Intern beroep niet behandeld

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2023:4140

(ii) Het besluit tot ontzetting is vernietigbaar

De rechtbank vernietigt het besluit tot ontzetting omdat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid (artikel 2:15 lid 1 sub b BW). [eiseres] [=het lid] heeft zich binnen de [gedaagde] [ = de vereniging] niet kunnen verdedigen tegen dat besluit. Het bestuur heeft geen hoor en wederhoor toegepast, heeft [eiseres] niet gewezen op de beroepsmogelijkheid en heeft het beroep van [eiseres] ondanks haar uitdrukkelijke verzoek niet behandeld tijdens een ALV.

Geen hoor en wederhoor

Ontzetting uit het lidmaatschap van een vereniging is een ingrijpend besluit. Daarom mag van het orgaan dat die beslissing neemt worden verwacht dat dat het daartoe niet overgaat zonder de zienswijze van het lid waar het om gaat in de besluitvorming te betrekken.2 Dat is in dit geval niet gebeurd.

De reden voor het bestuur om tot ontzetting over te gaan was het feit dat [eiseres] geen dek- en geboorteaangifte had gedaan van het nestje van 14 september 2021, terwijl zij ook al te laat was met de geboorteaangifte van het nestje van 31 juli 2021. Dat blijkt uit de e-mail van het bestuur van 1 november 2021 in combinatie met de notulen van de bestuursvergadering van 28 oktober 2021. Het bestuur heeft echter niet aan [eiseres] gevraagd waarom zij geen dek- en geboorteaangifte heeft gedaan.

[eiseres] heeft in de dagvaarding en tijdens de zitting uitgelegd dat zij niet wist dat de hond loops was en was gedekt door de eigen reu van [eiseres] . Daarom had zij geen dekaangifte gedaan. Zij was er vervolgens van uitgegaan dat het doen van geboorteaangifte geen zin meer had omdat er inmiddels al een conflict met de [gedaagde] was ontstaan. Volgens [eiseres] heeft zij er geen geheim van gemaakt dat het nestje geboren was. Door niet aan [eiseres] te vragen waarom zij geen dek- en geboorteaangifte heeft gedaan, heeft het bestuur deze omstandigheden niet kunnen meewegen in de beslissing om tot ontzetting over te gaan.

Beroep niet behandeld

Tegen een ontzettingsbesluit staat binnen een maand beroep op de ALV open (artikel 16 lid 3 en artikel 15 lid 5 van de statuten). Het bestuur heeft in de e-mail van 1 november 2021 niet tegen [eiseres] gezegd dat zij bij de ALV in beroep kon tegen het besluit tot ontzetting. Dat had wel gemoeten (artikel 15 lid 4 van de statuten).

Belangrijker is echter dat [eiseres] wel in beroep is gegaan en dat het bestuur niet heeft meegewerkt aan het verzoek van [eiseres] om dat beroep te behandelen op een ALV. De heer [B] (hierna: [B] ) heeft in zijn e-mail van 3 november 2021 namens [eiseres] beroep ingesteld tegen het besluit tot ontzetting en duidelijk gemaakt dat [eiseres] het besluit aan de ALV wilde voorleggen. Weliswaar gebruikte [B] in zijn e-mail het woord ‘schorsing’ en niet het woord ‘ontzetting’, maar uit de e-mail is duidelijk wat hij bedoelde. Zijn e-mail is een directe reactie op de e-mail van het bestuur van 1 november 2021 en hij had het in zijn e-mail over de zwaarst mogelijke maatregel. Hij bedoelde dus ontzetting in plaats van schorsing. Onder het kopje ‘Beroep’ schreef hij vervolgens: “Namens [eiseres (voornaam)] stel ik ook hiertegen beroep in.”, waarna hij vroeg om het bijeenroepen van een bijzondere ALV.

[B] heeft daarna nog meerdere keren namens [eiseres] tegen het bestuur gezegd dat [eiseres] beroep heeft ingesteld en dat dit beroep moest worden behandeld tijdens een ALV:

  • -In een e-mail van 13 november 2021: “Voor wat betreft de schorsing, die jullie hebben opgelegd, en waartegen wij ook beroep hebben ingesteld, nemen wij aan dat Jullie inmiddels al een bijzondere ALV aan het plannen zijn.
  • -In een e-mail van 29 november 2021: “Zoals jullie bekend is, hebben wij tegen dit besluit direct beroep ingesteld bij de ALV, en tevens, gelet op het grote belang voor [eiseres (voornaam)] en [B (voornaam)] hiervoor, verzocht om een bijzondere ALV bijeen te roepen, als bedoeld in artikel 5 lid 4 van het Sanctiereglement.

Kortom, [eiseres] heeft er duidelijk en meerdere malen op aangedrongen dat haar beroep zou worden behandeld tijdens een ALV. Dat is niet gebeurd.

Weliswaar heeft [eiseres] na de e-mail van 1 december 2021 van het bestuur niet opnieuw beroep ingesteld tegen het ontzettingsbesluit, maar dat hoefde ook niet. De e-mail van 1 december 2021 was immers slechts de bevestiging van de op 1 november 2021 gecommuniceerde ontzetting per die datum. Tijdens het sturen van deze e-mail van 1 december moet het voor het bestuur duidelijk geweest zijn dat [eiseres] beroep had ingesteld tegen de beëindiging en dat het voor haar belangrijk was dat dit beroep zou worden behandeld tijdens een ALV.

Geen eerlijke procesgang bij KNVB

 De rechtbank oordeelt snoeihard over de beroepsprocedure van de KNVB: die biet geen eerlijke procesgang.

  •  “Omdat [eiser = het lid] niet beschikte over alle bij de KNVB beschikbare informatie en deze informatie wel de basis heeft gevormd van de genomen beslissing, is [eiser] gehinderd in het voeren van deugdelijk verweer. Zo is de verweten “baldadigheid”, die is opgenomen in het deurwaardersexploot als één van de elementen van het wangedrag, niet voorzien van enige toelichting waaruit op te maken is welke concrete gedraging(en) onder die baldadigheid is/zijn begrepen. “
  • “Hij heeft dus niet de gelegenheid gehad om te reageren op de concrete gedragingen die hem onder de noemer “baldadigheid” zijn verweten. Door [eiser] die gelegenheid te onthouden, heeft de commissie onvoldoende invulling gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor, althans heeft de commissie haar beslissing gebaseerd op gegevens die zij onvoldoende op deugdelijkheid heeft onderzocht.”
  • “Gesteld noch gebleken is dat door de KNVB kenbaar is gemaakt dat iemand die beroep in wil stellen omdat hij het niet eens is met een opgelegd stadionverbod, de gelegenheid heeft om eventuele ontbrekende stukken op te vragen en te vragen om op het beroep te worden gehoord. Van een beroepsinstantie, wat de commissie voor stadionverboden geacht mag worden te zijn, mag worden verwacht dat deze belanghebbenden duidelijk informeert over hun mogelijkheden. Als de commissie op dit punt in gebreke blijft, kan zij een appellant niet verwijten dat hij niet op de hoogte is van zijn rechten en mogelijkheden.”

Rechtbank Oost-Brabant 6 oktober 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:4423

De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de beroepsprocedure die in deze zaak is gevoerd zodanige gebreken kleven dat vooralsnog moet worden geconcludeerd dat er geen sprake is geweest van een eerlijke procesgang. De voorzieningenrechter licht haar oordeel in de volgende alinea’s toe.

4.7.

Vast staat dat de commissie bij het nemen van haar beslissing de camerabeelden niet heeft bekeken, terwijl deze wel op aanvraag voor de KNVB beschikbaar waren. De beelden zijn bovendien als bewijsmateriaal door AFC AJAX aangeboden en [eiser] heeft in zijn beroepschrift gemotiveerd betwist dat hij zou hebben gescholden of fysiek geweld zou hebben gebruikt.

Ook staat vast dat de melding van AFC AJAX (productie 3 van de KNVB) niet aan [eiser] is toegestuurd. Evenmin is [eiser] tijdig in kennis gesteld van de (inhoud van de) bij de melding horende verklaringen, terwijl uit de motivering van de in dit kort geding bestreden beslissing blijkt dat de commissie doorslaggevend belang heeft gehecht aan de verklaring van (één van) de stewards. De KNVB heeft niet weersproken dat [eiser] voor het eerst van de melding van AFC AJAX en van de bijbehorende verklaringen heeft kennis kunnen nemen, na indiening door de KNVB van de producties in het kader van deze kortgeding procedure. Indiening heeft plaatsgevonden 2 dagen voor de mondelinge behandeling.

4.8.

Omdat [eiser] niet beschikte over alle bij de KNVB beschikbare informatie en deze informatie wel de basis heeft gevormd van de genomen beslissing, is [eiser] gehinderd in het voeren van deugdelijk verweer. Zo is de verweten “baldadigheid”, die is opgenomen in het deurwaardersexploot als één van de elementen van het wangedrag, niet voorzien van enige toelichting waaruit op te maken is welke concrete gedraging(en) onder die baldadigheid is/zijn begrepen. [eiser] heeft zich daartegen dus slechts in algemene zin kunnen verweren in zijn beroepschrift van 4 mei 2022. terwijl voor deze baldadigheid wel een stadionverbod voor de duur van 18 maanden (anderhalf jaar) is opgelegd. De voorzieningenrechter vindt dit niet getuigen van zorgvuldigheid.

Anders dan de gemachtigde van de KNVB meent, bevat het beroepschrift een deugdelijke uiteenzetting van de bezwaren die [eiser] heeft tegen het opgelegde stadionverbod, in aanmerking genomen dat [eiser] zich enkel heeft kunnen baseren op de informatie die hem bij deurwaardersexploot is verschaft. Voor de commissie had de betwisting van de gestelde baldadigheid aanleiding behoren te zijn om op zijn minst de camerabeelden te bekijken en [eiser] te horen, althans hem in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Dit is niet gebeurd. Omdat er geen mondelinge behandeling van het beroepschrift heeft plaatsgevonden, heeft [eiser] pas na ontvangst van de beslissing van de commissie kennis heeft kunnen nemen van de verklaring die voor de commissie – blijkens de motivering – van doorslaggevend belang is geweest. Hij heeft dus niet de gelegenheid gehad om te reageren op de concrete gedragingen die hem onder de noemer “baldadigheid” zijn verweten. Door [eiser] die gelegenheid te onthouden, heeft de commissie onvoldoende invulling gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor, althans heeft de commissie haar beslissing gebaseerd op gegevens die zij onvoldoende op deugdelijkheid heeft onderzocht.

4.9.

Ter zitting heeft de KNVB aangevoerd dat [eiser] het aan zichzelf te wijten heeft dat hij zich tijdens de beroepsfase niet heeft kunnen uitlaten over de verklaring van de stewards en/of daarover niet is gehoord omdat [eiser] geen stukken heeft opgevraagd en niet heeft verzocht om een hoorzitting. Deze stelling treft geen doel. Gesteld noch gebleken is dat door de KNVB kenbaar is gemaakt dat iemand die beroep in wil stellen omdat hij het niet eens is met een opgelegd stadionverbod, de gelegenheid heeft om eventuele ontbrekende stukken op te vragen en te vragen om op het beroep te worden gehoord. Van een beroepsinstantie, wat de commissie voor stadionverboden geacht mag worden te zijn, mag worden verwacht dat deze belanghebbenden duidelijk informeert over hun mogelijkheden. Als de commissie op dit punt in gebreke blijft, kan zij een appellant niet verwijten dat hij niet op de hoogte is van zijn rechten en mogelijkheden.

Toegang tot overheidsrechter uitsluiten in statuten

  • “Uit artikel 7:906 lid 1 BW volgt dat een bindend advies ook zijn rechtsgrond kan vinden in de statuten van een rechtspersoon. Van dat laatste is in dit geval sprake: [de vereniging] beroept zich op een bindend advies-bepaling in de statuten van de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging (KNJV). In geval van een van toepassing zijnde bindend adviesclausule doen partijen afstand van het recht op toegang tot de overheidsrechter. Dat levert op zichzelf geen strijd op met artikel 6 EVRM. Het staat partijen vrij om afstand te doen van het recht op toegang tot de overheidsrechter. Deze afstand moet evenwel vrijwillig en ondubbelzinnig geschieden. Vereist is dus dat partijen vrijwillig en ondubbelzinnig kiezen voor bindend advies ter beslechting van een tussen hen bestaand geschil of in de toekomst rijzende geschillen. Naar het oordeel van de rechtbank is aan die eis in dit geval niet voldaan.”
    • Ik zou toch voorzichting zijn over de geldigheid van dergelijke bepalingen in statuten. 
  • “Allereerst geldt dat het beding waarop [de vereniging]zich beroept, is neergelegd in de statuten van de KNJV en dus niet in haar eigen statuten. Weliswaar is [het lid] ook lid van de KNJV, maar naar het oordeel van de rechtbank hoefde [het lid] er bij het (voor zover daar sprake van is) lid worden van de [de vereniging] niet op bedacht te zijn dat zich in de statuten van een andere vereniging, waarvan [het lid] eveneens lid was, een beding bevond op grond waarvan [het lid] afstand deed van het recht op toegang tot de overheidsrechter voor wat betreft geschillen tussen hem en [de vereniging].”
  • Daarbij komt nog dat het beding waarop [de vereniging] zich beroept naar het oordeel van de rechtbank op twee manieren uitgelegd kan worden. Het beding kan ofwel zo uitgelegd worden dat het betrekking heeft op geschillen tussen een wildbeheereenheid (zoals [de vereniging]) enerzijds en een jagersvereniging anderzijds. Anderzijds kan het beding ook zo worden opgevat dat het betrekking kan hebben op geschillen tussen een wildbeheereenheid en een individuele jager. Alleen bij het volgen van deze laatste uitleg zou [de vereniging] jegens [het lid] een beroep kunnen doen op het beding. Gelet echter op het feit dat de bepaling in de statuten van de KNJV op twee verschillende wijzen uitgelegd kan worden, kan ook op grond van de tekst van de bepaling niet tot de conclusie worden gekomen dat [het lid] vrijwillig en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van toegang tot de overheidsrechter.”

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBLIM:2021:8557

N.B.: tekst in vierkante haken is van mijn. Let op, de rechter oordeelt uiteindelijk dat de persoon [het lid] geen lid van de vereniging is.

De
beoordeling in de hoofdzaak

Is
[het lid] ontvankelijk in zijn vorderingen?

3.1.

Gezien het verweer van [de vereniging]zal
allereerst de vraag moeten worden beantwoord of [het lid] ontvankelijk is in
zijn vorderingen. De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is. Zij is als
volgt tot dat oordeel gekomen.

3.2.

Op grond van artikel 6 lid 1 van het
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele
vrijheden (EVRM) heeft een ieder recht op toegang tot een bij de wet ingesteld
gerecht (kort gezegd: de overheidsrechter). Het staat partijen evenwel op grond
van artikel 7:900 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vrij om in een
bindend-adviesovereenkomst af te spreken dat een in de toekomst rijzend geschil
wordt beslecht bij bindend advies. Uit artikel 7:906 lid 1 BW volgt dat een
bindend advies ook zijn rechtsgrond kan vinden in de statuten van een rechtspersoon.
Van dat laatste is in dit geval sprake: [de vereniging]beroept zich op een
bindend advies-bepaling in de statuten van de Koninklijke Nederlandse Jagers
Vereniging (KNJV).

3.3.

In geval van een van toepassing zijnde
bindend adviesclausule doen partijen afstand van het recht op toegang tot de
overheidsrechter. Dat levert op zichzelf geen strijd op met artikel 6 EVRM. Het
staat partijen vrij om afstand te doen van het recht op toegang tot de
overheidsrechter. Deze afstand moet evenwel vrijwillig en ondubbelzinnig
geschieden. Vereist is dus dat partijen vrijwillig en ondubbelzinnig kiezen
voor bindend advies ter beslechting van een tussen hen bestaand geschil of in
de toekomst rijzende geschillen. Naar het oordeel van de rechtbank is aan die
eis in dit geval niet voldaan.

3.3.1.

Allereerst geldt dat het beding waarop [de
vereniging]zich beroept, is neergelegd in de statuten van de KNJV en dus niet
in haar eigen statuten. Weliswaar is [het lid] ook lid van de KNJV, maar naar
het oordeel van de rechtbank hoefde [het lid] er bij het (voor zover daar
sprake van is) lid worden van de [de vereniging]niet op bedacht te zijn dat
zich in de statuten van een andere vereniging, waarvan [het lid] eveneens lid
was, een beding bevond op grond waarvan [het lid] afstand deed van het recht op
toegang tot de overheidsrechter voor wat betreft geschillen tussen hem en [de
vereniging].

3.3.2.

Daarbij komt nog dat het beding waarop [de
vereniging]zich beroept naar het oordeel van de rechtbank op twee manieren
uitgelegd kan worden. Het beding kan ofwel zo uitgelegd worden dat het
betrekking heeft op geschillen tussen een wildbeheereenheid (zoals [de vereniging])
enerzijds en een jagersvereniging anderzijds. Anderzijds kan het beding ook zo
worden opgevat dat het betrekking kan hebben op geschillen tussen een
wildbeheereenheid en een individuele jager. Alleen bij het volgen van deze
laatste uitleg zou [de vereniging]jegens [het lid] een beroep kunnen doen op
het beding. Gelet echter op het feit dat de bepaling in de statuten van de KNJV
op twee verschillende wijzen uitgelegd kan worden, kan ook op grond van de
tekst van de bepaling niet tot de conclusie worden gekomen dat [het lid]
vrijwillig en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van toegang tot de
overheidsrechter.

3.4.

Op grond van het voorgaande komt de
rechtbank tot de conclusie dat het niet-ontvankelijkheidsverweer van [de
vereniging]geen doel treft. De rechtbank komt dan ook toe aan een inhoudelijke
beoordeling van het geschil.

De inhoudelijke beoordeling

Het gevorderde onder 1

3.5.

Onder 1 vordert [het lid] om voor recht
te verklaren dat [het lid] lid van [de vereniging] is, en/of te verklaren voor
recht dat met het eindigen van het lidmaatschap van jagersvereniging [naam] het
lidmaatschap van [de vereniging] van [het lid] niet is geëindigd.

3.6.

De rechtbank stelt voorop dat – wil de
vordering van [het lid] slagen – allereerst moet worden vastgesteld dat [het
lid] op enig moment lid is geworden van [de vereniging]. [de vereniging]stelt
dat aan die eis niet is voldaan en dat de vorderingen reeds om die reden moeten
worden afgewezen. [het lid] is nooit lid geworden van [de vereniging]; de [de
vereniging]kent geen individuele jagers als leden. Evenmin is [het lid] lid
geworden van de Jagersvereniging [naam] , aangezien [het lid] slechts
aspirant-lid is geweest, aldus [de vereniging].

3.7.

[het lid] heeft vervolgens niet
aangevoerd, laat staan onderbouwd, wanneer en op welke wijze hij precies lid
zou zijn geworden van [de vereniging]. [het lid] stelt slechts dat “hij degene
heeft gebeld die destijds zowel voorzitter was van [de vereniging]als van de
jagersvereniging Hubertus-Baarlo”. Diegene zou volgens [het lid] telefonisch
toegezegd hebben dat [het lid] lid was geworden van [de vereniging]. Die
stelling wordt evenwel door [de vereniging] betwist. [het lid] heeft vervolgens
niet aangevoerd met wie en wanneer dat telefoongesprek precies heeft
plaatsgevonden, noch wat de aanleiding voor het gesprek was en de
omstandigheden waren waaronder het gesprek plaatsvond. [het lid] heeft ook geen
stukken overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er wel een dergelijk
telefoongesprek heeft plaatsgevonden. Nu [het lid] zijn stelling dat er op enig
moment een toezegging is gedaan tot het toelaten van hem tot het lidmaatschap
van [de vereniging], niet heeft onderbouwd, zal deze stelling van [het lid]
worden gepasseerd.

3.8.

[het lid] beroept zich vervolgens op de
notulen van 22 maart 2016 van [de vereniging]. In de kop van die notulen is
opgenomen: “Afgemeld hebben zich de volgende leden: (…) [het lid].”
[het lid] stelt dat hij in die notulen aldus uitdrukkelijk als lid wordt
genoemd van [de vereniging]. [de vereniging]betwist dat uit die notulen
lidmaatschap van [het lid] van [de vereniging]kan worden afgeleid. De rechtbank
volgt [de vereniging]in dat verweer. In de statuten van [de vereniging]staat –
voor zover van belang –:

“TOELATING

ARTIKEL 7

Lid 1: het bestuur beslist op
voordracht van een bij huishoudelijk reglement in te stellen ballottage
commissie omtrent toelating van leden, deelnemers en begunstigers.”


Het enkele feit dat de secretaris van een vereniging in de notulen onder het
kopje van afwezige leden [het lid] als lid van [de vereniging] vermeldt, maakt
naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat [het lid] ook daadwerkelijk lid
is geworden van [de vereniging], nu daarvoor in de statuten een specifieke
procedure is bepaald. Ook levert een dergelijke vermelding in de notulen geen
bewijs op dat [het lid] op de juiste statutaire wijze door het bestuur tot lid
is benoemd.

3.9.

[het lid] stelt verder dat uit het feit
dat hij van [de vereniging] een zogenoemde “gastverklaring” heeft
gekregen, blijkt dat hij lid is (geweest) van [de vereniging]. De rechtbank
ziet in dat feit echter eerder een contra-indicatie voor lidmaatschap van [de
vereniging] van [het lid]. De term “gastverklaring” lijkt immers te impliceren
dat [het lid] voor de vereniging werd aangemerkt als “gast” en aldus juist niet
als lid. Tijdens de mondelinge behandeling is [het lid] gevraagd
verduidelijking te verschaffen op dit punt. [het lid] kon daarop echter geen
duidelijk antwoord geven, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.

3.10.

Tot slot beroept [het lid] zich op een
brief van 7 augustus 2019, afkomstig van de secretaris van [de vereniging]. In
deze brief is het volgende opgenomen:

“De heer [het lid] is in 2015 lid
geworden van Jagersvereniging [naam] . Aan het lidmaatschap van de
jagersverenigingen zit een gekoppeld lidmaatschap bij de bovenliggende WBE.”
(…). “In 2018 is de heer [het lid] verhuisd naar [plaats] en lid geworden van
de WBE aldaar. De heer [het lid] heeft toen schriftelijk zin lidmaatschap van
jagersvereniging [naam] opgezegd, daarmee is zijn gekoppelde lidmaatschap van
de bovenliggende WBE “ [naam] ook beëindigd, zoals hem schriftelijk is
medegedeeld. Dit is de normale gang van zaken, ook bekend bij de heer [het lid]
.”

De rechtbank is – onder verwijzing naar
het onder 3.8 overwogene – van oordeel dat een enkele brief van een secretaris
van een vereniging geen lidmaatschap als zodanig kan constitueren en iemand dus
niet tot verenigingslid maakt, noch bewijs oplevert dat [het lid] op de juiste
statutaire wijze door het bestuur tot lid is benoemd. Aan die brief kan [het
lid] aldus niet het recht ontlenen dat hij lid is geworden van de vereniging.

3.11.

Nu [het lid] er niet in is geslaagd
(onderbouwd) te stellen dat hij op enig moment lid is geworden van [de
vereniging], moet zijn vordering onder 1 worden afgewezen.

Het gevorderde onder 2

3.12.

Onder 2 vordert [het lid] , kort
samengevat, om [de vereniging] te verplichten hem in staat te stellen zijn
lidmaatschapsrechten uit te oefenen. Ook deze vordering is ontleend aan
lidmaatschap van [de vereniging]. De rechtbank zal – onder verwijzing naar
voorgaande rechtsoverwegingen – ook deze vordering afwijzen.

Lid mag spreken in ALV over zijn royement

 Kernpunt

  • In artikel 2:38 BW staat dat “; een geschorst lid heeft toegang tot de vergadering [van de ALV] waarin het besluit tot schorsing wordt behandeld, en is bevoegd daarover het woord te voeren.”
  • Het gerechtshof oordeelt dat dit betekent dat “Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat als een lid het woord mag voeren over zijn schorsing, hij dit ook mag over zijn voorgenomen ontzetting, omdat dit een ingrijpender maatregel is. ”

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2021:4710

De vereniging heeft aangevoerd dat [appellant] inderdaad niet is uitgenodigd, omdat tijdens die vergadering ook de onderhavige procedure en het standpunt van de vereniging daarin is behandeld. Zij heeft verder aangevoerd dat [appellant] niet in zijn belang geschaad is omdat als [appellant] aanwezig was, ook tot ontzetting besloten zou zijn. Zij heeft tot slot gesteld bereid te zijn een nieuwe vergadering uit te schrijven.

5.16

Het hof geeft [appellant] op dit punt gelijk. Uit artikel 2:38 lid 1 BW volgt dat alle leden die niet geschorst zijn, toegang hebben tot de vergadering en dat een geschorst lid toegang heeft tot de vergadering waarin het besluit tot schorsing wordt behandeld en daarin het woord mag voeren. Dit volgt ook uit artikel 11 lid 1 van de statuten van de vereniging. [appellant] was geschorst op grond van het besluit van de ALV van 1 juni 2018 en de brief van 1 september 2018 van het bestuur. In de vergadering was niet zijn schorsing maar zijn ontzetting aan de orde. Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat als een lid het woord mag voeren over zijn schorsing, hij dit ook mag over zijn voorgenomen ontzetting, omdat dit een ingrijpender maatregel is. Het argument dat ook onderhavige procedure werd behandeld gaat niet op; [appellant] had alleen bij de behandeling van het ontzettingsvoorstel toegelaten behoeven te worden. Of de uitkomst anders zou zijn geweest, kan in het midden blijven. Het hof merkt op dat partijen niet de door de statuten voorgeschreven weg hebben gevolgd van een ontzettingsbesluit door het bestuur (artikel 5 lid 2 van de statuten) waartegen het lid in beroep kan gaan bij de ALV, maar dat tussen partijen niet in geschil is dat het ALV-besluit de ontzetting inhoudt. De vereniging had [appellant] in de gelegenheid moeten stellen het woord te voeren in de ALV van 16 november 2018 over de voorgenomen ontzetting. Omdat dit niet is gebeurd, zal het hof het ontzettingsbesluit vernietigen wegens strijd met de wettelijke bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen. [appellant] is dus niet ontzet uit het lidmaatschap.

Vaststellingsovereenkomst of besluit

 Een persoon wil (volwaardig) lid worden. Het bestuur besluit om de kandidaat niet toe te laten. De kandidaat gaat in beroep bij de “Commissie van Bijstand” conform de regeling in de statuten. De Commissie van Bijstand bestaat uit personen die geen lid van de vereniging  zijn. 

De rechtbank: “Op de uitspraak van de CvB dienen, zoals [de vereniging] terecht heeft aangevoerd, op grond van de schakelbepaling van artikel 7:906 lid 1 BW de wettelijke bepalingen over de vaststellingsovereenkomst overeenkomstig te worden toegepast. Het gaat immers om een vaststelling die haar rechtsgrond vindt in de statuten. Dat betekent dat op grond van artikel 7:904 lid 1 BW de beslissing van de CvB vernietigbaar is als de gebondenheid aan die beslissing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (vgl. Hof Amsterdam, 5 juni 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1862; JOR 2019/98).”

Belangrijk is dat voor vernietiging van een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, een vervaltermijn van 1 jaar geldt, terwijl voor vernietiging ex artikel 7:904 BW een langere verjaringstermijn geldt.

Zie ook deze uitspraak: https://verenigingsrecht.blogspot.com/2016/06/besluit-of-bindend-advies-nvvt.html

ECLI:NL:RBAMS:2021:1191