Vereniging moet lid toelaten

  • In deze zaak stelt een B.V. dat zij lid is geworden van een vereniging, of dat anders de vereniging haar niet had mogen weigen als lid. De vereniging is opgericht als een Boek 2 BW vereniging, maar is (thans) een in weze financiele constructie die de opbrengsten van een windmolenpark verdeelt onder haar leden. Kortom: toelating als lid betekent mee profiteren in de winst (en minder winst voor de huidge leden). 
    • Ik meen dat een boek 2 BW vereniging niet als doel mag hebben het verdelen van winst onder haar leden, maar dat komt in deze zaak niet aan de orde want de B.V., “Bio Boerma”, wil juist lid worden, kennelijk om mee te profiteren van de de winst.
  • Het hof, over de uitleg van de statuten: “Het hof is het met de rechtbank eens dat deze statutaire bepaling [over de eisen om lid te worden] objectief moet worden uitgelegd, waarbij mede acht wordt geslagen op de elders in de statuten gebruikte formuleringen en de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Deze statutaire bepaling ziet immers op de verhouding tussen de vereniging en derden. Het hof stelt vast dat de rechtbank bij haar uitleg ook andere dan objectieve maatstaven heeft betrokken, zoals notulen van een algemene ledenvergadering van 29 november 2018 en een toelichting op de concept statuten van 25 oktober 2018. Dit zijn gegevens die niet kenbaar waren voor derden als Bio Boerma en die daarom bij de uitleg geen rol spelen. De daartegen gerichte grief van Bio Boerma slaagt. “
    • Ik denk dat hier op de achtergrond meespeelt dat het geen gewone vereniging is, maar een vereniging opgericht een windmolenpark op te richten en om de winst van een windmolenpark te verdelen. 
  • De vereniging OVZ moet Bio Boerma B.V. ook toelaten als lid. “De vaststelling dat Bio Boerma voldoet aan de statutaire eisen van OVZ voor lidmaatschap betekent nog niet dat OVZ Bio Boerma als lid moet toelaten. Het staat een vereniging namelijk in beginsel vrij om een gegadigde niet toe te laten tot het lidmaatschap, ook als deze voldoet aan alle statutaire vereisten. Alleen op grond van bijzondere omstandigheden kan dat anders zijn. Naar het oordeel van het hof doen die bijzondere omstandigheden zich hier voor. Alleen Windpark Zeewolde is als vergunninghouder gerechtigd om in het werkgebied een windpark te realiseren en alleen via OVZ zijn certificaten van aandelen in Windpark Zeewolde verkregen. Windpark Zeewolde en OVZ voeren een overheidstaak uit, te weten het realiseren van windenergie en zij hebben in het werkgebied een monopoliepositie. Bio Boerma heeft in het werkgebied geen alternatief, kan niet zelf een windmolen oprichten en exploiteren. De aard van OVZ is niet gericht op samenwerking.”
    • Hetzelfde zal gelden voor andere verenigingen met een door de overheid toegekende monopolistische rol.
  • De vereniging had Bio Boerma in 2018 geweigerd als lid. Het hof oordeelt dat dit onrechtmatig is. “Toen Bio Boerma zich in 2018 bij OVZ aanmeldde als lid, gold in artikel 4 van de statuten van OVZ de eis dat een (rechts)persoon grondgebruiker in het werkgebied moest zijn. Bio Boerma voldeed in 2018 zonder meer aan dat vereiste. Hierin kan dan ook geen grond voor weigering van het lidmaatschap worden gevonden. Het hof heeft hiervoor al geoordeeld dat Bio Boerma in 2018 lid was van WVZ wat vereist is voor lidmaatschap van OVZ. Omdat een redelijke grond voor weigering ontbrak en gelet op de monopoliepositie, aard en belangen van OVZ is de weigering om Bio Boerma in 2018 als lid toe te laten, onrechtmatig. OVZ heeft onvoldoende onderbouwd dat haar in 2018 een discretionaire bevoegdheid toekwam het lidmaatschap van Bio Boerma te weigeren. Een discretionaire bevoegdheid is niet in de tot 4 december 2018 geldende statuten opgenomen. “
  • De vereniging zal de schade moeten vergoeden. 

ECLI:NL:GHARL:2021:11413

3.4.

OVZ is in maart 2015 opgericht en heeft volgens haar statuten ten doel om met concrete plannen te komen voor de sanering (sloop) van 220 windmolens en de bouw van circa 90 nieuwe windmolens inclusief de financiering daarvan (project Windpark Zeewolde). OVZ tracht haar doel te bereiken (onder meer) door het sluiten van de “ledenovereenkomst Ontwikkelvereniging Zeewolde”, waarmee de leden van de vereniging financieel deelnemen in het windparkproject.

3.5.

Vanaf de oprichting tot 4 december 2018 golden voor het lidmaatschap van OVZ de statutaire eisen dat een (rechts)persoon bewoner, grondeigenaar, grondgebruiker of turbine-eigenaar binnen het werkgebied van OVZ moest zijn, niet al moest participeren in een windpark binnen het werkgebied van OVZ, de ledenovereenkomst moest hebben ondertekend en lid moest zijn en blijven van WVZ. In de vanaf de oprichting tot 4 december 2018 geldende statuten was in artikel 6 bepaald dat de algemene vergadering beslist over toelating van leden en dat toelating tot de vereniging geschiedt door aanmelding bij het bestuur.

3.6.

Het werkgebied van OVZ is beperkter dan het werkgebied van WVZ, maar de landbouwgronden aan de [adres1] en aan de [adres2] , die Bio Boerma van Vitens pacht, vallen binnen het werkgebied van OVZ (hierna: het werkgebied).

3.7.

In november 2016 is Windpark Zeewolde B.V. opgericht.

3.8.

Op 5 september 2017 heeft de gemeente Zeewolde aan Windpark Zeewolde een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 91 windmolens. De vergunning is gebaseerd op het Rijksinpassingsplan “Windpark Zeewolde”.

3.9.

Op enig moment heeft [naam1] (overigens vergeefs) langs bestuurlijke weg het Rijksinpassingsplan en de omgevingsvergunning voor het windpark aangevochten tot aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het verweerschrift van de ministers van EKZ (Economische Zaken en Klimaat) en BZK (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) in die procedure dateert van december 2017. Naar aanleiding van dit verweerschrift heeft Bio Boerma zich in een brief van 20 februari 2018 via haar advocaat als lid aangemeld bij OVZ. Het bestuur van OVZ heeft dit verzoek afgewezen in een brief van 18 maart 2018. Bio Boerma heeft zich, via haar advocaat, in een brief van 13 juni 2018 nog eens bij OVZ aangemeld als lid. Dit verzoek heeft het bestuur van OVZ afgewezen in een brief van 17 september 2018.

3.10.

Op 4 december 2018 zijn de statuten van OVZ gewijzigd. Vanaf toen gelden (op grond van artikel 4 van de statuten) voor lidmaatschap van OVZ de statutaire eisen dat een (rechts)persoon op de peildatum 5 april 2016 in het werkgebied juridisch eigenaar en/of economisch eigenaar/gerechtigde van een woning of van een perceel landbouwgrond of van een windturbine moest zijn of grondgebruiker op basis van een meerjarig pachtcontract, niet al moest participeren in een windpark binnen het werkgebied, de ledenovereenkomst moest hebben ondertekend en lid moest zijn en blijven van WVZ. Verder is het op grond van (artikel 6 van) de – gewijzigde – statuten zo dat het bestuur beslist over de toelating van leden, waarbij aan het bestuur een discretionaire bevoegdheid is toegekend een (rechts)persoon als lid toe te laten als niet is voldaan aan de daartoe gestelde statutaire vereisten.

3.11.

Op de aan de statutenwijziging voorafgegane algemene ledenvergadering (van 29 november 2018) is de vraag gesteld wat onder een meerjarig pachtcontract verstaan moet worden. Uit de notulen van die vergadering blijkt dat die vraag toen als volgt is beantwoord: “Wat is meerjarig? Antw.: Dat is zoals het staat in de wet, dus reguliere pacht wat betekent tenminste 6 jaar (los land) respectievelijk tenminste 12 jaar (hoeve). Meerjarig is niet geliberaliseerde pacht. Achterliggende gedachte: iemand moet duurzaam zijn aan het werkgebied. Ander punt van belang hierbij is de peildatum. Toen is (…) gekeken of het meerjarig was.

3.12.

In een toelichting bij het concept van de statuten staat bij de voorgestelde wijziging van artikel 4 van de statuten:

Twee inhoudelijke aanvullingen:
– Toevoeging peildatum (…)
– Toevoeging van ‘meerjarig’ bij pachtcontract

Toelichting wijziging: de aanvullingen bekrachtigen altijd bedoelde en toegepaste beleid van de Ontwikkelvereniging.

3.13.

Boerma Beheer heeft in juni 2018 19 hectare landbouwgrond aangekocht aan de [adres3] in het werkgebied.

3.14.

Op enig moment heeft Windpark Zeewolde alle rechten en verplichtingen van OVZ overgenomen. De leden van OVZ hebben langlopende ledenovereenkomsten met OVZ gesloten op grond waarvan zij langlopende leningen hebben verstrekt waarvoor zij certificaten van aandelen in Windpark Zeewolde hebben verworven, welke leningen gedurende het bestaan van Windpark Zeewolde worden afgelost. De winst van Windpark Zeewolde komt volledig ten goede aan haar certificaathouders

[…]

Bio Boerma is (nog) geen lid van OVZ

4.10.

Bio Boerma [B.V.] stelt dat zij in 2015 lid is geworden van OVZ. Het daartegen door OVZ gevoerde verweer slaagt. [naam1] heeft op de zitting namelijk verklaard dat hij in 2015 met één van de bestuursleden van OVZ heeft gesproken over het lidmaatschap van Bio Boerma en dat die bestuurder hem toen heeft verteld dat Bio Boerma geen lid kon worden van OVZ omdat Bio Boerma niet aan de voorwaarden voldeed. Ook overigens heeft Bio Boerma haar stelling onvoldoende onderbouwd. Bio Boerma voert aan dat zij in 2015 lid van OVZ is geworden door aanvaarding van het aanbod van OVZ aan de leden van WVZ om lid te worden van OVZ. Bio Boerma heeft evenwel geen feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat haar dit aanbod is gedaan en dat zij dit aanbod heeft geaccepteerd. Gelet op de betwisting van OVZ, lag het wel op de weg van Bio Boerma om haar stelling nader te onderbouwen. Bio Boerma heeft dat nagelaten en daarom gaat het hof aan deze stelling van Bio Boerma voorbij.

4.11.

Bio Boerma is ook niet in 2018 lid geworden van OVZ. Bio Boerma heeft zich weliswaar via haar advocaat in brieven van 20 februari en 13 juni 2018 als lid bij OVZ aangemeld, maar het bestuur van OVZ heeft het verzoek van Bio Boerma schriftelijk afgewezen in brieven van 18 maart en 17 september 2018. Dat Bio Boerma er desondanks gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat zij lid van OVZ was blijkt uit niets. De door Bio Boerma (primair onder 2) gevorderde verklaring voor recht dat zij lid is van OVZ, zal dus worden afgewezen.

Bio Boerma voldoet aan de statutaire voorwaarden voor lidmaatschap van OVZ

4.12.

Bio Boerma vordert (subsidiair onder 2) dat het hof OVZ gelast om Bio Boerma toe te laten als lid van OVZ. Voor toewijzing van deze vordering is allereerst nodig dat Bio Boerma voldoet aan de in de (huidige) statuten opgenomen vereisten voor het lidmaatschap van OVZ. Volgens OVZ voldoet Bio Boerma niet aan de in artikel 4 opgenomen statutaire eis dat een (rechts)persoon sinds de peildatum 5 april 2016 in het werkgebied grondgebruiker is op basis van een meerjarig pachtcontract. Tussen partijen is in geschil of onder meerjarig pachtcontract alleen reguliere pacht wordt verstaan (standpunt OVZ) of ook geliberaliseerde pacht (standpunt Bio Boerma). Het komt daarmee aan op de uitleg van deze statutaire bepaling.

4.13.

Het hof is het met de rechtbank eens dat deze statutaire bepaling objectief moet worden uitgelegd, waarbij mede acht wordt geslagen op de elders in de statuten gebruikte formuleringen en de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Deze statutaire bepaling ziet immers op de verhouding tussen de vereniging en derden. Het hof stelt vast dat de rechtbank bij haar uitleg ook andere dan objectieve maatstaven heeft betrokken, zoals notulen van een algemene ledenvergadering van 29 november 2018 en een toelichting op de concept statuten van 25 oktober 2018. Dit zijn gegevens die niet kenbaar waren voor derden als Bio Boerma en die daarom bij de uitleg geen rol spelen. De daartegen gerichte grief van Bio Boerma slaagt.

4.14.

Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt een objectieve uitleg van het begrip “grondgebruiker op basis van een meerjarig pachtcontract” niet dat alleen reguliere pachtovereenkomsten daaronder kunnen vallen. Ook geliberaliseerde pacht kan immers meerjarig worden aangegaan voor de duur van zes jaren of korter of voor een duur van langer dan zes jaren. Op de peildatum 5 april 2016 had Bio Boerma zowel landbouwgrond aan de [adres1] als landbouwgrond aan de [adres2] in gebruik op basis van een geliberaliseerde pachtovereenkomst voor de duur van twee jaar. Bio Boerma voldoet daarmee aan de huidige statutaire voorwaarden voor lidmaatschap van OVZ in de meest letterlijke zin. OVZ vindt de wettelijke bescherming van een reguliere pachtovereenkomst van doorslaggevend belang, maar zo heeft zij dat niet in de statuten verwoord.

4.15.

Ook wanneer de statutaire bepaling zo moet worden uitgelegd, zoals OVZ stelt, dat een (rechts)persoon duurzaam met het werkgebied verbonden moet zijn, voldoet Bio Boerma overigens met haar geliberaliseerde pacht aan dat vereiste en voldeed Bio Boerma daar op de peildatum 5 april 2016 ook al aan. Vanaf 1997 is grond in het werkgebied immers gepacht door – en daarmee in gebruik geweest van – (rechtsvoorgangers van) Bio Boerma. Het gaat hier niet om kortlopende pacht. Bio Boerma heeft bovendien een verklaring van Vitens in het geding gebracht waaruit blijkt dat Vitens geen intentie heeft om een einde te maken aan de pacht.

OVZ moet Bio Boerma als lid toelaten

4.16.

De vaststelling dat Bio Boerma voldoet aan de statutaire eisen van OVZ voor lidmaatschap betekent nog niet dat OVZ Bio Boerma als lid moet toelaten. Het staat een vereniging namelijk in beginsel vrij om een gegadigde niet toe te laten tot het lidmaatschap, ook als deze voldoet aan alle statutaire vereisten. Alleen op grond van bijzondere omstandigheden kan dat anders zijn.

4.17.

Naar het oordeel van het hof doen die bijzondere omstandigheden zich hier voor. Alleen Windpark Zeewolde is als vergunninghouder gerechtigd om in het werkgebied een windpark te realiseren en alleen via OVZ zijn certificaten van aandelen in Windpark Zeewolde verkregen. Windpark Zeewolde en OVZ voeren een overheidstaak uit, te weten het realiseren van windenergie en zij hebben in het werkgebied een monopoliepositie. Bio Boerma heeft in het werkgebied geen alternatief, kan niet zelf een windmolen oprichten en exploiteren. De aard van OVZ is niet gericht op samenwerking. Het lidmaatschap van OVZ is gericht op financiering en verkrijging van certificaten van aandelen in Windpark Zeewolde. OVZ voert aan dat haar belang er in is gelegen om zoveel mogelijk bewoners en ondernemers te laten participeren in Windpark Zeewolde, maar alleen als zij duurzaam met het gebied zijn verbonden. De monopoliepositie, aard en belangen van OVZ brengen naar het oordeel van het hof mee dat zij Bio Boerma moet toelaten als lid. Niet in discussie is, dat Bio Boerma een aanzienlijk belang heeft bij lidmaatschap van OVZ.

4.18.

De omstandigheid dat Bio Boerma langs bestuursrechtelijke weg het Rijksinpassingsplan en de omgevingsvergunning voor het windparkproject heeft aangevochten, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het stond Bio Boerma in beginsel vrij om naar de rechter te gaan die de wet haar toekent (artikel 17 Grondwet). Niet gesteld of gebleken is dat het bewandelen van een dergelijke bestuursrechtelijke weg een statutaire belemmering voor het lidmaatschap is. Het bezwaar van Bio Boerma is bovendien afgewezen.

4.19.

OVZ heeft onvoldoende onderbouwd dat haar in dit geval een discretionaire bevoegdheid toekomt zoals artikel 6 van haar statuten die aan het bestuur toekent. In deze zaak doet zich niet de in de statuten omschreven situatie voor dat een (rechts)persoon als lid wordt toegelaten als niet is voldaan aan de daarvoor gestelde statutaire vereisten. Hier doet zich het omgekeerde geval voor van een (rechts)persoon die niet wordt toegelaten terwijl hij wel aan de statuten voldoet. OVZ stelt dat haar bestuur ook dan een discretionaire bevoegdheid heeft. OVZ heeft geen onderbouwing gegeven van hoe daar uitvoering aan wordt gegeven. Het hof maakt uit de door OVZ tijdens de mondelinge behandeling op de zitting bij het hof gegeven toelichting op dat OVZ die bevoegdheid niet eerder heeft gebruikt. Toen heeft OVZ verklaard dat iedereen in het werkgebied bij haar bekend is en dat iedereen die in aanmerking komt om lid van OZV te worden ook lid is geworden.

4.20.

Het hof komt tot de conclusie dat Bio Boerma recht heeft op toelating. De (subsidiair onder 2) ingestelde vordering OVZ te gelasten om Bio Boerma toe te laten als lid van OVZ zal worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.

OVZ heeft onrechtmatig gehandeld door Bio Boerma in 2018 niet als lid toe te laten

4.21.

Toen Bio Boerma zich in 2018 bij OVZ aanmeldde als lid, gold in artikel 4 van de statuten van OVZ de eis dat een (rechts)persoon grondgebruiker in het werkgebied moest zijn. Bio Boerma voldeed in 2018 zonder meer aan dat vereiste. Hierin kan dan ook geen grond voor weigering van het lidmaatschap worden gevonden. Het hof heeft hiervoor al geoordeeld dat Bio Boerma in 2018 lid was van WVZ wat vereist is voor lidmaatschap van OVZ.

4.22.

Omdat een redelijke grond voor weigering ontbrak en gelet op de monopoliepositie, aard en belangen van OVZ is de weigering om Bio Boerma in 2018 als lid toe te laten, onrechtmatig. OVZ heeft onvoldoende onderbouwd dat haar in 2018 een discretionaire bevoegdheid toekwam het lidmaatschap van Bio Boerma te weigeren. Een discretionaire bevoegdheid is niet in de tot 4 december 2018 geldende statuten opgenomen. Het verweer van OVZ dat haar vaste aannamebeleid is dat alleen pachters met een reguliere pachtovereenkomst voor het lidmaatschap in aanmerking komen, baat OVZ niet. Voor zover de situatie van andere grondgebruikers al vergelijkbaar is met de situatie van Bio Boerma
– OVZ heeft die stelling niet onderbouwd – heft dit haar onrechtmatig handelen jegens Bio Boerma niet op. Dit leidt tot toewijzing van de (onder 3) gevorderde verklaring voor recht dat het besluit van het bestuur van OVZ om Bio Boerma in 2018 niet toe laten als lid, onrechtmatig is.

4.23.

De vordering om OVZ te veroordelen tot vergoeding van de schade die Bio Boerma daardoor lijdt en zal lijden, op te maken bij staat zal eveneens worden toegewezen. Bio Boerma heeft geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd – en evenmin een rechtsgrond genoemd – waaruit volgt dat WVZ gehouden is tot vergoeding van die schade. Deze (ook) tegen WVZ ingestelde vordering zal daarom worden afgewezen. De mogelijkheid dat Bio Boerma door het onrechtmatig handelen van OVZ schade heeft geleden is aannemelijk, zodat aan de vereisten voor verwijzing naar de schadestaat is voldaan4.

Rechten van Bio Boerma als lid van OVZ

4.24.

Als (toe te laten en in te schrijven) lid van OVZ dient OVZ te bewerkstelligen dat Bio Boerma alle rechten die aan het lidmaatschap zijn verbonden verkrijgt, waaronder het
recht op financiële participatie in Windpark Zeewolde, op gelijke wijze als bestaande leden dat recht hebben verkregen. OVZ is daartoe ook in staat, doordat haar bestuurders ook bestuurder zijn van het Windpark.

4.25.

OVZ heeft haar stelling dat door Windpark Zeewolde geen certificaten kunnen worden uitgegeven en dat op grond van de bankfinanciering geen leningen kunnen worden verstrekt onvoldoende onderbouwd. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom dat niet zou kunnen.

Hoge Raad: Vervaltermijn en onrechtmatige daad (IMG / X)

Hoge Raad 3 juni 2016
ECLI:NL:HR:2016:1061

Een vereniging zegt het lidmaatschap van een lid (een onderneming) met onmiddellijke ingang op. Na het verstrijken van de vervaltermijn van artikel 2:15 BW stelt het lid een vordering tot schadevergoeding in op de grond dat de opzegging onrechtmatig is. Het hof heeft de vordering toegewezen.

De Hoge Raad oordeelt dat “art. 2:15 BW [] een zodanige, op onrechtmatige daad gebaseerde, vordering niet uit [sluit], ook niet in een geval waarin een lid van de rechtspersoon daarmee wil opkomen tegen de opzegging van zijn lidmaatschap van die rechtspersoon.”

3Uitgangspunten in cassatie

3.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerster] voert een onderneming waarin de detailhandel in meubelen wordt uitgeoefend. []
(ii) IMG is bij notariële akte opgericht als vereniging. Leden van de vereniging zijn, kort samengevat, (eigenaren van) detailhandelzaken in meubelen, []
(vi) Bij brief van 20 juli 2005 heeft IMG aan [verweerster] het lidmaatschap van laatstgenoemde met onmiddellijke ingang opgezegd met als reden “(…) dat van ons als vereniging redelijkerwijs niet kan worden gevergd het lidmaatschap langer te laten voortduren (…)” IMG voerde vier gronden aan die volgens haar zowel ieder voor zich als gezamenlijk tot dat standpunt leidden, te weten:

  • (1) dat zij had vernomen dat [verweerster] lid van een andere inkoopgroep zou worden;
  • (2) dat [betrokkene 1] bonusbetalingen in MKB BV had gelaten die volgens IMG aan leden van IMG hadden moeten worden uitgekeerd;
  • (3) dat dientengevolge sprake was van een te hoog voorgestelde vermogenspositie van MKB BV;
  • (4) dat [betrokkene 1] zich ten koste van andere IMG-leden had verrijkt met betalingen die in verband met de toewijzing van meubelverkooppunten aan IMG-leden waren bedongen.
(vii) [verweerster] heeft tegen de opzegging bezwaar gemaakt en, na afwijzing daarvan, daartegen op de in de statuten voorgeschreven wijze beroep aangetekend. Dit beroep is door de ledenvergadering verworpen, naar [verweerster] bij brief van 17 oktober 2005 door IMG is meegedeeld.
(viii) [verweerster] heeft zich niet op de voet van art. 2:15 BW in rechte beroepen op vernietigbaarheid van het besluit tot opzegging.
[]
3.2

Voor zover in cassatie van belang is inzet van deze procedure de vraag of de hiervoor in 3.1 onder (vi) bedoelde opzegging jegens [verweerster] onrechtmatig was. 
Kort weergegeven was de rechtbank van oordeel dat moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van het opzeggingsbesluit omdat [verweerster] niet binnen de vervaltermijn van art. 2:15 lid 5 BW daarvan de nietigheid heeft ingeroepen, en dat [verweerster] onvoldoende bijkomende omstandigheden heeft gesteld die meebrengen dat toepassing van het voor rechtsgeldig te houden besluit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
3.3

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en – voor zover in cassatie van belang – voor recht verklaard dat IMG onrechtmatig jegens [verweerster] heeft gehandeld door de opzegging met onmiddellijke ingang. Het heeft IMG veroordeeld tot vergoeding van de schade die [verweerster] daardoor heeft geleden, op te maken bij staat. Het hof heeft daartoe onder meer het volgende overwogen.

  • [verweerster] kan met een beroep op art. 2:8 lid 2 BW niet bewerkstelligen dat zij ondanks het niet vernietigd zijn van het besluit, vergoeding van schade kan vorderen als ware sprake van een (ver)nietig(d)e opzegging. Met een beroep op art. 2:8 lid 2 BW kan een bij de rechtspersoon betrokkene slechts bewerkstelligen dat een krachtens het besluit geldende regel ondanks de rechtskracht van het besluit jegens hem buiten toepassing wordt gelaten. (rov. 3.4.3).
  • Het voorgaande laat onverlet dat een opzegging, ondanks de rechtsgeldigheid van het besluit daartoe, in strijd met het bepaalde in art. 2:8 lid 1 BW dan wel onrechtmatig kan zijn. Nu [verweerster] een verklaring voor recht vordert van de onrechtmatigheid van de opzegging met onmiddellijke ingang en vergoeding van de dientengevolge geleden schade, zijn de door [verweerster] in de toelichting op grief III opgesomde feiten en omstandigheden wel relevant voor die vordering. (rov. 3.4.4)
  • [verweerster] heeft voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd voor haar stelling dat IMG met de abrupte beëindiging van het lidmaatschap van [verweerster] in strijd met het bepaalde in art. 2:8 lid 1 BW en daarmee onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Zo heeft [verweerster] gesteld dat voor IMG bij de opzegging van het lidmaatschap van [verweerster] (mede) andere motieven hebben voorgezeten dan de in het besluit tot opzegging aangegeven gronden.

4Beoordeling van het middel in het principale beroep

4.1.1

Onderdeel 1 van het middel voert aan dat het bestreden arrest niet anders kan worden verstaan dan dat handelen van IMG in strijd met art. 2:8 lid 1 BW zonder meer meebrengt dat IMG jegens [verweerster] onrechtmatig heeft gehandeld. Het klaagt onder meer dat het hof heeft miskend dat sprake is van verschillende normen.
Hoewel het onderdeel terecht signaleert dat het hof van een gelijkstelling van deze twee normen lijkt uit te gaan, leidt dit – indien al als zodanig bedoeld – nog niet tot cassatie. Beide normen hebben immers een open karakter en dienen te worden ingevuld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Nu het hof, beslissend op de primaire vordering van [verweerster] , heeft geoordeeld en vervolgens voor recht heeft verklaard dat IMG jegens [verweerster] onrechtmatig heeft gehandeld, gaat het erom of de omstandigheden die het hof in aanmerking heeft genomen dat oordeel kunnen dragen.

4.1.2

Voor zover het onderdeel een beroep doet op de omstandigheid dat [verweerster] niet op de voet van art. 2:15 lid 1, aanhef en onder b, BW vernietiging van het besluit tot opzegging heeft gevorderd, is van belang dat de op art. 2:15 BW gebaseerde vordering tot vernietiging van een besluit van een rechtspersoon is gericht op andere rechtsgevolgen dan de onderhavige vordering, die is gebaseerd op onrechtmatige opzegging. De eerstgenoemde vordering is gericht op aantasting van het besluit. De laatstgenoemde vordering neemt de rechtsgeldigheid van het besluit tot uitgangspunt, en is gericht op vergoeding van schade die de eiser lijdt door de handeling waartoe is besloten. Art. 2:15 BW sluit een zodanige, op onrechtmatige daad gebaseerde, vordering niet uit, ook niet in een geval waarin een lid van de rechtspersoon daarmee wil opkomen tegen de opzegging van zijn lidmaatschap van die rechtspersoon.
4.2.1

Onderdeel 2 klaagt onder meer dat het hof de in de opzeggingsbrief genoemde gronden voor opzegging onvoldoende in zijn oordeel heeft betrokken. Het onderdeel noemt in het bijzonder de opzeggingsgronden 1 en 4 (vermeld hiervoor in 3.1 onder (vi)) en wijst op datgene wat IMG voor de rechtbank ter onderbouwing van die gronden heeft gesteld. Het onderdeel voert aan dat rov. 3.4.5 van het hof niet verklaart waarom deze opzeggingsgronden ongeloofwaardig of onvoldoende gemotiveerd zouden zijn.
4.2.2

Deze klacht is gegrond. Het hof heeft in rov. 3.4.5 overwogen met [verweerster] van mening te zijn “dat voor IMG bij de opzegging van het lidmaatschap (mede) andere motieven hebben voorgezeten dan de in het besluit tot opzegging aangegeven gronden”, en heeft geoordeeld dat IMG haar betwisting van die andere motieven onvoldoende heeft gemotiveerd. Deze overweging maakt niet duidelijk waarom het hof geen aandacht heeft besteed aan de motieven die wél tot uiting komen in de in het besluit vermelde opzeggingsgronden, waarvan het hof de invloed door gebruikmaking van het woord ‘(mede)’ niet heeft uitgesloten. Daarbij verdient opmerking dat partijen voor de rechtbank over de opzeggingsgronden uitvoerig hebben gedebatteerd, en dat dit debat in verband met de devolutieve werking ook deel uitmaakte van de procedure in hoger beroep. Het hof heeft dus ten onrechte nagelaten om (het debat over) de in de opzeggingsbrief vermelde gronden (kenbaar) in zijn oordeel te betrekken.
4.3

De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling

5Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

5.1

[]

4Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale en het incidentele beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 27 januari 2015;
verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;