Schorsting enig bestuurder door RvT

Rb. Den Bosch, 18-6-2010, LJN BM437, Huis & Erf

Feiten

Huis en Erf is een vereniging, … Het bestuur van de vereniging wordt gevormd door de statutair directeur, aan wie in devereniging alle bevoegdheden toekomen, die niet door de wet of de statuten aan andere organen zijn opgedragen (artikel 19 van de statuten).
[de heer X] is sedert 1 januari 2006 bij Huis en Erf in dienst in de functie van statutair directeur.

Huis en Erf kent een raad van toezicht, die tot taak heeft toezicht te houden op het beleid van de statutair directeur en op de algemene gang van zaken binnen de vereniging en de met haar verbonden onderneming.

De statutair directeur wordt benoemd, geschorst en ontslagen door de raad van toezicht (artikel 20 lid 1 van de statuten).

De statuten kennen met betrekking tot schorsing van de statutair directeur de volgende bepalingen:
artikel 20 lid 2:
“De statutair directeur kan worden geschorst of ontslagen bij een besluit van de voltallige Raad van Toezicht met ten minste twee/derde van de uitgebrachte geldige stemmen. Verkeert één lid van de Raad van Toezicht in de onmogelijkheid aan deze vergadering deel te nemen, dan kan niettemin een geldig besluit worden genomen door de aanwezige leden van de raad, mits de reden van het niet aanwezig zijn van het desbetreffende lid in het besluit wordt genoemd en het besluit unaniem wordt genomen. Verkeren meerdere leden van de Raad van Toezicht in de onmogelijkheid aan deze vergadering deel te nemen, dan kan er niet tot besluitvorming worden overgegaan”.
artikel 20 lid 3:
“Blijkt ter vergadering het vereiste aantal leden om rechtsgeldige besluiten te kunnen nemen niet aanwezig te zijn, dan wordt – in afwijking van artikel 36, tweede lid, – uiterlijk binnen vijf dagen een nieuwe vergadering bijeen geroepen. Op die vergadering kan door de aanwezige leden een besluit worden genomen met ten minste twee/derde van de uitgebrachte geldige stemmen”.
artikel 20 lid 4:
“Tot schorsing of ontslag van de statutair directeur kan slechts worden besloten, nadat deze in de gelegenheid is gesteld zich tegen over de Raad van Toezicht te verklaren”.
artikel 20 lid 5:
“Een schorsing van de statutair directeur, die niet binnen drie maanden wordt gevolgd door een ontslagbesluit, vervalt door het enkele verloop van die termijn”.
artikel 20 lid 6:
“Indien de statutair directeur is geschorst, is hij niet bevoegd de in deze statuten en in het huishoudelijk reglement aan de statutair directeur toegekende bevoegdheden uit te oefenen”.
artikel 20 lid 7:
“Een besluit tot schorsing of ontslag van de statutair directeur dient onverwijld aan de betrokkene schriftelijk en gemotiveerd te worden meegedeeld”.

Wijze van totstandkoming van het schorsingsbesluit

[de heer X] heeft gesteld dat het besluit tot zijn schorsing niet rechtsgeldig tot stand is gekomen omdat op voet van artikel 20 lid 2 van de statuten een dergelijk besluit genomen moet worden door de voltallige raad van toezicht. Twee van de zeven leden waren niet aanwezig maar hadden een volmacht afgegeven aan een van de andere leden van de raad. Deze volmacht strekte tot het bijwonen van de vergadering van de raad van toezicht van 8 juni 2010 en aldaar het woord te voeren, alsmede te stemmen ten gunste van het voorstel tot schorsing van [de heer X] en de benoeming van een waarnemend statutair directeur.
[de heer X] heeft gesteld dat het op grond van artikel 17 lid 4 van de statuten niet is toegestaan bij schriftelijke volmacht of last te stemmen. Hij heeft ook aangevoerd dat geen oproep heeft plaatsgevonden voor de vergadering van 9 juni 2010 en dat de oproepingstermijn van zeven dagen niet in acht is genomen.

De kantonrechter stelt vast dat oproeping heeft plaatsgevonden tegen twee vergaderingen op 8 juni 2010 omdat voorzien was, dat de raad niet in volle samenstelling bijeen kon komen. Deze vergaderingen zijn op verzoek van [de heer X] uitgesteld tot 9 juni 2010. Dit zo zijnde kan [de heer X] er niet over klagen dat geen herhaalde oproeping voor de vergaderingen van 9 juni 2010 heeft plaatsgevonden.
De kantonrechter is vooralsnog van oordeel dat [de heer X] kan worden toegegeven dat op grond van de statuten stemmen bij volmacht niet is toegestaan, maar dat dit nog niet hoeft te betekenen dat daarmee het besluit niet rechtsgeldig is genomen. Wanneer de bij volmacht uitgebrachte stemmen worden weggedacht is er nog altijd een voldoende meerderheid om tot een geldig besluit te kunnen komen.

Ook het bezwaar van [de heer X] dat hij niet in de gelegenheid is gesteld zich voor de voltallige raad van toezicht te verklaren is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet gegrond. Artikel 20 lid 4 van de statuten schrijft voor dat hem de gelegenheid moet worden geboden zich tegenover de raad van toezicht te verklaren. Uit deze statutaire bepaling vloeit nog niet voort dat dit de volledige raad van toezicht moet zijn.

Anderzijds vloeit uit het feit dat bij één oproep zowel een eerste als een tweede vergadering is uitgeschreven voort, dat de raad van toezicht niet erg haar best heeft gedaan in volledigheid bijeen te komen voor een toch zware beslissing als de onderhavige, zoals in de statuten is voorgeschreven. Dat zij hiertoe werd genoodzaakt door spoedeisende omstandigheden is onvoldoende aannemelijk geworden. De verstoorde verhouding tussen [de heer X] en de raad van toezicht sleepte al enige maanden, de meest recente aan [de heer X] verweten handelingen vonden medio mei 2010 plaats. Niet valt in te zien dat de vergadering van de raad van toezicht niet nog enkele dagen kon worden uitgesteld totdat ten minste één van de afwezige leden uit het buitenland zou zijn teruggekeerd.
Wat hiervan zij, het antwoord op de vraag of dit moet leiden tot een formele nietigheid van het schorsingsbesluit kan vooralsnog in het midden blijven in het licht van hetgeen hierna wordt overwogen.
Motieven schorsingsbesluit

De raad van toezicht van Huis en Erf heeft zijn motieven voor de schorsing neergelegd in de bijlage bij haar brief van 4 juni 2010.

Daarin meldt de raad dat hij zich al langere tijd zorgen maakt over het functioneren van [de heer X] in relatie tot de raad van toezicht. Het zou gaan om gebrek aan transparantie, ontijdige of gebrekkige informatievoorziening en onvoldoende oog voor en acceptatie van de rol en verantwoordelijkheid van de toezichthouder, terwijl pogingen om door middel van overleg tot structurele en wederzijds aanvaardbare oplossingen te komen niets hebben opgeleverd.
Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de tot zover beschreven verwijten aan het adres van [de heer X] te vaag.

De bijlage bij de brief van 4 juni 2010 verwijst naar een aantal “specifieke kwesties, voorvallen, incidenten” en “escalatie”.

De vervolgens genoemde gang van zaken rond de door de raad van toezicht verlangde opheldering over de arbeidsvoorwaarden van [de heer X] en de gang van zaken rond diens beoordeling over 2009 kunnen naar het oordeel van de kantonrechter niet bijdragen aan de conclusie, dat voldoende zwaarwegende feiten en omstandigheden bestaan om een schorsing te kunnen rechtvaardigen. Het is de (zelfs statutaire, artikel 20 lid 8) taak van de raad van toezicht het salaris en de overige arbeidsvoorwaarden van de statutair directeur vast te stellen. De onduidelijkheden hieromtrent zijn door Huis en Erf niet concreet geduid en niet is duidelijk geworden dat [de heer X] op dit punt een verwijt kan worden gemaakt. Dat het beoordelingsgesprek over 2009 niet is afgemaakt staat vast. Onduidelijk is of dit aan de raad van toezicht dan wel aan [de heer X] te verwijten is maar wat daarvan zij, reden voor schorsing kan hierin niet gelegen zijn.

De raad van toezicht van Huis en Erf verwijt [de heer X] voorts vertrouwelijkheid, geheimhouding en instructies daaromtrent te hebben geschonden.
Kennelijk doelt de raad van toezicht op het feit, dat [de heer X] de ondernemingsraad, de minister en het personeel heeft ingelicht over de inmiddels conflictueus geworden situatie. Naar het oordeel van de kantonrechter miskent de raad van toezicht hiermee dat [de heer X] bestuurder is en dienovereenkomstige verantwoordelijkheden draagt. De situatie is niet door [de heer X] extern bekendgemaakt. Dat de verhouding tussen de statutair directeur en de raad van toezicht problematisch is geworden is iets dat voor de geïnformeerde betrokkenen niet geheim zou kunnen blijven. [de heer X] heeft het in redelijkheid in het belang van devereniging noodzakelijk kunnen oordelen deze betrokkenen te informeren. Hem is in dit verband verweten de correspondentie van advocaten te hebben overlegd. [de heer X] heeft hiervan gezegd, dat hij hiermee de standpunten van beide partijen aan de betrokkenen kenbaar heeft gemaakt en ook dat komt de kantonrechter niet onredelijk voor.

De raad van toezicht verwijt [de heer X] voorts zijn opstelling naar aanleiding van een onaangenaam telefoongesprek tussen diens echtgenote en de voorzitter van de raad van toezicht.
Dit gesprek had beter niet kunnen plaatsvinden. [de heer X] en zijn echtgenote hadden dit al vóór het schorsingsbesluit erkend en hun excuses aangeboden. Ter zitting heeft de raad van toezicht betoogd, dat de excuses te zuinig waren geformuleerd. Het ontgaat de kantonrechter waar in deze kwestie de belangen van de vereniging nog gelden.

De raad van toezicht verwijt [de heer X] onvoldoende zorg te hebben gedragen voor de verslaglegging van vergaderingen.
[de heer X] plaatst dit verwijt in de sfeer van de veranderde verhouding tussen hem en de raad.
Kennelijk verschillende partijen van mening over de kwaliteit van de notulist en van het verslag, maar wat daarvan zij, een grond voor schorsing kan dit niet zijn.

De raad van toezicht verwijt [de heer X] de gang van zaken rond de behandeling en verwerking van het verslag van de toezichthouder in de verantwoordingsstukken over 2009.
Partijen verschillen van inzicht over het antwoord op de vraag of melding gemaakt moest worden van tegenstrijdige belangen waarbij leden van de raad van toezicht en/of het bestuurbetrokken waren. [de heer X] stelt dat dit wel het geval was, waarmee hij kennelijk doelt op een door hem gesignaleerde belangenverstrengeling waarbij de voorzitter van de raad van toezicht betrokken zou zijn. Wie op dit punt gelijk heeft gaat het bestek van dit kortgeding te buiten. In normale verhoudingen zou dit tussen de betrokkenen uitgesproken moeten zijn, maar daar is kennelijk geen ruimte meer voor. Niet echter staat vast, dat [de heer X] een verwijt kan worden gemaakt.

Hoewel dit niet als zodanig in de bijlage bij de brief van 4 juni 2010 is vermeld, heeft de gemachtigde van Huis en Erf bij gelegenheid van de mondelinge behandeling betoogd dat de schorsing gehandhaafd moet blijven, omdat inmiddels een forensisch onderzoek tegen [de heer X] zou zijn geëntameerd. Het ministerie vindt het van belang dat dit onderzoek in alle gevallen, ook als de raad van toezicht een andere samenstelling zou krijgen, zou moeten worden voortgezet.
[de heer X] heeft erop gewezen, dat al begin 2010 op initiatief van de raad van toezicht een onderzoek door de accountant heeft plaatsgevonden. Hij is daarover niet geïnformeerd. Kennelijk heeft het onderzoek niets opgeleverd. Huis en Erf heeft dit niet weersproken. Wel heeft Huis en Erf gesteld, dat een medewerker, die anoniem wenst te blijven, bezwaren over [de heer X] heeft geuit. Nergens is voldoende concreet geworden welke deze bezwaren zijn. Anoniem geuite en niet concreet gemaakte verwijten kunnen reden zijn een onderzoek te entameren. Hierin kan echter geen grond gevonden worden om de betrokkene, die zich niet heeft kunnen verdedigen, te schorsen.

Tenslotte heeft de raad van toezicht nog aangevoerd dat na het feitelijk vertrek van [de heer X] medewerkers hebben gezegd zich van druk bevrijd te voelen. Deze stelling is in het geheel niet onderbouwd en in het geheel niet aannemelijk geworden tegenover de kennelijke opstelling van de ondernemingsraad en de schriftelijke steunbetuiging aan [de heer X] van de medewerkers van 20 mei 2010.

Conclusie

Wat er zij van de juistheid van de gevolgde procedure, naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter kunnen de aangevoerde gronden, noch elke afzonderlijk, noch in onderling verband, de beslissing van de raad van toezicht om [de heer X] te schorsen niet dragen. [de heer X] heeft een voldoende spoedeisend belang om in zijn functie te worden hersteld. Zijn daarop betrekking hebbende vorderingen zijn toewijsbaar.

Niet toewijsbaar is de vordering tot opschorting van het forensisch onderzoek. Deze vordering gaat te ver. Indien [de heer X], zoals hij ter zitting heeft toegelicht, met deze vordering beoogt dit onderzoek volgens de regels en in het bijzonder volgens de regels van hoor en wederhoor te laten plaatsvinden, sluit de formulering van de vordering niet bij dit oogmerk aan. Uiteraard dient Huis en Erf, voor zover nog binnen het bereik van haar mogelijkheden, deze regels te respecteren en erop toe te zien dat de door haar ingeschakelde onderzoeker deze regels respecteert.

Omdat Huis en Erf voor het overgrote deel ongelijk krijgt zal zij worden veroordeeld in de kosten van het geding.

Twee besturen, twee notulen van ALV

Rb. Almelo, 9-8-2010, LJN  B3599, Culturele Verenging Islam

Op een ALV waar een nieuw bestuur moet worden gekozen gaat het mis, er ontstaan twee besturen (oud en nieuw bestuur) met elk eigen notulen. In kort geding kan niet worden bepaald wie er bestuur is, en kunnen ook niet voorzieningen worden gegeven die de facto het bestuur aanwijzen.

2.4. Op 30 mei 2010 zijn in de algemene ledenvergadering verkiezingen gehouden voor (onder meer) een nieuw bestuur van de Vereniging en de Stichting. Tot in ieder geval
30 mei 2010 vormden eisers het bestuur van de Vereniging en de Stichting.

4. De beoordeling

4.1. Tussen eisers en gedaagden is in geschil wie het bestuur vormt van de CultureleVereniging voor de Islam en de Stichting Ayasofia en Kultureel Centrum.

4.2. Op 30 mei 2010 heeft een Algemene Ledenvergadering (ALV) plaatsgevonden.
Tijdens die ALV is gestemd over een nieuw bestuur. Gedaagden stellen dat de leden hen tijdens die vergadering tot nieuw bestuur hebben gekozen. Eisers betwisten de rechtsgeldigheid van een dergelijk besluit van de ALV en stellen nog altijd als bestuur in functie te zijn.



4.3. De omstandigheid dat zowel eisers als gedaagden menen dat zij het bestuur vormen -en die opvatting ook uitdragen- heeft ertoe geleid dat bij de bank en de Kamer van Koophandel sprake is (geweest) van onduidelijkheid wie bevoegd is de vereniging te vertegenwoordigen.

4.4. In juli 2010 is tussen partijen een kort geding gevoerd. Gedaagden (toen eisers) vorderden -kort samengevat- overdracht van de administratie en sleutels en een verbod aan eisers (toen gedaagden) bestuurshandelingen te verrichten. Tevens werd medewerking gevorderd om gedaagden als bestuur in te schrijven bij de Kamer van Koophandel.
De voorzieningenrechter heeft die vorderingen afgewezen en daartoe overwogen dat in een kort gedingprocedure niet kan worden vastgesteld of het nieuwe bestuur rechtsgeldig is gekozen.

4.5. De vordering in het onderhavige kort geding vertoont sterke gelijkenis met de vordering van gedaagden in het vorige kort geding. Ook deze vordering heeft betrekking op de vermelding in de registers van de Kamer van Koophandel, de bevoegdheid te beschikken over de bankrekeningen, de afgifte van sleutels en het zich (niet) als bestuurder gedragen.
4.6. Bij dagvaarding hebben eisers, onder verwijzing naar het eerdere kort gedingvonnis, aangevoerd zij -in ieder geval totdat in een bodemprocedure anders wordt beslist- het rechtsgeldige bestuur vormen. Die conclusie volgt evenwel niet uit dit eerdere vonnis.
Uit de overweging van de voorzieningenrechter -dat in een kort gedingprocedure niet kan worden vastgesteld of het nieuwe bestuur rechtsgeldig is gekozen- volgt niet welk van de twee besturen als het rechtsgeldige bestuur heeft te gelden. Enerzijds kan worden betoogd dat het oude bestuur nog in functie is, nu het niet rechtsgeldig is opgevolgd. Anderzijds kan worden betoogd dat het nieuw verkozen bestuur in functie blijft zolang niet in een bodemzaak is geoordeeld dat het besluit van de ALV -strekkende tot die benoeming- geen stand houdt.

4.7. Hetgeen eisers vorderen komt er, kort gezegd, op neer dat zij bij de Kamer van Koophandel en de bank als bevoegd bestuur vermeld willen staan en dat zij gerechtigd worden bestuurshandelingen te verrichten, terwijl dat laatste aan gedaagden wordt verboden. Aldus kan worden geconcludeerd dat eisers de facto vorderen dat de voorzieningenrechter uitspreekt dat eisers, en niet gedaagden, het bestuur vormen. De voorzieningenrechter handhaaft zijn overweging uit het vorige vonnis, te weten dat in een kort gedingprocedure niet kan worden vastgesteld of het nieuwe bestuur rechtsgeldig is gekozen. Dat impliceert de mogelijkheid (niet minder, maar ook niet meer) dat het nieuwe bestuur wel rechtsgeldig is gekozen.

4.8. Het is niet aan de voorzieningenrechter om een rechtstoestand of rechtsverhoudingen vast te stellen, doch om voorzieningen te treffen, welke gelden voor de tijd dat de bodemrechter nog niet heeft vastgesteld welke toestand rechtens is of wat tussen partijen geldt. In die tussentijd kan het nodig zijn ordenend in te grijpen. Daartoe biedt de wet aan de voorzieningenrechter de bevoegdheid om in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, een voorziening te geven.

Dit brengt mee dat de thans gevorderde voorzieningen, die er in algemene zin op zijn gericht de bevoegdheid te verkrijgen om (met uitsluiting van de andere partij) alle betalingen en alle bestuurshandelingen te mogen verrichten, niet voor honorering in aanmerking komen.
Dat neemt niet weg dat de voorzieningenrechter desgevorderd een voorlopige voorziening zou kunnen treffen voor concrete bestuurshandelingen (daaronder begrepen bepaalde specifieke betalingen), uiteraard mits er sprake is van spoedeisendheid en ook overigens aan alle vereisten voor het treffen van een voorlopige voorziening is voldaan.

4.9. Vorenstaande overwegingen leiden dan ook tot de conclusie dat de vorderingen van eisers moeten worden afgewezen.

Bevoegdheden vergadervoorzitter (Cult Ver)

Rb. Almelo, 21-07-2010, LJN BN2086 Culturele Vereniging voor de Islam

Als er gestemd wordt, moet iemand de stemmen tellen en bepalen welke kandidaat gekozen is, of het voorstel is aangenomen of verworpen. Art. 2:13 lid 3 BW legt die bevoegdheid bij ‘de voorzitter’. Wat nu als er voor een ALV een (onafhankelijke, of technische) vergader-voorzitter optreedt? Heeft dan de voorzitter van de vereniging (dat is, van het bestuur) of de vergadervoorzitter deze bevoegdheid? In deze kort geding uitspraak stipt de voorzieningenrechter dit aan, maar geeft er geen oordeel over.

1. de vereniging Culturele Vereniging voor de Islam
en 2. de stichting Stichting Ayasofya en Kultureel Centrum

tegen [gedaagden]

2. De feiten
2.2. De Stichting Ayasofya en Kultureel Centrum heeft ten doel het beheren en exploiteren van een cultureel centrum met name ten behoeve van de (leden van) te Hengelo gevestigdevereniging “Culturele Vereniging voor de Islam”, …

2.3. Het bestuur van de stichting wordt gevormd door bestuursleden van de vereniging.

2.4. Gedaagden vormden in ieder geval tot 30 mei 2010 het bestuur van de vereniging en de stichting. Op 30 mei 2010 zijn in de algemene ledenvergadering verkiezingen gehouden waarin (onder meer) een nieuw bestuur zou worden gekozen.


2.5. Ten behoeve van de verkiezingen was een kieslijst opgesteld van 20 kandidaten; een en ander conform de statuten. Op de kieslijst stonden ook gedaagden vermeld.
2.6. Op de algemene ledenvergadering is een dagvoorzitter benoemd die de vergadering zou leiden en heeft geleid.

2.7. Op de algemene vergadering is door de leden gestemd over het royement van een lid.
Er is tegen het royement van het lid gestemd en het lid is vervolgens verkiesbaar gesteld als bestuurslid voor de later op de vergadering nog te houden verkiezingen. Na bezwaar hiertegen door het bestuur, en in het bijzonder de voorzitter van het bestuur, hebben enkele bestuurleden samen met andere leden de vergadering verlaten.

2.8. Vervolgens heeft stemming over een nieuw bestuur plaatsgevonden.

2.9. Zowel eiseressen als gedaagden hebben van de algemene ledenvergadering notulen opgesteld.

2.10. Een nieuw bestuur dient van de wijzigingen van de bestuurssamenstelling melding te doen bij de Kamer van Koophandel. Gedaagden hebben geweigerd mee te werken aan een inschrijving bij de Kamer van Koophandel en hebben daartegen bezwaar gemaakt.

2.11. Op 16 juni 2010 heeft gedaagde sub 3 een bedrag van € 44.000,00 overgeboekt van de rekening van het bestuur naar zijn privérekening.

2.12. Op 17 juni 2010 is krachtens daartoe verkregen verlof conservatoir beslag gelegd op de privérekening van gedaagde sub 3, waarna op 5 juli 2010 het bedrag is gestort op de derdengeldrekening van de advocaat van eiseressen.

2.13. Op 18 juni 2010 hebben de nieuwe bestuursleden de vereniging en de stichting gesommeerd al hetgeen de vereniging toebehoort aan het nieuwe bestuur over te dragen.
Gedaagden hebben die overdracht geweigerd.

2.14. ABN Amro bank heeft de betalingsrekening van de vereniging geblokkeerd naar aanleiding van een op 21 juni 2010 bij de Kamer van Koophandel ingediend bezwaarschrift tegen de inschrijving van nieuwe bestuursleden. Uit het Handelsregister valt niet vast te stellen wie thans de laatst ingeschreven bestuurders zijn.

3. Het geschil

4. De beoordeling

4.1. De gevorderde voorziening strekt onder andere tot afgifte van diverse goederen, het gelasten dat gedaagden zich onthouden van inning van gelden alsmede tot het zich niet langer uitgeven van lid van dagelijks bestuur of bestuurslid van de vereniging en/of stichting.
Voor toewijzing van het gevorderde is slechts dan plaats, als het bestaan en de rechtsgrond van de vorderingen voldoende aannemelijk is.

4.2. Ter zitting is komen vast te staan dat partijen verdeeld zijn over de vraag welk bestuur
nu de vereniging rechtsgeldig vertegenwoordigt. Is dat het bestuur dat ter vergadering van
30 mei 2010 stelt te zijn gekozen of is dat nog altijd het vorige bestuur?

Over het antwoord op de vraag of die stemming al dan niet op juiste wijze is verlopen, verschillen partijen ook van mening.

4.3. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel, dat uit de door elk van partijen overgelegde notulen van de vergadering niet eenduidig kan worden afgeleid hoe de algemene ledenvergadering op 30 mei 2010 nu eigenlijk is verlopen. De notulen schetsen een sterk verschillend beeld van hetgeen is voorgevallen en bij een eerste lezing van beide notulen rijst zelfs de vraag of de notulen wel op dezelfde vergadering betrekking hebben.

4.4. Het antwoord op de sub 4.2 geformuleerde vraag kan evenmin volgen uit de handtekeningenlijsten die zijn opgesteld en waaruit volgens het ene overzicht blijkt dat de stemming correct is verlopen, terwijl op het andere overzicht is getekend voor een onjuist verloop van de stemming.

4.5. Niet in geschil is dat op de algemene ledenvergadering de heer [naam] is gekozen tot voorzitter van de vergadering. Maar wat de bevoegdheden van de heer [naam] als voorzitter zijn én of hij al dan niet op juiste wijze de verkiezingen en de stemming heeft geleid, is op voorhand niet duidelijk. De vraag rijst immers, of aan de heer [naam], na zijn benoeming tot vergadervoorzitter, ook de bevoegdheden toekwamen die artikel 18, eerste lid van de statutenaan de voorzitter toekent. Met andere woorden: is zijn ter vergadering uitgesproken oordeel beslissend, of komt die bevoegdheid slechts toe aan de voorzitter van het bestuur die door de algemene ledenvergadering is gekozen? (gelijk 2:13 lid 3 BW, pdl) In dat verband moet ook worden gekeken naar de stemming over het royement van de heer [naam] en diens direkt aansluitende kandidatuur voor een bestuurslidmaatschap. Het is nog maar de vraag of de statuten de vergadervoorzitter de bevoegdheid geven om daarover besluiten te nemen.

4.6. Voormelde vragen -en verdere procedurele vragen, zoals over de wijze van voordracht van bestuursleden of de mogelijke noodzaak van schriftelijke stemming- komen op bij de beoordeling van het gevorderde. Zij zijn voor de beoordeling van het geschil van belang, omdat de antwoorden de toewijzing van de vordering kunnen meebrengen.
Echter, in een kort gedingprocedure kan niet worden vastgesteld of de handelwijze van de vergadervoorzitter alsmede de stemming in de algemene ledenvergadering op de bij statutenén wet voorgeschreven wijze is verlopen, en derhalve het nieuwe bestuur rechtsgeldig is gekozen. Voor de beantwoording van die vraag is nadere bewijsvoering nodig en daarvoor leent een kort gedingprocedure zich niet. In het verlengde daarvan kan dan niet worden beoordeeld of eiseressen al dan niet gerechtigd zijn tot afgifte van het door hen gevorderde.
Alles overwegende is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vorderingen dienen te worden afgewezen.

VAHON

Rb. Den Haag 17-8-2010, LJN BN4145, VAHON
Hoger beroep: Gerechtshof Den Haag 20 januari 2015 (bevestigend)


Soms kunnen niet correct benoemde bestuurders blijven zitten, omdat dat in het belang van de vereniging is.

1.1. VAHON voert een basisschool die is opgericht en in stand wordt gehouden op liberaal Hindoelevensbeschouwelijke grondslag. De school heeft een eigen directie, bestaande uit twee directeuren.

1.2. [A] c.s. zijn bestuurslid (geweest) van VAHON. Binnen het bestuur van VAHON is onenigheid ontstaan die heeft geleid tot een tweedeling binnen het bestuur.

3.4. Kern van het geschil betreft de vraag of de uitschrijvingen van [A] c.s. uit het handelsregister en de inschrijvingen van de onder 1.4. genoemde personen als nieuwe bestuurders van VAHON in het handelsregister op rechtsgeldige wijze zijn geschied.

3.5. Vaststaat dat er al jarenlang bestuurlijke problemen (hebben) bestaan binnen VAHON en de school die door haar in stand wordt gehouden. Het door VAHON gepretendeerde bestuurheeft op eigen initiatief stappen ondernomen om de ontstane problemen te verhelpen. Dit heeft onder meer geleid tot inmenging van de Inspectie van het Onderwijs en het inschakelen van een extern bureau om onderzoek te verrichten naar de vraag hoe het bestuur van VAHON versterkt zou kunnen worden. Verder is op 8 april 2010 de onder 1.7. genoemde Commissie Van Driel opgericht die ten doel heeft het voeren van gesprekken met verschillende geledingen van de school en naar aanleiding daarvan aanbevelingen te doen aan het bestuur ter verbetering van de verhoudingen binnen het bestuur. Het gepretendeerde bestuur van VAHON heeft vervolgens getracht het ledenbestand in kaart te brengen, onder ouders van de leerlingen leden te werven en deze leden opgeroepen om deel te nemen aan de algemene ledenvergadering van 28 april 2010. Tijdens die algemene ledenvergadering zijn onder meer destatuten gewijzigd en zijn de onder 1.4. genoemde bestuursleden benoemd. Vaststaat dat [A] c.s. niet (actief) bij voornoemde ontwikkelingen betrokken zijn geweest.

3.6. Ingevolge de statuten geschiedt de benoeming van een bestuurslid voor een tijdvak van drie jaar, welke periode, steeds na goedkeuring door de algemene vergadering, twee maal kan worden verlengd. Vaststaat dat de maximale benoemingstermijn van [A] c.s. van in totaal negen jaar inmiddels verstreken is, zodat zij, gelijk VAHON betoogt, in beginsel geen aanspraak meer kunnen maken op een bestuursfunctie. In zoverre hebben zij geen belang bij de door hen ingestelde vordering tot ongedaanmaking van hun uitschrijving uit het handelsregister als bestuurder van VAHON en komen hun daarop gerichte vorderingen in beginsel reeds op die grond niet voor toewijzing in aanmerking.

3.7. Het verstrijken van de hiervoor bedoelde benoemingstermijn geldt echter evenzeer voor drie van de zeven door VAHON gepretendeerde bestuursleden, die voorheen met [A] c.s. het bestuur van VAHON vormden. Daarbij komt dat de benoeming van de nieuwe bestuursleden ook niet is geschied conform de in de statuten opgenomen bepalingen. Daarin is immers bepaald dat het bestuur benoemd wordt uit de leden door de algemene vergadering op een nader in het huishoudelijk reglement aan te geven wijze. Aangenomen moet worden dat VAHON tot voor kort geen leden kende conform de in de statuten voorgeschreven wijze. Iedere ledenadministratie ontbrak. Benoeming van het bestuur op de voorgeschreven wijze was daardoor niet mogelijk. Hierdoor is een soort vacuüm ontstaan, waar vanuit het voor VAHON vrijwel onmogelijk werd op de voorgeschreven wijze (bestuurs)besluiten te nemen. VAHON heeft dit onderkend en heeft getracht daarin verandering te brengen op de in 3.5. genoemde wijze. Nog daargelaten de vraag of dit formeel gezien volledig op de juiste wijze door VAHON is opgepakt, ziet de voorzieningenrechter in de gegeven situatie geen aanleiding de door [A] c.s. gewenste ordemaatregelen op te leggen. Daarvoor is redengevend dat het belang van voortzetting van de vereniging zich hiertegen verzet. VAHON heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een vernieuwingsproces voorstaat dat het belang van de school dient, welk proces mede wordt ondersteund door de medezeggenschapsraad en de ouderraad van de school en waarbij toezicht wordt uitgeoefend door de Inspectie van het Onderwijs. Daarin thans in te grijpen acht de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden ongepast.

KNSB (Interne rechtspraak niet-lid)

Rb. Utrecht, 1-12-2010, LJN BO564 KNSB

2.1. [eiseres] was in 2006 als begeleider van de schaatster [A] (hierna: [A]) aanwezig op de Olympische Spelen in Turijn. [A] had daar voor de ‘5000 meter dames’ geen startrecht verworven.

2.2. Op 13 december 2009 heeft Studio Sport een reportage uitgezonden waarin werd beweerd dat [eiseres] betrokken zou zijn bij een omkoopschandaal. …

2.9. De voorzitter van de KNSB, de heer [D], heeft op 15 oktober 2010 de volgende brief aan [eiseres] verzonden.

“Geachte mevrouw [eiseres],
… Uw handelwijze, zoals in de rapportage benoemd, is (daarnaast) in strijd met de Statuten en Reglementen KNSB, althans er is sprake van onbehoorlijk optreden in de meest brede zin, waardoor de belangen van de KNSB in het bijzonder en van de schaatssport in het algemeen zijn geschaad.
Het bestuur van de KNSB heeft op basis van de constateringen besloten voor de duur van één (1) jaar, ingaande 1 oktober 2010;
1. u niet in aanmerking te laten komen voor een trainerslicentie volgens het Reglement Technische Licentie (c.q. u deze licentie te ontnemen);
2. met u geen verdere samenwerking aan te gaan die ziet op een aanstelling als trainer/coach/begeleider;
3. u geen accreditatie te (laten) verlenen voor nationale wedstrijden en toernooien;
4. u niet aanwezig te zullen laten zijn als trainer/coach/begeleider bij nationale wedstrijden.” 


[]
4.2. [eiseres] stelt zich primair op het standpunt dat het besluit nietig dan wel vernietigbaar is op grond van artikel 2:15 van het Burgerlijk Wetboek (BW) omdat het in strijd met de statuten, het Algemeen Reglement KNSB en het Reglement op de Bondsrechtspraak is genomen. [eiseres] stelt dat op grond van de statuten en reglementen niet het algemeen bestuur van de KNSB, maar de Tuchtcommissie dan wel de Geschillencommissie bevoegd is om op te treden tegen strafbare feiten dan wel inzake geschillen die op de schaatssport betrekking hebben. Daarnaast is de in de reglementen voorgeschreven procesgang niet gevolgd en heeft er voorafgaand aan het opleggen van de maatregelen geen hoor en wederhoor plaatsgevonden. De door de KNSB opgelegde maatregelen vallen bovendien niet onder de straffen de ingevolge artikel 4 van het Reglement op de Bondsrechtspraak kunnen worden opgelegd.
[eiseres] stelt subsidiair dat het besluit nietig dan wel vernietigbaar is wegens strijd met artikel 2:8 lid 1 BW. Door de tuchtrechtprocedure niet te volgen is bij de totstandkoming van dit besluit in strijd gehandeld met de redelijkheid en de billijkheid die door een rechtspersoon en degenen die bij haar organisatie zijn betrokken in acht moet worden genomen, aldus [eiseres].

4.3. Tussen partijen staat vast dat [eiseres] sinds 1 juli 2008 geen lid of licentiehouder meer is geweest van de KNSB. Gelet hierop was [eiseres] ten tijde van het nemen van het besluit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan de statuten en de reglementen van de KNSB onderworpen, waardoor ook de tuchtrechtspraakregeling en de geschillenregeling niet op haar van toepassing waren. Deze regelingen gelden ingevolge de artikelen 23 en 24 van de statuten immers alleen voor – kort gezegd – leden en licentiehouders. Gelet hierop is het besluit van de KNSB niet vernietigbaar wegens strijd met de statuten en de reglementen van de KNSB.

4.4. Nu [eiseres] ten tijde van de totstandkoming van het besluit geen verenigingsrechtelijke relatie met de KNSB meer had, mist ook artikel 2:8 BW toepassing. Daaraan doet niet af dat [eiseres] ten tijde van de haar verweten gedragingen tijdens de Olympische Spelen in Turijn wel lid en licentiehouder van de KNSB was en dat de KNSB haar gedragingen heeft getoetst aan de verenigingsrechtelijke normen. Het besluit van de KNSB is derhalve ook niet vernietigbaar wegens strijd met deze bepaling.

4.5. [eiseres] heeft ter zitting meer subsidiair gesteld dat de KNSB ter bescherming van de waarborging van artikel 6 EVRM ook in dat geval voorafgaand aan het nemen van het besluit de tuchtrechtprocedure of een daarmee vergelijkbare procedure had moeten volgen. Door dit niet te doen heeft de KNSB volgens [eiseres] onrechtmatig jegens haar gehandeld. Hierbij moet volgens [eiseres] worden meegewogen dat zij ten tijde van de haar verweten gedragingen tijdens de Olympische Spelen in Turijn wel lid en licentiehouder van de KNSB was. Door in het besluit te overwegen dat de handelwijze van [eiseres] in strijd is met de statuten en reglementen van de KNSB, heeft de KNSB haar verenigingsrechtelijke normen toegepast op haar gedrag in deze periode. De in het besluit opgelegde maatregelen zijn individueel tegen [eiseres] gericht en hebben het karakter van een strafmaatregel. Er had daarom voorafgaand aan het opleggen van de maatregelen een met waarborgen omklede procedure moeten worden gevolgd met hoor en wederhoor en de mogelijkheid om verweer te voeren naar aanleiding van een concreet geformuleerde klacht bij een onafhankelijk orgaan van de KNSB.

4.6. De voorzieningenrechter volgt [eiseres] niet in haar stelling dat haar door de KNSB bij het besluit sancties of strafmaatregelen zijn opgelegd. Het besluit houdt geen straffen in die ingevolge artikel 4 van het Reglement op de Bondsrechtspraak kunnen worden opgelegd en er zijn [eiseres] bij het besluit ook overigens geen rechten ontnomen of verplichtingen opgelegd. Het besluit houdt in dat het bestuur gedurende een jaar niet met [eiseres] in zee zal gaan. Voor de maatregel om [eiseres] voor de duur van één jaar niet in aanmerking te laten komen voor een trainerslicentie, geldt dat [eiseres] hierdoor geen trainerslicentie is ontnomen, omdat zij al sinds 1 juli 2008 geen licentie meer heeft. [eiseres] heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat zij ten tijde van het besluit van 15 oktober 2010 geen concreet voornemen had om een licentie aan te vragen, omdat zij destijds niet over een team beschikte. Indien [eiseres] binnen de genoemde periode van één jaar toch een licentie zou willen aanvragen, zal zij de door de KNSB aangekondigde weigering alsdan kunnen aanvechten. De KNSB heeft ter zitting gesteld dat in dat geval een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat met de mogelijkheid van hoor en wederhoor. Dit is door [eiseres] niet betwist. Ten aanzien van de overige maatregelen stelt de KNSB terecht dat deze zien op de gebruikmaking van haar contractsvrijheid en beoordelingsvrijheid.
Dit betekent dat niet kan worden geoordeeld dat vanwege de aard van de getroffen maatregelen de tuchtrechtelijke procedure gevolgd had moeten worden en/of dat de KNSB onrechtmatig heeft gehandeld door niet – op de in het tuchtreglement voorziene of daarmee te vergelijken wijze – een klacht tegen [eiseres] in te dienen en te (doen) behandelen.

4.7. De KNSB heeft zich uitgelaten over (vermeende) handelingen van [eiseres] ten tijde van haar lidmaatschap tegen de achtergrond van de verenigingsrechtelijke normen en haar besluit daarop gebaseerd. Dat op zich kan echter voorshands niet als onrechtmatig worden aangemerkt. Daarbij is van belang dat de KNSB haar besluit heeft gebaseerd op een onderzoeksrapport van een onafhankelijke commissie die [eiseres] ook heeft gehoord en voorts dat de uitzending van Studio Sport en het uitbrengen van het rapport van de Commissie veel media aandacht teweeg hebben gebracht en het – mede gelet op haar statutaire doelstelling – op de weg van de KNSB lag om daarover een standpunt in te nemen en dat naar buiten kenbaar te maken.

4.8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat hetgeen [eiseres] heeft aangevoerd haar vorderingen niet kan dragen zodat die zullen worden afgewezen.