Schuldbekentenis penningmeester ongeldig

Rechtbank Oost-Brabant 26 juni 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:3640

[eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] is in 2023 bestuurder en penningmeester geweest van [de vereniging, de gedaagde}. .

Op 5, 6 en 7 juli 2023 heeft [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] een zeskamp georganiseerd.

Na het zeskamp ontbreekt de opbrengst.

Dan constateert de vereniging dat er EUR 20.000 in contanten ontbreekt.

De penningmeester ondertekent een schuldbekentenis.

De rechtbank: “De kantonrechter is van oordeel dat het beroep van [de penningmeester] op misbruik van omstandigheden ex artikel 3:44 lid 4 BW slaagt. Dit wordt als volgt toegelicht.

(zie hieronder)

De uitspraak bevat een aantal nuttige gezichtspunten over wat je als bestuur (niet) moet doen als er contant geld is verdwenen.

Lees verder “Schuldbekentenis penningmeester ongeldig”

Bestuurders betalen zichzelf bedragen

Rechtbank Noord-Nederland 5 november 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:4333

“[gedaagde sub 1] is per 13 maart 2014 ingeschreven als voorzitter van het bestuur van Poolster. [gedaagde sub 2] is per 1 december 2018 ingeschreven als lid van het bestuur van Poolster en zij is op enig moment benoemd tot penningmeester.”

“Vanaf de bankrekening van Poolster hebben diverse overboekingen plaatsgevonden naar de bankrekening van [gedaagde sub 1] . Onder de omschrijving “vrijwilligersvergoeding” is in de jaren 2020 en 2021 in totaal een bedrag van € 2.076,68 naar de rekening van [gedaagde sub 1] overgeboekt. Daarnaast zijn de volgende bedragen naar de rekening van [gedaagde sub 1] overgeboekt:

  •  op 30 juni 2020 een bedrag van € 663,10 onder omschrijving “Declaratie reiskosten 2018 t/m 30 juni 2020”;

     op 9 september 2020 een bedrag van € 395,00 onder omschrijving “Aanschaf telefoon”;

     op 30 november 2020 een bedrag van € 350,00 onder omschrijving “Aanschaf drone tweedehands”;

     op 28 december 2020 een bedrag van € 250,80 onder omschrijving “Declaratie reiskosten jaar 2020”;

     op 28 februari 2021 een bedrag van € 1.181,73 onder omschrijving “Declaratie Spotify + huur boekhoudprogramma + Vrijwilligersverg. Febr en Mrt 2021”.

De rechtbank: “Een vordering op basis van artikel 2:9 BW (of 6:162 BW) kan ook tegen afzonderlijke bestuursleden worden ingesteld. Het staat Poolster vrij om een keuze te maken wie zij wel en niet aansprakelijk wil stellen.”‘

Voorts voeren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als verweer dat decharge is verleend met betrekking tot de betalingen waarop het onderhavige geding ziet. Omdat voor deze betalingen decharge is verleend, kan Poolster thans niet met vrucht een beroep doen op het feit dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aansprakelijk zijn voor deze betalingen uit hoofde van onbehoorlijk bestuur, dan wel onrechtmatig handelen.

De rechtbank: “Niet ter discussie staat dat decharge is verleend voor de jaren 2020 en 2021 en dat de verrichte betalingen in dat tijdsbestek zijn gedaan, zodat de kantonrechter daar verder van uitgaat.  De vraag die vervolgens beantwoording behoeft, is waarop de decharges zien, meer in het bijzonder of de betalingen onder het bereik ervan vallen. Poolster betwist dat de betalingen onder het bereik van de decharge vallen. Poolster stelt dat de externe kascommissie, die terzake advies heeft uitgebracht aan de algemene ledenvergadering, geen wetenschap had van de betalingen en dat de betalingen ook niet afzonderlijk waren vermeld op de stukken die aan de algemene ledenvergadering ter beschikking zijn gesteld. Dit laatste is door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet betwist, zodat het verder tot uitgangspunt kan dienen.”” 

Uit vaste rechtspraak1 [HR 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2243 (Staleman/Van de Ven). olgt dat niet kan worden aanvaard dat een verleende decharge zich tevens uitstrekt tot informatie waarover een individuele aandeelhouder uit andere hoofde – buiten het verband van de algemene vergadering van aandeelhouders – de beschikking heeft gekregen, of tot gegevens die niet uit de jaarrekening blijken of niet anderszins aan de algemene vergadering van aandeelhouders zijn bekendgemaakt voordat deze de jaarrekening vaststelde. Dit geldt ook voor de algemene ledenvergadering binnen een vereniging. Aangezien vast is komen te staan dat de betalingen niet zijn opgenomen in de stukken die aan de algemene ledenvergadering zijn verstrekt, komt de kantonrechter tot de conclusie dat de dechargeverlening niet ziet op de betreffende betalingen. Dit verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal daarom worden gepasseerd.

Tussen partijen is niet in geschil dat in beginsel sprake was van een onbezoldigd bestuur, maar dat het wel gebeurde dat bestuurders een vrijwilligersvergoeding ontvingen wanneer diegene ook andere functies bekleedde dan de bestuursfunctie. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben in essentie aangevoerd dat zij dergelijke andere functies hebben bekleed en daarom recht hadden op een vrijwilligersvergoeding. Door [gedaagde sub 1] is aangevoerd dat hij veel werkzaamheden heeft verricht voor de bouwcommissie en de fusie met een andere voetbalvereniging. Door [gedaagde sub 2] is gesteld dat zij het beheer van de kantine en de media op zich had genomen. Verder is ten aanzien van de vergoeding die is betaald aan het bedrijf van haar toenmalige partner aangevoerd dat dit zag op het opstellen van de notulen van drie algemene ledenvergaderingen, waarbij [gedaagde sub 2] voor die vergaderingen de taak van secretaris op zich heeft genomen en de notulen heeft uitgewerkt. Omdat zij dit onder werktijd heeft gedaan, terwijl zij in loondienst was, is de betaling verricht aan haar werkgever (het bedrijf van haar toenmalige partner).

4.13. De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat ook wanneer [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veel werkzaamheden voor de vereniging hebben verricht, dit op zichzelf genomen nog niet meebrengt dat zij ook gerechtigd waren om daarvoor een vergoeding te ontvangen. Dat zou anders kunnen zijn wanneer het binnen de vereniging gebruikelijk was om voor bepaalde werkzaamheden of activiteiten (Poolster heeft in dat verband naar voren gebracht dat aan bijvoorbeeld trainers wel een vrijwilligersvergoeding werd betaald) een vergoeding te betalen en dit ook binnen de algemene ledenvergadering bekend was en werd geaccepteerd.


Door zichzelf een vrijwilligersvergoeding toe te kennen, zonder hierover openheid te geven en zonder deugdelijke grondslag in wet, statuten of gebruik binnen de vereniging, hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] naar het oordeel van de kantonrechter hun taak als bestuurder onbehoorlijk vervuld en kan hen daarvan ook een ernstig verwijt worden gemaakt. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn daarom aansprakelijk voor de als vrijwilligersvergoedingen aan hen verrichte betalingen en zullen daarom worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van deze bedragen. Dit houdt in dat [gedaagde sub 1] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.076,68 en [gedaagde sub 2] tot betaling van een bedrag van € 2.488,00.

De aannemer gaat failliet, bestuursleden aansprakelijk?

De aannemer die een nieuw clubgebouw zou bouwen gaat failliet en de vereniging is haar geld kwijt. Volgens een rapport: “In het contract zijn zeer slechte financiële afspraken vastgelegd (…) Dus na levering van de materialen moet 95% van de aanneemsom al betaald zijn alvorens de daadwerkelijke bouw gestart wordt.

Zijn de bestuursleden persoonlijk aansprakelijk? (en moete ze dus de schade vergoeden aan de vereniging, of de bestuursaansprakelijkheidsverzekeraar als zo’n verzekering er was?)

Rechtbank Overijssel 23 oktober 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:5517

“De rechtbank neemt als uitgangspunt dat op grond van artikel 2:9 BW elke bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden is tot een behoorlijke taakvervulling. Tot de taak van de bestuurder behoren alle bestuurstaken die niet bij of krachtens de wet of de statuten aan een of meer andere bestuurders zijn toebedeeld. Ingevolge artikel 2:9 lid 2 BW draagt elke bestuurder verantwoordelijkheid voor de algemene gang van zaken. Aansprakelijkheid als bedoeld in dit artikel is echter pas aan de orde als sprake is van een te maken ernstig verwijt aan de betrokken bestuurder (Staleman/Van de Ven, HR 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:2017:ZC2243).

Dit moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval, waaronder

  • de aard van de activiteiten van de rechtspersoon,
  • de informatie waarover de bestuurder beschikte of kon beschikken en
  • het inzicht en de zorgvuldigheid die van een bestuurder mag worden verwacht die zijn taak behoorlijk vervult.

De omstandigheid dat is gehandeld in strijd met statutaire bepalingen die de rechtspersoon beogen te beschermen, moet in dit verband als een zwaarwegende omstandigheid worden aangemerkt, die in beginsel de aansprakelijkheid van de bestuurder vestigt.

Als de aldus aangesproken bestuurder echter feiten en omstandigheden aanvoert op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat het gewraakte handelen in strijd met de statuten niet een ernstig verwijt oplevert, moet de rechter deze feiten en omstandigheden uitdrukkelijk in zijn oordeel betrekken (Berghuizer/Papierfabriek, HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7011).”

De Tennisvereniging verwijt [gedaagden] daarbij ook dat zij bij het aangaan van de overeenkomst geen garanties (zoals Bouwgarant) heeft bedongen en evenmin heeft bedongen dat Prima Blokhutten als aannemer over een CAR-verzekering moet beschikken. Het is naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet ongebruikelijk dat overeenkomsten van aanneming van werk worden gesloten zonder dat garanties worden overeengekomen terwijl een CAR-verzekering in dit geval geen soelaas zou hebben geboden. Een dergelijke verzekering dekt immers slechts materiële schade die tijdens de bouw wordt veroorzaakt. Het voorname punt is vooral, zoals hiervoor overwogen, dat [gedaagden] de vereniging vrijwel de gehele aanneemsom hebben laten betalen, zonder dat daar het verrichten van het aangenomen werk tegenover hoefde te staan. Dát, meer dan de afwezigheid van een eventuele garantie, heeft de vereniging blootgesteld aan het risico (van niet presteren door de aannemer) dat zich vervolgens ook heeft gerealiseerd.

De rechtbank neemt als mitigerende omstandigheid ook in aanmerking het feit [gedaagden] onbezoldigde vrijwilligers zijn. Door de Tennisvereniging is niet gesteld noch is het de rechtbank anderszins gebleken dat het handelen van [gedaagden] was ingegeven met het oogmerk om zichzelf ten koste van de vereniging (persoonlijk) te verrijken of te bevoordelen. [gedaagden] hebben, waar het het aangaan van de met Prima Blokhutten gesloten overeenkomst aangaat, weliswaar onzorgvuldig gehandeld maar hun handelen werd ingegeven door een besef van verantwoordelijkheid om – bij het ontbreken van animo onder de andere leden van de vereniging om deze kar te trekken – te voorzien in de dringende noodzaak tot vervanging van het oorspronkelijke clubhuis. Daarbij is ook door de Tennisvereniging niet weersproken dat dit grote persoonlijke offers van hen heeft gevergd, zoals een substantieel beslag op hun privétijd en de impact op hun gezinsleven. Daarbij komt dat, zoals ook in het rapport van de adviescommissie van 22 juni 2021 is benoemd, van de vereniging ook een meer actieve opstelling mocht worden verwacht om de kwestie rond de bouw van het nieuwe clubhuis nauwlettend te volgen. Vast staat immers dat, behalve [gedaagden] , ook de (achtkoppige) Bouwcommissie van de vereniging op de hoogte was van de kwestie. Deze commissie was juist met het oog op het nieuwbouwproject in het leven geroepen. Kennelijk heeft deze commissie geen aanleiding gezien om waar nodig in te grijpen of zich althans kritisch(er) richting het bestuur op te stellen.”

De rechtbank stelt daarbij voorop dat [gedaagden] op 19 april 2017 van de algemene ledenvergadering mandaat hadden gekregen om een investering van € 275.000,00 te doen ten behoeve van de bouw van het nieuwe clubhuis. De met Prima Blokhutten overeengekomen aanneemsom is (ruim) binnen dat mandaat gebleven. De rechtbank kent voorts gewicht toe aan het feit dat gesteld noch gebleken is dat één van gedaagden over juridische kennis beschikt op grond waarvan zij geacht kunnen worden om de (juridische) gevolgen van de door hen met Prima Blokhutten gemaakte afspraken in voldoende mate te overzien. Dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] beide werkzaam zijn (geweest) in de financiële dienstverlening, zoals door de Tennisvereniging betoogd, maakt dat niet anders nu dat een andersoortige discipline betreft. Ook staat, als door de Tennisvereniging niet weersproken, vast dat [gedaagden] alvorens de opdracht aan Prima Blokhutten te verlenen meerdere offertes van diverse aannemers hebben opgevraagd en dat zij ook de Bouwcommissie van de vereniging bij hun keuze hebben betrokken. Verder staat, als niet betwist, vast dat [gedaagde 3] onderzoek naar Prima Blokhutten heeft gedaan alvorens met deze aannemer in zee te gaan en dat hem daarbij geen risico’s zijn gebleken. De keuze voor Prima Blokhutten als aannemer was op zich dan ook verdedigbaar. 

Het enkele feit dat het hier een in Roemenië gevestigde onderneming betrof maakt dat niet anders en behoefde bij voorbaat voor het bestuur geen alarmbellen te doen rinkelen. De ongelukkige omstandigheid dat Prima Blokhutten op een gegeven moment haar activiteiten heeft gestaakt kan [gedaagden] evenmin worden verweten nu niet gebleken is dat dit voor hen redelijkerwijze viel te voorzien, zeker in het licht van het feit dat de stelling dat voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst nog onderzoek is gedaan naar de financiële positie van Prima Blokhutten door de Tennisvereniging niet is weersproken. Een verdergaand onderzoek door [gedaagden] en/of de Tennisvereniging naar Prima Blokhutten was onder de gegeven omstandigheden dan ook redelijkerwijze niet nodig.

Bestuursaansprakelijkheid

“In [een andere rechtszaak] is HKB veroordeeld tot betaling van de saneringskosten van haar voormalig kegelclubhuis aan haar koper HBB. HKB had bij de verkoop onder meer gegarandeerd dat het pand geen asbest bevatte en de vrijwaring afgegeven dat – mocht dit anders zijn – zij instond voor de saneringskosten. [gedaagde1] en [gedaagde2] ondertekenden deze overeenkomst als bestuurders namens HKB. Later bleek er wel asbest aanwezig in het pand. Aanvankelijk vreesde men ook voor bodemverontreiniging, maar daar bleek uiteindelijk geen sprake van te zijn.

HKB heeft [de bestuursleden] [gedaagde1] en [gedaagde2] opgeroepen in vrijwaring. HKB acht het onbegrijpelijk en onverantwoord van [gedaagde1] en [gedaagde2] dat zij de overeenkomst hebben getekend met de garantie dat er geen sprake was van asbestverontreiniging, terwijl zij wisten of konden weten dat daarvan wel sprake was. HKB heeft na het vonnis in de hoofdzaak een schikking getroffen met HBB waarbij zij tegen betaling van € 170.000,- afzag van hoger beroep. HKB houdt gedaagden aansprakelijk voor vergoeding van dit schikkingsbedrag.”

Lees verder: Bestuursaansprakelijkheid

“HKB [de vereniging] grondt haar vordering op de omstandigheid dat gedaagden [de bestuursleden] namens haar een garantie over afwezigheid van onder meer asbest hebben afgegeven die naar zij wisten, althans behoorden te weten, in strijd was met de werkelijkheid. Echter, naar oordeel van de rechtbank heeft HKB onvoldoende concrete aanknopingspunten gegeven als onderbouwing hiervan. De omstandigheid dat HKB het pand in 1923 heeft gekocht, levert niet zonder meer op dat gedaagden van de aanwezigheid van asbest wisten of moesten weten. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat het pand deels verhuurd is geweest. Opmerking verdient dat, gezien de afgeketste deal met Grontmij (zie r.o. 2.3), gedaagden weliswaar alert hadden moeten zijn op het punt van bodemverontreiniging – waarvan achteraf geen sprake blijkt te zijn geweest – maar dat dat niet zonder meer geldt voor asbestverontreiniging.”

” Voor zover HKB zich op het standpunt stelt dat ook zonder kennis van het asbest in het pand, het akkoord gaan met de verstrekkende garantiebepaling in de koopovereenkomst onverantwoord was, overweegt de rechtbank als volgt.
Bestuurshandelen moet worden beoordeeld op grond van hetgeen de bestuurder wist of kon voorzien op het moment van de hem verweten beslissing. Niet is komen vast te staan dat gedaagden wisten van de aanwezigheid van asbest. Het aangaan van de koopovereenkomst met de garantieverklaring zou – zeker achteraf – wel kunnen worden gekwalificeerd als een inschattingsfout, maar naar oordeel van de rechtbank niet als een beslissing die op het moment van ondertekening reeds als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt en die daarom tot aansprakelijkheid leidt. De garantiebepaling was immers een onderdeel van een groter pakket aan voorwaarden (zie r.o. 2.4 en 2.5 van dit vonnis). Het gewoonweg schrappen van de bepaling – zoals HKB stelt – zal naar verwachting geen optie zijn geweest.”

“De rechtbank betrekt bij haar beoordeling ook dat HKB ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst een niet-professionele sportvereniging was en het bestuur bestond uit onbezoldigde vrijwilligers. Deze omstandigheid beïnvloedt de mate van inzicht die HKB van haar toenmalig bestuurders [gedaagde1] en [gedaagde2] mocht verwachten bij het namens HKB aangaan van de overeenkomst. Of [gedaagde1] lid was van de bouwcommissie en of hij heeft deelgenomen aan de onderhandeling met HBB maakt deze beoordeling niet anders.”

“Gedaagden hadden achteraf gezien als bestuurders van HKB de concept-koopovereenkomst kritisch moeten (laten) beoordelen. Maar, het namens HKB aangaan van de koopovereenkomst inclusief de garantieverklaring kan gezien de hiervoor genoemde omstandigheden niet als ernstig verwijtbaar worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat alles bij elkaar niet optelt tot onbehoorlijk bestuur waarvan gedaagden een ernstig verwijt kan worden gemaakt.”

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2023:5993

Zoon penningmeester plundert bankrekening

  • ” Vastgesteld wordt dat vanaf december 2018, dus in de periode dat [gedaagde] niet alleen voorzitter maar tevens interim penningsmeester was, grote bedragen [totaal € 149.526,69van de INGbetaalrekening van [hengelvereniging] EHSV zijn afgeschreven door middel van internetbankieren. Die bedragen zijn overgeschreven naar onbekende partijen, zonder dat daar enige titel aan ten grondslag lag. [gedaagde] kan althans geen verklaring geven voor deze afschrijvingen.”
  • “Verder staat vast dat [de zoon van gedaagde, E] via [gedaagde] de inloggegevens van de ING-rekening van EHSV in handen heeft gekregen. Niet gebleken is dat aan anderen dan [gedaagde] inloggegevens van de ING-rekening zijn verstrekt. Bovendien blijkt uit productie 20 van EHSV dat [E] inderdaad inlogde met gebruikmaking van de inloggegevens van zijn vader. Het had dan op de weg van [gedaagde] gelegen om in zijn functie van penningmeester ad interim voldoende toezicht te houden op de verrichtingen van [E] . Dit heeft hij kennelijk niet gedaan. Op die manier is een situatie ontstaan waarin iemand zonder formele bevoegdheden binnen EHSV grote bedragen aan de bankrekening kon onttrekken, zonder dat dit werd ontdekt. [gedaagde] heeft onvoldoende invulling aan zijn bestuurstaak gegeven en als penningmeester ad interim het risico van onregelmatigheden en onttrekkingen niet afdoende onderkend. Hiervan valt hem persoonlijk een ernstig verwijt te maken. Hij heeft onvoldoende maatregelen getroffen om dit risico te voorkomen en de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken. Het verweer van [gedaagde] dat hij zijn zoon volledig vertrouwde en daarom heeft nagelaten hem te controleren, baat hem niet. Hij had immers als bestuurslid en interim penningmeester de belangen van EHSV in acht moeten nemen.”
  • De gedaagde is aansprakelijk op grond van art. 2:9 BW (bestuursaansprakelijkheid)
  • De rechtbank “veroordeelt [gedaagde] om aan EHSV te betalen een bedrag van € 150.417,07 (éénhonderdvijftig duizendvierhonderdzeventien euro en zeven eurocent)”
    • De zoon E is inmiddels failliet verklaard, zo blijkt uit het vonnis.
    • Ook bij dit soort bedragen moet gedaagde wel echt betalen (tenzij de rechter in hoger beroep zou matigen of anders zou oordelen, natuurlijk). Ik ben geen specialist op dit punt, maar schat in dat een evt. koopwoning verkocht zal worden. Ik zou er niet op durven vertrouwen dat er een bestuursaansprakelijkheidsverzekering is, en dat die dekking biedt.