Bekend met onverschuldigde betaling (Prins Hendrik)

Gerechtshof Den Haag 9 februari 2016
ECLI:NL:GHDHA:2016:160

Quasi-VVE moet een bedrag betalen aan een bedrijf wegens “energieleveranties”. Huidig bestuur meent dat in 2008 onverschuldigd bedragen zijn betaald aan het bedrijf. De vordering uit onverschuldigde verjaring is echter verjaard.
“Het verweer van de Vereniging dat de betalingen in 2008 werden verricht door het oude bestuur van de Vereniging en dat het huidige bestuur van de Vereniging pas later (namelijk in 2009) bekend raakte met de vordering, gelet op het onrechtmatige karakter van de betalingen, wordt verworpen. Voor zover de Vereniging hiermee heeft willen betogen dat de subjectieve bekendheid van het huidige bestuur bepalend is voor de aanvang van de verjaringstermijn van deze vordering van de Vereniging, berust dit betoog op een onjuiste rechtsopvatting. Niet het bestuur is ‘de schuldeiser/betaler’ in voormelde zin, maar de Vereniging. “

Arrest d.d. 9 februari 2016
inzake  [] (zaak I) van:
[bedrijf], appellant, hierna te noemen: [D], tegen

de rechtspersoonlijkheid bezittende (sic!) vereniging
VERENIGING VAN EIGENAREN VAN CHALETS IN HET RECREATIEPARK FORT PRINS FREDERIK,
geïntimeerde, hierna te noemen: de Vereniging,

en

inzake [] (zaak II) van: [naam], appellant, hierna te noemen: [P],
tegen de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
VERENIGING VAN EIGENAREN VAN CHALETS IN HET RECREATIEPARK FORT PRINS FREDERIK, geïntimeerde, hierna te noemen: de Vereniging,

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het hof blijft bij hetgeen in het tussenarrest van 29 september 2015 is overwogen.
Energieleveranties en buitengerechtelijke incassokosten (zaak I)
2. Omtrent de vordering van [D] wegens energieleveranties heeft het hof in voormeld tussenarrest (in rechtsoverweging 13) overwogen, dat deze vordering toewijsbaar is tot een bedrag van € 5.620,44, vermeerderd met de – niet weersproken – wettelijke rente vanaf 18 april 2013. […]
De tegenvordering van de Vereniging ten bedrage van € 9.000,– wegens onverschuldigde betaling (zaak I, reconventie).
5. De Vereniging vordert in hoofdsom veroordeling van [D] tot betaling van een bedrag van € 9.000,–. De Vereniging stelt daartoe dat tussen 31 maart 2008 en 15 mei 2008 diverse bedragen van de rekening van de Vereniging zijn overgeboekt naar [D] onder vermelding ‘Betaling facturen namens [D]’, ‘Voorschot’, ‘Spoedoverboeking. Voorschot [D] ’ en “Voorschot tbv [D]’ , zonder dat de Vereniging (jaren later) in haar administratie documenten hierover heeft aangetroffen ter onderbouwing van deze overboekingen. Het gaat in totaal om een bedrag van  € 9.000, — dat door de Vereniging onverschuldigd aan [D] is betaald, althans waarmee [D] ten koste van de Vereniging ongerechtvaardigd is verrijkt.

6. [D] heeft – voor het eerst in hoger beroep – een beroep gedaan op verjaring van deze vordering. Het hof oordeelt als volgt.
7. De vordering uit onverschuldigde betaling verjaart op grond van artikel 3:309 BW door verloop van vijf jaren nadat de schuldeiser (in dit geval de Vereniging) zowel met de onverschuldigdheid van zijn prestatie (de betaling) als met de persoon van de ontvanger ([D]) op de hoogte is gekomen. De vraag wanneer de schuldeiser bekend is met het bestaan van de vordering en met de persoon aan wie onverschuldigd is betaald moet subjectief worden beoordeeld, in die zin dat de schuldeiser werkelijk bekend moet zijn met het bestaan van zijn vordering en de persoon van de ontvanger.
8. Vast staat dat de betreffende betalingen tussen 31 maart 2008 en 15 mei 2008 door (het bestuur van) de Vereniging aan [D] zijn verricht. Ook staat vast dat de Vereniging de vordering uit onverschuldigde betaling méér dan vijf jaren nadien heeft ingesteld en dat de Vereniging daarvoor geen stuitingshandelingen heeft verricht. Naar het oordeel van het hof is de Vereniging daarom met deze vordering te laat.
9. Het verweer van de Vereniging dat de betalingen in 2008 werden verricht door het oude bestuur van de Vereniging en dat het huidige bestuur van de Vereniging pas later (namelijk in 2009) bekend raakte met de vordering, gelet op het onrechtmatige karakter van de betalingen, wordt verworpen. Voor zover de Vereniging hiermee heeft willen betogen dat de subjectieve bekendheid van het huidige bestuur bepalend is voor de aanvang van de verjaringstermijn van deze vordering van de Vereniging, berust dit betoog op een onjuiste rechtsopvatting. Niet het bestuur is ‘de schuldeiser/betaler’ in voormelde zin, maar de Vereniging. Zo er sprake is geweest van onverschuldigde betaling, moet de Vereniging op dat moment daarvan in dit geval de subjectieve bekendheid hebben gehad. Er zijn althans geen feiten of omstandigheden gesteld om hier anders over te oordelen. Het hof merkt in dit verband voor de volledigheid op dat de Vereniging in ieder geval niet heeft aangevoerd dat het oude bestuur niet bekend was met de vordering en de persoon van de ontvanger.
De omstandigheid dat later andere natuurlijke personen het bestuur van de Vereniging zijn gaan vormen, betekent niet dat deze subjectieve bekendheid dan pas aan de Vereniging kan worden toegerekend. Een andere rechtsopvatting zou bovendien als onlogische consequentie hebben dat de aanvang van een verjaringstermijn bij rechtspersonen volstrekt ongewis is.
10. De conclusie is dan ook dat de vordering uit onverschuldigde betaling is verjaard en moet worden afgewezen. Ditzelfde geldt overigens ook ingevolge artikel 3:310 BW, mocht de Vereniging bedoeld hebben om haar vordering subsidiair te baseren op ongerechtvaardigde verrijking (zie conclusie van eis in reconventie § 46). Overigens verdient in verband met dit laatste opmerking dat een vordering van deze strekking in het geheel niet is onderbouwd. 
Tussenconclusie.

Contributie niet innen (Schuldbekentenis)

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 9 februari 2016
ECLI:NL:GHSHE:2016:390

Nasleep van frauderende penningmeester. Uitleg en nakoming van vaststellingsovereenkomst. Decharge doet niet af aan in vaststellingsovereenkomst neergelegde schuldbekentenis. Penningmeester dient ook, zoals overeengekomen, niet geïnde contributies te vergoeden aan de vereniging. Uit de zaak valt een nuttige tip voor penningmeesters op te maken: zorg voor een uitdrukkelijk bestuursbesluit op papier als je contributie niet int of als de ledenadministratie niet up to date is.

arrest van 9 februari 2016

in de zaak van
[appellant], tegen
de vereniging C.V. [de vereniging] , hierna aan te duiden als de vereniging,

op het bij exploot van dagvaarding van 4 maart 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 11 december 2013, door de rechtbank Maastricht, thans rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en de vereniging als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

3De beoordeling

3.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) [appellant] is van 2007 tot 1 april 2010 penningmeester van de vereniging geweest.
b) Een schriftelijk stuk met het opschrift “Schuldbekentenis” dat is ondertekend door [appellant] en (namens) de vereniging houdt onder meer het volgende in:
“(…) De heer [appellant] (…) hierna genoemd “schuldenaar”, verklaart:

Dat hij d.d. 3 April 2010 verschuldigd is aan [de vereniginghierna genoemd “schuldeiser” €2325 (…) dit bedrag te verhogen met de eventuele na controle van de kas boeken gebleken te vorderen bedragen (…)
Ondergetekenden zijn ter zake van deze Schuld het navolgende overeengekomen:
(…)”

Achter het woord “verhogen” zijn in dit stuk met de pen bijgeschreven de woorden “te verminderen”.
Voorts bevat het stuk een handgeschreven en door [appellant] ondertekend “Goedschrift” inhoudende:
“ [appellant] verklaart hierbij dat hij aan Vereniging C.V. [de vereniging] 2325,- (zegge tweeduizend driehondert en vijfentwinting euro) schuldig is, vermeerderd of verminderd met eventueel na controle van de kasboeken gebleken hoger of minder bedrag.”

c) De door de rechtbank benoemde deskundige komt in zijn rapport tot een “Saldo niet [door [appellant] verantwoorde contributies” van € 2.582,–. Dit bedrag heeft de deskundige berekend door over de jaren 2006 tot en met 2010 per jaar te berekenen welke leden van de vereniging over hoeveel maanden van een jaar contributie moesten betalen en hoeveel van het door die leden verschuldigde bedrag is ontvangen en door [appellant] geboekt. Het verschil tussen beide bedragen heeft de deskundige steeds in voormeld saldo verwerkt.
Voorts heeft de deskundige het bedrag aan “Geld opnamen 2009 niet verantwoord in de kas” in zijn rapport gesteld op € 1.785,–
3.2.

De vereniging heeft [appellant] in rechte betrokken en betaling gevorderd van (de hoofdsom van € 9.587,40, € 700,– aan incassokosten, € 133,– aan BTW (over deze incassokosten) en € 302,84 ter zake van wettelijke rente tot en met 10 februari 2012, in totaal derhalve € 10.723,24, verminderd met het door [appellant] betaalde bedrag van € 1.184,47 = ) 
€ 9.538,77, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 9.587,40 vanaf 11 februari 2012 tot de voldoening. Aan de vordering heeft de vereniging ten grondslag gelegd dat [appellant] gelden van de vereniging heeft verduisterd, dat partijen vervolgens op 3 april 2010 een schuldbekentenis hebben ondertekend op grond waarvan [appellant] aan de vereniging € 2.325,– verschuldigd is, te verhogen met eventuele na controle van de kasboeken te vorderen bedragen en dat een onderzoek van de boekhouder van de vereniging heeft uitgewezen dat de openstaande hoofdsom diende te worden opgehoogd naar een totaalbedrag van € 9.587,40. Op de vordering van de vereniging heeft [appellant] reeds € 1.184,47 voldaan, aldus de vereniging.
3.2.1.

[appellant] heeft verweer gevoerd en een vordering in reconventie ingesteld tot betaling van € 833,– wegens buitengerechtelijke incassokosten. De vereniging heeft tegen deze vordering verweer gevoerd.
3.2.3.

Nadat de rechtbank bij tussenvonnis van 9 mei 2012 een comparitie had gelast, welke op 15 augustus 2012 heeft plaatsgevonden en waarvan proces-verbaal is opgemaakt, is bij tussenvonnis van 30 januari 2013 een deskundige benoemd. Het deskundigenbericht is gedateerd 12 juli 2013.
3.2.4.

Bij het eindvonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vordering in conventie toegewezen tot een bedrag van € 5.081,– te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom ad € 4.367,– (= € 2.582,– + € 1.785,–) vanaf de dag der dagvaarding, zijnde 15 februari 2012. De rechtbank heeft, kort gezegd, de bevindingen en de conclusies van de deskundige overgenomen en de bezwaren van partijen tegen het deskundigenbericht niet gehonoreerd. De vordering in reconventie wees de rechtbank af.
3.3.

[appellant] heeft vier grieven aangevoerd die gericht zijn tegen de (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering in conventie.
3.3.1.

Tegen de afwijzing van de vordering in reconventie zijn geen grieven gericht, zodat deze in de procedure in hoger beroep geen rol speelt. Evenmin staat ter beoordeling van het hof de (gedeeltelijke) afwijzing van de vordering in conventie, nu de vereniging tegen die afwijzing geen hoger beroep heeft ingesteld.
3.4.

Het hof stelt voorop dat uit het procesverloop in eerste aanleg blijkt dat de rechtbank de vordering in conventie (gedeeltelijk) heeft toegewezen op grond van een uit de overeenkomst tussen partijen (de “schuldbekentenis”) voortvloeiende verbintenis tot betaling van [appellant] . De hoogte van het te betalen bedrag heeft de rechtbank vastgesteld op grond van het rapport van de deskundige. Het bestaan van de “schuldbekentenis” met de inhoud als hiervoor in 3.1.b. weergegeven wordt door beide partijen erkend. [appellant] betwist slechts dat uit die “schuldbekentenis” voor hem een verbintenis tot betaling voortvloeit.
3.4.1.

Partijen hebben zich noch in eerste aanleg noch in hoger beroep uitgelaten over de aard van de door hen gesloten overeenkomst met het opschrift “schuldbekentenis”. [appellant] heeft (conclusie van antwoord bladzijde 2) gesteld dat hij op 3 april 2010 ontkende zich schuldig te hebben gemaakt aan verduistering, dat tussen partijen een vijandelijke sfeer ontstond en dat de heer [bestuurslid van de vereniging] (naar het hof begrijpt: bestuurslid van de vereniging) de schuldbekentenis tevoorschijn haalde met sommatie aan [appellant] om deze te ondertekenen, waarna, kort gezegd, achter het woord “ verhogen” in de schuldbekentenis de woorden “te verminderen” zijn bijgeschreven. De vereniging heeft deze gang van zaken niet weersproken.
3.4.2.

Op grond van de onder 3.4.1. weergegeven stellingen van partijen en de onder 3.1.b. weergegeven inhoud van de schuldbekentenis, kwalificeert het hof de overeenkomst tussen partijen als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 BW. Uit die stellingen blijkt immers dat partijen zich, ter beëindiging dan wel voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt met betrekking tot de door [appellant] , in de jaren dat hij penningmeester van de vereniging was, al dan niet verduisterde gelden, hebben gebonden aan vaststelling daarvan door, naar het hof begrijpt, een derde als genoemd in lid 2 van voormeld artikel (“te verhogen of te verminderen met eventuele na controle van de kas boeken gebleken te vorderen bedragen”) Na die vaststelling zou dit bedrag door [appellant] zonder verdere discussie worden vergoed, zo begrijpt het hof de overeenkomst. Het hof zal de grieven van [appellant] tegen deze achtergrond beoordelen.
3.5.

Alvorens tot beoordeling van de grieven over te gaan overweegt het hof nog dat, voor zover de vereniging de grondslag van haar vordering bij memorie van antwoord (bladzijde 7 en 8) heeft willen wijzigen (de vereniging noemt aldaar de artikelen 2:9 BW en 6:162 BW) die vordering niet op de gewijzigde grondslag toewijsbaar is. Het had op de weg van de vereniging gelegen om, indien zij haar vordering in hoger beroep op (één van) voormeld(e) artikel(en) wenste te baseren, duidelijk te stellen wat in die situatie de rol van de vaststellingsovereenkomst is. Aangenomen moet worden dat de onzekerheid over de vraag of [appellant] een schuld aan de vereniging heeft omdat hij gehandeld heeft in strijd met (één van) voormeld(e) artikel(en) aanleiding is geweest voor het sluiten van die overeenkomst. Over (de rol en gevolgen van) die overeenkomst in dat verband stelt de verenigingevenwel niets. 
Aan de orde is dus nog slechts de vraag of uit de vaststellingsovereenkomst een betalingsverplichting van [appellant] voortvloeit.
3.6.

Met grief 4 betoogt [appellant] dat hem over de jaren tot en met 2008 decharge is verleend, en dat hem daarom over die jaren niet het verwijt kan worden gemaakt dat hij gelden aan het vermogen van de vereniging heeft onttrokken en aldus onrechtmatig heeft gehandeld, zodat hij de daardoor door de vereniging geleden schade dient te vergoeden. De grief faalt omdat partijen, naar moet worden aangenomen, door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst de onzekerheid over de vraag of de vereniging dat verwijt terecht aan [appellant] maakt, hebben willen beëindigen. Het hof verwijst naar 3.4.2. hiervoor. [appellant] heeft althans niet gesteld dat er voor het sluiten van die overeenkomst een andere reden was.
3.7.

Met grief 1 verwijt [appellant] de rechtbank ten onrechte te zijn voorbijgegaan aan de door partijen bij conclusie na deskundigenbericht overgelegde financiële stukken.
3.7.1.

De juistheid van dit verwijt kan in het midden blijven. Ook als de rechtbank die stukken bij haar oordeel had dienen te betrekken is het hof van oordeel dat de enkele verwijzing door [appellant] in voormelde conclusie naar zijn, aan het rapport van de deskundige gehechte, schriftelijke reactie d.d. 11 juni 2013 onvoldoende duidelijk is om daaruit af te leiden tot welk andersluidend oordeel de rechtbank volgens [appellant] had moeten komen.
Voor zover [appellant] voorts in de conclusie na deskundigenbericht ingaat op de contributies en de geldopnamen in 2009 verwijst het hof naar zijn oordeel over de grieven 2 en 3.
3.8.

De bezwaren van [appellant] in het kader van grief 2 zijn gericht tegen het oordeel van de deskundige over de door [appellant] al dan niet verantwoorde a) contributies en b) kasopnamen in 2009.
3.8.1.

Wat a) betreft stelt [appellant] dat de deskundige ten onrechte de ledenadministratie van de vereniging als uitgangspunt voor de berekening van de niet verantwoorde contributiegelden heeft genomen, in plaats van de door [appellant] opgemaakte lidmaatschapsoverzichten. Om die reden is die berekening volgens [appellant] onjuist.
3.8.1.1. [appellant] onderbouwt de grief, naar het hof uit de memorie van grieven sub 8 begrijpt, met verwijzingen naar de volgens [appellant] juiste ledenadministratie. Hierbij noemt [appellant] namen van leden en periodes waarover deze leden volgens hem contributie aan devereniging verschuldigd waren. Naar het oordeel van het hof betwist [appellant] echter op deze wijze onvoldoende gemotiveerd het door de deskundige vastgestelde, door [appellant] niet verantwoorde, bedrag. [appellant] geeft in de eerste plaats niet aan tot welke gevolgen voor dat bedrag zijn verwijzingen en opmerkingen op dit punt leiden. Daar komt bij dat [appellant] in die verwijzingen leden van de vereniging noemt die door de deskundige niet zijn betrokken bij het door [appellant] niet verantwoorde bedrag aan ontvangen contributiegelden. Het hof verwijst naar de door [appellant] wel, maar door de deskundige niet genoemde leden [lid 1 C.V.] (2006), [lid 2 C.V.] , [lid 3 C.V.] en [lid 4 C.V.] (2008), [lid 3 C.V.] , [lid 5 C.V.] en [lid 6 C.V.] (2009) en [lid 7 C.V.] (2010). Blijkens het deskundigenbericht heeft de deskundige wat betreft deze leden geen door [appellant] niet verantwoord bedrag vastgesteld: in de overzichten van de deskundige komt achter de naam van deze leden het verschil tussen “totaal te ontvangen” en“bedragen geboekt/ontv.” immers op nul uit.

3.8.1.2. Dat de deskundige ten onrechte heeft aangenomen dat, zoals [appellant] verder ter toelichting op de grief stelt, de leden contributie zijn verschuldigd over een heel boekjaar is niet door hem onderbouwd en blijkt evenmin uit het deskundigenrapport. Het hof verwijst bijvoorbeeld naar de bedragen die de deskundige noemt bij de leden [bestuurslid van de vereniging] (2006), [lid 8 C.V.] en [lid 9 C.V.] (2007), [lid 9 C.V.] en [lid 10 C.V.] (2008) en [lid 11 C.V.] (2009). De bij die leden in het rapport genoemde bedragen hebben slechts betrekking op een deel van het betreffende jaar en door de deskundige is dus aangenomen dat die leden slechts over dat deel van het betreffende jaar contributie verschuldigd waren.

3.8.1.3. Zijn stellingen dat vele leden van de vereniging niet alle contributie hebben voldaan en dat sommige leden hun contributie pas in een later jaar (dan, naar het hof begrijpt, het jaar waarover deze verschuldigd was) hebben voldaan, heeft [appellant] ook niet onderbouwd. Ook het standpunt van [appellant] dat de deskundige het verschil van € 701,– tussen de door partijen overgelegde ledenadministraties aan [appellant] heeft toegerekend is zonder nadere toelichting die ontbreekt voor het hof niet inzichtelijk.

3.8.1.4. Op het punt van de contributie faalt de grief, gelet op het voorgaande, bij gebrek aan voldoende feitelijke onderbouwing. De deskundige is terecht uitgegaan van, en de rechtbank heeft terecht toegewezen, het bedrag van € 2.582,–

3.8.2.

Wat betreft b), de door [appellant] niet verantwoorde kasopnamen 2009, die door de deskundige zijn gesteld op een bedrag van € 1.785,– heeft het volgende te gelden. De deskundige heeft zijn oordeel, onweersproken door [appellant] , gebaseerd op de kasstukken die hem door de rechtbank zijn verstrekt. Het gaat dan naar het hof begrijpt om de kopieën van de originele kasstukken die de vereniging voor de comparitie in eerste aanleg bij brief van 2 augustus 2012 aan de rechtbank heeft toegezonden. Vóór dat moment zijn er immers door geen van partijen kasstukken in het geding gebracht. [appellant] stelt dat de originele kasstukken op 3 april 2010 door (bestuursleden van) de vereniging zijn meegenomen. Ter comparitie heeft [appellant] verklaard “Alle contante betalingen werden geboekt in het kasboekprogramma in de computer. De vereniging beschikt over de uitdraaien uit dat programma en ook over de originele rekeningafschriften met daarop mijn handgeschreven aantekeningen met uitleg. Die zijn meegenomen na de bijeenkomst in april 2010.”
Aldus moet het hof er van uitgaan dat de deskundige ook volgens [appellant] van de juiste kasstukken is uitgegaan. In het licht van deze vaststelling had [appellant] zijn standpunt dat de deskundige ten onrechte de niet verantwoorde kasopnamen op een bedrag van € 1.785,– heeft gesteld duidelijk en concreet met feiten moeten onderbouwen. De door [appellant] als productie 22 bij memorie van grieven overgelegde “recentelijk opgestelde kasstukken”, die sluiten op een kassaldo van € 1.206,36 kunnen niet als een dergelijke onderbouwing dienen. Dat overzicht sluit in het geheel niet aan bij het door de vereniging overgelegde overzicht ten behoeve van de comparitie in eerste aanleg (onderdeel van productie 4 bij brief van 2 augustus 2012), en evenmin bij het door [appellant] zelf ten behoeve van die comparitie (productie 9 bij brief van 6 augustus 2012 ) overgelegde kasbericht van 1 april 2009 tot 26 januari 2010, dat sluit op € 255,63. Nu [appellant] een genoegzame onderbouwing van zijn standpunt niet heeft gegeven faalt de grief ook op dit punt.
3.9.

Grief 3 heeft naast het voorgaande geen zelfstandige betekenis en deelt het lot van de andere grieven.
3.10.

De slotsom luidt dat alle grieven falen zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen. [appellant] is de in het ongelijk gestelde partij. Hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Op verzoek van de vereniging zal de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

4De uitspraak

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van de vereniging op € 704,–aan verschotten en op € 632,– aan salaris advocaat;

verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Beroep op ALV is achteraf (Schelforst)

Rechtbank Overijssel 8 februari 2016

Conflict bij volkstuinvereniging. Bestuur zegt lidmaatschap van lastige leden op. Statuten geven recht op beroep daartegen bij ALV. Bestuur weigert dit omdat het “het ten vierde male bijeen roepen van de ALV dient volgens het bestuur geen enkel doel, nu de leden zich reeds hebben uitgesproken in de [voorafgaand aan de opzegging] gehouden ALV.” De rechter maakt korte metten met dit argument. Als de statuten recht geven op beroep tegen opzegging, dat maakt het niet of en hoe de voorgenomen opzegging op ALVs is besproken en dat toen een ruime meerderheid van de leden voor was.

” Ten onrechte gaat het bestuur van de Volkstuinvereniging ervan uit dat de in artikel 5 lid 7 bedoelde ALV al op 21 september 2015, voorafgaande aan haar opzeggingsbesluit, heeft plaatsgevonden. Dat is niet slechts in strijd met de voorgeschreven statutaire gang van zaken maar zou ook de positie van [eiser 2 = het lid] c.s ten onrechte verzwakken. Ter vergadering dient het bestuur haar besluit aan de ALV voor te leggen en toe te lichten, waarna [eiser 2] c.s het recht hebben om hun visie op de zaak aan de ALV te geven. Het gaat dan om een vergadering die duidelijk is geagendeerd, waaruit zonneklaar blijkt dat het bestuur haar opzeggingsbesluit van [eiser 2] c.s als gevolg van het daartegen ingestelde beroep, aan de ALV wil voorleggen en zal handhaven als de ALV het bezwaar van [eiser 2] c.s afwijst. De oproeping van de vergadering van 21 september 2015 [] is niet op deze duidelijke wijze geagendeerd zodat niet vaststaat dat ter vergadering alle leden aanwezig waren die over de materie zouden willen oordelen. Het niet volgen van artikel 5 lid 7 van de statuten zou de besluitvorming in strijd doen zijn met het bepaalde in onder meer de artikelen 2:8 en 2:14 B.W.”


Vonnis in kort geding van 8 februari 2016
in de zaak van1 [eiser 1] – 3. [eiser 3], eisers,tegen de rechtspersoonlijkheid bezittende (sic!) vereniging
VOLKSTUINVERENIGING SCHELFORST, gedaagde,

Partijen zullen hierna [eiser 2] c.s. en de Volkstuinvereniging genoemd worden.

2De feiten

2.1.

Eisers zijn lid van de Volkstuinvereniging. Deze vereniging is in 2010 opgericht, nadat het Volkstuincomplex ‘Schelfhorst’ failliet was gegaan. Eisers waren lid van de tuintechnische commissie, die onder meer tot haar taak had het adviseren van het bestuur inzake de verhuur van tuinen.

2.2.

In de statuten van de Volkstuinvereniging is onder meer het volgende opgenomen.

Einde lidmaatschapArtikel 51. Het lidmaatschap eindigt:(…)c. door opzegging namens de vereniging. Deze kan geschieden wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereisten voor het lidmaatschap bij de statuten of reglementen gesteld te voldoen, wanneer hij zijn verplichtingen ook die uit hoofde van een tussen de vereniging en het lid gesloten huurovereenkomst jegens de vereniging niet nakomt, alsook wanneer redelijkerwijs van devereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.(…)2. Opzegging van het lidmaatschap namens de vereniging geschiedt door het bestuur.(…)7. Van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap door de vereniging op grond dat redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren, (…) staat de betrokkene binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van het besluit schriftelijk beroep open op de eerstvolgende algemene ledenvergadering. Hij wordt daartoe ten spoedigste schriftelijk van het besluit met opgave van redenen in kennis gesteld. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid in voorkomend geval geschorst.(…)Toegang en stemrechtArtikel 141. Toegang tot de algemene ledenvergadering hebben alle leden van de vereniging. Geen toegang hebben geschorste leden en geschorste bestuursleden, behoudens indien en voor zover in die vergadering hun schorsing aan de orde komt.(…)2. Ieder lid van de vereniging, voor zover niet geschorst, heeft het recht het woord te voeren, het recht van initiatief, het recht van amendement en het recht van interpellatie. Hij heeft voorts het recht tot het uitbrengen van een stem.(…)Besluitvorming van de algemene ledenvergaderingArtikel 16(…)1. Voor zover de statuten of de wet niet anders bepalen, worden alle besluiten van de algemene ledenvergadering genomen met volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen.7. Alle stemmingen over personen geschieden schriftelijk (…). Schriftelijke stemming geschiedt bij ongetekende, gesloten briefjes. Besluitvorming bij acclamatie is mogelijk, tenzij een stemgerechtigde hoofdelijke stemming verlangt.Het Huishoudelijk reglement Volkstuinvereniging ‘Schelfhorst’ luidt onder meer als volgt.Artikel 1Elk lid dient het bepaalde in de statuten in acht te nemen, zich op het tuincomplex zodanig te gedragen dat niemand enige overlast ondervindt.

2.3.

Tussen [eiser 2] c.s. en het bestuur van de Vereniging is een verschil van inzicht ontstaan over het zich al dan niet discriminerend uitlaten van de bestuursvoorzitter tijdens een op 25 augustus 2014 gehouden vergadering van het bestuur en de tuintechnische commissie, in die zin dat hij gezegd zou hebben dat buitenlanders van de wachtlijst moesten. [eiser 2] heeft de bestuurssecretaris verzocht deze (beweerdelijke) uitlatingen van de voorzitter in de notulen op te nemen. Op de volgende vergadering van het bestuur en de tuintechnische commissie op 13 oktober 2014 heeft [eiser 2] gevraagd waarom de bewuste uitlating niet in de notulen is opgenomen. Het bestuur heeft vervolgens ontkend dat de voorzitter zich aldus zou hebben uitgelaten. Daarop hebben [eiser 2] c.s. hun lidmaatschap van de tuintechnische commissie per direct opgezegd en hebben zij de vergadering verlaten.
2.4.

Bij brief van 19 oktober 2014 heeft het bestuur [eiser 2] laten weten dat zij van verschillende tuinders heeft vernomen dat [eiser 2] leden heeft benaderd over het tussen [eiser 2] c.s. en het bestuur ontstane verschil van inzicht. Gebleken is dat [eiser 2] een lijst heeft laten rond gaan onder de leden om handtekeningen te verzamelen tegen ‘discriminatie’ binnen het tuincomplex. Daarbij heeft het bestuur [eiser 2] aangezegd dat dit in het algemeen belang van de vereniging door het bestuur niet kan worden geaccepteerd. Daarbij heeft het bestuur gewezen op artikel 1 van het huishoudelijk reglement.
2.5.

Op 24 oktober 2014 hebben [eiser 2] c.s. een brief aan het bestuur en de leden van de Volkstuinvereniging gestuurd, waarin zij eisen dat het bestuur excuses aanbiedt voor de (vermeende) discriminerende opmerkingen en belooft zich te distantiëren van elke vorm van discriminatie.
2.6.

Op 13 november 2014 hebben [eiser 2] c.s. een klacht tegen het bestuur ingediend bij Artikel 1 Overijssel, een antidiscriminatievoorziening die in opdracht van alle 25 gemeenten van de Provincie Overijssel de wet op de gemeentelijke anti-discriminatievoorziening uitvoert.
2.7.

In februari 2015 heeft het bestuur de leden van de Volkstuinvereniging schriftelijk geïnformeerd over de stand van zaken.
2.8.

Bij brief van 24 maart 2015 heeft het bestuur [eiser 2] c.s. meegedeeld dat zij met inachtneming van artikel 6 juncto artikel 5 lid 1 c van de statuten en artikel 1 van het huishoudelijk reglement, met onmiddellijke ingang in afwachting van nadere besluitvorming zijn geschorst als leden van de Volkstuinvereniging.
2.9.

Bij brief van eveneens 24 maart 2015 heeft het bestuur de leden uitgenodigd voor een extra ledenvergadering op 13 april 2015. Op de agenda staat onder meer de bespreking van maatregelen van het bestuur naar aanleiding van de situatie op het tuincomplex en stemmen hierover. Als toelichting is het volgende in de brief opgenomen:
Tijdens de algemene jaarvergadering van 2 maart j.l. is het bestuur gevraagd of het niet tijd werd maatregelen te nemen tegen een aantal onruststokers binnen de vereniging. Het bestuur heeft aldus gewenste maatregelen getroffen en [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] geschorst in afwachting van het oordeel van de ledenvergadering. (…) De thans door het bestuur genomen beslissing doet naar ons oordeel recht aan wat op de algemene ledenvergadering is gevraagd, namelijk het herstellen van de rust en de sfeer op het tuincomplex.
Het bestuur acht het van het grootste belang u als leden van de vereniging te raadplegen of u het bestuursbeleid in deze ondersteunt en zal zich op basis van de uitslag van deze raadpleging beraden op vervolgstappen’.

2.10.

Bij brief van 6 april 2015 verzoeken [eiser 2] c.s. het bestuur de schorsing ongedaan te maken.
2.11.

Het bestuur laat daarop bij brief van 10 april 2015 weten dat [eiser 2] c.s. voorbij zien aan artikel 6 van de statuten, waarin expliciet de bevoegdheid van het bestuur om tot schorsing van leden over te gaan is neergelegd. Tevens wordt [eiser 2] c.s. meegedeeld dat het bestuur tijdens de ledenvergadering aan de leden slechts de vraag zal voorleggen of zij het bestuur steunen in haar beleid om in gevallen als deze tot het opzeggen van het lidmaatschap over te gaan. De schorsing van [eiser 2] c.s. zal geen onderwerp van gesprek zijn. Daarom hebben [eiser 2] c.s. als geschorste leden ingevolge de statuten geen recht om de vergadering bij te wonen.
2.12.

In de notulen van de op 13 april 2015 gehouden extra ledenvergadering is verwoord dat het bestuur het voornemen heeft om op de schorsing het opzeggen van het lidmaatschap (van [eiser 2] c.s.) te laten volgen en hen daarmee duurzaam uit de vereniging te weren.
Opgemerkt is dat, om de procedure zuiver te houden, er nu niet gediscussieerd zal worden over de schorsingen.
Tevens vraagt het bestuur de leden schriftelijk te laten weten of zij het geformuleerde beleid van het bestuur, ondersteunen. Dit beleid is in de notulen als volgt verwoord:
Het bestuur op geen enkel wijze en van geen enkel lid grensoverschrijdend gedrag waarbij bestuursleden beticht worden van discriminatie en al helemaal niet wanneer dat – zoals in het onderhavige geval – ook nog eens zeer breed gedragen tot zelfs een aanklacht bij het College Rechten van de Mens toe.
Evenmin aanvaarden wij:
  • Het bewust negeren van bestuursbesluiten
  • Een gedrag waarbij tweedracht wordt gezaaid tussen leden van de vereniging
  • Aantasting van een rustig en genoegzaam tuinieren
  • Intimidatie van leden om iets te doen wat zij beslist niet wensen
  • Met gerichte acties grote onrust veroorzaken in de vereniging
  • Provocerend gedrag, zoals het brengen van de Hitlergroet in de richting van de tuin van een bestuurslid
Een dergelijk handelen van leden kunnen en willen wij niet accepteren en zullen dan ook niet ongestraft kunnen passeren. Onze verantwoordelijkheid en zorg bestaat uit het adequaat besturen van de vereniging en daarbij hoort een respectvol leden gedrag.
Gedragingen van het kaliber als hiervoor genoemd tasten in zodanige ernstige mate de verenigingsbelangen aan dat geen enkel bestuur ontkomt aan drastische maatregelen, zoals het opzeggen van het lidmaatschap.
Zijn bovengenoemde punten als ernstig genoeg, in de nu lopende zaak komt daar nog bij:
  • Het bestuur onthouden van de nodige informatie, zodat niet bekend wie zich aangemeld heeft als lid en wanneer
  • Tuinen toewijzen zonder rekening te houden met datum van aanmelden
  • Het niet op de gebruikelijke wijze aansnijden van een onderwerp. Alleen aan de orde stellen door te ‘eisen’ en wel ‘onmiddellijk’ en vervolgens weg te lopen’.
2.12.

Op 23 juni 2015 heeft het College voor de Rechten van de Mens uitspraak gedaan inzake de door [eiser 2] c.s. jegens de Volkstuinvereniging ingediende klacht. Het oordeel luidt:
– niet is gebleken dat verweerster onderscheid op grond van ras heeft gemaakt door bij haar toewijzingsbeleid van volkstuinen personen met een buitenlandse naam uit te sluiten;
– verweerster wel onderscheid op grond van ras heeft gemaakt door voor asielzoekers een afwijkend toewijzingsbeleid ten opzichte van overige geïnteresseerden toe te passen;
– Niet is gebleken dat verweerster in strijd heeft gehandeld met het verbod van intimidatie;
– Verweerster in strijd heeft gehandeld met het victimisatieverbod van artikel 8a AWGB.
2.13.

Op 24 juni 2015 hebben [eiser 2] c.s. een brief aan de leden van de Volkstuinvereniging geschreven, waarin zij toelichten waarom zij zijn vertrokken als leden van de tuintechnische commissie. Voorts hebben zij te kennen gegeven dat zij van mening zijn dat als gevolg van de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens, het vertrouwen in het bestuur en de twee nog zittende leden van de tuintechnische commissie opgezegd dient te worden.
2.14.

Bij brief van 21 juli 2015 heeft het bestuur van de Volkstuinvereniging de aan eisers opgelegde schorsing opgeheven.
2.15.

Op 2 september 2015 nodigt het bestuur de leden uit voor een extra ledenvergadering op 21 september 2015. Als punt 2 op de agenda staat vermeld ‘Uitleg van de voorzitter over de stand van zaken en uitspraken rond de klachten en aangiftes van enkele leden tegen het bestuur. Na deze uitleg is er de mogelijkheid voor het stellen van vragen’. Als punt 3 staat op de agenda: ‘Stemming over visie van het bestuur en voornemens bestuur zoals aangegeven in de brief van 20 juli 2015. Het bestuur vraagt de leden steun voor haar beleid en de te nemen maatregelen.
2.16.

Bij brief van 5 november 2015 beëindigt het bestuur het lidmaatschap van de Volkstuinvereniging van [eiser 2] c.s. per 1 januari 2016. Daarbij heeft het bestuur tevens aangetekend dat [eiser 2] c.s. uiterlijk op 31 december 2015 de tuinen schoon dienen op te leveren en de sleutels van het tuincomplex dienen in te leveren bij een van de bestuursleden.
2.17.

Op 1 december 2015 tekent de raadsman van [eiser 2] c.s. beroep aan tegen het besluit tot opzegging van het lidmaatschap.
2.18.

Bij brief van 8 december 2015 heeft het bestuur het verzoek van [eiser 2] c.s. ingewilligd om de gevorderde ontruiming op te schorten, en wel tot 1 februari 2016.
2.19.

Bij brief van 16 december 2015 heeft het bestuur [eiser 2] c.s. onder meer meegedeeld dat en waarom het besluit van 5 november 2015 tot opzegging van het lidmaatschap onverkort wordt gehandhaafd en dat zij geen beroep meer kunnen instellen bij de Algemene Ledenvergadering (ALV), omdat zij die gelegenheid hebben laten passeren. Het ten vierde male bijeen roepen van de ALV dient volgens het bestuur geen enkel doel, nu de leden zich reeds hebben uitgesproken in de op 21 september 2015 gehouden ALV.

3Het geschil

3.1.

Samengevat weergegeven vorderen [eiser 2] c.s.:
Primair:
I. vernietiging van het besluit tot het opzeggen van het lidmaatschap van [eiser 2] c.s. van de Volkstuinvereniging;
II. de Volkstuinvereniging op straffe van verbeurte van een dwangsom te verbieden de door [eiser 2] c.s. gehuurde tuinen per 1 februari 2016 te ontruimen;
III. veroordeling van de Volkstuinvereniging inde kosten van deze procedure;
Subsidiair:
IV. de Volkstuinvereniging te veroordelen tot het bijeen roepen van een ALV waarin het beroepschrift van [eiser 2] c.s. inhoudelijk zal worden behandeld, waarbij [eiser 2] c.s. de mogelijkheid krijgen om – al dan niet door een door hen te benoemen gemachtigde – het beroepschrift toe te lichten;
V. te bepalen dat er tijdens de ALV een stemcommissie wordt benoemd waarbij het bestuur twee leden benoemt en [eiser 2] c.s. twee leden benoemen;
VI. te bepalen dat op de betreffende vergadering terzake de stemming over de beëindiging van het lidmaatschap van [eiser 2] c.s. slechts één stem per gehuurde volkstuin kan worden uitgebracht, ongeacht de grootte van de volkstuin;
VII. de Volkstuinvereniging op straffe van verbeurte van een dwangsom te verbieden de door [eiser 2] c.s. gehuurde tuinen per 1 februari 2016 te ontruimen;
VIII. veroordeling van de Volkstuinvereniging in de kosten van deze procedure.

3.2.

De Volkstuinvereniging voert verweer.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Het spoedeisend belang is uit het gestelde en het gevorderde voldoende aannemelijk geworden en wordt door de Volkstuinvereniging ook niet betwist.
4.2.

Voorop dient te worden gesteld dat voor de primair sub I gevorderde vernietiging van het besluit van het bestuur van de Volkstuinvereniging geen plaats is in een procedure als de onderhavige. Het oordeel van de voorzieningenrechter draagt immers naar de aard van een kort-gedingprocedure een voorlopig karakter, terwijl vernietiging van het besluit van het bestuur een principaal en constitutief karakter heeft, welke beslissing in beginsel aan de bodemrechter is voorbehouden. Ter zitting hebben [eiser 2] c.s. te kennen gegeven dat als de voorzieningenrechter van oordeel is dat in feite met het sub I gevorderde een declaratoire uitspraak wordt gevraagd, zij deze vordering zullen intrekken. Gelet op het vorenstaande beschouwt de voorzieningenrechter het sub I gevorderde als ingetrokken.
4.3.

Het vorenstaande laat onverlet dat in dit kort geding moet worden beoordeeld of bij de besluitvorming van het bestuur de juiste procedurele weg is bewandeld. Alvorens dat te toetsen overweegt de voorzieningenrechter dat de omvang van dit kort geding daarin haar beperking kent. Door partijen is uitgebreid gedebatteerd over de vraag of het bestuur al dan niet zou hebben gediscrimineerd bij het aannemen van nieuwe leden dan wel zodanige discriminatie van plan zou zijn geweest. De reacties over en weer van [eiser 2] c.s en het bestuur zijn door partijen inzichtelijk gemaakt en deels van een kwalificatie voorzien. Uit diverse geproduceerde stukken en uit hetgeen partijen desgevraagd ter zitting hebben verklaard meent de voorzieningenrechter te kunnen afleiden dat de discussie over al dan niet discriminatie de onderliggende problematiek enigszins toedekt. Duidelijk is immers ter zitting geworden dat het bestuur kennelijk niet tevreden was over de wijze waarop [eiser 2] c.s invulling gaven aan hun functioneren als tuintechnische commissie en dat [eiser 2] c.s. op hun beurt het optreden en de houding van het bestuur bij hun taakuitoefening beneden de maat vonden. Uit de uitspraak van de Commissie voor de Rechten van de Mens van 23 juni 2015 kan in ieder geval naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden afgeleid dat er van daadwerkelijke discriminatie bij de invulling van het ledenbeleid sprake is geweest.
4.4.

Niet ter toetsing in dit kort geding ligt dan ook voor de vraag of [eiser 2] c.s door hun opstelling en gedrag redenen hebben gegeven tot opzegging door het bestuur van hun lidmaatschap. In beginsel komt zodanige opzeggingsbevoegdheid aan het bestuur toe zoals blijkt uit artikel 5 lid 1 sub c juncto lid 2 van de statuten. Noch uit de statuten, noch uit het huishoudelijk reglement blijkt dat het bestuur een dergelijk besluit eerst kan nemen als de leden vooraf zijn geconsulteerd en de meerderheid van de leden daarmee heeft ingestemd. Of een meerderheid van de leden zich op de ALV van 21 september 2015 heeft uitgesproken voor de opzegging van het lidmaatschap is in zoverre derhalve niet doorslaggevend. Het is aan [eiser 2] c.s om tegen een uiteindelijke opzegging al dan niet in een bodemprocedure op te komen.
4.5.

De statuten kennen derhalve niet een procedure die het bestuur voorafgaande aan haar besluit moet volgen. Daarentegen kennen de statuten wel een procedure die moet worden gevolgd als het opgezegde lid tegen het bestuursbesluit tot opzegging beroep instelt bij de ALV. Artikel 5 lid 7 noodzaakt het bestuur in dat geval haar besluit aan de ALV voor te leggen, terwijl in casu [eiser 2] c.s het recht toekomt om tijdens die ALV zelf of via een gemachtigde hun beroep toe te lichten.
4.6.

Ten onrechte gaat het bestuur van de Volkstuinvereniging ervan uit dat de in artikel 5 lid 7 bedoelde ALV al op 21 september 2015, voorafgaande aan haar opzeggingsbesluit, heeft plaatsgevonden. Dat is niet slechts in strijd met de voorgeschreven statutaire gang van zaken maar zou ook de positie van [eiser 2] c.s ten onrechte verzwakken. Ter vergadering dient het bestuur haar besluit aan de ALV voor te leggen en toe te lichten, waarna [eiser 2] c.s het recht hebben om hun visie op de zaak aan de ALV te geven. Het gaat dan om een vergadering die duidelijk is geagendeerd, waaruit zonneklaar blijkt dat het bestuur haar opzeggingsbesluit van [eiser 2] c.s als gevolg van het daartegen ingestelde beroep, aan de ALV wil voorleggen en zal handhaven als de ALV het bezwaar van [eiser 2] c.s afwijst. De oproeping van de vergadering van 21 september 2015 ( zie productie 12 bij dagvaarding) is niet op deze duidelijke wijze geagendeerd zodat niet vaststaat dat ter vergadering alle leden aanwezig waren die over de materie zouden willen oordelen. Het niet volgen van artikel 5 lid 7 van de statuten zou de besluitvorming in strijd doen zijn met het bepaalde in onder meer de artikelen 2:8 en 2:14 B.W.
4.7.

De conclusie is derhalve dat alsnog een ALV moet worden bijeengeroepen teneinde invulling te geven aan het bepaalde in artikel 5 lid 7 van de statuten. Het subsidiair sub IV gevorderde is dan ook voor toewijzing vatbaar. Het spreekt vanzelf dat de Volkstuinvereniging, indien en zolang de beroepsprocedure bij de ALV nog niet is afgerond, niet van [eiser 2] c.s mag verlangen dat reeds tot ontruiming wordt overgegaan. Het subsidiair onder VII gevorderde is in zoverre dan ook eveneens voor toewijzing vatbaar. Voor het toewijzen van het subsidiair sub V en VI gevorderde ziet de voorzieningenrechter geen reden aanwezig. Niet is onderbouwd de stelling dat er redenen zouden moeten zijn om te twijfelen aan de oprechtheid van een stemcommissie die ter ALV zal moeten worden benoemd, terwijl de statuten in artikel 14 lid 2 al voorschrijven dat ieder lid het recht heeft tot het uitbrengen van 1 stem zodat niet duidelijk is waarom er ter vergadering anders zou worden gehandeld.
4.8.

De voorzieningenrechter zal voorts de gevorderde dwangsom in navolgende zin matigen en maximeren.
4.9.

De Volkstuinvereniging zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser 2] c.s. worden begroot op:
– dagvaarding € 100,12
– griffierecht 288,00
– salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.204,12
4.10.

De voorzieningenrechter stelt vast dat de Volkstuinvereniging in haar conclusie van antwoord een aantal vorderingen heeft neergelegd. De Volkstuinvereniging kan in deze vorderingen, die de voorzieningenrechter kwalificeert als reconventionele vorderingen, niet worden ontvangen, aangezien artikel 7.1 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel/familie bepaalt dat alleen de gedaagde die die bij advocaat ter zitting verschijnt, een eis in reconventie kan instellen.

5De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.

veroordeelt de Volkstuinvereniging om binnen vier weken na dagtekening van dit vonnis een ALV bijeen te roepen en op de agenda te plaatsten de behandeling van het door [eiser 2] c.s. d.d. 1 december 2015 tegen het besluit tot opzegging van hun lidmaatschap ingediende beroepschrift en hen tijdens de ALV de mogelijkheid te bieden – al dan niet bij monde van een gemachtigde – om hun beroepschrift toe te lichten,
5.2.

verbiedt de Volkstuinvereniging om de door [eiser 2] c.s. gehuurde volkstuinen te ontruimen tot in ieder geval twee weken nadat de ALV op het beroep van [eiser 2] c.s. heeft beslist, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,– voor iedere dag dat de Volkstuinvereniging hiermee in strijd handelt, tot een maximum van € 25.000,– is bereikt,
5.3.

veroordeelt de Volkstuinvereniging in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 2] c.s. tot op heden begroot op € 1.204,12,
5.4.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Buitengewone ALV (Casinopersoneel)

Rechtbank Limburg 27 januari 2016

ECLI:NL:RBLIM:2016:683

De vereniging kent een “kaderbestuur” en een hoofdbestuur (dagelijks bestuur). Zowel het kaderbestuur als het hoofdbestuur kunnen met gewone meerderheid van stemmen besluiten een ALV bijeen te roepen. Het kaderbestuur kan daarnaast met drie/vierde meerderheid het hoofdbestuur verzoeken een buitengewone ALV bijeen te roepen (net als een/tiende van het aantal leden). Een meerderheid, maar minder dan drie/vierde meerderheid, van het kaderbestuur wil van het bestuur af. Na enkele pogingen om het hoofdbestuur een buitengewone ALV te laten uitschrijven, besluit het kaderbestuur bij meerderheid een gewone ALV bijeen te roepen en bekend te maken via alternatieve kanalen (waaronder facebook en de prikborden in de vestigingen van bedrijf) omdat het hoofdbestuur medewerking van de ledenadministratie weigert. De rechter oordeelt dat deze ALV geldig bijeengeroepen is en bevoegd was besluiten te nemen (en het zittende hoofdbestuur te ontslaan).

De uitspraak is met name van belang vanwege het goedkeuren het bekendmaken van de ALV via alternatieve kanalen (overigens omdat de statuten wel een termijn voor de oproeping, maar niets over de wijze waarop).

Vonnis in kort geding van 21 januari 2016 (motivering gegeven op 27 januari 2016)
in de zaak van
1. de vereniging ALGEMENE BOND CASINOPERSONEEL,
2. de stichting STICHTING ALGEMENE BOND CASINOPERSONEEL,
3. [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3],
eiseressen, van wie [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] gedaagde in reconventie,

tegen
1. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] ,
2. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie su b 2],
3. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3],
4. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 4], gedaagden, eisersin reconventie,

Partijen zullen hierna [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] , waar nodig [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] , de Bond en/of de Stichting, en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] en/of [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] , [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 4] worden genoemd.

Het geschil in conventie en in reconventie

2.1.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] vordert te bevelen dat op straffe van hoofdelijk verbeurte van een dwangsom – samengevat – het voorzitterschap van [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] van de Bond en de Stichting wordt hersteld door haar inschrijving en uitschrijving van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] , [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 4] als bestuurder(s) bij de Kamer van Koophandel, en te gehengen en te gedogen dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] haar functie van voorzitter ongehinderd kan uitoefenen, met rectificatie aan alle geadresseerden van het besluit van 21 december 2015 en met veroordeling van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] in de kosten.
2.2.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] stelt recht op en spoedeisend belang bij de gevraagde maatregel te hebben. Zij stelt dat het besluit tot haar ontslag als voorzitter en bestuurder van 21 december 2015 in strijd met de statuten is genomen.
2.3.

[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] voert verweer en vordert in reconventie op straffe van een dwangsom – samengevat – dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] op haar beurt het besluit van 21 december 2015 respecteert en alle handelingen verricht die noodzakelijk zijn om het nieuwe bestuur te kunnen laten functioneren, zoals het afgeven van allerlei (financiële) bescheiden en dat
[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] de leden van de Bond, Holland Casino, de Ondernemingsraad, de FNV en de Unie informeert omtrent in het verleden gedane onterechte beschuldigingen met veroordeling van haar in de kosten.

3De beoordeling

3.1.

De spoedeisendheid vloeit voort uit de aard van de zaak.
In conventie

3.2.

Centraal staat de vraag door wie en op welke wijze een (buitengewone) algemene ledenvergadering bijeen kan worden geroepen.
3.3.

Omtrent het bijeenroepen van de algemene ledenvergadering door het kaderbestuur en het hoofdbestuur is in de statuten van de Bond het volgende – voor zover thans relevant – bepaald.
Het kaderbestuur van de Bond, waarvan het hoofdbestuur deel uit maakt, kan te allen tijde een algemene ledenvergadering bijeenroepen (artikel 16 lid 3). Omdat er geen bepaling is opgenomen over de stemverhouding waarin dit dient te geschieden, ligt het naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de rede dat het kaderbestuur met volstrekte meerderheid (de helft + één) van de stemmen daartoe kan besluiten.
Voorts kan het kaderbestuur het hoofdbestuur oproepen een zogenoemde “buitengewone” algemene ledenvergadering bijeen te roepen. Het hoofdbestuur dient jaarlijks ten minste éénmaal een algemene ledenvergadering bijeen te roepen (artikel 19 lid 2) en zo vaak als het hoofdbestuur dat nodig vindt, kan een buitengewone algemene ledenvergadering bijeen worden geroepen (artikel 19 lid 3). Dit laatste kan ook geschieden op verzoek van andere geledingen van de Bond: met drie/vierde meerderheid van het kaderbestuur door dat kaderbestuur (artikel 19 lid 4 aanhef en sub a) en op verzoek van een/tiende van het aantal leden van de Bond (artikel 19 lid 4 aanhef en sub b) kan het hoofdbestuur eveneens worden opgeroepen een algemene ledenvergadering uit te schrijven. De voorzieningenrechter stelt vast dat de benaming “buitengewone” algemene ledenvergadering betrekking heeft op het feit dat het hoofdbestuur slechts eenmaal per jaar verplicht is een algemene ledenvergadering bijeen te roepen: een algemene ledenvergadering die buiten die verplichte algemene ledenvergadering wordt georganiseerd door het hoofdbestuur draagt de naam “buitengewoon”.

3.4.

De voorzieningenrechter stelt vast dat er dus één statutair verplichte algemene ledenvergadering is en dat er algemene ledenvergaderingen zijn, die ofwel door het hoofdbestuur ofwel door het kaderbestuur ofwel op verzoek van het kaderbestuur en/of de leden van de Bond door het hoofdbestuur bijeen worden geroepen. De mogelijkheid van artikel 19 lid 4 aanhef en sub c is in deze niet relevant.
3.5.

Het besluitvormingsproces tot het houden van een algemene ledenvergadering op 21 december 2015 is als volgt verlopen.
Op 12 november 2015 heeft een meerderheid van het kaderbestuur het vertrouwen in het dagelijks bestuur van het hoofdbestuur verloren door perikelen rondom het tellen van stemmen en het presenteren van het resultaat inzake een peiling onder de leden van de Bond over de uitkomst van de c.a.o.-onderhandelingen met Holland Casino. Er is op 13 november 2015 evenwel onvoldoende steun (geen drie/vierde meerderheid) om het hoofdbestuur te bewegen een bijzondere algemene ledenvergadering uit te schrijven.
Op 19 november 2015 roepen de hoofdbestuursleden [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] en [naam hoofdbestuurslid] de overige leden van het hoofdbestuur, te weten het dagelijks bestuur [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] (voorzitter), [naam penningmeester] (penningmeester) en [naam secretaris] (secretaris), op dat het hoofdbestuur zo spoedig mogelijk een buitengewone algemene ledenvergadering uitroept. Het dagelijks bestuur wil daaraan niet meewerken (het hoofdbestuur besluit bij volstrekte meerderheid van stemmen als tenminste de helft van het aantal leden van het bestuur ter vergadering aanwezig is; artikel 11).
Op 19 november 2015 roepen negen leden van het kaderbestuur, hetgeen een (niet gekwalificeerde) meerderheid van de kaderbestuurders is, het hoofdbestuur op om zo spoedig mogelijk een algemene ledenvergadering uit te roepen. Het hoofdbestuur geeft geen gehoor aan deze oproep.
Er wordt op 30 november 2015 een ledenraadpleging gehouden om het hoofdbestuur te bewegen een bijzondere algemene ledenvergadering bijeen te roepen. Dit levert een groot aantal reacties op, beweerdelijk 142. Het hoofdbestuur roept geen buitengewone algemene ledenvergadering bijeen.
Op 6 december 2015 besluit een meerderheid van het kaderbestuur, onder wie hoofdbestuurder [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] , zelf een algemene ledenvergadering uit te schrijven. De uitnodiging voor deze vergadering wordt niet, zoals gebruikelijk, verspreid door de Servicedesk, maar via alternatieve kanalen, waaronder facebook en de prikborden in de vestigingen van Holland Casino. Dit omdat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] de servicedesk niet wilde toestaan voor de verspreiding van de uitnodigingen te zorgen.

3.6.

De voorzieningenrechter stelt vast dat op de oproep staat dat sprake is van een “buitengewone” algemene ledenvergadering. In artikel 20 wordt geen onderscheid gemaakt tussen de bevoegdheden van een “gewone” algemene ledenvergadering, de statutair verplichte algemene ledenvergadering of de “buitengewone” algemene ledenvergadering.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, omdat artikel 20 geen onderscheid maakt in de bevoegdheden van een door het hoofdbestuur, al dan niet op verzoek van een van de andere Bondsgeledingen, bijeengeroepen “buitengewone” ledenvergadering, als bedoeld in artikel 19 lid 3, en een door het kaderbestuur uitgeroepen algemene ledenvergadering, als bedoeld in artikel 16 lid 3, de naamgeving geen effect heeft op de aard en de wijze van besluitvorming door de algemene ledenvergadering.

3.7.

Tussenconclusie is dat het kaderbestuur bevoegd was een algemene ledenvergadering op 21 december 2015 bijeen te roepen en dat deze algemene ledenvergadering in beginsel bevoegd was besluiten te nemen.
3.8.

De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat de (overige) stellingen van [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] inzake de rechtsgeldigheid van de besluiten van de algemene ledenvergadering van 21 december 2015 geen hout snijden. Hij overweegt daartoe het volgende
3.9.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] stelt dat zij nooit een oproep voor een ledenvergadering heeft ontvangen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] kan worden verweten een situatie te hebben geschapen waardoor het kaderbestuur in de situatie verkeerde dat het versturen van de uitnodiging via het gebruikelijke kanaal van de Servicedesk met als uitgangspunt de ledenlijst van de Bond werd verhinderd. Wanneer een verzoek van het kaderbestuurslid [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] komt om de ledenlijst van vestiging ter beschikking te stellen, reageert zij met de woorden “dat gaan we niet doen” en de Servicedesk, waarover [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] als voorzitter zeggenschap heeft, werkt niet mee aan het verzenden van de uitnodiging. Het kaderbestuur heeft daarop alternatieve wijzen gezocht om de leden te informeren. Artikel 19 schrijft slechts de termijn voor waarop een algemene ledenvergadering moet worden uitgeroepen, maar zegt niets over de wijze waarop. [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] heeft niet betwist dat de oproep in alle vestigingen is opgehangen door de kaderleden en dat via informele kanalen als bijvoorbeeld facebook de leden ook in kennis zijn gesteld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] niet worden gevolgd in haar standpunt dat zij door het kaderbestuur, dat verantwoordelijk was voor het uitschrijven van deze algemene ledenvergadering, niet is geïnformeerd. Als zij er al niet uit hoofde van de overleggen met hoofd- en kaderbestuur van op de hoogte was dat het kaderbestuur voornemens was een algemene ledenvergadering bijeen te roepen op 21 december 2015, dan is dat zeer aannemelijk gezien haar weigering de ledenlijst beschikbaar te stellen.
3.10.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] stelt dat niet is gebleken dat tijdens de algemene ledenvergadering van 21 december 2015 een rechtsgeldig besluit is genomen over haar ontslag, omdat uit niets blijkt hoe de stemming is verlopen: notulen en stembriefjes ontbreken immers. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [naam voorzitter stembureau] , die ter vergadering de voorzitter van het stembureau was (productie 31 van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] ).
3.11.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] stelt voorts dat doordat niet op behoorlijke wijze is opgeroepen tot deze algemene ledenvergadering met betrekking tot kandidaatstelling voor het hoofdbestuur niet iedereen in de gelegenheid is geweest zich te kandideren. De voorzieningenrechter stelt in dit verband vast dat de termijn van de oproeping in acht is genomen, zodat de leden zich hebben kunnen kandideren. Voorts stelt hij vast dat alle nieuw tot het hoofdbestuur verkozen leden slechts zijn benoemd tot de eerstvolgende statutair verplichte algemene ledenvergadering, zodat sprake is van een overgangsbestuur in de geest van artikel 8 lid 5. [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] kan dan ook niet worden gevolgd in haar stelling dat de besluiten tot benoeming van deze waarnemende hoofdbestuursleden door de algemene vergadering van 21 december 2015 niet rechtmatig zouden zijn.
3.12.

Om genoemde redenen is de algemene ledenvergadering van 21 december 2015 rechtsgeldig bijeengeroepen en zijn de besluiten die zijn genomen rechtsgeldig tot stand gekomen. Dit laatste betekent ook dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] vanaf die datum niet meer bevoegd was om de Bond en de Stichting in rechte te vertegenwoordigen dan wel met en namens de Bond en de Stichting te procederen. De Bond en de Stichting zullen dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering en de vordering zal voor zover deze is ingediend door [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] worden afgewezen.
3.13.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie, aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] begroot op € 1.104,00.
In reconventie

3.14.

Omdat dit vonnis na 13 januari 2016 wordt uitgesproken, hoeft de voorzieningenrechter niet meer te oordelen over de gegrondheid van de vordering onder 1 in reconventie.
3.15.

Met [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] , omdat geoordeeld is dat zij op rechtmatige wijze door de algemene ledenvergadering van de Bond van haar functie van voorzitter van het hoofdbestuur van de Bond is ontheven, alles wat in haar macht en mogelijkheden ligt zal moeten doen om het nieuwe (deels waarnemend) hoofdbestuur zijn taken en bevoegdheden goed te kunnen laten uitoefenen. De vordering in reconventie onder 2, 4 en 5 kan daarom ook zonder meer worden toegewezen, met dien verstande dat de voorzieningenrechter in overeenstemming met de eisen van redelijkheid en billijkheid de hoogte van de dwangsommen zal aanpassen alsmede de dwangsommen zal maximeren.
3.16.

De vordering onder 3 betreffende de rectificatie van beweringen gedaan door
[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] omtrent het gedrag van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] zal worden afgewezen, omdat op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting de feiten daaromtrent niet genoegzaam zijn komen vast te staan. De kort gedingprocedure biedt ook overigens niet de gelegenheid om aan partijen op te dragen zich nader uit te laten dan wel de standpunten nader te onderzoeken door opdragen van bewijs.
3.17.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] zal als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie worden veroordeeld in de kosten aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] . Deze worden tot op heden begroot op € 408,00.

4De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie

4.1.

verklaart de Bond en de Stichting niet-ontvankelijk,
4.2.

wijst de vordering van [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] af,
4.3.

veroordeelt [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] in de kosten van het geding in conventie aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] tot op heden begroot op € 1.104,00 (griffierecht€ 288,00 en salaris advocaat € 816,00),
4.4.

verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de kostenveroordeling betreft,
In reconventie

4.5.

beveelt [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] dat zij zal verklaren dat zij de Buitengewone Algemene Ledenvergadering van Vakbond ABC van 21 december 2015 zal respecteren evenals de in deze vergadering genomen besluiten en dit aan de leden mee te delen via Klankbord, facebook en Servicedesk@abc.nl en aan Holland Casino, de Ondernemingsraad, de FNV en de Unie per brief, binnen 24 uur, nadat dit vonnis aan haar is betekend, en bepaalt dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] een dwangsom van € 500,00 verschuldigd is voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij nalaat om aan dit bevel te voldoen met een maximum van € 5.000,00,
4.6.

beveelt [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] om alle zaken, die zij uit hoofde van haar (gewezen) voorzitterschap van Vakbond ABC onder zich heeft af te geven aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] binnen 24 uur, nadat dit vonnis aan haar is betekend, en bepaalt dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] een dwangsom van € 500,00 verschuldigd is voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij nalaat om aan dit bevel te voldoen met een maximum van
€ 5.000,00,
4.7.

beveelt [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] ervoor zorg te dragen dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] de beschikking krijgt over de volledige financiële administratie, inclusief alle onderliggende bescheiden, vanaf 2010 tot en met heden, alsmede over de volledige ledenadministratie, alsmede er zorg voor te dragen dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] binnen vijf dagen na betekening van het vonnis bij uitsluiting van anderen toegang heeft tot servicedesk@vakbondabc.nl en de bankrekeningen op naam van Vakbond ABC en Stichting ABC, en bepaalt dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] een dwangsom van € 500,00 verschuldigd is voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij nalaat om aan dit bevel te voldoen met een maximum van € 5.000,00,