen en zij kunnen ook niet een dag voor de BALV ingrijpende voorstellen agenderen, zoals het ontslag van het bestuur en de benoeming van een nieuw bestuur. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben in hun beroepschrift over de BALV van 10 oktober 2023 en de besluiten die daar zijn genomen geschreven: “Onze huidige advocaat stelde echter op 3 november vast dat de besluiten niet rechtsgeldig waren (…)”, dus daar mocht ook de ALV op 15 juli 2024 vanuit gaan.

Het argument dat [eiseres 1] en [eiseres 2] al zijn gestraft voor het plegen van deze coup doordat zij in oktober 2023 voor een maand zijn geschorst, snijdt geen hout. Kennelijk hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] zich van deze schorsing onvoldoende aangetrokken, want er was een kort geding nodig om hen ervan te weerhouden om zich als bestuur van de Vereniging uit te geven (vonnis van 18 december 2023).

Die discussies om de verhoudingen te normaliseren hebben in elk geval tot niets geleid. Inmiddels zijn binnen iets meer dan een jaar vier kort gedingen en een bodemprocedure gevoerd. Ook in 2021 had [eiseres 1] de Vereniging al eens in kort geding betrokken. Op de ALV van 15 juli 2024 heeft [eiseres 2] volgens de transcriptie van die vergadering gezegd: “Ik wil nog wat zeggen, als u het bestuur in wil, onze steun kunt u altijd op rekenen. Wees niet bang hoor, en zorg dat je een rechtsbijstandverzekering hebt. Dan gaan we hier uitkomen. Eerlijkheid duurt het langst.” Dat de ALV op 15 juli 2024 een einde wilde maken aan de onrust binnen de Vereniging, valt te billijken. Ook tegen deze achtergrond is het besluit van de ALV om de ontzetting te bekrachtigen niet kennelijk onredelijk.

Verplicht intern beroep

Artikel 2:35 lid 4 BW schrijft voor dat voor [eiseres] binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van het besluit tot ontzetting (oftewel royement) door het bestuur van Cumela beroep openstaat bij, in dit geval, de Commissie. Noch uit de overgelegde stukken, noch uit de verklaringen van partijen ter zitting blijkt dat [eiseres] van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad van 14 mei 1965 (ECLI:NL:HR:1965:AD8077, Amsterdamse Speeltuinverbond) en het hof Amsterdam van
3 november 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:2941) kan [eiseres] niet ten overstaan van de rechtbank de vernietiging van het royementsbesluit vorderen met een beroep op de vernietigingsgronden van artikel 2:15 BW als geen gebruik is gemaakt van deze dwingendrechtelijke interne beroepsmogelijkheid.

Een lid mag in vergaderingen kritisch zijn

Rechtbank Amsterdam 6 november 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6548

Een lid wordt geroyeerd (ontzet).

“Het bestuur van [gedaagde = de vereniging ] heeft ten eerste bij het besluit de eigen procedureregels niet gevolgd. Op grond van 16, derde lid, van de statuten, gezien in combinatie met artikel 15, vierde lid, van de statuten, bestond voor het bestuur van [gedaagde] namelijk pas de mogelijkheid tot ontzetting van [eisers] als leden van [gedaagde] over te gaan nadat het bestuur [eisers] eerst schriftelijk op hun verzuim had gewezen en hun een maand te tijd had gegeven om alsnog aan hun verplichtingen te voldoen. Er staat in het vierde lid van artikel 15 van de statuten immers “wordt niet tot opzegging (lees hier: ontzetting) overgegaan dan nadat het lid schriftelijk op zijn verzuim is gewezen” (zie 2.3). Een dergelijke brief heeft het bestuur niet voorafgaande aan het besluit van 6 juni 2023 aan [eisers] verzonden. Op grond van de statuten, de eigen regels van [gedaagde] , bestond er op 6 juni 2023 dus nog niet de bevoegdheid om [eisers] als leden te ontzetten. Omstandigheden op grond waarvan het gerechtvaardigd was om hier van de eigen regels af te wijken, zijn niet gesteld noch gebleken. “

Daar komt bij dat ook uit artikel 2 van het huishoudelijk reglement volgt dat het bestuur, als het voornemens is om tot ontzetting over te gaan, tijdig het betreffende lid schriftelijk vooraf van dit voornemen op de hoogte moet stellen, dat het betreffende lid dan binnen twee weken tegen het voornemen bezwaar kan maken en dan gehoord wordt indien dat in het bezwaarschrift wordt gevraagd. Die mogelijkheid tot hoor en wederhoor heeft het bestuur van [gedaagde] aan [eisers] ontnomen door zonder enige voorafgaande schriftelijke waarschuwing tot ontzetting over te gaan. Het besluit van 6 juni 2023 is dus ook in strijd met het huishoudelijk reglement genomen.

” Een lid van een vereniging heeft recht op vrijheid van meningsuiting en mag dus in vergaderingen kritisch op het bestuur zijn. Voor ontzetting als lid is nodig dat [eiser] met zijn uitingen en gedragingen de vereniging op onredelijke wijze heeft benadeeld. Dat heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd.””

De slotsom is dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat [eisers] zodanig in strijd met de statuten of het huishoudelijk reglement hebben gehandeld dat op grond daarvan [gedaagde] in redelijkheid heeft kunnen besluiten om hun als lid te royeren.

Intern beroep verhinderen

“Bij brief van 14 november 2022 heeft het bestuur aan [eiser] medegedeeld dat zij het lidmaatschap van [eiser] per direct opzeggen (hierna: het Besluit). Het bestuur noemt als reden voor de opzegging dat zij geen toestemming heeft gegeven voor de Website, [eiser] geen antwoord geeft op de vragen van het bestuur over de Website, het niet lukt om in gesprek te gaan met [eiser] en [eiser] niet langer een positieve bijdrage levert aan de Watersportvereniging. “

“In een e-mail van 13 maart 2023 heeft [eiser] het bestuur geïnformeerd dat hij de Website niet heeft gemaakt (…) [en dat] [eiser] wenst de ledenvergadering bijeen te roepen om het Besluit aan te vechten en heeft het bestuur verzocht om binnen drie weken de ledenvergadering te beleggen.

“In reactie hierop heeft het bestuur op 23 maart 2023 aan [eiser] bericht dat het aanvragen van een bijzondere ledenvergadering om het Besluit terug te draaien buiten alle proporties en onredelijk is. Het bestuur heeft de opzegging naar eigen zeggen eerder al heroverwogen. [eiser] heeft volgens het bestuur een reeds geplande ledenvergadering niet benut om hier tegen op te komen en de opzegging heeft vier maanden geleden plaatsgevonden. “

De rechtbank: “De statuten voorzien in een beroepsmogelijkheid bij de ledenvergadering als een lidmaatschap wordt opgezegd door het bestuur. Vast staat dat in de opzeggingsbrief van 14 november 2022 geen melding is gemaakt van deze beroepsmogelijkheid. Het bestuur heeft [eiser] daar ook naderhand niet op gewezen, terwijl [eiser] kenbaar heeft gemaakt dat hij het niet eens was met het Besluit. Zo heeft [eiser] in correspondentie tussen hem en het bestuur (2.8 en 2.10) benoemd dat hij zich niet kon vinden in de redenen voor opzegging en zich tegen de opzegging verzet. [eiser] heeft het bestuur op 13 maart 2023 hierna ook expliciet verzocht om het bijeenroepen van een ledenvergadering, om tegen de opzegging door het bestuur op te komen. De weigering van het bestuur hierna om over te gaan tot het bijeenroepen van de ledenvergadering, maakt dat het Besluit in strijd is met de door artikel 2:8 geëiste redelijkheid en billijkheid. Immers, met deze gang van zaken heeft het bestuur verhinderd dat [eiser] in beroep kon gaan tegen het Besluit, waartoe hij op grond van de statuten gerechtigd was.”

“Vast staat dat het in deze zaak gaat om een besluit tot opzegging en niet tot ontzetting. In de wet wordt onderscheid gemaakt tussen opzegging van lidmaatschap (2:36 BW) en ontzetting van een lid (2:35 BW). Het gaat om twee verschillende wijzen waarop het lidmaatschap eindigt, waarvoor een zelfstandige grond bestaat. Voor ontzetting is slechts plaats als een lid heeft gehandeld in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging. De wet voorziet in een beroepsmogelijkheid voor het ontzette lid bij de ledenvergadering, waarvoor een termijn is bepaald. Wat opzegging betreft, bestaat deze wettelijke beroepsmogelijkheid en termijn niet. De Watersportvereniging heeft ervoor gekozen om in haar statuten te voorzien in een beroepsmogelijkheid bij opzegging.”

” Dit betekent echter niet dat hierop de wettelijke bepalingen inzake ontzetting van toepassing zijn. Dat het Watersportverbond in haar statuten wel een beroepstermijn bepaalt bij zowel opzegging als ontzetting, doet er in dit verband niet toe. De statuten van het Watersportverbond zijn niet van toepassing op de verhouding tussen de Watersportvereniging en haar leden. Nu de statuten van de Watersportvereniging geen termijn voorschrijven voor het instellen van beroep tegen een opzeggingsbesluit en het voor het bestuur bovendien al geruime tijd kenbaar was dat [eiser] op wenste te komen tegen het Besluit, ziet de rechtbank geen aanleiding om haar verweer te volgen dat [eiser] op 13 maart 2023 in redelijkheid niet meer kon verzoeken om het bijeenroepen van de ledenvergadering.”

Rechtbank Amsterdam 7 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5137

Terugkomen op royement, of niet

Rechtbank Oost-Brabant 14 maart 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:1042

Gelet hierop kan voorshands worden aangenomen dat sprake is van een rechtsgeldig besluit van het bestuur van OAE [de vereniging om [eiser] uit het lidmaatschap van de vereniging te ontzetten. Door of namens [eiser] zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aannemelijk maken dat dit besluit niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, zodat bij de verdere beoordeling van die geldigheid zal worden uitgegaan.

Op 5 december 2023 heeft de secretaris van OAE, [A] , een brief aan [eiser doen toekomen met – voor zover van belang – de volgende inhoud:

“Hierbij deel ik als secretaris van het bestuur van de Vereniging Ouderen Appèl Eindhoven (OAE) u mede dat het bestuur van de vereniging OAE besloten heeft het bestuursbesluit van 15 september 2023 nietig te verklaren. Het bestuur heeft dit besluit genomen, na heroverweging van feiten en omstandigheden die geleid hebben tot dit besluit ten nadele van uw cliënte, de heer [eiser] .”

OAE bestrijdt dat zij is terug gekomen op haar eerdere besluit om [eiser] te ontzetten uit het lidmaatschap. Meer in het bijzonder bestrijdt mr. [X] dat de brief die [A] op 5 december 2023 heeft gestuurd is gebaseerd op een (rechtsgeldig) besluit van het bestuur dat er toe strekt om terug te komen op haar eerdere besluit van 13 september 2023 om [eiser] uit het lidmaatschap te ontzetten.

De door [A] gezonden brief van 5 december 2023 is – anders dan de brief van 14 september 2023 houdende aanzegging van het ontzettingsbesluit – niet ondertekend door het voltallige bestuur van OAE.

Nu er evenmin andere stukken in het geding zijn gebracht waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een rechtsgeldig besluit van het bestuur van de vereniging tot intrekking van haar eerdere besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap van [eiser] (zoals – bijvoorbeeld – de agenda van desbetreffende bestuursvergadering en de van die vergadering opgemaakte notulen) is niet, althans onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is van een rechtsgeldig besluit tot intrekking van het eerdere bestuursbesluit om [eiser] uit het lidmaatschap van de vereniging te ontzetten. Zoals hiervoor al overwogen bestaat in kort geding geen ruimte voor onderzoek naar en vaststelling van feiten die op dit punt meer duidelijkheid zouden kunnen verschaffen, bijvoorbeeld middels het horen van de ten tijde van het beweerdelijke intrekkingsbesluit in functie zijnde bestuursleden van OAE.