Uitleg statuten

Kernpunten

  • Een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. Een van de raadsheren was prof. mr. Schaafsma die binnenkort raadsheer in de Hoge Raad zal worden.
  •  Het hof, over de uitleg van de statuten: “Het antwoord op de vraag of de in artikel 19 van de statuten gestelde quorumeis ook geldt voor besluiten van de algemene ledenvergadering of alleen voor besluiten van de buitengewone ledenvergadering, vereist uitleg van de statuten. Bepalingen in de statuten van zuiver institutionele aard, zoals de onderhavige, moeten worden uitgelegd naar objectieve maatstaven. Daarbij kan onder meer acht worden geslagen op de mate waarin die uitleg past binnen het systeem van de statuten en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (vgl. HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427 [DSM / Fox]).”
  • Het hof oordeelt dat de quorumeis alleen geldt voor een buitengewone ledenvergadering door de plaatsing van een tussenkopje, en omdat de quorumeis in de praktijk niet gehaald kan worden zodat steeds een tweede  ALV zou moeten worden uitgeschreven als de quorumeis ook voor de jaarvergadering zou gelden. 
  • Over het bestuursverslag: “ Ten overvloede overweegt het hof dat volgens het bepaalde in artikel 2:48, eerste lid, eerste volzin BW voor een vereniging als de onderhavige geen vormvereisten gelden voor het bestuursverslag. Dit verslag mag dus ook mondeling op de Algemene ledenvergadering worden uitgebracht, zodat de vordering om dit bestuursverslag te ondertekenen ook afgezien van het voorgaande niet toewijsbaar zou zijn geweest.”
  • Over het financieel jaarverslag: “De ondertekening van de balans en de staat van baten en lasten en de balans met bijbehorende toelichting door alle bestuurders is weliswaar verplicht [volgens artikel 2:48 BW], maar artikel 2:48 BW laat de mogelijkheid open dat deze stukken niet worden ondertekend, mits de reden daarvan vermeld wordt. De ratio van het handtekeningvereiste is dat de individuele bestuurders daarmee aangeven dat zij achter de wijze staan waarop in de jaarstukken rekening en verantwoording wordt afgelegd. Aan die ratio is voldaan, omdat het bestuur in de ledenvergadering de financiële positie van de Vereniging heeft toegelicht. Vervolgens heeft de ledenvergadering de jaarstukken goedgekeurd en décharge verleend aan het bestuur. Het ontbreken van die handtekeningen en van een schriftelijke toelichting op de balans en de staat van baten en lasten was dus voor de ledenvergadering kennelijk niet onoverkomelijk.”
  • “Artikel 2:48 BW en de statuten stellen geen eisen aan het bestuursverslag die zouden kunnen meebrengen dat het bestuur in zijn verslag moet ingaan op de door [appellanten] gestelde Vragen. Wel is het bestuur verplicht desverlangd inlichtingen aan de ledenvergadering te geven. Die verplichting geldt echter alleen ten opzichte van de ledenvergadering en niet daarbuiten. Individuele leden hebben dus geen persoonlijk recht op inlichtingen, maar zullen tijdens de ledenvergadering aan de orde moeten stellen welke informatie zij wensen te ontvangen, zodat de vergadering hierover een beslissing kan nemen.”

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2020:2774

arrest van 8 december 2020

inzake

1[appellant 1],

2. [appellant 2],

3. [appellant 3],

4. [appellant 4],

5. [appellant 5],

allen wonende te [woonplaats],

appellanten,

hierna te noemen: [appellanten],

[]

tegen

1de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Haagse Moslim-Vereniging “Noeroel Islam” (Ahle Soennat Wal Jamaat Hanefie),

gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de Vereniging,

2. [geïntimeerde 2],

wonende te Den Haag,

3. [geïntimeerde 3],

wonende te Wateringen,

4. [geïntimeerde 4],

wonende te Den Haag,

5. [geïntimeerde 5],

wonende te Den Haag,

6. [geïntimeerde 6],

wonende te Den Haag,

7. [geïntimeerde 7],

wonende te Den Haag,

8. [geïntimeerde 8],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerden,

hierna gezamenlijk te noemen: de Vereniging c.s.,

[]

1Het geding

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken, waarvan het hof kennis heeft kennis genomen:

– het procesdossier van eerste aanleg, waaronder het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 februari 2018 (hierna: het vonnis);

[]

2De feiten

Het gaat het in deze zaak om het volgende:

2.1.

De Vereniging is opgericht op 3 maart 1975. [appellanten] zijn leden van de Vereniging. De contributie voor de Vereniging bedraagt € 10 per maand.

2.3.

Geïntimeerden onder zeven en acht zijn bestuurslid van de Vereniging. Tot de ledenvergadering van mei 2017 waren ook geïntimeerden onder twee tot en met zes bestuurder van de Vereniging. Op deze ledenvergadering zijn zij afgetreden als bestuurder.

2.4.

Op 5 februari 2003 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag een proces-verbaal van een minnelijke regeling opgemaakt, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

…zal het bestuur van de Vereniging zich richten tot alle verenigingsleden met de mededeling dat de financiën van de Vereniging voor de toekomst (lees: vanaf 1 januari 2003) in die zin geprofessionaliseerd zullen worden dat bijstand van een boekhouder zal worden ingeroepen en dat aan deze boekhouder opdracht zal worden gegeven om een openingsbalans van de Vereniging per 1 januari 2003 op te stellen. Deze aanschrijving aan de leden zal worden ondertekend door alle leden van het bestuur.

2.5.

Op 19 oktober 2014 hebben appellanten onder 1, 4 en 5 inzage gekregen in een gedeelte van de financiële administratie van de Vereniging. Zij hebben hun bevindingen vastgelegd in een verslag waarin zij zich kritisch hebben uitgelaten over onder meer de ledenadministratie, het zwart betalen, zaalverhuur, de onduidelijkheid ten aanzien van de verdeling van zakaat gelden, verstrengelde belangen met de stichting Noeroel Islam, de betaling aan imams, de mogelijkheid van fraude en verduistering van subsidiegelden en de kascommissie.

2.6.

Begin december 2014 hebben [appellanten] het bestuur gevraagd een buitengewone ledenvergadering bijeen te roepen, teneinde hun bevindingen te bespreken.

2.7.

Tijdens een buitengewone ledenvergadering gehouden op 28 december 2014 is gepeild of de ledenvergadering leden moest royeren. Tijdens een buitengewone ledenvergadering van 18 januari 2015 is het besluit genomen eisers onder 1, 2, 4 en 5 als lid van de Vereniging te royeren. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft in een vonnis van 22 juni 2015 geoordeeld dat de besluitvorming ten aanzien van dit royement niet rechtsgeldig was en heeft het bestuur verboden aan de desbetreffende leden hun lidmaatschapsrechten te onthouden. In de agenda voor de eerste buitengewone ledenvergadering van 28 december 2014, was namelijk het agendapunt royement leden niet opgenomen, waardoor de vergadering van 18 januari 2015 niet kon dienen als tweede vergadering bedoeld in artikel 19 van de statuten van de Vereniging (zie hierna in 5.2).

2.8.

Na 22 juni 2015 hebben [appellanten] met het bestuur van de Vereniging gecorrespondeerd, waarbij [appellanten] onder meer aan de orde hebben gesteld dat in de ledenvergadering van 7 juni 2015 de besluitvorming niet juist is geweest en dat derhalve nog rekening en verantwoording over 2014 moet worden afgelegd en dat de begroting nog ter goedkeuring aan de ledenvergadering moet worden voorgelegd.

2.9.

Bij brief van 28 september 2015 heeft de advocaat van [appellanten] in een uitgebreide brief beschreven dat en waarom [appellanten] van het bestuur van de Vereniging meer openheid en transparantie eisen. In deze brief zijn twintig vragen, met deels subvragen, geformuleerd die [appellanten] beantwoord wensen te zien (hierna: de Vragen).

2.10.

[appellanten] hebben in 2016 een vordering aanhangig gemaakt tegen de Vereniging c.s. bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. In deze procedure hebben zij soortgelijke vorderingen ingediend als in deze procedure. Bij vonnis van 3 maart 2016 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellanten] afgewezen.

2.11.

Op 18 maart 2017 heeft een buitengewone ledenvergadering plaatsgevonden, waarin is besloten [appellanten] als leden te royeren. Vanwege het ontbreken van het quorum heeft op 2 april 2017 een tweede buitengewone ledenvergadering plaatsgevonden waarin opnieuw het besluit is genomen [appellanten] te royeren. Bij brief van 14 april 2017 heeft het bestuur [appellanten] van het besluit tot royement op de hoogte gebracht.

2.12.

[appellanten] hebben dit in rechte aangevochten. Bij vonnis van 29 augustus 2018 heeft de rechtbank Den Haag voornoemd besluit vernietigd.

3De procedure in eerste aanleg

3.1.

In eerste aanleg hebben [appellanten] (tezamen met een zesde eiser, [betrokkene], hierna: [betrokkene]) gevorderd:

I. de veroordeling van gedaagden onder 2 t/m 8, zijnde de gezamenlijke bestuurders van de Vereniging en gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging om binnen acht weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis de verplichtingen na te komen:

– om een door de gezamenlijke bestuurders ondertekend jaarverslag over de gang van zaken in 2014 en 2015 in de Vereniging en over het in 2014 en 2015 gevoerde beleid aan de ledenvergadering van de Vereniging uit te brengen, waarin ook wordt ingegaan op de kwesties die aan de orde zijn gesteld in de Vragen;

– om het door de gezamenlijke bestuurders ondertekend volledige “financieel jaarverslag 2014” van 87 pagina’s en het volledige “financieel jaarverslag 2015”, waaronder begrepen de ondertekende balans en de ondertekende staat van baten en lasten (beide) met een ondertekende toelichting, betreffende de Vereniging zodanig ter goedkeuring aan de ledenvergadering van de Vereniging over te leggen, dat daarover tijdens een ledenvergadering een rechtsgeldig besluit door de ledenvergadering kan worden genomen;

II. de veroordeling van gedaagden onder 2 t/m 8, zijnde de gezamenlijke bestuurders van de Vereniging en gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging om binnen acht weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis naar eer en geweten, waarheidsgetrouw en zo volledig mogelijk de Vragen te beantwoorden;

III. de veroordeling van (het bestuur van) de Vereniging binnen acht weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis de verplichting na te komen om de begroting voor de Vereniging voor de verenigingsjaren 2016 en 2017 zodanig ter goedkeuring aan de ledenvergadering van de Vereniging voor te leggen, dat daarover een rechtsgeldig besluit door de ledenvergadering kan worden genomen;

IV. naar analogie van artikel 2:393 lid 3 BW een deskundigenonderzoek te bepalen door een door de rechtbank met naam en toenaam te benoemen onafhankelijke accountant zoals bedoeld in artikel 2:393 BW, waarvan de kosten voor rekening komen van de Vereniging, welk onderzoek een aanvang neemt na afloop van de termijn van 8 weken zoals genoemd in vorderingen I, II en III, en welk onderzoek zich richt op:

– de financiële toestand van de Vereniging en de getrouwheid van de stukken, waaronder begrepen het door de gezamenlijke bestuurders ondertekende volledig “financieel jaarverslag 2014” van 87 pagina’s en “financieel jaarverslag 2015”, waaronder steeds begrepen de (ondertekende) balans en de (ondertekende) staat van baten en lasten (beide) met een (ondertekende) toelichting;

– de juistheid en volledigheid van de door de gezamenlijke bestuurders, althans (het bestuur van) de Vereniging afgelegde rekening en verantwoording over 2014 en 2015;

– de juistheid en volledigheid van de door de gezamenlijke bestuurders, althans (het bestuur van) de Vereniging beantwoorde Vragen;

– althans voor rekening van de Vereniging een zodanig onderzoek door een zodanige onderzoeker binnen een zodanige termijn te bepalen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;

V. te bepalen dat deze accountant daarover naar analogie van artikel 2:393 lid 4 en 5 BW een verslag en een verklaring van haar/zijn bevindingen uitbrengt aan de ledenvergadering van de Vereniging en aan eisers;

VI. gedaagden onder 2 t/m 8, zijnde de gezamenlijke bestuurders van de Vereniging en gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging te veroordelen opdracht te geven aan de door de rechtbank benoemde onafhankelijke accountant onmiddellijk na afloop van de termijn van 8 weken zoals genoemd in vorderingen I, II en III, voor rekening van de Vereniging een aanvang te maken met het door de rechtbank bepaalde deskundigenonderzoek;

VII. gedaagden onder 2 t/m 8, zijnde de gezamenlijke bestuurders van de Vereniging en gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging te veroordelen aan voornoemd deskundigenonderzoek mee te werken door aan voornoemde accountant alle door deze accountant gewenste medewerking te verlenen en kort gezegd alle gevraagde inlichtingen te verschaffen;

VIII. te bepalen dat gedaagden onder 2 t/m 8, zijnde de gezamenlijke bestuurders van de Vereniging en gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging voor wat betreft de hiervoor onder I, II, VI en VII ingestelde vorderingen, en (het bestuur van) de Vereniging voorts voor wat betreft de hiervoor onder III ingestelde vordering, aan eisers hoofdelijk een dwangsom verbeuren van € 250,– per (rechts)persoon per dag, bij overtreding van het door de rechtbank bepaalde, een en ander tot een maximum van € 50.000,– per (rechts)persoon is bereikt;

IX. te verklaren voor recht, althans vast te stellen dat alle besluiten van de ledenvergadering sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;

X. te verklaren voor recht dat alle besluiten van de ledenvergadering tot benoeming van bestuursleden sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;

XI. te verklaren voor recht dat alle besluiten van de ledenvergadering tot goedkeuring van de rekening en verantwoording over het voorgaande verenigingsjaar en de décharge van de penningmeester sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;

XII. te verklaren voor recht dat alle besluiten van de ledenvergadering tot goedkeuring van de begroting voor het daaropvolgend verenigingsjaar sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;

XIII. te verklaren voor recht dat alle besluiten van de ledenvergadering tot benoeming/verkiezing van (de leden van) de kascommissie sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;

XIV. te verklaren voor recht dat alle besluiten van het bestuur sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;

XV. met hoofdelijke veroordeling van de Vereniging c.s. in de kosten van deze procedure.

3.2.

[appellanten] en [betrokkene] hebben aan hun vorderingen het volgende ten grondslag gelegd. Zij verwijten het bestuur gebrek aan openheid en transparantie, hebben bij een inzage in de financiële administratie in 2014 misstanden geconstateerd en vrezen de invloed in de Vereniging van de Hijazbeweging. Zij willen dat het bestuur op de juiste wijze rekening en verantwoording aflegt en dat de democratie in de Vereniging wordt hersteld. Er dient openheid en transparantie te komen zodat de leden kunnen zien wat er speelt en zodat de leden op basis van feiten en deugdelijke informatie keuzes kunnen maken en de toekomst van de Vereniging mede kunnen bepalen.

Meer specifiek leggen zij aan de afzonderlijke onderdelen van het petitum het volgende ten grondslag.

I en III. De stukken voor de ledenvergaderingen van 7 juni 2015, 29 mei 2016 en 2 oktober 2016 zijn niet tijdig toegestuurd, niet volledig aan de leden beschikbaar gesteld en voldoen niet aan de wettelijke vereisten. Voorts is bij de besluitvorming ten onrechte niet voldaan aan de quorumeis van artikel 19 van de statuten;

II. Artikel 2:48 BW verplicht het bestuur van de Vereniging de ondertekende balans met een toelichting aan de ledenvergadering voor te leggen, bij welke toelichting de Vragen mede dienen te worden beantwoord. Artikel 16 lid 2 van de statuten verplicht de Vereniging rekening en verantwoording af te leggen en ook daartoe behoort het beantwoorden van de Vragen. Voorts nopen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur ertoe dat de gezamenlijke bestuurders gehouden zijn de Vragen te beantwoorden. Ook uit de redelijkheid en billijkheid vloeit deze gehoudenheid voort.

IV tot en met VII. Nu het vertrouwen in het bestuur is verdwenen, dienen de door het bestuur nog af te leggen rekening en verantwoording en de door het bestuur gegeven antwoorden op de Vragen te worden gecontroleerd door een door de rechtbank benoemde deskundige. Voor benoeming van een deskundige is te meer aanleiding omdat de kascommissie gebrekkig functioneert en niet onafhankelijk is van het bestuur.

IX tot en met XIV. Bij de besluitvorming in de ledenvergaderingen wordt niet het in artikel 19 van de statuten voorgeschreven quorum toegepast, waardoor alle besluiten van de ledenvergaderingen van de Vereniging vanaf in ieder geval 2009 nietig zijn. Dit betekent eveneens dat het bestuur van de Vereniging in die periode niet rechtsgeldig is benoemd en derhalve ook geen besluiten heeft kunnen nemen. Hetzelfde geldt voor de leden van de kascommissie.

3.3.

De rechtbank heeft alle vorderingen van [appellanten] en [betrokkene] afgewezen. Met betrekking tot de vorderingen onder IX tot en met XIV was de rechtbank was van oordeel dat de statuten zo moeten worden uitgelegd dat de daarin opgenomen quorumeis alleen geldt voor besluiten van buitengewone ledenvergaderingen. Bij dit oordeel achtte de rechtbank doorslaggevend dat deze uitleg van artikel 19 door de plaatsing direct na artikel 18 en zonder eigen kopje wellicht niet de meest voor hand liggende uitleg is, nu wordt verwezen naar ledenvergaderingen, maar wel mogelijk is en dat de Vereniging kennelijk in haar bestaan deze uitleg altijd heeft gevolgd, zonder dat dit tot de ledenvergadering van 7 juni 2015 tot vragen bij leden heeft geleid. Het grote aantal personen dat bij de Vereniging is betrokken, heeft kennelijk vanaf 1967 de statuten niet anders uitgelegd dan dat de quorumeis beperkt dient te worden toegepast.

3.4.

Ten aanzien van de vordering onder I die ertoe strekt dat het bestuur de jaarverslagen 2014 en 2015 opnieuw aan de ledenvergadering ter goedkeuring moet voorleggen, oordeelde de rechtbank dat het enkel ontbreken van een huishoudelijk reglement niet betekent dat geen verantwoording kan worden afgelegd, omdat ledenvergaderingen ook kunnen worden georganiseerd zonder dat de regels hiervoor schriftelijk zijn vastgelegd in een dergelijk reglement. Aan een jaarverslag worden voorts geen vormvereisten gesteld; het kan ook mondeling worden uitgebracht. [appellanten] en [betrokkene] kunnen derhalve geen aanspraak maken op een ondertekend jaarverslag. Verder is volgens de rechtbank van belang dat het bestuur van de Vereniging op grond van de artikelen 2:48 lid 1 BW en 16 lid 2 van de statuten enkel gehouden is een balans en een staat van baten en lasten met een toelichting aan de algemene ledenvergadering te verstrekken. Aan deze verplichting heeft het bestuur in 2015 en in 2016 voldaan. Het bestuur is niet verplicht om het volledige Financieel jaarverslag 2014 of 2015, waarvan de balans en de winst- en verliesrekeningen deel uitmaken, over te leggen. Uit de overgelegde notulen van de ledenvergaderingen van 7 juni 2015 en 2 oktober 2016 volgt bovendien dat het financiële verslag van het bestuur van de Vereniging over 2014 is besproken en dat aan de penningmeester hiervoor décharge is verleend. Gelet op dit alles was de rechtbank van oordeel dat geen grond bestond om het bestuur van de Vereniging te veroordelen opnieuw een jaarverslag over de gang van zaken in 2014 en 2015 en over het gevoerde beleid aan de ledenvergadering uit te brengen of om het bestuur te veroordelen om een volledig financieel jaarverslag over 2014 en 2015 ter goedkeuring aan de ledenvergadering voor te leggen.

3.5.

Over vordering II die ziet op de beantwoording van de Vragen door het bestuur van de Vereniging heeft de rechtbank geoordeeld dat onvoldoende is komen vast te staan dat en welke Vragen het bestuur op de ledenvergadering heeft geweigerd te beantwoorden. De rechtbank concludeert daaruit dat het daarvoor aangewezen gremium niet volledig is benut om de Vragen te stellen. Gelet hierop zag de rechtbank geen grond om het bestuur tot beantwoording van deze vragen te veroordelen. In de door [appellanten] en [betrokkene] aan hun vordering tot het beantwoorden van de Vragen ten grondslag gelegde omstandigheden zag de rechtbank geen aanleiding om op dit punt anders te oordelen.

3.6.

De vordering III tot het opmaken van een begroting voor de jaren 2016 en 2017 heeft de rechtbank afgewezen, omdat besluitvorming hierover heeft plaatsgevonden tijdens de ledenvergadering van 2 oktober 2016.

3.7.

Over de vorderingen IV tot en met VII tot het benoemen van een deskundige heeft de rechtbank ten slotte overwogen dat de wet noch de statuten een bepaling bevatten die het voor individuele verenigingsleden mogelijk maakt te vorderen dat een deskundige wordt benoemd die op kosten van de Vereniging onderzoek doet naar het reilen en zeilen van het bestuur en de door het bestuur afgelegde rekening en verantwoording. De artikelen 2:344 e.v. en 2:393 lid 3 BW zijn op de Vereniging niet van toepassing. Artikel 2:48 lid 2 BW regelt de benoeming van een kascommissie en artikel 2:16 lid 4 van de statuten verwijst naar een deskundige die de kascommissie kan inschakelen om haar bij te staan in haar werkzaamheden. Geen van beide artikelen geeft de leden van de Vereniging het recht om een financieel deskundige te laten benoemen. Ook de tegen het functioneren van de kascommissie genoemde bezwaren rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank niet de benoeming van een deskundige. De omstandigheid dat [appellanten] en [betrokkene] zich niet kunnen vinden in het beleid van de Vereniging en het bestuur wantrouwen, maakt dit oordeel niet anders. De leden van de Vereniging zullen volgens de rechtbank de democratische weg van het behalen van een meerderheid in de ledenvergadering moeten bewandelen. Wet en statuten bevatten voldoende bepalingen die het de leden van de Vereniging mogelijk maken langs deze weg in de besluitvorming van de Vereniging een rol te spelen.

4Het geschil in hoger beroep

4.1

[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. In hoger beroep hebben zij hun in eerste aanleg ingestelde vorderingen gehandhaafd en hun eis vermeerderd, in die zin dat zij hun vorderingen voor wat betreft de rekening en verantwoording uitbreiden tot de rekening en verantwoording over 2016 en voor wat betreft de begroting tot 2018.

4.2

Aan hun vorderingen, en aan de vermeerdering daarvan, leggen zij in wezen het zelfde ten grondslag als in eerste aanleg. Voor zover door [appellanten] in hoger beroep nieuwe stellingen zijn betrokken, zullen die bij de beoordeling van het hoger beroep aan de orde komen.

4.3

De Vereniging c.s. voeren verweer en hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank. Hun verweren zullen bij de beoordeling worden besproken.

5De beoordeling

De quorumeis geldt alleen voor de buitengewone ledenvergadering

5.1.

[appellanten] bestrijden in grief 1 het oordeel van de rechtbank dat de quorumeis in de statuten alleen geldt voor besluiten van buitengewone ledenvergaderingen en niet voor besluiten van algemene ledenvergaderingen. Volgens [appellanten] moeten de statuten zo worden uitgelegd dat de quorumeis geldt voor besluiten van zowel de algemene- als de bijzondere ledenvergadering.

5.2.

Niet in geschil is dat de statuten over ledenvergaderingen het volgende bepalen:

LEDENVERGADERINGEN.

Artikel 17 .

1. Eénmaal per jaar vóór dertig juni wordt een gewone Algemene ledenvergadering gehouden, waartoe de leden tenminste vijftien dagen tevoren schriftelijk aan hun bij de vereniging bekende adressen worden bijeengeroepen. De wijze waarop deze vergadering wordt gehouden en de wijze van uitoefening van het stemrecht worden geregeld bij huishoudelijk reglement.

(…)

3. In de jaarlijkse Algemene ledenvergadering worden onder meer behandeld:

(…)

c. de rekening en verantwoording over het afgelopen verenigingsjaar en de décharge van de penningmeester;

d. de begroting voor het komende verenigingsjaar;

(…)

BUITENGEWONE LEDENVERGADERING .

Artikel 18 .

Buitengewone ledenvergaderingen worden gehouden wanneer het bestuur of tenminste vijfentwintig stemgerechtigde leden dit nodig oordelen. In het laatste geval worden de te behandelen punten schriftelijk door bedoelde leden ingediend bij het bestuur, dat verplicht is binnen één maand na ontvangst daarvan de buitengewone ledenvergadering te beleggen. Geeft het bestuur aan zodanig verzoek geen gevolg dan hebben de bedoelde leden het recht zelf tot het beleggen van de verzochte vergadering over te gaan. De roeping voor de vergadering geschiedt overeenkomstig het bepaalde in artikel 17. lid 1.

Artikel 19 .

1. Een ledenvergadering kan alleen besluiten nemen, wanneer tenminste zevenenzestig procent (67%) van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is en slechts over onderwerpen, in de oproeping vermeld.

(…)

3. Is aan de vereisten, genoemd in het eerste lid niet voldaan, dan beslist een opzettelijk daartoe bijeengeroepen volgende ledenvergadering, welke niet later dan dertig dagen na de eerste vergadering wordt gehouden, met gewone meerderheid van de alsdan uitgebrachte geldige stemmen.”

5.3.

Het antwoord op de vraag of de in artikel 19 van de statuten gestelde quorumeis ook geldt voor besluiten van de algemene ledenvergadering of alleen voor besluiten van de buitengewone ledenvergadering, vereist uitleg van de statuten. Bepalingen in de statuten van zuiver institutionele aard, zoals de onderhavige, moeten worden uitgelegd naar objectieve maatstaven. Daarbij kan onder meer acht worden geslagen op de mate waarin die uitleg past binnen het systeem van de statuten en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (vgl. HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427).

5.4.

Artikel 17 van de statuten is geplaatst onder het kopje ‘Ledenvergaderingen’. Na artikel 17 volgt een nieuw kopje ‘Buitengewone Ledenvergadering’. Onder dat kopje zijn zowel artikel 18 over de buitengewone ledenvergadering opgenomen, als artikel 19 waarin een quorumeis wordt gesteld. Naar het oordeel van het hof volgt uit deze opbouw van de statuten dat de quorumeis van artikel 19 alleen geldt voor buitengewone ledenvergaderingen. Indien de quorumeis voor zowel de algemene- als de buitengewone ledenvergadering zou gelden, valt immers niet te verklaren waarom boven artikel 18 het kopje ‘Buitengewone Ledenvergadering’ is geplaatst, en dit kopje niet is weggelaten. Door wel een kopje ‘Buitengewone Ledenvergadering’ te plaatsen, is duidelijk gemaakt dat het daarna volgende alleen geldt voor de buitengewone ledenvergadering.

5.5.

Het ligt bovendien voor de hand dat de quorumeis alleen geldt voor de buitengewone ledenvergadering. De Vereniging heeft ongeveer duizend leden. Dat betekent dat voor het in artikel 19 benodigde quorum de aanwezigheid van ongeveer 670 leden bij de jaarvergadering vereist is. Niet in geschil is dat geen enkele (algemene- of bijzondere) ledenvergadering ooit is bijgewoond door zo veel leden. Wanneer de quorumeis van artikel 19 ook zou gelden voor de algemene ledenvergadering zou dat dus in de praktijk betekenen dat de algemene ledenvergadering geen rechtsgeldige besluiten zou kunnen nemen en dat steeds een tweede vergadering zou moeten worden uitgeschreven. Dat resultaat zou het functioneren van de Vereniging ernstig belemmeren. Voor de buitengewone ledenvergadering geldt het voorgaande in mindere mate. De buitengewone ledenvergadering wordt immers alleen bijeen geroepen indien buitengewone besluiten moeten worden genomen waarover niet in de algemene ledenvergadering kan worden beslist. Voor dergelijke besluiten ligt het stellen van een quorumeis voor de hand.

5.6.

Het feit dat in artikel 19 het begrip ledenvergadering gebruikt wordt, welk begrip in theorie ook kan duiden op de algemene ledenvergadering, kan niet tot een ander oordeel leiden. Met het woord “ledenvergadering” wordt immers kennelijk uitsluitend gedoeld op het type ledenvergadering waarop artikel 19 ziet, te weten de buitengewone ledenvergadering. Zoals [appellanten] zelf aanvoeren lijkt in de statuten niet steeds goed te zijn nagedacht over het gebruik van de termen “algemene ledenvergadering” en “ledenvergadering”, en over de vraag welke bevoegdheden aan de algemene- dan wel bijzondere ledenvergadering toekomen. Tegen die achtergrond kan uit het gebruik van het woord ledenvergadering in artikel 19 niet worden afgeleid dat kennelijk bedoeld is de quorumeis voor alle ledenvergaderingen te laten gelden.

5.7.

Terzijde merkt het hof op het voorgaande ook bevestiging vindt in artikel 23 lid 3 van de statuten. Deze bepaling stelt een quorumeis van twee/derde aan een besluit tot statutenwijziging door een algemene ledenvergadering. Hier stellen de statuten dus wél een quorumeis voor de algemene ledenvergadering.

5.8.

De hiervoor als juist aanvaarde uitleg van de statuten brengt mee dat voor de algemene ledenvergadering geen quorumeis geldt, en voor de buitengewone ledenvergadering wel. Dit leidt niet tot willekeur. Voor het verschil in eisen aan de besluitvorming bestaat immers een goede reden, terwijl het feit dat niet voldaan is aan het quorum kan worden geheeld door binnen een maand een nieuwe buitengewone ledenvergadering uit te schrijven.

5.9.

Het hof komt tot de conclusie dat grief 1 faalt. Dat geldt ook voor de overige grieven voor zover daarin wordt gesteld dat besluiten van de algemene ledenvergadering nietig zijn omdat niet is voldaan aan de quorumeis van artikel 19.

Geen verplichting tot het opnieuw afleggen van rekening en verantwoording of het beantwoorden van de Vragen

5.10.

Met grief 2 bestrijden [appellanten] het oordeel van de rechtbank dat de Vereniging c.s. niet gehouden zijn alsnog rekening en verantwoording af te leggen. Volgens [appellanten] brengen (i) het ontbreken van een toelichting op de balans en de staat van baten en lasten; (ii) het ontbreken van een handtekening onder de balans en de staat van baten en lasten; (iii) het feit dat de ledenvergadering geen rechtsgeldige besluiten kon nemen omdat niet is voldaan aan de quorumeis, in samenhang met (iv) de door [appellanten] genoemde bijkomende omstandigheden mee dat het bestuur alsnog de ondertekende balans en de ondertekende staat van baten en lasten met toelichting aan de ledenvergadering ter beschikking moet stellen.

5.11.

[appellanten] baseren hun vordering op de artikelen 2:8 en 2:48 BW, en op artikel 16 van de Statuten. Artikel 16 van de Statuten luidt, zo is niet in geschil:

 REKENING EN VERANTWOORDING .

Artikel 16.

1. Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de vereniging zodanig aantekening te houden dat daaruit te allen tijde haar rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.

2. Het bestuur brengt – behoudens verlenging door de Algemene ledenvergadering – binnen zes maanden na afloop van het verenigingsjaar op een Algemene ledenvergadering zijn jaarverslag uit en doet, onder overlegging van een balans en een staat van baten en lasten, rekening en verantwoording over zijn in het afgelopen boekjaar gevoerd bestuur. Bij gebreke daarvan kan, na afloop van de termijn ieder lid deze rekening en verantwoording in rechte van het bestuur vorderen.

3. a. De Algemene ledenvergadering kiest uit haar midden jaarlijks een kascommissie, bestaande uit drie leden en twee plaatsvervangende leden die geen deel mogen uitmaken van het bestuur.

b. De leden treden volgens een op te maken rooster af en zijn aansluitend slechts
eenmaal herkiesbaar.

c. De kascommissie onderzoekt de rekening en verantwoording van het bestuur en brengt aan de Algemene ledenvergadering verslag van haar bevindingen uit.

(…)

6. Goedkeuring door de Algemene ledenvergadering van het jaarverslag en de rekening en verantwoording strekt het bestuur tot décharge.

5.12.

Hoewel [appellanten] hun vorderingen onverkort handhaven, hebben zij geen grieven geformuleerd tegen de afwijzing door de rechtbank van hun vordering tot het overleggen van de volledige financiële jaarverslagen en tot het overleggen van een ondertekend bestuursverslag. Het oordeel van de rechtbank heeft op deze punten dus gezag van gewijsde. Wat deze vorderingen betreft faalt het hoger beroep daarom. Ten overvloede overweegt het hof dat volgens het bepaalde in artikel 2:48, eerste lid, eerste volzin BW voor een vereniging als de onderhavige geen vormvereisten gelden voor het bestuursverslag. Dit verslag mag dus ook mondeling op de Algemene ledenvergadering worden uitgebracht, zodat de vordering om dit bestuursverslag te ondertekenen ook afgezien van het voorgaande niet toewijsbaar zou zijn geweest. Ten aanzien van de vordering tot het overleggen van financiële jaarverslagen verwijst het hof naar hetgeen hierna in 5.15 wordt overwogen.

5.13.

[appellanten] vorderen dat het bestuur haar wettelijke verplichting nakomt om een ondertekende balans en staat van baten en lasten met toelichting over te leggen. Op grond van artikel 2:48 BW moeten de balans en de staat van baten en lasten met toelichting zijn ondertekend door alle bestuurders. Ontbreekt die ondertekening, dan wordt daarvan onder opgave van redenen melding gemaakt. Niet in geschil is dat de balans en de staat van baten en lasten aan de ledenvergadering zijn overgelegd en ter vergadering door het bestuur zijn toegelicht, maar dat een schriftelijke toelichting ontbreekt en dat deze stukken niet zijn ondertekend. In beginsel hebben [appellanten] daarom het recht om nakoming van de verplichtingen ex artikel 2:48 BW te vorderen.

5.14.

De Vereniging heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellanten] geen belang hebben bij toewijzing van deze vordering. Volgens de Vereniging veroorzaken de vorderingen van [appellanten] onnodige administratieve rompslomp en kosten. Voorts heeft zij erop gewezen dat het bestuur ter vergadering de financiële positie van de Vereniging heeft toegelicht, terwijl de jaarstukken over 2014, 2015, en 2016 door de Algemene vergadering zijn goedgekeurd en dat aan het bestuur décharge is verleend.

5.15.

Het hof heeft bij de weergave van de feiten onder 2.3 vastgesteld dat geïntimeerden 2 tot en met 6 sinds mei 2017 geen bestuurslid meer zijn van de Vereniging. De vordering tot nakoming van de verplichtingen van art. 2:48, eerste lid, BW moet worden gericht tegen “de gezamenlijke bestuurders”. Uit de tekst van de wet blijkt niet of de vordering moet worden gericht tegen de “gezamenlijke bestuurders” ten tijde van de opstelling van de staat van baten en lasten en de balans en de goedkeuring daarvan door de algemene vergadering, of tegen degenen die bestuurder zijn ten tijde van het instellen van de vordering. Evenmin blijkt of de vordering nog wel kan worden toegewezen als een deel van degenen tegen wie de vordering zich richt inmiddels geen bestuurder meer zijn. De wetgeschiedenis biedt hieromtrent ook geen opheldering. Over het antwoord op deze vragen kan men aarzelen omdat de verplichting om de administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers te bewaren rust op het bestuur, niet op de voormalige bestuursleden (artikel 2:10, eerste lid, BW). De vraag rijst dan ook of voormalige bestuurders nog wel in staat zijn om een toelichting op de staat van baten en lasten op te stellen.

5.16.

Het hof is van oordeel dat in deze zaak het antwoord op deze vragen in het midden kan blijven. [appellanten] hebben naar het oordeel van het hof namelijk onvoldoende onderbouwd wat hun belang is bij een schriftelijke toelichting op, en ondertekening van de balans en de staat van baten en lasten, althans wat dat belang thans nog is. De ondertekening van de balans en de staat van baten en lasten en de balans met bijbehorende toelichting door alle bestuurders is weliswaar verplicht, maar artikel 2:48 BW laat de mogelijkheid open dat deze stukken niet worden ondertekend, mits de reden daarvan vermeld wordt. De ratio van het handtekeningvereiste is dat de individuele bestuurders daarmee aangeven dat zij achter de wijze staan waarop in de jaarstukken rekening en verantwoording wordt afgelegd. Aan die ratio is voldaan, omdat het bestuur in de ledenvergadering de financiële positie van de Vereniging heeft toegelicht. Vervolgens heeft de ledenvergadering de jaarstukken goedgekeurd en décharge verleend aan het bestuur. Het ontbreken van die handtekeningen en van een schriftelijke toelichting op de balans en de staat van baten en lasten was dus voor de ledenvergadering kennelijk niet onoverkomelijk. Mede gezien de onzekerheid of geïntimeerden 2 tot en met 6 nog wel in staat zijn aan een eventuele veroordeling te voldoen en het inmiddels verstreken tijdsverloop oordeelt het hof dat [appellanten] niet voldoende hebben onderbouwd welk materieel belang zij bij deze stand van zaken hebben bij het op schrift stellen van de toelichting bij en het laten ondertekenen van de balans en de staat van baten en lasten over de boekjaren 2014, 2015 en 2016.

5.17.

Ten overvloede merkt het hof op dat uit deze beslissing niet mag worden afgeleid dat het bestuur van de Vereniging voor toekomstige jaren (2020 en volgende) niet gehouden zou zijn de staat van baten en lasten en de balans van een toelichting te voorzien en deze te ondertekenen en dat, bij gebreke daarvan, ieder lid van de Vereniging nakoming van de verplichting kan vorderen van de gezamenlijke bestuurders.

5.18.

De stelling van [appellanten] dat de jaarstukken niet zijn voorgelegd aan een ledenvergadering die daarover rechtsgeldige besluiten kon nemen, omdat niet is voldaan aan de quorumeis, is onjuist en wordt verworpen. Het hof verwijst naar zijn oordeel over de uitleg van de Statuten bij de bespreking van grief 1.

5.19.

De bijkomende omstandigheden die volgens [appellanten] zouden moeten leiden tot toewijzing van hun vordering kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Voor wat betreft het ontbreken van een huishoudelijk reglement verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank in r.o. 4.14 van het vonnis en de gronden waarop dat oordeel rust. Het feit dat de stukken niet voorafgaand aan de ledenvergadering aan de leden zijn toegestuurd, leidt evenmin tot een ander oordeel omdat die stukken tijdens de ledenvergadering alsnog ter beschikking zijn gesteld. Deze stukken zijn niet zo ingewikkeld of omvangrijk dat het voor een goed begrip daarvan nodig was om ze voorafgaand aan de ledenvergadering aan de leden toe te sturen.

Geen verplichting tot het beantwoorden van de Vragen

5.20.

In grief 3 bestrijden [appellanten] het oordeel van de rechtbank dat het bestuur niet gehouden is tot beantwoording van de Vragen. Volgens hen vloeit een dergelijke verplichting voort uit artikel 2:8 BW.

5.21.

Deze grief faalt. Artikel 2:48 BW en de statuten stellen geen eisen aan het bestuursverslag die zouden kunnen meebrengen dat het bestuur in zijn verslag moet ingaan op de door [appellanten] gestelde Vragen. Wel is het bestuur verplicht desverlangd inlichtingen aan de ledenvergadering te geven. Die verplichting geldt echter alleen ten opzichte van de ledenvergadering en niet daarbuiten. Individuele leden hebben dus geen persoonlijk recht op inlichtingen, maar zullen tijdens de ledenvergadering aan de orde moeten stellen welke informatie zij wensen te ontvangen, zodat de vergadering hierover een beslissing kan nemen.

5.22.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [appellanten] niet alle Vragen tijdens de ledenvergadering aan de orde hebben gesteld. [appellanten] betwisten dit op zichzelf niet, maar stellen niet in de gelegenheid te zijn geweest om alle Vragen te stellen. [betrokkene] heeft echter ter comparitie in eerste aanleg verklaard dat [appellanten] dit ook niet hebben geprobeerd en dat zij maar een deel van de Vragen hebben gesteld. Van [appellanten] had naar het oordeel van het hof verwacht mogen worden dat zij eerst zouden proberen om alle Vragen in de ledenvergadering te stellen. Zij hadden daartoe voldoende gelegenheid omdat naar het oordeel van het hof uit de door [appellanten] overgelegde stukken en verklaringen niet blijkt dat het bestuur pogingen zou hebben gefrustreerd om de Vragen aan de orde te stellen. Voor zover de Vragen, althans de daarin genoemde kwesties, wel door [appellanten] aan de orde zijn gesteld, heeft dit bovendien niet geleid tot een besluit van de ledenvergadering dat ertoe strekt dat het bestuur op deze punten nadere informatie moet verschaffen. Bij die stand van zaken hoefde het bestuur noch in de ledenvergadering noch daarbuiten in te gaan op de kwesties die aan de orde zijn gesteld in de Vragen.

5.23.

De bijzondere omstandigheden waarop [appellanten] zich beroepen, maken dit niet anders. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank hierover in r.o. 4.20 van het vonnis en de gronden waarop dat oordeel berust.

Goedkeuring begroting rechtsgeldig

5.24.

In grief 4 bestrijden [appellanten] de afwijzing door de rechtbank van hun vordering tot het opnieuw ter goedkeuring voorleggen van de begroting.

5.25.

Het hof stelt voorop dat geïntimeerden 2 tot en met 6 tijdens de algemene ledenvergadering van 2017 zijn afgetreden. De begroting voor 2018 valt dus niet meer onder hun verantwoordelijkheid. Aangezien de wet vereist dat alle bestuurders worden gedagvaard zijn [appellanten] niet-ontvankelijk in hun vordering voor zover deze ziet op de begroting over 2018.

5.26.

Ten aanzien van de begroting over 2016 en 2017 zijn wel de juiste bestuurders gedagvaard, zodat [appellanten] in zoverre ontvankelijk zijn. De vordering zal echter worden afgewezen, omdat – zoals het hof hiervoor al heeft geoordeeld – de quorumeis alleen geldt voor de buitengewone ledenvergadering, zodat de besluiten tot goedkeuring van de begroting rechtsgeldig zijn genomen.

Geen benoeming deskundige

5.27.

Grief 5 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de vorderingen tot het gelasten van een deskundigenonderzoek zullen worden afgewezen. Deze grief faalt. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank in r.o. 4.26-4.30 en de gronden waarop dit oordeel rust. De wet noch de statuten bevatten een bepaling die het voor individuele verenigingsleden mogelijk maakt te vorderen dat een deskundige wordt benoemd die op kosten van de vereniging onderzoek doet naar het reilen en zeilen van het bestuur en de door het bestuur afgelegde rekening en verantwoording. Wel kan het bestuur ervoor kiezen om, in plaats van een kascommissie te benoemen, de jaarstukken vergezeld te laten gaan van een accountantsverklaring. De wet laat die keuze echter aan het bestuur en niet aan de ledenvergadering, laat staan aan de individuele leden.

5.28.

De bezwaren van [appellanten] tegen het functioneren van de kascommissie en hun wantrouwen jegens het bestuur rechtvaardigen niet dat zonder wettelijke basis en zonder dat de ledenvergadering hier prijs op stelt toch een deskundige wordt benoemd. Het hof wijst erop dat het voorstel voor een onafhankelijk financieel onderzoek aan de orde is geweest in de op de buitengewone ledenvergadering van 4 oktober 2015. Dit heeft er echter niet toe geleid dat tot een onafhankelijk financieel onderzoek is besloten. De (door de Vereniging c.s. betwiste) stelling van [appellanten] dat het bestuur de behandeling van dit agendapunt bewust heeft laten escaleren om te voorkomen dat dit voorstel zou worden aangenomen, is niet nader onderbouwd en wordt om die reden gepasseerd.

5.29.

Indien [appellanten] een onderzoek door een accountant wensen, zullen zij kortom opnieuw de democratische weg van het behalen van een meerderheid in de ledenvergadering moeten bewandelen. Bij de huidige stand van zaken bestaat voor toewijzing van die vordering geen grond.

Slotsom

5.30.

Het hof komt tot de conclusie dat grieven 1 tot en met 5 falen en dat de in hoger beroep vermeerderde eis van [appellanten] moet worden afgewezen; dat betekent dat ook grieven 6 (dwangsom) en 7 (proceskostenveroordeling) falen. Het hof zal het vonnis van de rechtbank bekrachtigen. [appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

5.31.

Het bewijsaanbod van [appellanten] wordt gepasseerd. Ten aanzien van de getuigen Alladin en Nanhekhan hebben [appellanten] niet aangegeven wat zij meer of anders kunnen verklaren dan uit hun schriftelijke verklaringen blijkt. Voor het overige hebben [appellanten] geen voldoende concrete feiten gesteld die – indien zij zouden worden bewezen – tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.

Beslissing

Het hof:

– bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 februari 2018 voor zover tussen partijen gewezen;

– verklaart [appellanten] niet-ontvankelijk in hun vordering tot het ter goedkeuring aan de ledenvergadering voorleggen van de begroting over 2018;

– wijst de in hoger beroep vermeerderde eis van [appellanten] voor het overige af;

– veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Vereniging c.s. tot op heden begroot op € 726,- aan verschotten en € 1.611,- (1,5 punt tarief II) aan salaris advocaat, en op € 131,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 68,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 68,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;.

– verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

De democratische weg van het behalen van een meerderheid

Rb. Den Haag 14 februari 2018
ECLI:NL:RBDHA:2018:1737


In deze zaak hebben zes leden (eisers) grote kritiek op het bestuur en op de kascommissie. De rechter oordeelt echter dat: “De leden van de Vereniging zullen de democratische weg van het behalen van een meerderheid in de ledenvergadering moeten bewandelen. Wet en statuten bevatten voldoende bepalingen die het de leden van de Vereniging mogelijk maken langs deze weg in de besluitvorming van de Vereniging een rol te spelen.” 
In deze zaak komt ook aan de orde dat de statuten onder meer de bepaling bevatten dat ” Een ledenvergadering kan alleen besluiten nemen, wanneer tenminste zevenenzestig procent (67%) van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is”. De rechter oordeelt dat deze bepaling alleen ziet op buitengewone ledenvergaderingen, niet op gewone ALV’s. Daarom zijn niet alle besluiten van de ALV sinds 2009 ongeldig, zoals de zes leden hadden gesteld. 
[Zes leden], eisers,
tegen

1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
[de Vereniging] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [gedaagde sub 2],
8. [gedaagde sub 8],
Eisers zullen hierna [eisende partij sub 1 c.s.] worden genoemd. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk de Vereniging c.s. worden genoemd, gedaagde onder 1 de Vereniging en gedaagden 2 tot en met 8 gezamenlijk de bestuurders.

1De procedure

1.1.

[]

2De feiten

2.1.

De Vereniging is opgericht op 3 maart 1975. Voor zover hier van belang luiden haar huidige statuten (hierna ‘de Statuten’):
 REKENING EN VERANTWOORDING.
Artikel 16
1. Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de vereniging zodanig aantekening te houden dat daaruit te allen tijde haar rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.
2. Het bestuur brengt – behoudens verlenging door de Algemene ledenvergadering – binnen zes maanden na afloop van het verenigingsjaar op een Algemene ledenvergadering zijn jaarverslag uit en doet, onder overlegging van een balans en een staat van baten en lasten, rekening en verantwoording over zijn in het afgelopen boekjaar gevoerd bestuur. Bij gebreke daarvan kan, na afloop van de termijn ieder lid deze rekening en verantwoording in rechte van het bestuur vorderen.
3. a. De Algemene ledenvergadering kiest uit haar midden jaarlijks een kascommissie,
bestaande uit drie leden en twee plaatsvervangende leden die geen deel mogen uitmaken van het bestuur.
b. De leden treden volgens een op te maken rooster af en zijn aansluitend slechts 
eenmaal herkiesbaar.
c. De kascommissie onderzoekt de rekening en verantwoording van het bestuur en brengt aan de Algemene ledenvergadering verslag van haar bevindingen uit.
(…)
6. Goedkeuring door de Algemene ledenvergadering van het jaarverslag en de rekening en verantwoording strekt het bestuur tot décharge.
LEDENVERGADERINGEN .
Artikel 17 .
1. Eénmaal per jaar vóór dertig juni wordt een gewone Algemene ledenvergadering gehouden, waartoe de leden tenminste vijftien dagen tevoren schriftelijk aan hun bij de vereniging bekende adressen worden bijeengeroepen. De wijze waarop deze vergadering wordt gehouden en de wijze van uitoefening van het stemrecht worden geregeld bij huishoudelijk reglement.
(…)
3. In de jaarlijkse Algemene ledenvergadering worden onder meer behandeld:
(…)
c. de rekening en verantwoording over het afgelopen verenigingsjaar en de décharge van de penningmeester;
d. de begroting voor het komende verenigingsjaar;
(…)
BUITENGEWONE LEDENVERGADERING .
Artikel 18.
Buitengewone ledenvergaderingen worden gehouden wanneer het bestuur of tenminste vijfentwintig stemgerechtigde leden dit nodig oordelen. In het laatste geval worden de te behandelen punten schriftelijk door bedoelde leden ingediend bij het bestuur, dat verplicht is binnen één maand na ontvangst daarvan de buitengewone ledenvergadering te beleggen. Geeft het bestuur aan zodanig verzoek geen gevolg dan hebben de bedoelde leden het recht zelf tot het beleggen van de verzochte vergadering over te gaan. De roeping voor de vergadering geschiedt overeenkomstig het bepaalde in artikel 17. lid 1.
Artikel 19 .
1. Een ledenvergadering kan alleen besluiten nemen, wanneer tenminste zevenenzestig procent (67%) van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is en slechts over onderwerpen, in de oproeping vermeld.
(…)
3. Is aan de vereisten, genoemd in het eerste lid niet voldaan, dan beslist een opzettelijk daartoe bijeengeroepen volgende ledenvergadering, welke niet later dan dertig dagen na de eerste vergadering wordt gehouden, met gewone meerderheid van de alsdan uitgebrachte geldige stemmen.”

2.2.

In ieder geval tot 2 april 2017 waren [eisende partij sub 1 c.s.] leden van de Vereniging. De contributie voor de Vereniging bedraagt € 10 per maand.

2.3.

Gedaagden onder zeven en acht zijn bestuurslid van de Vereniging. Tot de ledenvergadering van mei 2017 waren ook gedaagden onder twee tot en met zes bestuurder van de Vereniging. Op deze ledenvergadering zijn zij afgetreden als bestuurder.
2.4.

Op 5 februari 2003 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag een proces-verbaal van een minnelijke regeling opgemaakt, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
…zal het bestuur van de Vereniging zich richten tot alle verenigingsleden met de mededeling dat de
financiën van de Vereniging voor de toekomst (lees: vanaf 1 januari 2003) in die zin geprofessionaliseerd zullen worden dat bijstand van een boekhouder zal worden ingeroepen en dat aan deze boekhouder opdracht zal worden gegeven om een openingsbalans van de Vereniging per 1 januari 2003 op te stellen. Deze aanschrijving aan de leden zal worden ondertekend door alle leden van het bestuur.

2.5.

Op 19 oktober 2014 hebben eisers onder 1, 4 en 5 inzage gekregen in een gedeelte van de financiële administratie van de Vereniging. Zij hebben hun bevindingen vastgelegd in een verslag waarin zij zich kritisch hebben uitgelaten over onder meer de ledenadministratie, het zwart betalen, zaalverhuur, de onduidelijkheid ten aanzien van de verdeling van zakaat gelden, verstrengelde belangen met de stichting [de Stichting] , de betaling aan imams, de mogelijkheid van fraude en verduistering van subsidiegelden en de kascommissie.
2.6.

Begin december 2014 hebben [eisende partij sub 1 c.s.] het bestuur gevraagd een buitengewone ledenvergadering bijeen te roepen, teneinde hun bevindingen te bespreken.
2.7.

Tijdens een buitengewone ledenvergadering gehouden op 28 december 2014 is gepeild of de ledenvergadering leden moest royeren. Tijdens een buitengewone ledenvergadering van 18 januari 2015 is het besluit genomen eisers onder 1, 2, 4 en 5 als lid van de Vereniging te royeren. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft in een vonnis van 22 juni 2015 geoordeeld dat de besluitvorming ten aanzien van dit royement niet rechtsgeldig was en heeft het bestuur verboden aan de betreffende leden hun lidmaatschapsrechten te onthouden. In de agenda voor de eerste buitengewone ledenvergadering van 28 december 2014, was namelijk het agendapunt royement leden niet opgenomen, waardoor de vergadering van 18 januari 2015 niet kon dienen als tweede vergadering bedoelt in artikel 19 van de statuten.
2.8.

Na 22 juni 2015 hebben [eisende partij sub 1 c.s.] met het bestuur van de Vereniging gecorrespondeerd, waarbij [eisende partij sub 1 c.s.] onder meer aan de orde hebben gesteld dat in de ledenvergadering van 7 juni 2015 de besluitvorming niet juist is geweest en dat derhalve nog rekening en verantwoording over 2014 moet worden afgelegd en dat de begroting nog ter goedkeuring aan de ledenvergadering moet worden voorgelegd.
2.9.

Bij brief van 28 september 2015 heeft de advocaat van [eisende partij sub 1 c.s.] in een uitgebreide brief beschreven dat en waarom [eisende partij sub 1 c.s.] van het bestuur van de Vereniging meer openheid en transparantie eisen. In deze brief zijn twintig vragen, met deels subvragen, geformuleerd die [eisende partij sub 1 c.s.] beantwoord wensen te zien (hierna: de Vragen).
2.10.

[eisende partij sub 1 c.s.] hebben in 2016 een vordering aanhangig gemaakt tegen de Vereniging c.s. bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. In deze procedure hebben zij soortgelijke vorderingen ingediend als in deze procedure. Bij vonnis van 3 maart 2016 heeft de rechtbank de vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] afgewezen.
2.11.

Na het uitbrengen van de dagvaarding in deze procedure heeft op 18 maart 2017 een buitengewone ledenvergadering plaatsgevonden, waarin is besloten [eisende partij sub 1 c.s.] als leden te royeren. Vanwege het ontbreken van het quorum heeft op 2 april 2017 een tweede buitengewone ledenvergadering plaatsgevonden waarin opnieuw het besluit is genomen [eisende partij sub 1 c.s.] te royeren. Bij brief van 14 april 2017 heeft het bestuur [eisende partij sub 1 c.s.] van het besluit tot royement op de hoogte gebracht.

3Het geschil

3.1.

[eisende partij sub 1 c.s.] vorderen, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de veroordeling van gedaagden onder 2 tot en met 8 in hun hoedanigheid van gezamenlijke bestuurders van de Vereniging én gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging om binnen acht weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis de verplichtingen na te komen:
– om een door de gezamenlijke bestuurders ondertekend jaarverslag over de gang van zaken in 2014 en 2015 in de Vereniging en over het in 2014 en 2015 gevoerde beleid aan de Ledenvergadering van de Vereniging uit te brengen, waarin ook wordt ingegaan op de kwesties die aan de orde zijn gesteld in de Vragen;
– om het door de gezamenlijke bestuurders ondertekend volledige “financieel jaarverslag 2014” van 87 pagina’s en het volledige “financieel jaarverslag 2015”, waaronder begrepen de ondertekende balans en de ondertekende staat van baten en lasten (beide) met een
ondertekende toelichting, betreffende de Vereniging zodanig ter goedkeuring aan de Ledenvergadering van de Vereniging over te leggen, dat daarover tijdens een ledenvergadering een rechtsgeldig besluit door de Ledenvergadering kan worden genomen;
II. de veroordeling van gedaagden onder 2 t/m 8 in hun hoedanigheid van gezamenlijke bestuurders van de Vereniging en gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging te veroordelen binnen acht weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis naar eer en geweten, waarheidsgetrouw en zo volledig mogelijk de Vragen te beantwoorden;
III. de veroordeling van (het bestuur van) de Vereniging binnen acht weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis de verplichting na te komen om de begroting voor de Vereniging voor het verenigingsjaar 2016 en voor het komende verenigingsjaar 2017 zodanig ter goedkeuring aan de Ledenvergadering van de Vereniging voor te leggen, dat daarvoor tijdens een ledenvergadering een rechtsgeldig besluit door de Ledenvergadering kan worden genomen;
IV. naar analogie van artikel 2:393 lid 3 BW een deskundigenonderzoek te bepalen
door een door de rechtbank met naam en toenaam te benoemen onafhankelijke accountant zoals bedoeld in artikel 2:393 BW, waarvan de kosten voor rekening komen van de Vereniging, welk onderzoek een aanvang neemt na afloop van de termijn van acht weken zoals genoemd in de hiervoorgaande vorderingen onder I, II en III, en welk onderzoek zich richt op:
– de financiële toestand van de Vereniging en de getrouwheid van de stukken, waaronder begrepen het door de gezamenlijke bestuurders ondertekende volledig “financieel jaarverslag 2014” van 87 pagina’s en het door de gezamenlijk bestuurders ondertekende volledig “financieel jaarverslag 2015”, waaronder steeds begrepen de (ondertekende)
balans en de (ondertekende) staat van baten en lasten (beide) met een (ondertekende) toelichting;
– de juistheid en volledigheid van de door de gezamenlijke bestuurders, althans (het bestuur van) de Vereniging afgelegde rekening en verantwoording over 2014 en 2015;
– de juistheid en volledigheid van de door de gezamenlijke bestuurders, althans (het bestuur van) de Vereniging beantwoorde Vragen;
– althans voor rekening van de Vereniging een zodanig onderzoek door een zodanige onderzoeker binnen een zodanige termijn te bepalen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
V. te bepalen dat deze accountant daarover naar analogie van artikel 2:393 lid 4 en 5 BW een verslag en een verklaring van haar/zijn bevindingen uitbrengt aan de ledenvergadering van de Vereniging en aan [eisende partij sub 1 c.s.] ;
VI. gedaagden onder 2 t/m 8 in hun hoedanigheid van gezamenlijke bestuurders van de Vereniging én gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging te veroordelen opdracht te geven aan de door de rechtbank krachtens het gevorderde onder IV benoemde onafhankelijke accountant onmiddellijk na afloop van de onder I, II en III dezes gevorderde termijn van acht weken, voor rekening van de Vereniging een aanvang te maken met het door de rechtbank bepaalde deskundigenonderzoek;
VII. gedaagden onder 2 t/m 8 in hun hoedanigheid van gezamenlijke bestuurders van de Vereniging én gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging te veroordelen aan voornoemd deskundigenonderzoek mee te werken door aan voornoemde accountant alle door deze accountant gewenste medewerking te verlenen en alle gevraagde inlichtingen te verschaffen en deze accountant desgewenst de kas en de waarden te tonen en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de Vereniging voor raadpleging beschikbaar te
stellen;
VIII. te bepalen dat gedaagden onder 2 t/m 8, zijnde de gezamenlijke bestuurders van de Vereniging én gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging voor wat betreft de hiervoor onder I, II, VI en VII ingestelde vorderingen, en (het bestuur van) de Vereniging voorts voor wat betreft de hiervoor onder III ingestelde vordering, aan [eisende partij sub 1 c.s.] hoofdelijk een dwangsom verbeuren van € 250,– per (rechts)persoon per dag, bij overtreding van het door de rechtbank bepaalde, een en ander tot een maximum van € 50.000,– per (rechts)persoon is bereikt;
IX. te verklaren voor recht, althans vast te stellen dat alle besluiten van de Ledenvergadering sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;
X. te verklaren voor recht, althans vast te stellen dat alle besluiten van de Ledenvergadering tot benoeming van bestuursleden sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;
XI. te verklaren voor recht, althans vast te stellen dat alle besluiten van de Ledenvergadering tot goedkeuring van de rekening en verantwoording over het voorgaande verenigingsjaar en de décharge van de penningmeester sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;
XII. te verklaren voor recht dat alle besluiten van de Ledenvergadering tot goedkeuring van de begroting voor het daaropvolgend verenigingsjaar sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;
XIII. te verklaren voor recht dat alle besluiten van de Ledenvergadering tot benoeming/verkiezing van (de leden van) de Kascommissie sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;
XIV. te verklaren voor recht, althans vast te stellen dat alle besluiten van het bestuur sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;
XV. met hoofdelijke veroordeling van de Vereniging c.s. in de kosten van deze procedure.

3.2.

[eisende partij sub 1 c.s.] leggen aan hun vorderingen het volgende ten grondslag. Zij verwijten het bestuur gebrek aan openheid en transparantie, hebben bij een inzage in de financiële administratie in 2014 misstanden geconstateerd en vrezen de invloed in de Vereniging van de Hijazbeweging. Zij willen dat het bestuur op de juiste wijze rekening en verantwoording aflegt en dat de democratie in de Vereniging wordt hersteld. Er dient openheid en transparantie te komen zodat de leden kunnen zien wat er speelt en zodat de leden op basis van feiten en deugdelijke informatie keuzes kunnen maken en de toekomst van de Vereniging mede kunnen bepalen.
Meer sprecifiek leggen zij aan de afzonderlijke onderdelen van het petitum het volgende ten grondslag.
I en III. De stukken voor de ledenvergaderingen van 7 juni 2015, 29 mei 2016 en 2 oktober 2016 zijn niet tijdig toegestuurd, niet volledig aan de leden beschikbaar gesteld en voldoen niet aan de wettelijke vereisten. Voorts is bij de besluitvorming ten onrechte niet voldaan aan de quorumeis van artikel 19 van de statuten;
II. Artikel 2:48 BW verplicht het bestuur van de Vereniging de ondertekende balans met een toelichting aan de ledenvergadering voor te leggen, bij welke toelichting de Vragen mede dienen te worden beantwoord. Artikel 16 lid 2 van de statuten verplicht de Vereniging rekening en verantwoording af te leggen en ook daartoe behoort het beantwoorden van de Vragen. Voorts nopen de vereisten van behoorlijk bestuur ertoe dat de gezamenlijke bestuurders gehouden zijn de Vragen te beantwoorden. Ook uit de redelijkheid en billijkheid vloeit deze gehoudenheid voort.
IV tot en met VII. Nu het vertrouwen in het bestuur is verdwenen, dienen de door het bestuur nog af te leggen rekening en verantwoording en de door het bestuur gegeven antwoorden op de Vragen te worden gecontroleerd door een door de rechtbank benoemde deskundige. Andere grondslag voor deze vordering is het gebrekkig functioneren van de kascommissie, die in strijd met de statuten is benoemd en die eerder als verlengde van het bestuur functioneert dan als commissie die namens de ledenvergadering het bestuur controleert;
IX tot en met XIV. Bij de besluitvorming in de ledenvergaderingen wordt niet het in artikel 19 van de statuten voorgeschreven quorum toegepast, waardoor alle besluiten van de ledenvergaderingen van de Vereniging vanaf in ieder geval 2009 nietig zijn. Dit betekent eveneens dat het bestuur van de Vereniging in die periode niet rechtsgeldig is benoemd en derhalve ook geen besluiten heeft kunnen nemen. Hetzelfde geldt voor de leden van de kascommissie.

3.3.

De Vereniging c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

ontvankelijkheid [eisende partij sub 1 c.s.]

4.1.

De Vereniging c.s. hebben aangevoerd dat [eisende partij sub 1 c.s.] niet ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen, nu zij in de buitengewone ledenvergadering van 2 april 2017 zijn geroyeerd als lid van de Vereniging en derhalve geen beroep meer kunnen doen op de rechten die voorvloeien uit het lidmaatschap van de Vereniging. Dit verweer wijst de rechtbank af, nu het in deze procedure met name gaat om besluitvorming van het bestuur en de ledenvergaderingen van de Vereniging in een periode dat [eisende partij sub 1 c.s.] in ieder geval lid waren van de Vereniging. Besluitvorming in de periode na 2 april 2017 is in deze procedure niet aan de orde. Door dit lidmaatschap hebben zij belang bij een oordeel over de besluitvorming in deze periode: werd de vereniging vertegenwoordigd door een rechtsgeldig gekozen bestuur en heeft dit bestuur op rechtsgeldige wijze verantwoording afgelegd over het gevoerde beleid? Het bestuur heeft immers in deze periode beschikt over de door [eisende partij sub 1 c.s.] betaalde contributie.
vorderingen IX tot en met XIV

4.2.

De rechtbank zal allereerst de vorderingen bespreken tot nietigverklaring van de besluiten van de ledenvergaderingen van de Vereniging sedert 19 april 2009.
4.3.

De nietigheid dan wel vernietigbaarheid van de besluiten van rechtspersonen is geregeld in artikelen 2:14 en 2:15 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In de literatuur en rechtspraak wordt algemeen aangenomen dat het ontbreken van een voorgeschreven quorum een vergadering onbevoegd maakt om besluiten te nemen en dat een besluit dat desondanks is genomen nietig is op grond van artikel 2:14 BW.
4.4.

Artikel 19 van de statuten bevat een quorumeis en bepaalt onder meer dat de ledenvergadering van de Vereniging alleen besluiten kan nemen, wanneer tenminste zevenenzestig procent (67%) van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is.
[eisende partij sub 1 c.s.] doen een beroep op dit artikel en stellen dat de in dit artikel opgenomen quorumeis van toepassing is op de besluitvorming in zowel de algemene als de buitengewone ledenvergaderingen van de Vereniging.

4.5.

De Vereniging c.s. hebben betoogd dat artikel 19 van de statuten alleen geldt voor buitengewone ledenvergaderingen omdat het direct geplaatst is na artikel 18 over buitengewone ledenvergaderingen zonder dat het een nieuw, eigen kopje heeft gekregen. Het is ook logisch dat dit vereiste alleen voor buitengewone ledenvergaderingen geldt, omdat in deze vergaderingen buitengewone besluiten worden genomen, waarvoor een quorumeis terecht is. Bovendien was dit de bedoeling van de leden van de Vereniging, hetgeen blijkt uit de omstandigheid dat sinds de oprichting van de vereniging bij algemene ledenvergaderingen de quorumeis niet is toegepast, aldus de Vereniging c.s.
4.6.

De rechtbank oordeelt als volgt. Gelet op de verschillende stellingen van partijen ten aanzien van de toepassing van de quorumeis in artikel 19 van de statuten, dient de rechtbank artikel 19 uit te leggen. In beginsel kan worden aangenomen dat voor statuten geldt dat zij zich in het spectrum dat de vloeiende overgang tussen de Haviltexnorm en de CAO-norm weergeeft, bevinden in het gebied waarin de uitleg op basis van de CAO-norm prevaleert, zodat objectieve maatstaven bij de uitleg van de statuten in beginsel centraal dient te staan (Hof Arnhem-Leeuwarden 28 april 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3094). De statuten zijn immers bedoeld voor een groot aantal personen, die zich op basis van de tekst van de statuten een beeld moeten kunnen vormen van de regels die binnen de vereniging gelden.
4.7.

In de tekst van artikel 19 van de statuten is vermeld ledenvergaderingen. Er wordt geen beperking aangebracht ten aanzien van het soort ledenvergadering waarvoor dit quorum heeft te gelden. Het artikel volgt op artikel 18 met als kopje “Buitengewone ledenvergadering” en heeft geen eigen kopje, zoals ook de Vereniging c.s. hebben aangevoerd.
Artikel 17, met als kopje “Algemene Ledenvergadering” bevat de bepalingen over de algemene ledenvergaderingen en bepaalt onder meer dat een algemene ledenvergadering één keer per jaar wordt gehouden voor 30 juni. Voorts bepaalt dit artikel welke onderwerpen in de jaarlijkse algemene ledenvergadering worden behandeld, zoals de vaststelling van een huishoudelijke reglement en andere reglementen, het verslag over het afgelopen verenigingsjaar, de rekening en verantwoording, de begroting en verkiezingen, ter voorziening in vacatures.

4.8.

Daarnaast geldt het volgende:
( i) de wetgever heeft geen quorum voorgeschreven bij besluitvorming van leden van een vereniging. Het kan, maar het is niet gebruikelijk dat statuten van een vereniging een quorum voorschrijven voor alle ledenvergaderingen. Voor de Vereniging, met haar omvang van ongeveer 1.000 leden, is een dergelijke quorumeis voor alle ledenvergaderingen ook niet goed werkbaar, in die zin dat dit zal inhouden dat waarschijnlijk steeds twee ledenvergaderingen zullen moeten worden gehouden om tot rechtsgeldige besluitvorming te komen. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat bij ledenvergaderingen van de Vereniging meer dan 670 leden aanwezig zijn, nu uit de overgelegde notulen blijkt dat per vergadering minder dan 100 leden de ledenvergadering van de Vereniging bezoeken.
(ii) de Vereniging is opgericht in 1967. In de procedure zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de Vereniging in haar bestaan bij algemene ledenvergaderingen ooit de quorumeis heeft toegepast.
(iii) uit de overgelegde stukken volgt dat de Vereniging de quorumeis wel heeft proberen toe te passen bij de buitengewone ledenvergaderingen van december 2014 en januari 2015. Tijdens de buitengewone ledenvergadering van januari 2015 is onder meer het besluit genomen om eisers onder 1, 2, 4 en 5 als lid te royeren. In het vonnis van de voorzieningenrechter van 22 juni 2015 is geoordeeld dat dit besluit niet rechtsgeldig is genomen omdat deze vergadering van januari 2015 niet als tweede buitengewone ledenvergadering kon gelden als bedoeld in artikel 19 van de statuten. In de agenda van de buitengewone ledenvergadering van december 2014 was namelijk het agendapunt royement van deze leden, niet opgenomen;
(iv) er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat tijdens een ledenvergadering van de Vereniging, die door het bestuur als een buitengewone ledenvergadering is uitgeschreven, besluiten zijn genomen zonder althans te proberen de quorumeis toe te passen;
( v) niet weersproken door de Vereniging, hebben [eisende partij sub 1 c.s.] gesteld dat in de ledenvergadering van 7 juni 2015 bezwaar is gemaakt tegen het niet toepassen van de quorumeis. Uit de overgelegde stukken volgt niet dat [eisende partij sub 1 c.s.] of andere leden op enig moment voor 7 juni 2015 bezwaar hebben gemaakt tegen het niet toepassen van een quorumeis tijdens algemene ledenvergaderingen of tegen de handelwijze van de Vereniging waarbij meerdere algemene ledenvergaderingen per jaar werden uitgeschreven, waarin dan geen quorum werd aangehouden voor de besluitvorming. Niet is gesteld, noch is anderszins gebleken dat de betreffende leden op 7 juni 2015 voor het eerst een algemene ledenvergadering bijwoonden.
4.9.

De onder 4.7 en 4.8. genoemde omstandigheden, in onderling verband beschouwd, rechtvaardigen het oordeel dat de quorumeis in de statuten van de Vereniging alleen geldt voor besluiten van buitengewone ledenvergaderingen. Bij dit oordeel acht de rechtbank doorslaggevend dat deze uitleg van artikel 19 door de plaatsing direct na artikel 18 en zonder eigen kopje wellicht niet de meest voor hand liggende uitleg is, nu wordt verwezen naar ledenvergaderingen, maar wel mogelijk is en dat de Vereniging kennelijk in haar bestaan deze uitleg altijd heeft gevolgd, zonder dat dit tot de ledenvergadering van 7 juni 2015 tot vragen bij leden heeft geleid. Het grote aantal personen dat bij de Vereniging is betrokken, heeft kennelijk vanaf 1967 de statuten niet anders uitgelegd dan dat de quorumeis beperkt dient te worden toegepast. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de statuten thans anders uit te leggen dan de Vereniging kennelijk jarenlang heeft gedaan.
4.10.

Gelet op dit een en ander, dienen de vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] onder IX tot en met XIV te worden afgewezen.
vordering I

4.11.

Wet en statuten kennen een samenstel van regels over de wijze waarop een verenigingsbestuur rekening en verantwoording dient af te leggen. Zo dient het bestuur rekening en verantwoording af te leggen aan de ledenvergadering over het door haar gevoerde beleid. [eisende partij sub 1 c.s.] stellen dat (het bestuur van) de Vereniging in 2015 en in 2016 niet aan de op dit punt geldende regelgeving heeft voldaan. Het gevolg hier van is, aldus [eisende partij sub 1 c.s.] , dat ieder lid van de Vereniging het recht heeft in rechte nakoming van voernoemde verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording te vorderen van het bestuur.
4.12.

Zij leggen de volgende stellingen hieraan ten grondslag:
( i) het ontbreken van een huishoudelijk reglement. Hierdoor zijn geen regels vastgesteld over de contributie die leden moeten voldoen en geen regels over de wijze waarop ledenvergaderingen worden gehouden, tijdens ledenvergaderingen moet worden gestemd en op welke wijze stukken voor de ledenvergadering moeten worden verspreid;
(ii) het bestuur heeft het jaarverslag, de balans, de staat van baten en lasten, de toelichting op de balans en de toelichting op de staat van baten en lasten in strijd met artikel 2:48 BW zonder opgave van redenen niet ondertekend;
(iii) het jaarverslag van het bestuur over 2014 en over 2015 is te summier, hetgeen ook geldt voor de staat van baten en lasten. Het bestuur dient de volledige financiële jaarverslagen aan de leden ter hand te stellen;
(iv) de ledenvergadering dient de quorumeis van artikel 19 in acht te nemen bij besluitvorming ten aanzien van de rekening en verantwoording;
( v) de rekening en verantwoording over 2015 is te laat afgelegd, namelijk niet binnen de termijn van zes maanden die daarvoor in de statuten is opgenomen. Dit is ook in eerdere boekjaren gebeurd;
(vi) de agenda’s voor de ledenvergaderingen in 2015 en 2016 bevatten niet de juiste onderwerpen;
4.13.

De Vereniging c.s. hebben aangevoerd dat het bestuur heeft voldaan aan haar wettelijke en statutaire verplichtingen voor wat betreft het afleggen van de rekening en verantwoording.
4.14.

De rechtbank oordeelt als volgt. Het enkel ontbreken van een huishoudelijk reglement betekent niet dat geen verantwoording kan worden afgelegd omdat ledenvergaderingen ook kunnen worden georganiseerd zonder dat de regels hiervoor schriftelijk zijn vastgelegd in een dergelijk reglement. De Vereniging functioneert immers al sinds haar oprichting zonder dit reglement.
4.15.

Aan een jaarverslag worden voorts geen vormvereisten gesteld; het kan ook mondeling worden uitgebracht. Dat ligt slechts anders in geval van een vereniging in de zin van artikel 2:49 BW in samenhang met artikel 360 lid 3 BW. Gesteld noch gebleken is dat de Vereniging daartoe behoort. [eisende partij sub 1 c.s.] kunnen derhalve geen aanspraak maken op een ondertekend jaarverslag. Verder is van belang dat het bestuur van de Vereniging op grond van de artikelen 2:48 lid 1 BW en 16 lid 2 van de statuten enkel gehouden is een balans en een staat van baten en lasten met een toelichting aan de ALV te verstrekken. Aan deze verplichting heeft het bestuur in 2015 en in 2016 voldaan. Het bestuur is niet verplicht om het volledige – 87 pagina’s omvattende – Financieel jaarverslag 2014, waarvan de balans en de winst- en verliesrekeningen deel uitmaken, over te leggen, noch dat over 2015.
4.16.

Uit de overgelegde notulen van de ledenvergaderingen van 7 juni 2015 en 2 oktober 2016 volgt bovendien dat het financiële verslag van het bestuur van de Vereniging over 2014 is besproken en dat aan de penningmeester hiervoor decharge is verleend. Onder 4.9. heeft de rechtbank al overwogen dat de besluitvorming op deze ledenvergaderingen niet nietig is omdat niet is voldaan aan de quorumeis. Een andere grond voor de nietigheid van de besluitvorming van deze ledenvergaderingen hebben [eisende partij sub 1 c.s.] niet aan hun vordering ten grondslag gelegd. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben evenmin tijdig de vernietiging van deze besluitvorming van de algemene ledenvergadering gevorderd. Hieruit volgt dat het besluit van de algemene ledenvergadering van 7 juni 2015 om het door het bestuur afgelegde verslag over de financiële gang van zaken over 2014 goed te keuren en de penningmeester hiervoor decharge te verlenen tussen partijen thans vaststaat. De verwijten die [eisende partij sub 1 c.s.] het bestuur en de Vereniging ten aanzien van deze vergadering maken, behoeven dan ook geen verdere bespreking.
Hetzelfde geldt voor de besluitvorming tijdens de ledenvergadering van 2 oktober 2016, tijdens welke ledenvergadering is besloten tot goedkeuring van de rekening en verantwoording over 2015 en tot decharge.

4.17.

Gelet op dit een en ander is de rechtbank van oordeel dat geen grond bestaat het bestuur van de Vereniging te veroordelen opnieuw een jaarverslag over de gang van zaken in 2014 en 2015 en over het gevoerde beleid aan de ledenvergadering uit te brengen of om het bestuur te veroordelen om een volledig financieel jaarverslag over 2014 en 2015 ter goedkeuring aan de ledenvergadering voor te leggen. De vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] op dit punt zal de rechtbank dan ook afwijzen.
vordering II

4.18.

[eisende partij sub 1 c.s.] vorderen de beantwoording door het bestuur van de Vereniging van 20 vragen zoals geformuleerd in een brief van 28 september 2015 (hierna: de Vragen).
4.19.

Rekening en verantwoording over het gevoerde beleid legt het bestuur af aan de leden in de ledenvergadering. Zoals ook al geoordeeld in het vonnis van de voorzieningenrechter van 3 mei 2016 heeft een individueel lid geen recht om van het bestuur te verlangen dat deze aan hem afzonderlijk informatie verstrekt. Tijdens de comparitie van partijen heeft het bestuur gezegd dat ze bereid is vragen die in de ledenvergadering over het gevoerde beleid worden gesteld, te beantwoorden. Op de vraag van de rechtbank of de Vragen tijdens een ledenvergadering aan het bestuur zijn gesteld hebben [eisende partij sub 1 c.s.] in eerste instantie ontkennend geantwoord, en vervolgens gezegd dat niet alle Vragen tijdens ledenvergaderingen zijn gesteld. Sommige vragen of onderdelen ervan zijn tijdens (een) ledenvergadering(en) aan de orde gekomen, aldus [eisende partij sub 1 c.s.] Zij hebben echter niet specifiek gesteld welke van de Vragen aan de orde zijn geweest en welke van de Vragen het bestuur heeft geweigerd te beantwoorden en wat de overige aanwezige leden hiervan vonden, noch hebben zij gewezen op passages in de notulen van de ledenvergaderingen van de Vereniging waarin is opgenomen dat zij Vragen hebben gesteld, die het bestuur geweigerd heeft te antwoorden. Aldus is tussen partijen onvoldoende komen vast te staan dat en welke Vragen het bestuur op de Ledenvergadering heeft geweigerd te beantwoorden. De conclusie is dan ook gerechtvaardigd dat het daarvoor aangewezen gremium niet volledig is benut om de Vragen te stellen. Gelet hierop ziet de rechtbank geen grond het bestuur tot beantwoording van deze vragen te veroordelen.
4.20.

In de volgende, door [eisende partij sub 1 c.s.] aan hun vordering tot het beantwoorden van de Vragen ten grondslag gelegde, omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om op dit punt anders te oordelen. Daarbij zal zij eerst het bezwaar van [eisende partij sub 1 c.s.] formuleren, voor zover dit hiervoor niet al aan de orde is gesteld, en vervolgens motiveren waarom dit bezwaar niet leidt tot een verplichting van het bestuur de Vragen te beantwoorden.
( i) de ledenadministratie klopt volgens [eisende partij sub 1 c.s.] niet, waardoor niet zeker is hoeveel stemgerechtigde leden er zijn. 
Dit bezwaar dienen [eisende partij sub 1 c.s.] aan de orde te stellen in het kader van de besluitvorming binnen de Vereniging en kan als los bezwaar niet als grondslag dienen om het bestuur te verplichten buiten de ledenvergadering om vragen van individuele leden te beantwoorden. Daarbij komt nog dat [eisende partij sub 1 c.s.] hun bezwaar op dit punt, tegenover het gemotiveerde verweer van het bestuur dat grote inspanningen worden geleverd om het ledenbestand correct en up-to-date te houden, geen concrete voorbeelden heeft kunnen noemen van fouten in de ledenadministratie, waardoor zij haar besluit feitelijk onvoldoende heeft onderbouwd.
(ii) het bestuur vraagt voor bepaalde besluiten niet de voorafgaande goedkeuring van de ledenvergadering.
Dergelijke bestuursbesluiten zouden nietig of vernietigbaar kunnen zijn omdat het bestuur dan niet bevoegd is deze besluiten te nemen, echter een vordering tot vernietiging van bestuursbesluiten op deze grond is niet aan de rechtbank voorgelegd.
(iii) door het ontbreken van een huishoudelijk reglement, ontbreken interne “huisregels” over de gang van zaken binnen de Vereniging, waaronder de gang van zaken tijdens een ledenvergadering. 
Door het ontbreken van een huishoudelijke reglement voldoet de Vereniging niet aan de bepalingen zoals die in de Statuten zijn opgenomen. De sanctie hierop is echter niet dat het bestuur van de Vereniging rechtstreeks, buiten de ledenvergadering om, vragen van individuele leden dient te beantwoorden. 
Uit de overgelegde notulen van ledenvergaderingen kan overigens worden opgemaakt dat dit onderwerp ook de aandacht van het bestuur heeft. Daarbij valt op dat [eisende partij sub 1 c.s.] stellen dat op twee door het bestuur belegde bijeenkomsten waar leden input konden geven voor het huishoudelijk reglement, behoudens [eisende partij sub 1 c.s.] , twintig respectievelijk vijf van de 1000 leden aanwezig waren, zodat de conclusie gerechtvaardigd is dat dit onderwerp niet bij alle leden leeft. Voorts kunnen [eisende partij sub 1 c.s.] , als zij de opstelling en vaststelling van een huishoudelijk reglement wensen, het bestuur verzoeken daartoe een bijzondere ledenvergadering bijeen te roepen met als agendapunt de opdracht aan het bestuur om op korte termijn een huishoudelijk reglement op te stellen. Indien dan de meerderheid van de vergadering hiervoor stemt, is het bestuur ook langs die weg gehouden een huishoudelijk reglement aan de vergadering voor te leggen.
(iv) [eisende partij sub 1 c.s.] uiten beschuldigingen over een dictatoriaal beleid, nepotisme, vriendjespolitiek, een gemanipuleerde meerderheid, intimidatie en angst voor represailles, hetgeen noopt tot een vergaande plicht tot het afleggen van rekening en verantwoording. Concrete voorbeelden van het gedrag dat het bestuur wordt verweten, met uitzondering van een aangifte die is gedaan, worden echter niet genoemd. Daartegenover stelt de Vereniging dat eisers met zijn zessen zijn en dat niet is gebleken dat zij door een grotere groep leden worden ondersteund in hun bezwaren tegen het bestuur en tegen de gang van zaken binnen de Vereniging. Nu [eisende partij sub 1 c.s.] deze stelling onvoldoende heeft toegelicht, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
( v) de kascommissie reageert niet op vragen van leden waaronder [eisende partij sub 1 c.s.] 
Mocht dit inderdaad zijn voorgevallen, dan is het bestuur hiervoor niet primair verantwoordelijk maar zijn dit de leden van de kascommissie zelf. Voorts is niet gesteld, noch is anderszins gebleken dat [eisende partij sub 1 c.s.] de leden van de kascommissie hierop hebben aangesproken. Ook is niet gesteld of anderszins gebleken dat [eisende partij sub 1 c.s.] het bestuur hiervan op de hoogte hebben gesteld. Een grond om het bestuur te verplichten de Vragen te beantwoorden, ziet de rechtbank hierin niet.
(vi) Ondanks een verzoek daartoe, heeft het bestuur een door [eisende partij sub 1 c.s.] gevraagd agendapunt niet op de agenda van een buitengewone ledenvergadering gezet of is aan de behandeling van dit punt in een volgende vergadering niet toegekomen.
Ook hier was de aangewezen weg dat [eisende partij sub 1 c.s.] het bestuur, in overeenstemming met hetgeen daarover in de statuten is bepaald, andermaal hadden verzocht dit punt te agenderen, zodat democratische besluitvorming hierover tijdens een ledenvergadering kon plaatsvinden. Bovendien voorzien de statuten in de mogelijkheid dat leden zelf een buitengewone ledenvergadering organiseren, als het bestuur hiertoe niet overgaat. Bezwaren tegen de handelwijze van het bestuur op dit punt, leiden er dan ook niet toe dat het bestuur verplicht kan worden om buiten de ledenvergadering om de Vragen aan [eisende partij sub 1 c.s.] te beantwoorden.

4.21.

Gelet op dit een en ander is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] het bestuur te verplichtingen de Vragen te beantwoorden, dient te worden afgewezen. De omstandigheid dat de ledenvergadering van 2 april 2017 het besluit heeft genomen [eisende partij sub 1 c.s.] als leden te royeren behoeft ten aanzien van deze vordering dan ook geen verdere bespreking.
vordering III

4.22.

Ook de vordering tot het opmaken van een begroting voor de jaren 2016 en 2017 wijst de rechtbank af. Besluitvorming hierover heeft plaatsgevonden tijdens de ledenvergadering van 2 oktober 2016. De rechtbank heeft onder 4.9 al overwogen dat voor de besluitvorming op deze vergadering de quorumeis niet geldt.
vordering IV tot en met VII benoeming van een deskundige

4.23.

[eisende partij sub 1 c.s.] stellen dat ook indien het bestuur wordt veroordeeld (i) tot het opnieuw afleggen van rekening en verantwoording over 2014 en 2015, (ii) het volledige jaarverslag te overleggen en (iii) de Vragen te beantwoorden, bij hen het vertrouwen ontbreekt dat deze rekening en verantwoording werkelijk openheid en transparantie ten aanzien van de verenigingsfinanciën oplevert. Bestuurders zullen hun misstappen en feilen niet willen toegeven en blijven camoufleren. Echte antwoorden zullen niet worden gegeven.
4.24.

Voorts stellen zij dat er bezwaren zijn tegen het functioneren van de kascommissie van de Vereniging:
( i) De besluiten van de ledenvergadering tot benoeming van de kascommissie zijn nietig omdat de quorumeis niet in acht is genomen;
(ii) Voor het boekjaar 2014 zijn geen plaatsvervangende leden van de kascommissie benoemd, waardoor de kascommissie in 2014 slechts uit twee leden heeft bestaan omdat één lid aftrad. Hierdoor heeft deze kascommissie geen rechtsgeldig verslag uitgebracht;
(iii) De kascommissie kent geen rooster van aftreden. Een lid van de kascommissie kan voor drie jaar worden benoemd en is slechts één keer herkiesbaar. De voorzitter van de kascommissie is echter al onafgebroken lid van de commissie sinds 2004. Tijdens de algemene vergadering van 7 juni 2015 is wederom dezelfde voorzitter van de kascommissie benoemd. Als plaatsvervangende leden zijn benoemd een nichtje van de penningmeester en een zwager van de voorzitter.
(iv) De kascommissie schermt met de betrokkenheid van een accountant, maar heeft de naam van deze accountant nooit willen noemen. Pas tijdens de comparitie van partijen is de naam van de accountant genoemd.
( v) De kascommissie functioneert als een verlengde van het bestuur. Dit blijkt onder meer uit de omstandigheid dat de voorzitter van de kascommissie zich tijdens ledenvergaderingen meer manifesteert als penningmeester dan de werkelijke penningsmeester. Hij is degene die vragen aan het bestuur over financiële aangelegenheden beantwoordt. Voorts blijkt dit uit de omstandigheid dat een lid van de kascommissie de begroting over 2015 heeft opgesteld en niet de penningmeester.
Het gevolg hiervan is dat er geen kascommissie is die het Financieel Jaarverslag over 2014 en over 2015 heeft onderzocht en daarover rechtsgeldig verslag heeft uitgebracht aan de ledenvergadering, aldus [eisende partij sub 1 c.s.]
4.25.

De onder 4.23. en 4.24. opgesomde omstandigheden zijn, aldus nog steeds [eisende partij sub 1 c.s.] , voldoende zwaarwegend om over te gaan tot het toewijzen van de, ook in de ogen van [eisende partij sub 1 c.s.] onorthodoxe, vordering tot benoeming van een deskundige.
4.26.

De rechtbank stelt het volgende voorop. Afgezien van het verweer tegen de werking van de quorumeis, heeft de Vereniging geen verweer gevoerd tegen de door [eisende partij sub 1 c.s.] gestelde bezwaren tegen het functioneren van de kascommissie. Zij heeft enkel gesteld dat naast de huidige voorzitter van de kascommissie niemand zich beschikbaar heeft gesteld zodat het bestuur van de Vereniging hem steeds wel als voorzitter moe(s)t voordragen.
4.27.

Artikel 2:48 BW, dat ook op de Vereniging van toepassing is, bepaalt dat bij het ontbreken van een raad van commissarissen of een accountantsverklaring, de algemene vergadering jaarlijks twee leden benoemt [noot: de wet spreekt van een commissie van ten minste twee leden], die geen bestuurslid mogen zijn. Deze twee leden onderzoeken de financiële stukken die het bestuur aan de ledenvergadering dient te overleggen en brengen van dit onderzoek verslag uit aan de ledenvergadering. Artikel 16 van de statuten bevat de bepalingen die voor de Vereniging gelden voor wat betreft deze kascommissie.
Bij het afleggen van de rekening en verantwoording door het bestuur aan de ledenvergadering speelt deze door de ledenvergadering benoemde kascommissie een belangrijke rol. Zij kan in meer detail de financiële stukken bestuderen, heeft vaak de daartoe benodigde financiële achtergrond en kan met het bestuur voorafgaand aan de ledenvergadering in discussie over deze stukken. Van haar werkzaamheden brengt zij verslag uit aan de ledenvergadering. De kascommissie is tot dit alles beter in staat dan de ledenvergadering van de Vereniging, waarbij potentieel 1.000 leden aanwezig kunnen zijn en waarvan niet iedereen over de benodigde financiële bagage zal beschikken om de financiële stukken te begrijpen.
Wil de ledenvergadering op de kascommissie kunnen vertrouwen, dan dient deze commissie overeenkomstig de daarvoor geldende regels te zijn samengesteld. Tevens dient zij op voldoende afstand van het bestuur te staan, teneinde een controlerende rol te kunnen vervullen.

4.28.

De enige grond die [eisende partij sub 1 c.s.] ten grondslag hebben gelegd aan hun vordering tot nietigverklaring van de besluiten tot benoeming van de kascommissie is dat niet is voldaan aan de quorumeis. Ten aanzien van dit gedeelte van de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] heeft de rechtbank onder 4.9. al overwogen dat deze zal worden afgewezen.
Voor het overige hebben [eisende partij sub 1 c.s.] slechts geconcludeerd dat de verwijten die zij het bestuur en de Vereniging maken voor wat betreft de kascommissie ertoe moeten leiden dat de rechtbank een deskundige benoemd die de jaarstukken van de Vereniging moet onderzoeken en hierover moet rapporten. Deze vorderingen baseren zij tevens op het gebrek aan vertrouwen ten aanzien van het handelen van het bestuur. Dit betekent dat de rechtbank het functioneren van de kascommissie alleen in het licht van deze vorderingen behoeft te beoordelen.

4.29.

De wet noch de statuten bevatten een bepaling die het voor individuele verenigingsleden – die tezamen ongeveer 0,6% van de stemmen binnen een ledenvergadering vertegenwoordigen – mogelijk maakt te vorderen dat een deskundige wordt benoemd die op kosten van de Vereniging onderzoek doet naar het reilen en zeilen van het bestuur en de door het bestuur afgelegde rekening en verantwoording. Artikelen 2:344 en verder BW en artikel 2:393 lid 3 BW zijn op de Vereniging niet van toepassing. Artikel 2:48 lid 2 regelt de benoeming van een kascommissie en artikel 2:16 lid 4 van de statuten verwijst naar een deskundige die de kascommissie kan inschakelen om haar bij te staan in haar werkzaamheden. Beide artikelen geven niet de leden van de Vereniging het recht om een financieel deskundige te laten benoemen.
4.30.

Ook de tegen het functioneren van de kascommissie genoemde bezwaren rechtvaardigen niet de benoeming van een deskundige. De omstandigheid dat [eisende partij sub 1 c.s.] zich niet kunnen vinden in het beleid van de Vereniging en het bestuur wantrouwen, maken dit oordeel niet anders.
De leden van de Vereniging zullen de democratische weg van het behalen van een meerderheid in de ledenvergadering moeten bewandelen. Wet en statuten bevatten voldoende bepalingen die het de leden van de Vereniging mogelijk maken langs deze weg in de besluitvorming van de Vereniging een rol te spelen. Zo kunnen 25 leden van de Vereniging op grond van artikel 18 van de statuten het bestuur vragen een buitengewone ledenvergadering bijeen te roepen op welke ledenvergadering het bestuur de door de 25 leden aangedragen onderwerpen dient te agenderen. Niet gesteld noch is anderszins gebleken dat het bestuur artikel 18 van de statuten niet naleeft. Daarnaast hebben de leden de mogelijkheid de nietigheid van besluiten te vorderen die in strijd met wet en statuten zijn genomen dan wel de vernietiging van besluiten op grond van artikel 2:15 BW.
De rechtbank zal dan ook de vordering tot het benoemen van een deskundige afwijzen.
Gelet hierop behoeft de omstandigheid dat de ledenvergadering van 2 april 2017 het besluit heeft genomen [eisende partij sub 1 c.s.] als leden te royeren geen verdere bespreking.

vordering VIII opleggen dwangsom

4.31.

Nu de rechtbank de vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] onder I, II, III, VI en VII afwijst, ziet de rechtbank ook geen grond aan het bestuur en de Vereniging een dwangsom op te leggen. Ook dit gedeelte van de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] wijst de rechtbank dan ok af.
4.32.

Nu alle vorderingen worden afgewezen, behoeft de stelling van de Vereniging dat de vorderingen tegen bestuurders onder 2 tot en met 6 niet ontvankelijk is omdat zij in mei 2017 zijn afgetreden geen bespreking.

Royement en quorum ALV (Noeroel Islam)

Rechtbank Den Haag 22 juni 2015
ECLI:NL:RBDHA:2015:7111


ALV wordt gehouden op verzoek van een groep leden, deze leden worden tijdens de ALV geroyeerd. ALV is daartoe bevoegd. Echter, de artikel 19 van de statuten bepaalt dat:
1. Een ledenvergadering kan alleen besluiten nemen, wanneer tenminste zevenenzestig pocent (67%) van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is en slechts over onderwerpen, in de oproeping vermeld.” 
Op de eerste vergadering op 28 december is aan geen van beide eisen voldaan. De statuten bepalen voor dat geval:
” 3. Is aan de vereisten, genoemd in het eerste lid, niet voldaan, dan beslist een opzettelijk daartoe bijeengeroepen volgende ledenvergadering, welke niet later dan dertig dagen na de eerste vergadering wordt gehouden, met gewone meerderheid van de alsdan uitgebrachte geldige stemmen.” 

Op 18 januari wordt een tweede vergadering gehouden, waar ook niet 67% van de leden aanwezig is. Volgens de kortgedingrechter is ook de tweede vergadering dus ongeldig, er zou nog een tweede vergadering als bedoeld in lid 3 moeten worden gehouden. M.i. valt de ALV van 18 januari reeds als een geldige vergadering als bedoeld in lid 3 aan te merken. 
Vervolgens is de vraag of lid 3 nu beoogt een afwijkend quorum te geven of een lagere meerderheid, maar dat komt in de uitspraak niet aan de orde. 

Vonnis in kort geding van 22 juni 2015
in de zaak van
1[A] – 4. [D], eisers, tegen:

de verenging met volledige rechtsbevoegdheid
Haagse Moslim-Vereniging “Noeroel Islam”(Ahle Soennat Wal Jamaat Hanafie),
gedaagde,

Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk [A] c.s. en de Vereniging.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaarding met producties;
– de door gedaagde overgelegde producties;
– de op 8 juni 2015 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door eide partijen pleitnotities zijn overgelegd.

1.2.

Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1.

In de statuten van de Vereniging (hierna: de statuten) is, voor zover nu relevant, het volgende bepaald:
“(…)
DOEL.
Artikel 3.
Het doel van de vereniging is:
a. het bevorderen van godsdienstige, culturele en sociale belangen der Moslims, alsmede van de betrekking met andere gelijksoortige nationale en internationale organen en instellingen;
b. het bevorderen van de studie van de Islam;
c. het prediken, verkondigen en verbreiden van de Islamitische leer zoals zij is vastgesteld in de Heilige Koran en de overlevering van de heilige profeet Mohamed;
d. het oprichten en instand-houden van moskeën, scholen, bibliotheken en bejaardencentra;
e. het bevorderen van goede intergodsdienstige betrekkingen.
(…)
LEDEN
Artikel 6.
De vereniging bestaat uit:
a. leden;
(…)
Alleen leden hebben stemrecht en elk lid heeft één stem.
(…)
Artikel 8.
Leden zijn zij die een bij huishoudelijk reglement vastgestelde maandelijkse contributie aan de verenigingvoldoen.
(…)
LIDMAATSCHAP.
(…)
Artikel 13.
Het lidmaatschap gaat verloren door:
1. (…)
d. royering (ontzetting)
(…)
4. Leden wier gedrag in strijd is met deze statuten en de op grond daarvan vastgestelde reglementen kunnen door het bestuur of de Algemene ledenvergadering worden geroyeerd.
5. In geval van royement door het bestuur vereist die bestuursdaad op de eerstvolgende ledenvergadering de goedkeuring van de Algemene ledenvergadering. Blijft de goedkeuring achterwege of wordt de goedkeuring geweigerd dan wordt die bestuursdaad geacht nooit te zijn verricht.
6. Degenen ten aanzien van wie een besluit tot royement is genomen worden ten spoedigste hiervan schriftelijk en met opgaaf van reden(en) door het bestuur in kennis gesteld.
7. In geval van royement door het bestuur zijn de desbetreffende personen gerechtigd om binnen een maand nadat zij daarvan schriftelijk in kennis zijn gesteld, daartegen schriftelijk in verzet te komen bij de Algemene ledenvergadering, die alsdan in hoogste instantie beslist.
8. Gedurende deze verzetsprocedure wordt de werking der royering opgeschort totdat omtrent in hoogste instantie finaal is beslist.
9. Tegen royement door de Algemene ledenvergadering is geen verzet mogelijk.
(…)
BUITENGEWONE LEDENVERGADERINGEN .
Artikel 18.
Buitengewone ledenvergaderingen worden gehouden wanneer het bestuur of tenminste vijfentwintig stemgerechtigde leden dit nodig oordelen. In het laatste geval worden de te behandelen punten schriftelijk door de bedoelde leden ingediend bij het bestuur, dat verplicht is binnen één maand na ontvangst daarvan de buitengewone ledenvergadering te beleggen. Geeft het bestuur aan zodanig verzoek geen gevolg dan hebben de bedoelde leden het recht zelf tot het beleggen van de verzochte vergadering over te gaan. De roeping voor de vergadering geschiedt overeenkomstig het bepaald in artikel 17. lid 1.
Artikel 19.
1. Een ledenvergadering kan alleen besluiten nemen, wanneer tenminste zevenenzestig pocent (67%) van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is en slechts over onderwerpen, in de oproeping vermeld.
2. (…)
3. Is aan de vereisten, genoemd in het eerste lid, niet voldaan, dan beslist een opzettelijk daartoe bijeengeroepen volgende ledenvergadering, welke niet later dan dertig dagen na de eerste vergadering wordt gehouden, met gewone meerderheid van de alsdan uitgebrachte geldige stemmen.
(…)”

2.2.

Bij brief van 5 december 2014 hebben [A] c.s., namens meer dan vijfentwintig stemgerechtigde leden van de Vereniging, het bestuur van de Vereniging verzocht een buitengewone ledenvergadering uit te schrijven omdat, blijkens die brief, “zij zich geruime tijd ernstige zorgen maken op het voor hun op feiten gebaseerde signalen van onverantwoord besturen van de vereniging.” In de brief staat voorts vermeld dat “een belangrijk onderdeel van deze argumenten zijn gebaseerd op feiten m.b.t. financieel wanbeheer van de vereniging en bestuursbesluiten die zonder statutaire draagvlak genomen worden.” [A] c.s. verzoeken het bestuur een aantal concrete, in de brief genoemde, agendapunten te agenderen.
2.3.

Bij brief van 11 december 2014 heeft het bestuur een “Oproep BLV 28 december 2014” verzonden. In die brief staat, voor zover nu relevant, vermeld:
“(…)
U bent hierbij uitgenodigd voor een Bijzondere Ledenvergadering (BLV) die op zondag 28 december 2014 zal worden gehouden (…).

Deze BLV wordt georganiseerd n.a.v. een verzoek tot BLV van onze leden waarbij bepaalde aantijgingen zijn gedaan naar het bestuur, haar leden en vrijwilligers.

De agenda:

1. Opening / Dua
2. Vaststelling Agenda
3. Inhoudelijke punten conform ingekomen brief d.d. 09-12-2014 (Bijlage 1)
4. Ingekomen stuk d.d. 24-11-2014 en daarbij behorende maatregel (Bijlage 2)
5. Rondvraag
6. Sluiting / Dua

(…)”

2.4.

Tijdens de ledenvergadering van 28 december 2014 is een voorstel besproken om [A] c.s. als leden van devereniging te royeren. Dit voorstel is in stemming gebracht en 47 leden hebben voor royement gestemd, 30 tegen en 1 lid heeft zich van stemming onthouden.
2.5.

Op 18 januari 2015 heeft een buitengewone ledenvergadering plaatsgevonden. Het voorstel om tot royement van [A] c.s. over te gaan stond in de oproep voor die vergadering vermeld.
2.6.

Bij brief van 23 januari 2015 hebben de voorzitter en secretaris van de Vereniging [A] c.s. geïnformeerd over de uitslag van de stemming over het royement tijdens de ledenvergadering van 18 januari 2015. In die brief staat vermeld dat 68 leden van de Vereniging voor het royement en 32 leden van de Vereniging tegen het royement hebben gestemd. Voorts is in die brief aan [A] c.s. medegedeeld dat zij met ingang van 18 januari 2015 zijn geroyeerd als lid van de vereniging, dat zij niet meer actief kunnen deelnemen aan verenigingsactiviteiten en bijeenkomsten georganiseerd door derden binnen de Vereniging, maar dat zij wel nog welkom zijn als gebedsparticipant.

3Het geschil

3.1.

[A] c.s. vorderen – zakelijk weergegeven –:
I. (het bestuur van) de Vereniging te verbieden [A] c.s. de toegang tot de verenigingsactiviteiten en bijeenkomsten van de Vereniging te ontzeggen;
II. (het bestuur van) de Vereniging te verbieden [A] c.s. te beperken in hun rechten uit hoofde van het lidmaatschap van de Verenging;
III. (het bestuur van) de Verenging te gebieden [A] c.s. onverwijld weer ongehinderd en onbelemmerd tot de verenigingsactiviteiten en de bijenkomsten georganiseerd door derden binnen de Vereniging toe te laten en [A] c.s. op de gebruikelijke wijze als volwaardig lid van de Vereniging te behandelen;
alles op straffe van een dwangsom van € 1.000,= per dag dat Vereniging in gebreke is, tot een maximum van € 100.000,= en met veroordeling van de Vereniging in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten.

3.2.

Daartoe voeren [A] c.s. samengevat het volgende aan. Het besluit tot royement dat op de vergadering van 18 januari 2015 is genomen (hierna: het besluit) is op grond van artikel 2:14 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) nietig, althans op grond van artikel 2:15 BW vernietigbaar, wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen en wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid krachtens welke de leden en de algemene ledenvergadering zich jegens elkaar moeten gedragen. Het besluit heeft verstrekkende gevolgen voor [A] c.s., omdat zij daardoor worden uitgesloten van de faciliteiten die de Vereniging hen biedt en waarvan [A] c.s. al jarenlang gebruikmaken. [A] c.s. worden rechtstreeks geraakt in hun geloofsbeleving. [A] c.s. voelen zich verknocht met de Vereniging en hebben er een spoedeisend belang bij om als volwaardig lid van de Vereniging te worden toegelaten.
3.3.

De Vereniging voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4De beoordeling van het geschil

4.1.

De Vereniging heeft allereerst betwist dat [A] c.s. een spoedeisend belang bij hun vordering hebben, omdat zij een andere moskee in de buurt kunnen bezoeken en ook nog bij de Vereniging welkom zijn om (passief) deel te nemen aan de dagelijkse gebeden en verenigingsactiviteiten. [A] c.s. hebben echter hun spoedeisend belang bij de vordering voldoende aannemelijk gemaakt en kunnen daarom worden ontvangen in hun vorderingen. De voorzieningenrechter acht hierbij relevant dat [A] c.s. hebben gesteld dat hun gehele families (kleinkinderen, kinderen, ouders, grootouders) lid zijn van de Vereniging en dat het uiterst pijnlijk is als hun band met de Vereniging wordt doorbroken. Dit zou, volgens onweersproken stelling, namelijk als gevolg hebben dat zij (bijvoorbeeld) dan niet meer deel kunnen nemen aan de rituelen die binnen de Vereniging plaatsvinden bij overlijden van een naast familielid.
4.2.

Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de statuten kan een ledenvergadering alleen besluiten nemen indien (i) tenminste 67% van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is en (ii) slechts over onderwerpen die in de oproeping worden vermeld. Dit artikel geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter zowel voor de algemene ledenvergadering als bedoeld in artikel 17 van de statuten, als voor de buitengewone ledenvergadering als bedoeld in artikel 18 van de statuten. In artikel 19 wordt immers uitsluitend gesproken over “een ledenvergadering” en wordt de toepassing van deze bepaling niet beperkt tot de algemene of de bijzondere ledenvergadering. Nu een royement van [A] c.s. niet in de oproeping voor de vergadering van 28 december 2014 stond vermeld, staat vast – voor zover dat tussen partijen nog in geschil is – dat op die vergadering geen besluit genomen kon worden over dat royement.
4.3.

Tussen partijen is niet in geschil dat het royement van [A] c.s. in de oproeping voor de vergadering van 18 januari 2015 stond vermeld, zodat aan één van de twee vereisten voor het nemen van een besluit over het royement op die vergadering is voldaan. [A] c.s. hebben echter onweersproken gesteld dat de Verenging ongeveer 1000 leden heeft. Nu blijkens de door de Vereniging overgelegde notulen van de vergadering van 18 januari 2015 bij die vergadering 111 leden zijn verschenen (waarvan – gezien de inhoud van de brief van 23 januari 2015 – kennelijk slechts 100 leden hebben gestemd) staat vast dat op die vergadering niet tenminste 67% van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig was. Derhalve kon de ledenvergadering ook tijdens de vergadering van 18 januari 2015 geen geldig besluit nemen over het royement van [A] c.s. Teneinde alsnog een rechtsgeldig besluit te kunnen nemen over het royement, had ingevolge lid 3 van artikel 19 van de statuten nogmaals een ledenvergadering bijeen geroepen moeten worden. Dat is niet gebeurd.
4.4.

Gezien het vorenstaande moet worden geoordeeld dat het besluit in strijd met de statuten tot stand is gekomen en dientengevolge, op grond van artikel 2:14 BW nietig is. Derhalve komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de bodemrechter met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het litigieuze besluit niet in stand zal laten en dat er in beginsel geen grond is [A] c.s. te belemmeren in de uitoefening van de rechten die zij als lid van de Verenging hebben. Dit zou anders kunnen zijn indien, gezien de feitelijke situatie, in redelijkheid van de Vereniging niet gevergd kan worden dat zij [A] c.s. tot verenigingsactiviteiten toelaten. Het had op de weg van de Vereniging gelegen om dat aannemelijk te maken. Daarin is zij niet geslaagd. Gebleken is weliswaar dat er sprake is van onenigheid binnen de Vereniging tussen, in elk geval, [A] c.s. en het bestuur van de Vereniging, maar – mede nu [A] c.s. nog wel worden toegelaten als gebedsparticipant – geenszins gebleken is dat de aard van dit conflict van zodanige aard is dat van de Vereniging in redelijkheid niet gevergd kan worden dat zij [A] c.s. nog langer toe laat tot Verenigingsactiviteiten. Een kritische benadering van het bestuur door [A] c.s. is voor dergelijke zwaarwegende maatregelen ontoereikend.
4.5.

Het voorgaand leidt, in ogenschouw nemend het onder 4.1. weergegeven belang van [A] c.s., tot de slotsom dat de vordering van [A] c.s. moet worden toegewezen. Alle overige door [A] c.s. aangevoerde gronden voor toewijzing van het gevorderde kunnen onbesproken blijven. De omstandigheid dat, zoals de Vereniging stelt, een nieuw besluit tot royement zal worden genomen indien het besluit in onderhavige procedure wordt aangetast kan, tot slot, niet leiden tot afwijzing van de gevorderde ordemaatregelen, reeds omdat niet vooruitgelopen kan worden op een eventueel toekomstig besluit van een ledenvergadering, met een mogelijk grotere opkomst of andere samenstelling van de opkomst. Volledigheidshalve wordt wel opgemerkt dat de thans te nemen ordemaatregelen betrekking hebben op de huidige situatie en dat die niet in de weg staan aan toekomstige, rechtsgeldig genomen beslissingen van een ledenvergadering van de Vereniging.
4.6.

Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd. Voorts zal er worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
4.7.

De Vereniging zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5De beslissing

De voorzieningenrechter:

5.1.

verbiedt (het bestuur van) de Vereniging [A] c.s. de toegang tot de verenigingsactiviteiten en bijeenkomsten van de Vereniging te ontzeggen;
5.2.

verbiedt (het bestuur van) de Vereniging [A] c.s. te beperken in hun rechten uit hoofde van het lidmaatschap van de Vereniging;
5.3.

gebiedt (het bestuur van) de Vereniging [A] c.s. ongehinderd en onbelemmerd tot de verenigingsactiviteiten en de bijeenkomsten georganiseerd door derden binnen de Vereniging toe te laten en [A] c.s. op de gebruikelijke wijze als volwaardig lid van de Vereniging te behandelen;
5.4.

bepaalt dat de Verenging een dwangsom verbeurt van € 250,- per dag bij overtreding van voormelde verboden en gebod, te maximeren op een bedrag van € 20.000,-;
5.5.

bepaalt dat bovenstaande dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 4.6 is vermeld;
5.6.

veroordeelt de Vereniging in de kosten van dit geding

Notulen ALV (’t Hooge Holt)

Rechtbank Zwolle 14 November 2012 LJN BY7740 (’t Hooge Holt)

Verschillende versies van ALV waarin statuten zijn gewijzigd. Onduidelijk of aan quorum is voldaan. Partijen brengen een verschillende versies van de notulen, welke elke op dit punt geen uitsluitsel geven en niet zijn ondertekend. Rechtbank houdt het ondertekende, op briefpapier van de notaris gestelde “uittreksel uit de notulen” (hoe deze in het geding is gebracht, blijft onduidelijk). Statutenwijziging niet nietig of vernietigbaar.

vonnis

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD (…)
in de zaak van
[A] – [H] (leden) tegen de coöperatie
DE COÖPERATIEVE VERENIGING VAN EIGENAREN
BUNGALOWPARK ‘T HOOGE HOLT UA,

Partijen zullen hierna [eisers] (alle eisers gezamenlijk) en de Coöperatie genoemd worden.

1. De procedure
1.1. De procedure is aanhangig gemaakt door de dagvaarding alsmede het exploot aanzegging gewijzigde datum van verschijning.
1.2. Vervolgens is D.J. [naam] bij beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 15 november 2011 benoemd als persoon die in de plaats van het bestuur van de Coöperatie treedt.

1.3. Daarna zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
– de conclusie van antwoord
– de conclusie van repliek
– de conclusie van dupliek.

1.4. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten
2.1. Het bungalowpark ’t Hooge Holt is opgericht door de familie [naam]. Na samenvoeging van verschillende parken is het park met de huidige naam ontstaan.
Recreatiecentrum ’t Hooge Holt exploiteert de parkvoorzieningen en is parkbeheerder.

2.2. Op 26 april 2008 heeft een algemene ledenvergadering van de Coöperatie plaatsgevonden. Op deze vergadering is over wijziging van de statuten gesproken.
Op dat moment was [voorzitter] voorzitter van de Coöperatie. [A] (eiser sub 1) was als bestuurslid bij de vergadering aanwezig. [naam] heeft op deze vergadering [naam] als secretaris van de Coöperatie opgevolgd.

2.3. De tekst van artikel 19 van de statuten van de Coöperatie luidde op dat moment:

Bij stemming kan een lid dat eigenaar/zakelijk gerechtigde is van een tot en met vijf recreatiekavels één stem uitbrengen voor elke kavel. Een lid, eigenaar/zakelijk gerechtigde van meer dan vijf recreatiekavels kan maximaal zes stemmen uitbrengen, ongeacht zijn aantal recreatiekavels.

2.4. De regeling voor een statutenwijziging luidde toen:

Artikel 23:
1. Een besluit tot statutenwijziging of tot ontbinding der vereniging kan worden genomen met een meerderheid van drie/kwart gedeelte van de uitgebrachte stemmen in een algemene ledenvergadering, waar ten minste drie/kwart gedeelte van het totaal aantal leden tegenwoordig of vertegenwoordigd is.
2. (…)
3. Is in zodanige vergadering het vereiste stemmenaantal niet aanwezig, dan wordt een nieuwe vergadering bijeengeroepen, te houden niet vroeger dan een maand en niet later dan drie maanden na de eerste – met een oproepingstermijn van ten minste veertien dagen – waarin een beslissing kan worden genomen met een meerderheid van drie/vierde der uitgebrachte stemmen, ongeacht het aantal alsdan ter vergadering tegenwoordige of vertegenwoordigde leden.
4. (…).

2.5. Een uittreksel uit de notulen van de vergadering van de Coöperatie van 26 april 2008 op papier van Vechtstede notarissen met onderaan handtekeningen van [naam] en [naam] houdt het volgende in, voor zover van belang:

Agendapunt statutenwijziging.

Blijkens de presentielijst is meer dan 3/4 van de leden aanwezig of vertegenwoordigd, zodat aan het in artikel 23 lid 1 bepaalde van de huidige statuten is voldaan, zodat een besluit tot statutenwijziging met de vereiste meerderheid van stemmen geldig kan worden genomen.
(…)
Thans ligt een uitgebreide statutenwijziging voor, met weer als belangrijkste punt de stemverhouding. Besloten wordt dat de statuten moeten wijzigen, waaronder artikel 19 die na statutenwijziging als volgt zal komen te luiden
Artikel 19
Bij stemming kan een lid net zo veel stemmen uitbrengen als het aantal recreatiekavels waarvan hij eigenaar is/waartoe hij zakelijk gerechtigde is. Er is geen maximum aan het aantal stemmen dat een lid kan uitbrengen.
(…)
De vergadering heeft met een meerderheid van ten minste 3/4 van de door de aanwezige of vertegenwoordigde leden uitgebrachte stemmen, besloten tot aanpassing van de huidige statuten conform de door notaris Brinkman opgestelde concepten (d.d. 7-1-2008) (…)

Aldus besloten in haar vergadering d.d. 26 april 2008

2.6. Bij akte van 14 augustus 2008 zijn ten overstaan van notaris Brinkman te Hardenberg de statuten van de Coöperatie gewijzigd. Artikel 19 luidt na de statutenwijziging zoals staat vermeld in r.o. 2.5.

2.7. Na de statutenwijziging heeft de familie [naam] een aanzienlijk aantal kavels verworven.

3. Het geschil
3.1. [eisers] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

1. nietig zal verklaren althans zal vernietigen (het besluit tot) wijziging van de statuten van de Coöperatie zoals weergegeven in de laatste akte van statutenwijziging d.d. 14 augustus 2008 en voor recht zal verklaren dat van kracht is de tekst van de statuten van de Coöperatie, met toegespitst op artikel 19 de tekst van vóór 14 augustus 2008 luidende:
Artikel 19
Bij stemming kan een lid dat eigenaar/zakelijk gerechtigde is van 1 tot en met 5 recreatiekavels 1 stem uitbrengen voor elke kavel. Een lid, eigenaar/zakelijk gerechtigde van meer dan 5 recreatiekavelskan maximaal 6 stemmen uitbrengen, ongeacht zijn aantal recreatiekavels.
2. de Coöperatie zal gelasten om dit vonnis te deponeren bij het handelsregister als onderdeel van haar inschrijving onder dossiernummer 05047251
3. de Coöperatie zal veroordelen in de kosten van deze procedure.

3.2. [eisers] legt hieraan – samengevat weergegeven – ten grondslag dat in de algemene ledenvergadering van april 2008 ten behoeve van het besluit tot statutenwijziging is verzuimd vast te stellen of het quorum aanwezig was, er toen feitelijk geen stemming heeft plaatsgevonden en aan het besluit onvoldoende bekendheid is gegeven. Daarmee is niet in overeenstemming gehandeld met de statutaire en wettelijke bepalingen. Bovendien is de statutenwijziging strijdig met de redelijkheid en billijkheid.

3.3. De Coöperatie voert verweer. Aan de bepalingen voor de wijziging van de statuten is volgens haar wel degelijk voldaan. [eisers] is te laat met zijn vordering. Het besluit is niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid.

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling
4.1. De artikelen 14 en 15 van boek 2 BW bepalen wanneer een besluit van een algemene ledenvergadering nietig respectievelijk vernietigbaar is. Dat is onder meer het geval bij een besluit dat is genomen in strijd met de wet of de statuten (artikel 14) dan wel bij strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen of strijd met de redelijkheid en billijkheid (artikel 15). Voor artikel 15 geldt een vervaltermijn. Aangezien [eisers] zich beroept op deze rechtsgevolgen rust op hem in de eerste plaats de stelplicht, en bij voldoende betwisting de bewijslast, van de feiten die nodig zijn voor het intreden van het door hem beoogde rechtsgevolg.

4.2. Omdat partijen van mening verschillen over de wijze waarop de besluitvorming op de vergadering van 26 april 2008 is verlopen, zal de rechtbank eerst beoordelen welke waarde kan worden gehecht aan de schriftelijke verslaglegging die daarvan in het geding is gebracht.

4.3. Partijen hebben als producties B, A3 respectievelijk A6 verschillende versies van notulen van de vergadering overgelegd, terwijl niet duidelijk is of een van deze versies door de algemene ledenvergadering is goedgekeurd, en welke dan wel.

De rechtbank stelt allereerst vast dat geen van de versies is ondertekend.
Onder de versies B en A3 staat de naam Martin [naam] vermeld.
De versie die bij productie A6 is overgelegd zat bij de vergaderstukken voor de jaarvergadering van 16 mei 2009 ten behoeve van het agendapunt “Verslag van de vorige vergadering – 26 april 2008” en vermeldt geen naam.

4.4. Producties B en A3 komen op het eerste oog tot agendapunt 9 overeen. Vanaf punt 9 wijken de producties B en A3 inhoudelijk van elkaar af.

In productie B staat onder het kopje: “9. Statutenwijziging”:

Er zijn een aantal wijzigingen in de statuten. Zoals de zes verschillende parken in één park omzetten, de stemverhouding wijzigen.
De wijziging die aangebracht zijn, zijn in de voorgaande vergaderingen besproken. Bovengenoemd punt wordt nogmaals in stemming gebracht en aangenomen door de leden.
Het bestuur zal de notaris opdracht geven de wijzigingen door te voeren in de statuten, een kopie komt op de website te staan ter inzage (…).

In productie A3 staat onder het kopje: “9. Statutenwijziging”:

Er zijn een aantal wijzigingen in de statuten. Zoals de zes verschillende parken in een park, de stemwijziging. Dit wordt in de komende maanden bij de notaris getekend.
De wijziging die aangebracht zijn, zijn in de voorgaande vergaderingen besproken.

In productie A6 staat onder “7. Statutenwijziging”:

Er zijn een aantal dingen veranderd in de statuten. Zoals de verschillende benamingen van de parken, deze zijn teruggebracht naar bungalowpark ’t Hooge Holt, de stemwijziging met een plafond van 6 stemmen wordt veranderd in 1 stem per kavel zonder plafond, bestuur handelsbevoegdheid wordt veranderd van fl. 5.000,00 naar EUR 10.000,00. Boeteclausule verandert van fl. 25.000,00 naar EUR 25.000,00. Dit wordt in de komende maanden bij de notaris rond gemaakt.
En de wijziging die aangebracht zijn, zijn in de voorgaande vergaderingen besproken. Statutenwijziging is unaniem van de vergadering aangenomen.

4.5. Daarnaast bestaat het uittreksel uit de notulen van de vergadering van de Coöperatie van 26 april 2008 dat is aangehaald in r.o. 2.5.

4.6. De rechtbank ziet aanleiding dit uittreksel in het hierna volgende als uitgangspunt te nemen. Anders dan de hierboven vermelde producties B, A3 en A6, waarvan de status onzeker is, bevat dit uittreksel de handtekeningen van de toenmalige voorzitter en secretaris. In beginsel moet er daarom van worden uitgegaan dat dit uittreksel overeenstemt met hetgeen ter vergadering is voorgevallen.

4.7. [eisers] heeft ter onderbouwing van zijn vordering onder meer aangevoerd dat op de vergadering verzuimd is te constateren hoeveel leden aanwezig waren. Daarmee is niet vastgesteld of het quorum aanwezig was.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit in tegenspraak met gemeld uittreksel uit de notulen van 26 april 2008 waarin staat dat meer dan 3/4 van de leden aanwezig was en dat daarmee was voldaan aan de statutaire vereisten voor statutenwijziging. [eisers] heeft voorts onweersproken gelaten dat een presentielijst ter vergadering is bijgehouden. Onduidelijk blijft overigens of de als productie H door de Coöperatie overgelegde presentielijst die van 26 april 2008 betreft, maar dat laat onverlet dat aangenomen mag worden dat op die vergadering een presentielijst is bijgehouden.
Doorslaggevend acht de rechtbank echter het gegeven dat [eisers] geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit kan worden afgeleid dat daadwerkelijk het vereiste quorum ontbrak. Omdat juist die feiten en omstandigheden relevant zijn voor de vraag of aan het quorumvereiste is voldaan en een besluit geldig is genomen, heeft [eisers] – mede in het licht van de inhoud van voormeld uittreksel van de notulen – niet voldaan aan de op hem rustende stelplicht.

4.8. Voorts heeft [eisers] gesteld dat er feitelijk geen stemming heeft plaatsgevonden. Volgens [eisers] blijkt dit uitde notulen die als productie A3 zijn overgelegd. Daargelaten dat in deze productie niet expliciet staat vermeld dat geen stemming heeft plaatsgehad, is ook deze stelling in tegenspraak met het uittreksel uit de notulen, zoals weergegeven in r.o. 2.5.
[eisers] laat ook op dit punt na de feiten en omstandigheden te noemen waaruit zou moeten worden afgeleid dat er geen stemming is geweest. De enkele stelling dat “er feitelijk gewoonweg geen stemming plaatsgevonden” heeft is, mede in het licht van het andersluidende uittreksel, niet aan te merken als een voldoende onderbouwde stelling.

4.9. Daarnaast heeft [eisers] aangevoerd dat de statutenwijziging strijdig zou zijn met de redelijkheid en billijkheid. De familie [naam] heeft een zodanig aantal van de bungalows in eigendom dat zij een machtspositie heeft gekregen binnen de Coöperatie. Bovendien heeft de familie stemrechten verkregen op grond van stemmachtigingen. De particuliere eigenaren kunnen zonder bewilliging van de familie [naam] geen gekwalificeerde meerderheid behalen. Daarnaast exploiteert de familie [naam] de parkvoorzieningen en is parkbeheerder. Er bestaat onvoldoende balans tussen de door de familie [naam] uitgevoerde commerciële exploitatie enerzijds en het gebruik en de verhuur van bungalows door de particuliere eigenaren. Deze machtspositie van de familie [naam] wordt, aldus [eisers], onwenselijk geacht.

4.10. Uit de stellingen van partijen kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat de familie [naam]inmiddels door het aantal stemrechten en stemmachtigingen waarover zij beschikt besluiten waarvoor een gekwalificeerde meerderheid is voorgeschreven, zoals een statutenwijziging, kan tegenhouden. Voor besluiten die bij gewone meerderheid van stemmen worden genomen geldt dit – zo volgt uit de stellingen van partijen – niet.
Op zichzelf leidt de thans bestaande stemverhouding niet tot de conclusie dat het besluit uit 2008 vernietigbaar is wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid. Dit geldt te meer nu de Coöperatie heeftgesteld, en door [eisers] niet is betwist, dat deze situatie op het moment van de besluitvorming nog niet bestond.
In het onderhavige geval is de voorgenomen wijziging ook in eerdere jaren op de algemene ledenvergaderingen aan de orde geweest, zodat bekend kon zijn dat dit speelde, en aangenomen moet worden dat ten behoeve van de besluitvorming alle betrokken belangen aan de orde hebben kunnen komen. Vervolgens heeft een gekwalificeerde meerderheid tot wijziging van artikel 19 van de statuten besloten. De aangevoerde feiten geven dan ook geen aanleiding om het genomen besluit aan te tasten vanwege strijd met de redelijkheid en billijkheid.

4.11. Partijen hebben tot slot nog aandacht besteed aan de vraag of aan het besluit voldoende bekendheid is gegeven. Hoewel bij repliek – niet onderbouwd – door [eisers] is opgemerkt dat – zo begrijpt de rechtbank – toezending van de concept statuten voor de algemene ledenvergadering niet heeft plaatsgevonden, heeft het debat zich toegespitst op de bekendmaking van het besluit van 26 april 2008. Dit geschilpunt kan echter in het midden blijven, omdat dit uitsluitend van belang is voor de vraag of de vervaltermijn van artikel 2:15 lid 5 geldt. Nu het besluit tot statutenwijziging, zoals uit het voorgaande blijkt, niet vernietigbaar is, behoeft de kwestie geen beantwoording meer.