Discriminatie (Softbalvereniging Terrasvogels)

Rechtbank Midden-Nederland 10 juni 2013 (Softbalvereniging)
ECLI:NL:RBMNE:2013:CA3500

Discriminatie op EU nationaliteit mag niet bij amateursport.
“De voorzieningenrechter overweegt … dat Terrasvogels c.s. zich terecht heeft beroepen op het feit dat [eiseres sub 2] als Italiaanse aanspraak kan maken op gelijke behandeling als zij verblijft in een andere lidstaat van de EU (artikel 18 VWEU), ongeacht of de door haar beoefende sport is aan te merken als economische activiteit. In het arrest Commission v France… heeft het Europese Hof bovendien gesteld dat gelijke toegang tot vrijetijdsbesteding een uitvloeisel is van het vrij verkeer van werknemers. Voldoende aannemelijk is daarom dat het recht op gelijke behandeling van EU-werknemers zich ook uitstrekt tot de beoefening van amateursport.”
“De voorzieningenrechter overweegt voorts, met aanvulling van rechtsgronden, dat (ook) op grond van artikel 7 lid 1 Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) onderscheid op basis van nationaliteit verboden is bij het aanbieden van of verlenen van toegang door instellingen die werkzaam zijn op het gebied van welzijn. Blijkens de parlementaire geschiedenis … vallen sportinstellingen onder het begrip ‘instellingen die werkzaam zijn op het gebied van …. welzijn’. “

Vonnis in kort geding van 10 juni 2013in de zaak van
1. de vereniging s.v. TERRASVOGELS,
2. [eiseres sub 2], tegen
de vereniging KONINKLIJKE NEDERLANDSE BASEBALL EN SOFTBALL BOND (KNBSB),

Eiseressen zullen hierna gezamenlijk Terrasvogels c.s. genoemd worden. Eiseres sub 1 wordt hierna Terrasvogels genoemd. Eiseres sub 2 wordt hierna [eiseres sub 2] genoemd. Verweerster wordt hierna de KNBSB genoemd.

1. De procedure

2. De feiten

2.1. De KNBSB is een vereniging die zich ten doel stelt om de beoefening van honkbal en softbal als spel en sport in Nederland te regelen en te bevorderen.

2.2. Terrasvogels is lid van de KNBSB. Het eerste damesteam van Terrasvogels komt uit in de hoofdklasse softbal die door de KNBSB wordt georganiseerd.

2.3. [eiseres sub 2] heeft de Amerikaanse en de Italiaanse nationaliteit. Zij speelt bij Terrasvogels in de hoofdklasse softbal, in de positie van catcher.

2.4. In artikel 4.2 van het op de huidige competitie toepasselijke Reglement van Wedstrijden Topsport 2013 (hierna: het Reglement topsport) is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:

“DEELNEMING AAN WEDSTRIJDEN

Artikel 4.2

1. Aan wedstrijden, uitgeschreven of goedgekeurd door het daartoe bevoegde orgaan van de bond voor teams ingeschreven voor deelneming aan seniorencompetities, mag slechts worden deelgenomen door personen die:

a. tenminste 16 jaar oud zijn voor zover het betreft honkbal en tenminste 14 jaar oud zijn voor zover het betreft softbal;

b. lid zijn van de aangesloten vereniging waartoe het team waarvan zij deel uitmaken behoort en als zodanig door het BB (bondsbestuur, toevoeging voorzieningenrechter) zijn geregistreerd;

(…)

d. Softbal

1. Softbalspeelsters worden verdeeld in 3 categorieën:

I. Speelsters met de Nederlandse nationaliteit;

II. Speelsters met een nationaliteit anders dan een van de bij de EU aangesloten lidstaten en zonder permanente verblijfsvergunning. Deze groep wordt aangemerkt als “buitenlander” voor deze speelsters zijn aanvullende regels;

III. Speelsters die niet in de twee bovenstaande categorie vallen. Dat zijn speelsters met een nationaliteit van een van de bij de EU aangesloten lidstaten of met een permanente verblijfsvergunning voor Nederland.

2. Een buitenlander mag deelnemen aan wedstrijden mits deze buitenlander zich uiterlijk twee werkdagen voor de eerste juli bij het BB heeft laten registreren en aan de overige daarvoor door het BB vastgestelde vereisten is voldaan, en met dien verstande dat voor een buitenlandse speler bovendien en onverminderd het in artikel 4.5 bepaalde geldt.

(…)”

2.5. In de competitiebepalingen seizoen 2013 is een regeling met betrekking tot buitenlanders hoofdklasse en overgangsklasse opgenomen (hierna: de Regeling buitenlanders). Deze luidt:

“Als aanvulling op artikel 4.2 d van het Reglement van Wedstrijden Topsport geldt voor buitenlandse spelers het volgende:

a. Tijdens een wedstrijd mogen niet meer dan 2 buitenlanders tegelijkertijd per team aan de wedstrijd deelnemen.
b. Eén volledige wedstrijd (indien nodig inclusief tie break) van een dubbel moet gepitched worden door een Nederlandse speelster/s.
c. Eén volledige wedstrijd (indien nodig inclusief tie break) van een dubbel moet gecatcht worden door een Nederlandse speelster/s.
d. Wanneer een dubbel wordt opgesplitst in twee wedstrijden, moeten deze twee wedstrijden toch als dubbel gezien worden.
e. Per dubbel mag 1 buitenlander maximaal 1 wedstrijd als pitcher optreden.
f. Per dubbel mag 1 buitenlander maximaal 1 wedstrijd als catcher optreden.

g. Indien buitenlander heeft deelgenomen aan een of meer wedstrijden van de topsportcompetitie en daarna in hetzelfde jaar is uitgekomen voor een door een buitenlandse organisatie uitgeschreven competitie, is hij niet langer speelgerechtigd voor de topsportcompetitie in dat seizoen.

h. Voor speelsters met ‘bestaande rechten’ uit de vorige regelgeving zal voor 2013 een overgangsbepaling gelden. Voor 12 april 2013 wordt geïnventariseerd welke bestaande rechthebbenden er zijn.”

2.6. Bij brief van 23 mei 2013 schrijft [A] namens de KNBSB aan Terrasvogels als volgt:
“Uit de competitiecontrole en naar aanleiding van signalen van verenigingen is gebleken dat Terrasvogels-speelster [eiseres sub 2] (lidnummer 1003, nationaliteit Italiaans en Amerikaans) in vijf dubbelwedstrijden in de Softbal Dames Hoofdklasse in beide wedstrijden als catcher heeft opgetreden.(…)
Volgens de Competititiebepalingen 2013 lid c van de “Regeling met betrekking tot buitenlanders Hoofdklasse en Overgangsklasse” (pagina 20), een nadere uitwerking van artikel 4.2 lid 1d uit het Reglement van Wedstrijden Topsport, moet één volledige wedstrijd van een dubbel gecatcht worden door een Nederlandse speelster/s. Aangezien speelster [eiseres sub 2] geen Nederlandse nationaliteit bezit, is zij een ongerechtigde speelster in elke tweede wedstrijd van de bovengenoemde dubbelwedstrijden.

Conform artikel 4.8 van het Reglement Wedstrijden Topsport verklaar ik de competitiewedstrijden S100-008, S100-026, S100-034, S100-040 en S100-048 ongeldig.

Tevens worden de reglementaire sancties op basis van genoemd artikel opgelegd:

In het belang van de voortgang in de Softbal Dames Hoofdklasse-competitie heeft een eventueel in te stellen beroep geen opschortende werking voor de over te spelen wedstrijden.”

2.7. Bij brief van 28 mei 2013 heeft Terrasvogels bij het bondsbestuur bezwaar gemaakt tegen voornoemd besluit. Op 31 mei 2013 heeft het bondsbestuur bericht vast te houden aan het besluit van 23 mei 2013.
2.8. Terrasvogels heeft bij brief van 31 mei 2013 vervolgens beroep ingesteld bij de Geschillencommissie op grond van artikel 18 van het Algemene Reglement KNBSB (hierna: het algemeen reglement).
In de leden 11, 12 en 14 van dat artikel is onder meer het volgende bepaald:
“11. De Adviescommissie Geschillen brengt aan het bondsbestuur advies uit binnen 4 weken (20 werkdagen) na ontvangst van de aanhangig gemaakte advies aanvraag. (…)
12. Het bondsbestuur besluit binnen 3 weken (15 werkdagen) opnieuw, na ontvangst van en in ogenschouw nemend het advies van de Adviescommissie Geschillen, over het door belanghebbende aanhangig gemaakte geschil. (…)
14. Tegen het in lid 12 bedoelde besluit is geen beroep binnen de KNBSB meer mogelijk.”
2.9. De procedure bij de Geschillencommissie loopt nog. Partijen zijn in afwachting van het door de commissie uit te brengen advies.
3. De vordering en het verweer
3.1. Terrasvogels c.s. vordert – na wijziging van eis – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

a) schorst dan wel opschort het besluit van 23 mei 2013, waar het betreft het overspelen van wedstrijden op 11 juni, 18 juni, 30 juli, 13 augustus en 27 augustus 2013 en het ongeldig verklaren van de wedstrijden met de kenmerken S100-008, S100-026, S100-034, S100-040 en S100-048, zulks voor de duur van de procedure bij de Geschillencommissie en (zo nodig) voor de duur van de door Terrasvogels c.s. tegen de KNBSB aan te spannen bodemprocedure, voor zover het Bondsbestuur ook na beroep bij het besluit van 23 mei 2013 blijft, althans ambtshalve een zodanige voorziening te geven als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren,

b) [eiseres sub 2] toe te laten deel te nemen aan de dubbelwedstrijden in de competitie hoofdklasse softbal in de positie van catcher in alle wedstrijden, zulks voor de duur van de procedure bij de Geschillencommissie en (zo nodig) voor de duur van de door Terrasvogels c.s. tegen de KNBSB aan te spannen bodemprocedure, voor zover het Bondsbestuur ook na beroep bij het besluit blijft, althans ambtshalve een zodanige voorziening te geven als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren,

c) de KNBSB te veroordelen in de proceskosten.

3.2. Terrasvogels c.s. legt aan haar vordering ten grondslag dat de Regeling buitenlanders onverenigbaar is met de definitie van “buitenlander” zoals omschreven in artikel 4.2 lid 1 sub d onder 1 punt II van het Reglement topsport. Het besluit van de KNBSB van 23 mei 2013 berust op een verkeerde interpretatie van de regeling topsport en kan daarom niet in stand blijven.

Daarnaast stelt Terrasvogels c.s. dat het door de KNBSB in de Regeling buitenlanders voorgestane onderscheid tussen een Nederlander en een EU-burger/niet-Nederlander in strijd is met artikel 45 EU-verdrag, waarin het vrije verkeer van werknemers wordt gewaarborgd.

Terrasvogels c.s. heeft een spoedeisend belang bij haar vordering, omdat de eerste over te spelen wedstrijd is bepaald op dinsdag 11 juni 2013, terwijl de kosten daarvan voor rekening van Terrasvogels komen en [eiseres sub 2] bij die wedstrijd niet mag catchen.

Volgens artikel 18 van het algemeen reglement kan het 7 weken duren voor het bondsbestuur beslist op het beroep van Terrasvogels c.s. Die procedure kan daarom niet worden afgewacht.

3.3. De KNBSB voert als verweer kort samengevat ¬- aan dat Terrasvogels betrokken is geweest bij de totstandkoming van de Regeling buitenlanders en dat het haar daarom, ondanks de mogelijk niet zo gelukkige formulering, duidelijk moet zijn geweest hoe die regeling moet worden begrepen. Terrasvogels dient zich aan de gemaakte afspraken omtrent het opstellen van niet-Nederlandse spelers te houden. De overige bij de KNBSB aangesloten verenigingen hebben dat wel gedaan. De sancties zijn terecht opgelegd. Het Hof van Justitie van de Europese Unie laat ruimte voor uitzonderingen op de hoofdregel dat onderscheid naar nationaliteit verboden is. Van een dergelijke, toegestane uitzondering bij indirecte discriminatie naar nationaliteit is hier sprake. De KNBSB wijst voorts op de grote gevolgen die een toewijzing van de vordering heeft voor de organisatie van de competitie, die een zeer strak speelschema kent. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering.

4. De beoordeling

4.1. Terrasvogels c.s. heeft omtrent haar spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening voldoende gesteld. Zij is ontvankelijk in haar vordering.

4.2. In deze kort geding procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vorderingen van Terrasvogels c.s. in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.

4.3. De voorzieningenrechter begrijpt de vordering van Terrasvogels c.s. als hiervoor vermeld onder 3.1. sub a) aldus, dat die vordering kennelijk ook is gericht tegen de beslissing die het bestuur van de KNBSB op 31 mei 2013 heeft genomen op het bezwaar van Terrasvogels c.s. tegen het besluit van 23 mei 2013.

Uitleg Regeling buitenlanders

4.4. Terrasvogels c.s. heeft aangevoerd dat voornoemde besluiten van de KNBSB niet in stand kunnen blijven omdat de KNBSB daarbij is uitgegaan van een onjuiste interpretatie van de Regeling buitenlanders. Die regeling verwijst uitdrukkelijk naar artikel 4.2 sub d van het Reglement topsport en is een nadere uitwerking daarvan. Er moet daarom vanuit worden gegaan dat het begrip “buitenlander” in de Regeling buitenlanders gelijk is aan het begrip “buitenlander” in artikel 4.2 lid 1 sub d van het Reglement topsport. Daarvan uitgaande is [eiseres sub 2], nu zij de Italiaanse nationaliteit bezit en dus EU-burger is, niet aan te merken als “buitenlander” in de zin van de Regeling buitenlanders. Het beroep van de KNBSB op de Regeling buitenlanders kan daarom in het geval van [eiseres sub 2] niet slagen. Terrasvogels c.s. concludeert dat zij het recht had [eiseres sub 2] onbeperkt op te stellen in de positie van catcher en dat de opgelegde sancties onterecht zijn.

4.5. De KNBSB betoogt dat onder “buitenlander” in de Regeling buitenlanders, anders dan in het Reglement topsport, moet worden verstaan: niet-Nederlander. Dit blijkt voldoende uit de bepalingen in de Regeling buitenlanders in onderling verband bezien: in de leden b en c is namelijk bepaald dat bij één volledige wedstrijd van een dubbel gepitcht respectievelijk gecatcht moet worden door een Nederlandse speelster. Daaruit volgt een beperking in de opstelling van alle niet-Nederlandse speelsters, zowel EU-burgers als niet EU-burgers. Voorts stelt de KNBSB dat het opstellen van een Regeling buitenlanders jarenlang gespreksonderwerp was binnen de KNBSB en dat Terrasvogels van de ontstaansgeschiedenis van die regeling op de hoogte is. Bij de vergadering waarbij de regeling is vastgesteld was ook Terrasvogels vertegenwoordigd. Terrasvogels heeft daarom begrepen althans had behoren te begrijpen hoe de Regeling buitenlanders geïnterpreteerd moest worden, zeker nu alle overige verenigingen die regeling wel juist hebben begrepen en daarnaar ook hebben gehandeld.

4.6. De voorzieningenrechter constateert dat de Regeling buitenlanders onvoldoende zorgvuldig is geformuleerd, waardoor diverse vormen van uitleg mogelijk zijn. Niet in geschil is dat de Regeling buitenlanders een uitwerking en aanvulling is op artikel 4.2 lid 1 sub d van het Reglement topsport en dat laatstgenoemd reglement van hogere orde is. Als de uitleg van de KNBSB juist is dat onder “buitenlander” in de Regeling buitenlander moet worden verstaan alle niet-Nederlanders, derhalve inclusief EU-burgers, dan is de aldus in het leven geroepen beperking voor buitenlanders verder strekkend dan op grond van het Reglement topsport is toegestaan. In het Reglement topsport zijn aanvullende regels immers alleen toegestaan voor buitenlanders die geen EU-burger zijn. Aan dit punt van uitleg kan in het kader van dit geding echter voorbij worden gegaan, gelet op het volgende.

Strijd met EU-recht?
4.7. Voldoende aannemelijk is geworden dat het doel van de Regeling buitenlanders is om een bepaalde mate van voorrang te geven aan speelsters met een Nederlandse nationaliteit boven speelsters zonder een Nederlandse nationaliteit als het gaat om de opstelling bij wedstrijden in de posities van pitcher en catcher. De KNBSB heeft ter zitting toegelicht dat de regeling is opgesteld met het doel om de Nederlandse speelsters in de nationale competitie de kans te geven in het eerste team te spelen en hun talent verder te ontwikkelen, zodat het nationale team internationaal een grotere rol kan gaan spelen. De belangrijkste posities in een softbalteam zijn die van pitcher en catcher, reden waarom aan de opstelling in die posities beperkingen zijn gesteld voor niet-Nederlandse speelsters, zo stelt de KNBSB. Terrasvogels c.s. heeft dit alles niet althans onvoldoende weersproken.

Het onderscheid als bedoeld in de Regeling buitenlanders is naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan te merken als directe discriminatie naar nationaliteit. Er wordt immers expliciet op grond van nationaliteit onderscheid gemaakt tussen personen die in dezelfde situatie verkeren. Beoordeeld moet daarom worden of, zoals Terrasvogels c.s. heeft gesteld, de Regeling buitenlanders in strijd is met het geldend EU-recht. Als dat het geval is moet de regeling namelijk wegens strijdigheid met hoger recht buiten toepassing blijven, ook in het geval dat Terrasvogels zelf met die regeling heeft ingestemd en ongeacht of zij die regeling verwijtbaar verkeerd heeft begrepen en toegepast.

4.8. Uitgangspunt bij die beoordeling is dat volgens EU-recht directe discriminatie van EU-burgers naar nationaliteit verboden is. Dit betreft zowel de uitoefening van het recht van een EU-burger om te verblijven op het grondgebied van een lidstaat als de vrijheid van vestiging en dienstverlening en het vrij verkeer van werknemers (artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, hierna: het Handvest, en de artikelen 18, 45, 49 en 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hierna: VWEU).


In het arrest Bosman (C-414/93 Bosman, 1995, ECR I-4921, NJ 1996, 637) heeft het Europese Hof bepaald dat het verbod op discriminatie naar nationaliteit niet alleen ziet op wet- en regelgeving opgesteld door overheden, maar ook op andere collectieve regelingen met betrekking tot arbeid of diensten opgesteld door daartoe bevoegde organen, ook als dat private partijen zijn. Deze situatie doet zich hier voor.

4.9. Voorts is in het arrest Walrave (C36/74) Walrave and Koch, 1974, ECR 1405, NJ 1975, 148) door het Europese Hof bepaald dat het verbod op discriminatie naar nationaliteit geen betrekking heeft op regels omtrent de samenstelling van sportteams, in het bijzonder nationale teams, omdat die regels zien op de specificiteit van sport (“a question of purely sporting interest”) en in die zin geen verband houden met economische activiteit. In het arrest Bosman oordeelt het Europese Hof dat discriminatie naar nationaliteit door beperkingen te stellen aan het aantal niet-nationale spelers dat wordt opgesteld bij alle wedstrijden, dus ook bij wedstrijden waarbij het team niet als nationaal team, dat wil zeggen hun land vertegenwoordigend, optreedt, geen geoorloofde uitzondering is op het discriminatieverbod omdat niet is voldaan aan de vereiste dat de uitzondering beperkt blijft tot haar specifieke doel (“remain limited to its proper objective”).

Niet in geschil is dat de onderhavige Regeling buitenlanders niet ziet op de samenstelling van het nationale team, zodat de in de onderhavige regeling opgenomen beperking in de opstelling van het aantal niet-Nederlandse speelsters in alle competitiewedstrijden niet kan worden aangemerkt als een regel die enkel ziet op de specificiteit van sport en om die reden buiten de reikwijdte van artikel 39 EG-verdrag (thans artikel 45 VWEU) valt, als bedoeld in het arrest Walrave.

Daarnaast noemt artikel 45 VWEU een aantal gerechtvaardigde uitzonderingen op het discriminatieverbod naar nationaliteit, in het kader van het vrij verkeer van werknemers, namelijk beperkingen uit hoofde van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid. Ook die uitzonderingen zijn in dit geval niet van toepassing.

4.10. Het Europese Hof heeft daarnaast in zijn jurisprudentie een aanvullende, open categorie van rechtvaardigingsgronden voor uitzonderingen aanvaard, gebaseerd op noodzakelijke vereisten in het algemeen belang, die restrictief moet worden uitgelegd. In sportzaken zijn als gerechtvaardigd aangemerkt de noodzaak om de opleiding en training van jonge spelers te bevorderen, het handhaven van een bepaalde sportieve en financiële balans tussen clubs en de noodzaak om een reguliere competitie en onzekerheid van de uitkomst te verzekeren. De betreffende beperking moet daarnaast geschikt zijn voor het te bereiken doel en niet verder gaan dan voor het bereiken van dat doel noodzakelijk is (proportionaliteit) (zie ook: “Study on the Equal Treatment of Non-Nationals in Individual Sports Competitions”, T.M.C. Asser Instituut, Edge Hill University, Leiden University, december 2010, pp. 22 en 23, op het internet te vinden via de link: [http://ec.europa.eu/sport/library/doc/f_studies/study_equal_treatment_non_nationals_final_rpt%20_dec_2010.pdf] .

Die open categorie van rechtvaardigingsgronden is door het Europese Hof echter alleen aanvaard als het gaat om indirecte discriminatie naar nationaliteit, zodat er vanuit moet worden gegaan dat die categorie in het onderhavige geval niet als rechtvaardigingsgrond kan dienen.

4.11. Uit het arrest Deliège (C-51/96 &C-191/97 Deliège, 2000, ECR I-2549, NJ 2000, 542) volgt dat sportbeoefening alleen dan onder het EU-recht valt als zij een economische activiteit is in de zin van het ten tijde van de door genoemde jurisprudentie geldende artikel 2 van het EG-verdrag. De KNBSB stelt in dit verband dat volgens de jurisprudentie van het Europese Hof amateursport niet in alle gevallen is aan te merken als een economische activiteit en zij stelt dat in het onderhavige geval geen sprake is van een economische activiteit in de zin van artikel 2 van het EG-verdrag. Het beroep van Terrasvogels c.s. op de artikelen 45 of 56 VWEU (artikelen 39 of 49 EG-verdrag) en de daarop betrekkende hebbende jurisprudentie van het Europese Hof kan om die reden niet slagen, zo stelt de KNBSB.

4.12. De voorzieningenrechter overweegt dat ook als moet worden aangenomen dat de onderhavige amateursport niet is aan te merken als economische activiteit in de zin van het EG-verdrag. … dan geldt dat Terrasvogels c.s. zich terecht heeft beroepen op het feit dat [eiseres sub 2] als Italiaanse aanspraak kan maken op gelijke behandeling als zij verblijft in een andere lidstaat van de EU (artikel 18 VWEU), ongeacht of de door haar beoefende sport is aan te merken als economische activiteit. In het arrest Commission v France (C-334/94 Commission v France, 1996, ECR I-307) heeft het Europese Hof bovendien gesteld dat gelijke toegang tot vrijetijdsbesteding een uitvloeisel is van het vrij verkeer van werknemers. Voldoende aannemelijk is daarom dat het recht op gelijke behandeling van EU-werknemers zich ook uitstrekt tot de beoefening van amateursport. Mede in aanmerking wordt genomen dat sportbeoefening en ontwikkeling uitdrukkelijk onderwerp is van het VWEU. Artikel 165 VWEU ziet (mede) op sportbeoefening, waaronder ook amateursport, en bepaalt onder meer dat de EU erop is gericht om de Europese dimensie van sport te ontwikkelen, door de eerlijkheid en openheid van sportcompetities en de samenwerking tussen de verantwoordelijke sportorganisaties te bevorderen.

Algemene wet gelijke behandeling

4.13. De voorzieningenrechter overweegt voorts, met aanvulling van rechtsgronden, dat (ook) op grond van artikel 7 lid 1 Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) onderscheid op basis van nationaliteit verboden is bij het aanbieden van of verlenen van toegang door instellingen die werkzaam zijn op het gebied van welzijn. Blijkens de parlementaire geschiedenis (Tweede Kamer 1990-1991 22014, nr. 3 (Memorie van Toelichting), p. 21) vallen sportinstellingen onder het begrip “instellingen die werkzaam zijn op het gebied van …. welzijn”. Op grond van artikel 2 lid 5 Awgb geldt het verbod van onderscheid op grond van nationaliteit alleen niet indien het onderscheid is gebaseerd op algemeen verbindende voorschriften of geschreven of ongeschreven regels van internationaal recht en in gevallen waarin de nationaliteit bepalend is. Laatstgenoemde categorie wordt dwingend ingevuld door artikel 3 van het Besluit gelijke behandeling, dat inhoudt dat onderscheid op grond van nationaliteit (alleen) mag worden gemaakt, indien het onderscheid ziet op (kort gezegd) het nationale team. Zoals hiervoor reeds is overwogen is van die situatie in dit geval geen sprake.

Slotsom

4.14. Geconcludeerd wordt dat voldoende aannemelijk is geworden dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de Regeling buitenlanders wegens strijd met hoger recht buiten toepassing moet blijven. Het besluit van de KNBSB van 31 mei 2013 kan in dat geval niet in stand blijven.

4.15. Terrasvogels c.s. vordert schorsing van dat besluit totdat de procedure bij de Geschillencommissie is afgerond dan wel totdat in de bodemprocedure is beslist. Laatstgenoemde vordering is niet toewijsbaar, omdat bij toewijzing daarvan aan het door de Geschillencommissie te geven advies en de nadere beslissing van het bestuur van de bond geen betekenis meer kan toekomen. Op het moment dat het bestuur van de KNBSB, na ontvangst van en in ogenschouw nemende het advies van Geschillencommissie, op het beroep van Terrasvogels c.s. beslist, ontstaat een nieuwe situatie. Er bestaat geen aanleiding om op die nieuwe, nu nog onzekere situatie vooruit te lopen. De gevorderde schorsing zal daarom worden toegewezen totdat de procedure bij de Geschillencomissie is afgerond oftewel totdat het bestuur van de KNBSB op het beroep van Terrasvogels c.s. (opnieuw) heeft beslist.

4.16. De KNBSB heeft gewezen op de gevolgen van een toewijzing van de vordering, namelijk de complicaties die zullen optreden wegens het strakke speelschema. Gelet op het feit dat de schorsing zal worden uitgesproken alleen voor de duur van de procedure bij de Geschillencommissie en mede in aanmerking genomen dat de KNBSB het in haar macht heeft om na ontvangst van het advies van de Geschillencommissie zo spoedig mogelijk een nieuw besluit te nemen, is onvoldoende aannemelijk geworden dat de gevolgen voor de organisatie van de competitie zo ingrijpend zijn dat dit belang aan de zijde van de KNBSB zwaarder moet wegen dan het belang van Terrasvogels c.s. bij de gevorderde schorsing, te weten haar belang bij het (vooralsnog) niet hoeven spelen van in elk geval de eerste twee, op zeer korte termijn door de KNBSB geplande over te spelen wedstrijden.

4.17. De gevorderde veroordeling om [eiseres sub 2] toe te laten tot de wedstrijden als catcher is eveneens toewijsbaar voor de periode tot aan het moment dat de procedure bij de Geschillencommissie is voltooid.


5. De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. schorst het besluit van het bestuur van de KNBSB van 31 mei 2013 …
5.2. veroordeelt de KNBSB om [eiseres sub 2] toe te laten tot deelname aan de dubbelwedstrijden in de competitie hoofdklasse softbal in de positie van catcher in alle wedstrijden, totdat het bestuur van de KNBSB, na ontvangst van en in ogenschouw nemende het advies van de Geschillencommissie, op het beroep van Terrasvogels c.s. heeft beslist,

Zelfstandige (?) Stichting Sociaal Fonds

Rechtbank Rotterdam 13 juli 2012 LJN BX3840 (Oud-Mariniers)
In feite stichtingsrecht, maar toch relevant. De Vereniging heeft een Stichting Sociaal Fonds opgericht en gefinancierd. De Stichting heeft een eigen bestuur. Er ontstaat een geschil tussen het bestuur van de Stichting en het bestuur van de Vereniging. Het Stichtingbestuur geeft aan een nieuwe stichting op te richten (met andere statuten) en het werkkapitaal van de stichting onder te brengen in de nieuwe stichting. Het Verenigingsbestuur ziet dit niet zitten en schrijft een nieuw Stichtingbestuur in bij de KvK. Het Verenigingsbestuur had de statutaire bevoegdheid het Stichtingsbestuur te ontslaan en het ontslagbesluit is geldig. 

RECHTBANK ROTTERDAM
Vonnis in kort geding van 13 juli 2012

in de zaak van

1. de stichting
STICHTING SOCIAAL FONDS CONTACT OUD-MARINIERS,
gevestigd te Rotterdam,
2 –  2. [eiser 2] – [eiser 6] , ( worden [ X ] genoemd )

eisers in conventie in de hoofdzaak,
verweerders in reconventie sub 2 tot en met 6 in de hoofdzaak,
verweerders sub 2 tot en met 6 in het incident,

tegen de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
CONTACT OUD-MARINIERS,  (Vereniging COM)

gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,

in welke procedure als gevoegde partij aan de zijde van gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiseres in reconventie in de hoofdzaak, optreedt:

de stichting
STICHTING SOCIAAL FONDS CONTACT OUD-MARINIERS, (SSF COM)
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.R. Kluyver te Utrecht.

2. De feiten
2.1. Vereniging COM is opgericht op 10 december 1949 en bij Koninklijk besluit van 9 december 1950 goedgekeurd. Nadien zijn haar statuten meermalen gewijzigd (laatstelijk op 7 februari 2011). Vereniging COM stelt zich o.a. ten doel het versterken van de onderlinge hulpvaardigheid en kameraadschap tussen oud-mariniers. De dagelijkse leiding van VerenigingCOM berust bij het Dagelijks Bestuur. Vereniging COM telt ongeveer 9.000 leden.

2.2. SSF COM is opgericht op 19 juni 1984. Het bestuur van SSF COM bestaat uit oud-mariniers. Het bestuur wordt niet bezoldigd. Het vermogen van SSF COM bedraagt op dit moment (ongeveer) tussen de € 60.000,00 – € 75.000,00. Dit vermogen is in belangrijke mate bijeengebracht door jaarlijkse donaties van Vereniging COM. Vanaf 2009 is de uitbetaling van deze donaties door Vereniging COM opgeschort.

2.3. In de (laatst gewijzigde) statuten d.d. 18 januari 1996 van SSF COM staat, voor zover thans relevant, het volgende vermeld:

“VERMOGEN
Artikel 3
Het vermogen van de stichting wordt gevormd door subsidies, giften, legaten, hetgeen door erfstelling verkregen wordt, alsmede andere baten.
BESTUUR: SAMENSTELLING. BENOEMING, DEFUNGEREN
Artikel 4
1. Het bestuur van de stichting bestaat uit een door het dagelijks bestuur van de te Rotterdam gevestigde Vereniging “CONTACT OUD-MARINIERS” vast te stellen aantal van ten minste drie en ten hoogste vijf personen, en wel in de functies van voorzitter, secretaris, penningmeester en eventuele andere functies.
2. Een niet voltallig bestuur behoudt zijn bevoegdheden.
Bestuursleden worden benoemd door het dagelijks bestuur van voornoemde Vereniging “CONTACT OUD-MARINIERS”. In ontstane vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien.
3. De functieverdeling wordt door het benoemende dagelijks bestuur vastgesteld.
(…)
Een bestuurslid defungeert: (…)f. door zijn ontslag, verleend door het benoemende dagelijks bestuur om gewichtige redenen;
(…)
(…)
BOEKJAAR EN JAARSTUKKEN
Artikel 8
(…)
2. Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de stichting en van alles betreffende de werkzaamheden van de stichting, naar de eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de stichting kunnen worden gekend.
3. Het bestuur is verplicht jaarlijks vóór één juli de balans en de staat van baten en lasten van de stichting te maken en op papier te stellen.
(…)
5. De in lid 3 van dit artikel bedoelde stukken worden vóór één augustus ter goedkeuring toegezonden aan het dagelijks bestuur van de Vereniging “CONTACT OUD-MARINIERS”, voornoemd.
(…)
STATUTENWIJZIGING
Artikel 9
1. Het bestuur is bevoegd met goedkeuring van het dagelijks bestuur van de Vereniging“CONTACT OUD-MARINIERS”, voornoemd, de statuten te wijzigen.
(…)
ONTBINDING
Artikel 10
1. Het bestuur is bevoegd met goedkeuring van het dagelijks bestuur van de Vereniging“CONTACT OUD-MARINIERS”, voornoemd, de stichting te ontbinden.
(…)
3. Het overschot na vereffening (…) wordt uitgekeerd aan de Vereniging “CONTACT OUD-MARINIERS”, voornoemd. (…)
4. (…)
De leden van het dagelijks bestuur van de Vereniging “CONTACT OUD-MARINIERS”, voornoemd, worden vereffenaars van het vermogen van de ontbonden stichting.
(…)”.

2.4. Tussen [X] c.s. en (het Dagelijks Bestuur) van Vereniging COM bestaat reeds geruime tijd verschil van inzicht over het te voeren beleid in SSF COM, wie dat beleid dient te bepalen, de besteding van de middelen van SSF COM, althans de bestemming van donaties van VerenigingCOM aan SSF COM, en het stopzetten van die donaties door Vereniging COM. Meer in het bijzonder bestaat tussen hen geschil over de vraag of sprake is van geoormerkte donaties vanVereniging COM aan SSF COM en of SSF COM gehouden is (gelet op haar statutaire doel) om (ook) doelstellingen van “klein lief en leed” uit te voeren en ten behoeve van wie. Voorts bestaat debat over de te hanteren wijze van (her-) benoeming van bestuursleden in SSF COM.

2.5. In een brief d.d. 8 februari 2012 van [X] c.s., verzonden namens SSF COM en ondertekend door [X] c.s., aan het Dagelijks Bestuur van Vereniging COM staat het volgende vermeld:

“Het bestuur van onze stichting heeft zich het afgelopen jaar herhaaldelijk beraden over de vraag hoe de samenwerking met uw vereniging moet worden gezien. Hierbij kwamen de volgende zaken aan de orde :
– de Vereniging Contact Oud Mariniers heeft ons bij monde van haar voorzitter doen weten dat de activiteiten van onze stichting niet meer van deze tijd zijn. Zelf zal de vereniging zich beperken tot het uitvoeren van activiteiten op het gebied van “lief en leed” die niet onder de doelstelling van onze stichting vallen.
– vanaf 1 januari 2011 worden er door de vereniging geen financiële middelen meer ter beschikking gesteld aan onze stichting ondanks de in 2007 gemaakte afspraken die schriftelijk door uw penningmeester zijn bevestigd.
– de door uw vereniging toegezegde bedragen over de jaren 2009 en 2010 zijn zonder opgaaf van redenen tot heden toe niet uitbetaald.
– het Dagelijks Bestuur van de vereniging wenst niet mee te werken aan de door ons bestuurvoorgestelde wijzigingen van de statuten die het mogelijk zouden maken dat het Sociaal Fonds een onafhankelijke koers zou kunnen varen.
– er wordt weinig tot geen medewerking verleend als wij binnen de kring van de verenigingnieuwe donateurs trachten te werven.
– ons bestuur en de rapporteurs zijn van mening dat uit de dagelijkse praktijk blijkt dat er wel degelijk een functie is voor de doelstellingen van de stichting.
– veel aanvragen voor ondersteuning worden rechtstreeks ingediend door betrokkenen of worden bemiddeld door instellingen buiten uw vereniging,
– regelmatig zijn aanvragen afkomstig van oud mariniers die geen lid van de vereniging zijn.
Hieruit heeft ons bestuur de conclusie getrokken dat de vrees bestaat dat in de toekomst de belangen van alle oud mariniers die in behoeftige omstandigheden zijn gekomen niet voldoende zijn gewaarborgd als onze huidige activiteiten onder de vlag van de vereniging Contact Oud Mariniers worden voortgezet. Door ons bestuur is om die reden een nieuwe stichting opgericht met dezelfde doelstelling die deze activiteiten zal continueren los van de vereniging. Het werkkapitaal van de nieuwe stichting is afkomstig van het vermogen van onze stichting die naast de nieuwe zal blijven bestaan.
Het spijt ons dat wij deze stap hebben moeten zetten maar gezien de beleidswijziging van de vereniging alsmede de starheid en de financiële onbetrouwbaarheid van het Dagelijks Bestuur was deze onvermijdelijk.”

2.6. Op 30 december 2011 heeft [X] c.s. een stichting opgericht onder de naam Stichting Sociaal Fonds voor Oud Mariniers. De doelstelling van deze stichting is (min of meer) gelijk aan die van SSF COM. Bestuurders zijn eisers in conventie sub 2, 3, 4 en 6.

2.7. Bij (aangetekende) brief d.d. 29 maart 2012 heeft mr. Kluyver namens (het Dagelijks Bestuur van) Vereniging COM, onder verwijzing naar een eerdere (aangetekende) brief d.d. 17 februari 2012 en een rectificatiebrief d.d. 2 maart 2012 van zijn hand, waarop niet is gereageerd door de geadresseerden, aan [X] c.s. en SSF COM bericht dat (het DagelijksBestuur van) Vereniging COM, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 aanhef en lid 6 sub f van de statuten van SSF COM, op 27 maart 2012 heeft besloten [X] c.s. als bestuur van SSF COM te ontslaan (hierna ook: het ontslagbesluit).
Namens [X] c.s. en SSF COM is bij brief d.d. 20 april 2012 van mr. Mulder daarop afwijzend gereageerd.

2.8. In gemelde brief d.d. 17 februari 2012 van mr. Kluyver namens Vereniging COM verzonden aan [X] c.s. en SSF COM staat, voor zover thans relevant, het volgende vermeld:

“(…)
Zeer recent hebt u bij brief d.d. 8 februari jl. laten weten, dat u het vermogen van uw stichting zal overdragen aan een nieuwe stichting, die soortgelijke activiteiten als van uw stichting zal ondernemen maar dan los van cliënte. Daarvoor kan cliënte uiteraard geen toestemming verlenen en zo’n besluit is daarnaast lijnrecht in strijd met de doelstellingen van uw stichting. Een dergelijke overdracht van het vermogen is te kwalificeren als een onrechtmatige onttrekking van gelden aan uw stichting.

Vanwege de overduidelijke schending van de doelstellingen van de stichting, van de bestemming van de schenkingen van cliënte en het gegeven, zoals hieronder uiteengezet, dat u de iure niet (meer) als bestuurders van de stichting kunt worden aangemerkt, kunt u ook persoonlijk aansprakelijk worden gehouden voor de gevolgen van de overdracht van het vermogen aan een andere stichting.

Bij deze verzoek ik u – en zo nodig sommeer ik u daartoe – binnen zeven dagen na heden aan mij te bevestigen, dat u geen uitvoering zult geven aan het voornemen om het vermogen van de Stichting Sociaal Fonds Contact Oud Mariniers over te dragen aan een andere stichting of rechtspersoon en dat het vermogen in uw stichting vooralsnog onaangetast blijft totdat de discussie over uw bestuurderschap is opgelost.
Mocht deze bevestiging niet tijdig worden verkregen, heb ik opdracht uw stichting en de bestuursleden persoonlijk te dagvaarden in kort geding.

In de tweede plaats zijn al geruime tijd bezwaren geuit tegen de benoeming van de huidige bestuursleden van uw stichting. Volgens uw statuten kunnen bestuursleden worden benoemd door alleen het dagelijks bestuur van cliënte. Dat geldt ook voor herbenoemingen na afloop van een zittingsperiode van vijf jaar dan wel volgens een rooster van aftreden.
De statuten van uw stichting zijn in de wijze van benoeming en aftreden volstrekt duidelijk.
Geen van uw bestuursleden is rechtsgeldig benoemd danwel herbenoemd.
Namens cliënte verzoek ik u mij binnen eveneens zeven dagen na heden te bevestigen, dat u vrijwillig medewerking zult verlenen aan uw aftreden als bestuurslid van de Stichting Sociaal Fonds Contact Oud Mariniers.
De klemmendheid van dit verzoek is mede veroorzaakt door uw voorgenomen besluit om het vermogen van de stichting naar een andere stichting over te hevelen, dat door alle bestuursleden is ondertekend.
Terstond na uw aftreden zal cliënte voorzien in de benoeming van nieuwe bestuursleden van uw stichting.
Mocht u aan dit verzoek geen gehoor willen geven, heb ik opdracht van cliënte bij de rechtbank een verzoek in te dienen tot uw aller ontslag, vergezeld van een verzoek tot benoeming van nieuwe bestuursleden.
(…)”.

2.9. In gemelde brief d.d. 29 maart 2012 staat, voor zover thans relevant, het volgende vermeld:

“Namens de Vereniging Contact Oud-Mariniers heb ik u op 17 februari en 2 maart jl. een brief gezonden met het verzoek binnen een week te bevestigen, dat geen uitvoering zal worden gegeven aan het voornemen om het vermogen van de Stichting Sociaal Fonds Contact Oud-Mariniers (SSF COM) over te dragen aan een andere stichting of rechtspersoon en dat het vermogen in die stichting vooralsnog onaangetast blijft totdat de discussie over uw bestuurderschap is opgelost. Tevens is u verzocht te bevestigen, dat u vrijwillig medewerking zult verlenen aan uw aftreden als bestuurslid van de Stichting Sociaal Fonds Contact Oud-Mariniers. Op mijn brieven d.d. 17 februari en 2 maart jl. is geen enkele reactie van u verkregen.

Nu geen enkele reactie van u is vernomen, is besloten tot een rechtstreeks ontslag van alle bestuursleden van het SSF COM in plaats van de eerder aangekondigde procedure bij de rechtbank te volgen.

Het dagelijks bestuur van de Vereniging Contact Oud-Mariniers heeft zich over de ontstane situatie beraden en op 27 maart jl. besloten u allen als bestuursleden met onmiddellijke ingang te ontslaan. Het dagelijks betuur van cliënte heeft volgens de statuten van de Stichting Sociaal Fonds Contact Oud-Mariniers daartoe het recht (zie artikel 4 lid 6 sub f).
Bij deze wordt u derhalve namens het dagelijks bestuur van de Vereniging Contact Oud-Mariniers medegedeeld, dat u met onmiddellijke ingang van heden bent ontslagen als bestuurder van de Stichting Sociaal Fonds Contact Oud-Mariniers.
De reden van het ontslag is gelegen in het feit, dat u allen op geen enkele wijze hebt gereageerd op mijn brieven d.d. 17 februari en 2 maart jl., waarin nog een laatste poging is ondernomen om in onderling overleg tot een oplossing te komen over behoud van het vermogen van het SSF COM en over een vrijwillig aftreden van het voltallige bestuur.
(…)”.

2.10. Tot 27 maart 2012 stond als bestuur van SSF COM in het handelsregister van de Kamer van Koophandel Rotterdam ingeschreven [X] c.s.
Op 20 april 2012 is zijdens Vereniging COM een wijziging in het handelsregister doorgevoerd, inhoudende dat per 27 maart 2012 het bestuur van SSF COM gevormd wordt door de [Y] c.s ( [Z], [Q], [W] en [A] (hierna – in mannelijk enkelvoud -: [Y] c.s.) en dat [Y] c.s. gezamenlijk bevoegd is SSF COM te vertegenwoordigen. Tegen deze wijziging is van de zijde van [X] c.s. bij de Kamer van Koophandel bezwaar gemaakt.

2.11. Vereniging COM heeft een website: www.contactoudmariniers.com. Vereniging COM heeft een ledenblad genaamd ‘Houwe Zo’.

3. Het incidentele geschil en de beoordeling daarvan
3.1. SSF COM heeft bij incidentele conclusie gevorderd te worden toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van Vereniging COM en heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen in conventie en tot toewijzing van de vordering in reconventie in de hoofdzaak. Ter zitting heeft SSF COM daarnaast (subsidiair) gevraagd te mogen tussenkomen in dit geding.

3.2. [X] c.s. heeft tegen deze incidentele vorderingen bezwaar gemaakt en geconcludeerd tot afwijzing daarvan. Gelet op de rechtspositie van SSF COM als eiseres in het incident kan zij niet ook als verweerster in het incident worden aangemerkt. Dit is reeds in de kop van dit vonnis tot uitdrukking gebracht.

3.3. Vereniging COM ondersteunt de incidentele vordering van SSF COM tot voeging, alsmede haar deelname in het verweer in conventie en in de vordering in reconventie in de hoofdzaak. Tegen de subsidiair ingestelde incidentele vordering tot tussenkomst heeft Vereniging COM geen verweer gevoerd.

3.4. De voorzieningenrechter heeft, met inachtneming van het door partijen over en weer gestelde, ter terechtzitting als volgt overwogen en beslist.
Tussenkomst

3.5. Gelet op het bepaalde in artikel 7.2 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel/familie dient een partij die een incidentele vordering wenst in te stellen, de vordering en de gronden daarvan zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 24 uur vóór de terechtzitting, schriftelijk mede te delen aan de wederpartij, aan eventuele overige partijen en aan de voorzieningenrechter. Artikel 7.3 van het Procesreglement bepaalt bovendien dat een dergelijke vordering op schrift dient te worden gesteld – immers, volstrekt duidelijk dient te zijn hoe de vordering precies luidt – en dat deze ter terechtzitting wordt ingediend.

Nu SSF COM pas ter zitting (en niet al voorafgaand aan de zitting) en enkel mondeling kenbaar heeft gemaakt een incidentele subsidiaire vordering tot tussenkomst te willen instellen, zonder deze op schrift te hebben gesteld en zonder nadere (schriftelijke) onderbouwing van de gronden daarvan, handelt zij in strijd met een goede procesorde. Bovendien heeft [X] c.s. tegen de tussenkomst bezwaar gemaakt. De door SSF COM (subsidiair) gevorderde tussenkomst wordt daarom niet toegestaan. Dat heeft tot gevolg dat SSF COM niet als zelfstandige partij in de reconventie kan optreden, zoals mr. Kluyver kennelijk voorstaat (zie zijn pleitnota).

Voeging

3.6. SSF COM heeft voor wat betreft het instellen van haar incidentele vordering tot voeging voldaan aan de eisen die het Procesreglement in artikel 7 stelt.

3.7. Om te kunnen worden toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van Vereniging COM is voldoende dat een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde de derde (SSF COM) zich voegt, de rechtspositie van de derde nadelig kan beïnvloeden.

Van belang bij de beoordeling van de incidentele vordering tot voeging is dat uit de als productie 3 door [X] c.s. overgelegde uittreksels van de inschrijving in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel Rotterdam blijkt dat [X] c.s. met ingang van 27 maart 2012 (datum registratie 20 april 2012) niet langer meer als bestuurder fungeert van SSF COM, doch dat per die datum als bestuurder van SSF COM [Y] c.s. in functie is getreden. Aangenomen mag dan vooralsnog worden dat [Y] c.s. bevoegd is SSF COM (gezamenlijk) te vertegenwoordigen en haar te laten voorzien van rechtsbijstand. [Y] c.s. wordt tot dusver geacht als bevoegd vertegenwoordiger van SSF COM op te treden. Klaarblijkelijk heeft [Y] c.s. de advocaat vanVereniging COM opdracht gegeven om SSF COM in rechte te vertegenwoordigen. Gezien de inleidende dagvaarding in de hoofdzaak moet ervan uitgegaan worden dat een dergelijke opdracht door [Y] c.s. niet aan mr. Mulder is verleend, maar dat de opdracht aan haar afkomstig was van [X] c.s. SSF COM kan derhalve niet (ook) hebben te gelden als eiseres in conventie in de hoofdzaak.

Nu in de hoofdzaak in conventie (onder meer) beoordeeld zal moeten worden of het door het Dagelijks Bestuur van Vereniging COM genomen ontslagbesluit van [X] c.s. rechtsgeldig is genomen en of [Y] c.s. (met ingang van 27 maart 2012) het bevoegde bestuur van SSF COM geacht kan worden te zijn en een negatieve beslissing daarop de rechtspositie van SSF COM nadelig kan beïnvloeden (zij fungeert dan bij de gratie van een onbevoegd bestuur) is voldoende aannemelijk geworden dat SSF COM een eigen belang heeft bij (afwijzing van) de vorderingen in conventie in de hoofdzaak. Bij een beslissing op de vordering van VerenigingCOM in reconventie strekkende tot afgifte van recente administratie en bescheiden van SSF COM zelf kan, logischerwijs, eveneens een eigen belang van SSF COM worden aangenomen.

3.8. De voorzieningenrechter heeft SSF COM derhalve toegelaten zich te voegen in de procedure in conventie en in reconventie in de hoofdzaak aan de zijde van Vereniging COM, nu ook de bij kort geding vereiste spoed en de goede procesorde hieronder niet lijden.

Voorts

3.9. Voor de vorderingen in reconventie in de hoofdzaak heeft het hiervoor overwogene tot gevolg dat SSF COM niet ook, naast de ondersteuning van Vereniging COM in haar vorderingen als eiseres in reconventie, (mede) als verweerster in reconventie kan worden aangemerkt.
Voorts vloeit uit de beslissing dat SSF COM wordt toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van Vereniging COM voort dat zij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vorderingen in conventie in de hoofdzaak die zij mede heeft ingesteld jegens Vereniging COM, zoals hierna onder 6.1 ook aan de orde zal komen.
Het voorgaande is reeds in de kop van dit vonnis en de beschrijving van de vorderingen in conventie en in reconventie tot uitdrukking gebracht.

Proceskosten

3.10. De voorzieningenrechter ziet aanleiding de proceskosten in het incident te compenseren op de wijze als hierna in het dictum vermeld.

4. Het geschil in conventie in de hoofdzaak

4.1. [X] c.s. vordert (zakelijk weergegeven) bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om VerenigingCOM, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag (een deel van de dag daaronder begrepen) dat Vereniging COM in gebreke is geheel of ten dele aan het te dezen te wijzen vonnis te voldoen, alsmede voor iedere dag (een deel van de dag daaronder begrepen) dat daarmee in gebreke wordt gebleven:
1. te verbieden uitvoering te geven aan het ontslagbesluit;
2. te verbieden het ontslag (verder) openbaar te maken;
3. te gebieden de tekst van de website van Vereniging COM daar waar melding wordt gemaakt van [Y] c.s. als bestuur van SSF COM binnen twee dagen na dag-tekening van het door de voorzieningenrechter te wijzen vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, alsmede te verbieden melding te maken in ‘Houwe Zo’ of elders of anderszins van het ontslag en/of van een wijziging in de bestuurssamenstelling en/of van enig ander bericht ten aanzien van SSF COM, met uitzondering van aangeleverde stukken door SSF COM en vermelding van [X] c.s. (zoals gebruikelijk) in de colofon;
4. te gebieden, zoals te doen gebruikelijk, medewerking te verlenen aan:
a. plaatsing c.q. toelating van advertenties van SSF COM in ‘Houwe Zo’ voor het werven van donateurs;
b. inbinding van een flyer met hetzelfde doel, althans toelating daarvan;
c. plaatsing c.q. toelating stukje in ‘Houwe Zo’ over activiteiten van SSF COM;
d. plaatsing c.q. toelating aankondigingen van SSF COM om haar (meer) bekendheid te geven onder de nieuwe leden;
e. toelating van een stand van SSF COM bij de stand ter zake van Werving Oud Mariniers tijdens militaire bijeenkomsten;
5. te gebieden binnen twee dagen na dagtekening van het door de voorzieningenrechter te wijzen vonnis de uitschrijving in het Handelsregister van de bestuurders (Nb. [X] c.s., opm. vzr) ongedaan te maken;
6. te gebieden binnen twee dagen na dagtekening van het door de voorzieningenrechter te wijzen vonnis de inschrijving in het Handelsregister van [Y] c.s. ongedaan te maken;
7. te gebieden binnen zeven dagen na dagtekening van het door de voorzieningenrechter te wijzen vonnis de leden van Vereniging COM en eventuele relaties te informeren dat de bestuurders niet zijn ontslagen, indien en voor zover die leden en relaties reeds geïnfor-meerd waren over dat ontslag, met kopie aan SSF COM;
8. te veroordelen in de kosten van dit geding.

4.2. Vereniging COM voert verweer.

4.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5. Het geschil in reconventie in de hoofdzaak

5.1. Vereniging COM vordert (zakelijk weergegeven) bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, (ieder van) [X] c.s. hoofdelijk te veroordelen om:
1. binnen twee dagen na betekening van het ten dezen te wijzen vonnis de volgende bescheiden te verstrekken door middel van afgifte ten kantore van KBS Advocaten N.V. te Utrecht aan de Ramstraat 31-33:
a. notulen van bestuursvergaderingen van SSF COM in de jaren 2011 en 2012;
b. gewisselde correspondentie (brieven, faxen en e-mailberichten) met verzoekers voor bijstand in de jaren 2011 en 2012;
c. de gevoerde financiële administratie over de jaren 2011 en 2012, met inbegrip van bankafschriften van de aan SSF COM toebehorende bankrekeningen;
d. op schrift of digitaal vastgelegde afspraken met derden, welke in 2012 of daarna van kracht zijn;
e. al het overige dat zich in de administratie resp. het archief van SSF COM bevindt met betrekking tot het hiervoor sub a tot en met d gevorderde,
2. althans een voorziening te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, teneinde de continuïteit van de activiteiten van SSF COM zoveel mogelijk zeker te stellen;
3. zulks op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [X] c.s. daarmee in gebreke is;
4. met veroordeling van [X] c.s. in de kosten van het geding in reconventie.

5.2. [X] c.s. voert verweer.

5.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6. De beoordeling in conventie in de hoofdzaak
Ontvankelijkheid

6.1. In het verlengde van de ter zitting gegeven beslissing in het incident tot voeging zal SSF COM als eiseres in conventie sub 1 in de hoofdzaak niet worden ontvangen in de door haar – mede – jegens Vereniging COM ingestelde vorderingen in conventie.

Spoedeisend belang

6.2. Het spoedeisend belang van [X] c.s. bij zijn vorderingen volgt uit de aard van die vorderingen. Bovendien hebben Vereniging COM en met haar ook SSF COM het spoedeisend belang niet (voldoende gemotiveerd) betwist.

Grondslag van de vorderingen

6.3. [X] c.s. heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat Vereniging COM jegens hem (op de eerste plaats) onrechtmatig heeft gehandeld door [X] c.s. als bestuur van SSF COM te ontslaan, terwijl het Dagelijks Bestuur van Vereniging COM geen bevoegdheid tot ontslag had, althans dat de ingeroepen bevoegdheid niet rechtsgeldig is, wegens strijd met het bepaalde in artikel 2:285 lid 1 BW. In de visie van [X] c.s. fungeert het Dagelijks Bestuur van Vereniging COM feitelijk als ledenvergadering van SSF COM. Dit is in strijd met het voor de stichting geldende ledenverbod. (Het Dagelijks Bestuur van) Vereniging COM heeft derhalve in strijd met de wet gehandeld. Het ontslagbesluit is dan ook nietig. Vereniging COM is bovendien rauwelijks overgegaan tot ontslag met onmiddellijke ingang van [X] c.s., terwijl in de eerdere brieven van haar raadsman een ontslagprocedure (ex artikel 2:298 BW) via de rechtbank werd aangekondigd. Daarnaast zijn geen geldige en gewichtige redenen voor het ontslag gegeven. (Het Dagelijks Bestuur van) Vereniging COM heeft ook nimmer een inhoudelijke klacht over het functioneren van [X] c.s. geuit. Met deze handelwijze belemmert (het Dagelijks Bestuur van) Vereniging COM naar de mening van [X] c.s. de werkzaamheden van SSF COM en brengt zij aan de eer en goede naam van SSF COM en van een ieder van [X] c.s. schade toe. Daarbij betoogt [X] c.s. nog dat, hoewel Vereniging COM bepaalde bevoegdheden toegekend heeft gekregen, dit niet betekent dat Vereniging COM het beleid van SSF COM kan of mag bepalen; het bepalen van beleid binnen SSF COM is nog altijd voorbehouden aan het (zelfstandige)bestuur van SSF COM. In de visie van [X] c.s. heeft het Dagelijks Bestuur van Vereniging COM een ‘coup’ willen plegen, waarbij op basis van uitsluitend (onjuiste) formalistische grondslagen en op onzorgvuldige wijze tot het ontslag van [X] c.s. is gekomen. Bij [X] c.s. bestaat de vrees dat de reden hiervoor is dat het Dagelijks Bestuur van Vereniging COM SSF COM wenst te ontbinden om daarna de middelen van SSF COM over te maken aan Vereniging COM.

Beoordeling van de materiële geschilpunten

6.4. De kernvraag die in dit kort geding (vooruitlopend op een beslissing in een eventuele bodemprocedure) beantwoord moet worden is of het Dagelijks Bestuur van Vereniging COM rechtsgeldig en op juiste gronden het besluit tot ontslag van [X] c.s. als bestuurder van SSF COM heeft genomen en kunnen nemen en daarmee of dit besluit rechtsgevolg heeft gesorteerd.
Ledenverbod in de zin van artikel 2:285 lid 1 BW

6.5. De wet bepaalt in artikel 2:285 lid 1 BW dat de stichting geen leden kent. Van leden in de zin van deze bepaling is slechts sprake indien de stichting aldus is geconstrueerd dat zij een orgaan heeft dat op één lijn is te stellen met de ledenvergadering van een verenging en dat de bevoegdheden heeft, welke voor de ledenvergadering gebruikelijk zijn. Indien de statuten een of meer personen de bevoegdheid geven in de vervulling van ledige plaatsen in organen van de stichting te voorzien, wordt zij niet uit dien hoofde aangemerkt leden te hebben (artikel 2:285 lid 2 BW). De voorzieningenrechter neemt in beginsel aan, hoewel daarover in de rechtsliteratuur verschillend wordt gedacht, dat zeggenschapsrechten (zoals benoeming en ontslag) die aan een of meer personen zijn toegekend geen ‘lidmaatschap’ impliceren.

6.6. [X] c.s. heeft niet weersproken dat krachtens de statuten van SSF COM aan het Dagelijks Bestuur van Vereniging COM (o.a.) de bevoegdheid toekomt leden van het bestuur van SSF COM om gewichtige redenen te ontslaan (zie artikel 4 aanhef en lid 6 sub f). Deze en andere (goedkeurings-)bevoegdheden (zie artikel 4 leden 1 en 2, artikel 8 lid 5, artikel 9 lid 1 en artikel 10 leden 1, 3 en 4 van de statuten) die zijn toegekend aan het Dagelijks Bestuur van Vereniging COM zijn neergelegd in een akte van statutenwijziging daterend uit 1996, welke akte is opgesteld en gepasseerd door een notaris en welke statuten sindsdien ongewijzigd gelding hebben en ook zo gehanteerd moeten zijn door SSF COM en het Dagelijks Bestuur van Vereniging COM.

6.7. Op het eerste gezicht kan enkel op basis van deze statuten uit 1996 niet aannemelijk worden geacht dat in het bijzonder de gemelde statutaire bevoegdheid tot ontslag ten aanzien van bestuursleden van SSF COM – welke bevoegdheid voor de beoordeling in dit kort geding centraal staat (en vooralsnog niet ook de rechtsgeldigheid van de benoeming van [X] c.s. destijds als bestuurder; dat die benoeming een (rechtsgeldig) gegeven is neemt de voorzieningenrechter vooralsnog gevoeglijk aan) – op gespannen voet staat met het in artikel 2:285 lid 1 BW genoemde ledenverbod. [X] c.s. heeft dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldoende geconcretiseerd gesteld en met stukken onderbouwd, terwijl Vereniging COM en, met Vereniging COM, ook SSF COM dit hebben betwist.
Indien al geoordeeld zou moeten worden dat andere statutaire bepalingen (elk afzonderlijk dan wel in samenhang bezien (al dan niet in het verband met de statutaire bepaling tot ontslag om gewichtige redenen) aan het Dagelijks Bestuur van Vereniging COM bevoegdheden zouden geven die wel een overtreding van het ledenverbod inhouden, geldt dat de sanctie op overtreding van het ledenverbod niet is nietigheid van de stichting (of zoals [X] c.s. heeft betoogd nietigheid van slechts de statutaire bevoegdheidsbepalingen van het DagelijksBestuur van Vereniging COM), maar ontbinding door de rechtbank (artikel 2:21 BW). Indien en voor zover er sprake zou zijn van een ingediend verzoek tot ontbinding van SSF COM als stichting geldt dat SSF COM, zolang er niet onherroepelijk door de rechtbank is beslist op een dergelijk verzoek, rechtsgeldig deelneemt aan het rechtsverkeer en dat het Dagelijks Bestuurvan Vereniging COM de haar in de statuten van SSF COM gegeven bevoegdheden tot dat moment mag blijven verrichten. Overigens is gesteld noch gebleken dat dit punt eerder dan in het kader van deze procedure tussen partijen aan de orde is geweest. Dat kennelijk reeds jarenlang discussie tussen betrokkenen bestaat over de inhoud en feitelijke uitvoering van de statuten van SSF COM doet vooralsnog niet aan het hiervoor overwogene af.

Gewichtige redenen voor het ontslag

6.8. In artikel 4 aanhef en lid 6 sub f van de statuten van SSF COM is bepaald dat “Een bestuurslid defungeert (…) door zijn ontslag, verleend door het benoemende dagelijks bestuurom gewichtige redenen”.
Blijkens lid 2 van dat artikel is het Dagelijks Bestuur van Vereniging COM het benoemende dagelijks bestuur. Voorshands is de voorzieningenrechter van oordeel dat Vereniging COM door in de hiervoor onder 2.9 deels geciteerde brief d.d. 29 maart 2012, waarin het ontslagbesluit van [X] c.s. aan hem is medegedeeld, te verwijzen naar de inhoud van met name de brief d.d. 17 februari 2012 (zie hiervoor onder 2.8) de redenen die Vereniging COM als gewichtig aanmerkt en die zij ten grondslag legt aan het ontslag van [X] c.s. genoegzaam kenbaar zijn gemaakt. Van een plotseling en ongemotiveerd besluit is geen sprake. Als voldoende gerechtvaardigde gewichtige reden dient voorshands in het bijzonder aangemerkt te worden de omstandigheid dat [X] c.s. namens SSF COM aan Vereniging COM bij brief d.d. 8 februari 2012 (zie hiervoor onder 2.5) heeft laten weten een nieuwe stichting te hebben opgericht en dat het werkkapitaal van die stichting afkomstig is van het vermogen van “onze stichting” (SSF COM, opm. vzr). Dit raakt rechtstreeks het bestaansrecht van SSF COM. Gebleken is dat [X] c.s., los van Vereniging COM, op 30 december 2011 daadwerkelijk tot de oprichting van een nieuwe stichting is overgegaan. De ter zitting gegeven weliswaar aannemelijk te achten toelichting dat het (na voortschrijdend inzicht van [X] c.s., althans nadat hij zich had voorzien van rechtsbijstand) uiteindelijk niet tot vermogensoverheveling is gekomen en dat ook geen wijzigingen zijn doorgevoerd ten aanzien van de bankrekening van SSF COM bij ABN AMRO/Mees Pierson doet aan het voorgaande niet af. Niet bestreden is dat pas na de brief d.d. 29 maart 2012 jegens Vereniging COM is bevestigd dat daartoe van de zijde van [X] c.s. niet is/zal worden overgegaan.

6.9. In de rechtsverhouding tussen [X] c.s. en Vereniging COM, waarin sprake was van een onbezoldigd bestuur van [X] c.s. in SSF COM en waarin in de statuten van SSF COM niet is voorzien in formaliteiten en termijnen voor het ontslag op grond van gewichtige redenen, terwijl daarnaast niet expliciet gesteld en voorshands evenmin aannemelijk is dat sprake is van strijdigheid met de wet bij het nemen van het ontslagbesluit, kan in het kader van dit kort geding niet geoordeeld worden dat, mede gelet op het reeds gedurende lange tijd bestaande debat tussen partijen, sprake is van een rauwelijks door Vereniging COM genomen ontslagbesluit, zoals door [X] c.s. is betoogd. Dit geldt ook ondanks dat eerder zou zijn aangekondigd dat Vereniging COM een ontslagprocedure bij de rechtbank zou entameren; immers, een reactie op de brieven d.d. 17 februari en 2 maart 2012 bleef geheel uit (dit is onweersproken gesteld), terwijl tegelijkertijd de (eerdere dan wel latere) ontvangst van deze brieven door een ieder van [X] c.s. niet in geschil lijkt. Niet aannemelijk is dat in onvoldoende mate sprake is geweest van hoor en wederhoor, ook niet op het specifieke punt van het ontslag, nu, zoals [X] c.s. zelf ook stelt, de discussie over de te volgen koers en aanverwante zaken in SSF COM al jaren bestaat en er voorts bijna 1,5 maand gelegen is tussen de brieven d.d. 17 februari 2012 en 29 maart 2012. Nu de brief d.d. 8 februari 2012 door allen van [X] c.s. is ondertekend heeft het ontslagbesluit betrekking op alle (voormalig) bestuurders, vooralsnog zonder onderscheid naar persoon en functie. Het beroep van [X] c.s. op het bepaalde in artikel 2:8 BW mag hem daarbij niet baten. Het ligt in het onderhavige geval voorts redelijkerwijs niet voor de hand dat de weg van artikel 2:298 BW als eerste door het Dagelijks Bestuur van Vereniging COM bewandeld had moeten worden, nu Vereniging COM heeft aangegeven rekening te hebben willen houden met de eventuele toekomstige belangen van [X] c.s., zulks gelet op het bepaalde in artikel 2:298 lid 3 BW.

6.10. Vooralsnog dient er dan ook vanuit gegaan te worden dat het op 27 maart 2012 genomen ontslagbesluit geldend is en dat [Y] c.s. als bestuur van SSF COM geldig door het Dagelijks Bestuur van Vereniging COM is benoemd. Dit leidt ertoe dat de vordering die ertoe strekt Vereniging COM te verbieden uitvoering te geven aan het ontslagbesluit zal worden afgewezen. Reeds in het verlengde daarvan, althans bij gebrek aan belang (ten aanzien van de vordering weergegeven onder 3.1 sub 4), moeten de hiervoor onder 3.1 sub 2 tot en met 7 weergegeven vorderingen eveneens worden afgewezen. Met de vermelding van het ontslag van [X] c.s./de benoeming van [Y] c.s. als bestuurder van SSF COM op de website van Vereniging COM en in het ledenblad ‘Houwe Zo’ is er, indien en voor zover [X] c.s. dit heeft willen betogen, gelet op het voorshands geldig genomen ontslagbesluit, geen sprake van dat de inhoud en de strekking van de vermeldingen onrechtmatig van aard zouden zijn, althans is de onrechtmatigheid daarvan betwist door Vereniging COM.

6.11. De voorzieningenrechter acht het volgende nog van belang om op te merken. Niet in geschil tussen partijen lijkt te zijn dat de leidraad in de rechtsverhouding tussen partijen is het geven van uitvoering aan de sociale doelstelling van SSF COM ten behoeve van de doelgroep. Niet aannemelijk is dat het door [Y] c.s. te voeren bestuur in SSF COM in hoofdlijnen en in oogmerk afwijkend zal zijn van dat van [X] c.s. en dat [Y] c.s. niet zelfstandig, doch afhankelijk van Vereniging COM, zal opereren. Van (andere) feiten en/of omstandigheden op grond waarvan het huidige bestuur niet zou kunnen aanblijven is niet gebleken noch zijn deze concreet en met stukken onderbouwd gesteld. In het kader van de sociale doelstelling van SSF COM en haar doelgroep acht de voorzieningenrechter het raadzaam dat partijen de effecten van de onderhavige beslissing zullen bevriezen door, al dan niet onder begeleiding van een mediator, in constructief overleg te treden. Partijen blijven anders immers in de impasse verkeren waarin zij zich – al langere tijd – bevinden (naar verwachting van de voorzieningenrechter was dit overigens niet anders geweest als de vorderingen zouden zijn toegewezen). Indien partijen in staat zijn met neutrale en redelijke blik dit overleg in te gaan (van hen kan en mag dit verwacht worden) en te spreken over de definitief te varen koers in SSF COM (en daarmee samenhangend mogelijk een statutenwijziging), zal de continuïteit van het onder waarborgen verlenen van (financiële) steun aan oud-mariniers en/of hun nabestaanden, al dan niet via SSF COM, geborgd lijken te zijn.

Proceskosten

6.12. [X] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De (totale) kosten aan de zijde van Vereniging COM en de gevoegde partij SSF COM worden begroot op:
– griffierecht € 575,00
– salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.391,00

7. De beoordeling in reconventie in de hoofdzaak
Geschikt voor behandeling in kort geding?

7.1. Indien en voor zover [X] c.s. ter zitting (zie punten 15 en 16 van de pleitaantekeningen van mr. Mulder) heeft willen betogen dat de onderhavige zaak in reconventie te ingewikkeld is om in kort geding te worden behandeld, volgt de voorzieningenrechter dit standpunt niet. Zowel vanuit feitelijk als juridisch oogpunt is het thans voorliggende reconventionele geschil niet dusdanig ingewikkeld en omvangrijk te achten dat beslechting daarvan in kort geding niet mogelijk is.

Beoordeling van het materiële geschilpunt

7.2. De vordering in reconventie richt zich tegen [X] c.s. Vereniging COM vraagt – op vennootschapsrechtelijke gronden, teneinde [Y] c.s. in staat te stellen zijn bestuurlijke taken uit te voeren, – afgifte van de (financiële) administratie van SSF COM over de jaren 2011 en 2012. Het spoedeisend belang daarbij volgt reeds uit de aard van de vordering, waarbij mede de termijnen genoemd in artikel 8 van de statuten van SSF COM in aanmerking zijn genomen.

Als uitgangspunt moet gelden dat een vennootschap eigenaar is van haar eigen boeken, administratie en aanpalende stukken. In beginsel is het vragen van afgifte van deze stukken dus voorbehouden aan de vennootschap zelf en haar bestuurders. SSF COM noch het zittende bestuur heeft daartoe evenwel een (zelfstandige) vordering ingesteld. Immers, SSF COM is in dit geding slechts toegelaten om zich te voegen aan de zijde van Vereniging COM, hetgeen inhoudt dat zij Vereniging COM ondersteunt en niet dat zij een zelfstandig vorderingsrecht geldend heeft gemaakt.
Blijkens artikel 8 leden 3 en 5 van de statuten van SSF COM dient het bestuur van SSF COM de door dit bestuur op te stellen balans en de staat van baten en lasten op te maken en op papier te stellen, waarna deze aan het Dagelijks Bestuur van Vereniging COM dienen te worden gestuurd ter goedkeuring. Dit op grond van de statuten bestaande recht tot goedkeuring van financiële stukken van SSF COM door Vereniging COM en daarmee (min of meer) op inzage in die stukken is aan te merken als een afgeleid recht (van het bepaalde in artikel 8 lid 2 van de statuten, zie voorts artikel 2:10 BW) dat thans te weinig is om de vordering tot afgifte toe te wijzen.

Proceskosten

7.3. Vereniging COM en SSF COM zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [X] c.s. worden, gelet op de samenhang die bestaat tussen de vorderingen in conventie en in reconventie in de hoofdzaak, begroot op:
– salaris advocaat € 408,00 (factor 0,5 × tarief € 816,00)
-Totaal € 408,00

8. De beslissing
De voorzieningenrechter

in het incident

8.1. laat SSF COM als gevoegde partij toe aan de zijde van Vereniging COM,

8.2. compenseert de kosten van de procedure in het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

8.3. wijst het meer of anders gevorderde af,

in conventie in de hoofdzaak
8.4. verklaart SSF COM niet-ontvankelijk in haar vorderingen jegens Vereniging COM,

8.5. wijst de vorderingen van [X] c.s. af,

8.6. veroordeelt [X] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Vereniging COM en SSF COM tot op heden begroot op € 1.391,00,

8.7. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,

in reconventie in de hoofdzaak
8.8. wijst de vorderingen af,

8.9. veroordeelt Vereniging COM en SSF COM in de proceskosten, aan de zijde van [X] c.s. tot op heden begroot op € 408,00,

8.10. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Huurrecht gaat boven verenigingsrecht

Gerechtshof Amsterdam, 11 januari 2011, LJN BP5546 (Sauna Fenomeen)

“2.8 Met grief 2 stelt Sauna Fenomeen de vraag aan de orde of, kort gezegd, de huurrechtelijke aspecten van de zaak overheersen ten opzichte van de verenigingsrechtelijke aspecten. Het oordeel van de kantonrechter dat dit zo is, is juist.”

Helaas blijft het in het arrest bij deze enigszins apodictische overweging. Ik heb het arrest van de kantonrechter niet kunnen achterhalen.



ARREST 
in de zaak van: 

VERENIGING SAUNA FENOMEEN, 
t e g e n 
de vereniging VERENIGING DE BINNENPRET, 

De partijen worden hierna Sauna Fenomeen respectievelijk De Binnenpret genoemd. 

2. Beoordeling 

2.1 De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.12 een aantal feiten in deze zaak vastgesteld. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. 

2.2 Kort gezegd gaat het om het volgende. 

2.2.1 De Binnenpret exploiteert een complex van gebouwen met woningen en bedrijfsruimten. Leden van De Binnenpret zijn natuurlijke personen of rechtspersonen die in het complex woon- en/of bedrijfsruimte huren. Sauna Fenomeen is huurster van een bedrijfsruimte in het complex, waarin zij een sauna exploiteert. In de statuten (art. 5, lid 1, sub a) van De Binnenpret is bepaald dat het lidmaatschap van De Binnenpret eindigt zodra de huurovereenkomst dat met het lid is gesloten eindigt. Verder is in de statuten (art. 5, lid 2) bepaald dat opzegging van het lidmaatschap namens de vereniging door het bestuur geschiedt. 

2.2.2 Bij brief van 12 december 2004 heeft De Binnenpret de huurovereenkomst met Sauna Fenomeen per 1 juli 2005 opgezegd. Daartoe had de algemene ledenvergadering van De Binnenpret op 7 december 2004 besloten. Een door Sauna Fenomeen daarop aangespannen geding tot vernietiging van het besluit om de huurovereenkomst met Sauna Fenomeen op te zeggen, is geëindigd met het arrest van dit hof van 31 juli 2008. Hierin heeft het hof overwogen dat De Binnenpret de huurovereenkomst met Sauna Fenomeen niet had mogen opzeggen zonder ten minste enige vorm van financiële compensatie te bieden. Door dit na te laten heeft De Binnenpret gehandeld in strijd met artikel 2:8 BW en dit leidt tot het oordeel dat de rechtbank het besluit van 7 december 2004 terecht heeft vernietigd. 

2.2.3 Vervolgens heeft het bestuur van De Binnenpret tijdens haar vergadering van 18 september 2008 het besluit genomen de huurovereenkomst met Sauna Fenomeen op te zeggen tegen 1 januari 2009, nadat zij het voornemen daartoe op de ledenvergadering van 2 september 2008 had kenbaar gemaakt en de vergadering daarmee had ingestemd. Sauna Fenomeen was voor laatstgenoemde vergadering niet uitgenodigd. Bij brief van 29 september 2008 heeft het bestuur de huurovereenkomst met Sauna Fenomeen opgezegd per 1 januari 2009, onder aanbieding van een vergoeding die uiteindelijk door De Binnenpret op € 12.842,34 is bepaald. Op de ledenvergadering van De Binnenpret van 28 april 2009 is het besluit van het bestuur van 18 september 2008 in stemming gebracht en unaniem aanvaard. Sauna Fenomeen was voor deze vergadering uitgenodigd maar is niet verschenen. 
2.2.4 De Binnenpret vordert in een andere procedure, bij de kantonrechter bekend onder het rolnummer CV 09-1992, een verklaring voor recht dat de door haar aan Sauna Fenomeen ter gelegenheid van de opzegging van de huurovereenkomst tegen 1 januari 2009 aangeboden compensatie beantwoordt aan de gedachtegang van dit hof zoals verwoord in het arrest van 31 juli 2008 (hierna: de parallelle procedure). 

2.3 Sauna Fenomeen vordert een verklaring voor recht dat De Binnenpret, de ledenvergadering van De Binnenpret en het bestuur van De Binnenpret in strijd met artikel 2:8 hebben gehandeld, een verklaring voor recht dat toepassing van de wet en de statuten in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en nietigverklaring van het besluit van de vergadering van De Binnenpret van 2 september 2008 en het besluit van het bestuur van 18 september 2008. 

2.4 De kantonrechter heeft overwogen dat de uitspraak van dit hof van 31 juli 2008 niet aan een nieuwe opzegging door De Binnenpret van de huurovereenkomst met Sauna Fenomeen in de weg staat, zeker nu De Binnenpret wel financiële compensatie aanbiedt. De opzegging is niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, ook al doet de opzegging van de huurovereenkomst ook het lidmaatschap van Sauna Fenomeen eindigen. De nieuwe opzegging door De Binnenpret stuit ook niet af op het gezag van gewijsde van het arrest van 31 juli 2008. De vraag of de door De Binnenpret aangeboden compensatie voldoende is, maakt geen onderdeel uit van de onderhavige procedure aangezien deze vraag reeds door De Binnenpret aan de kantonrechter is voorgelegd in de parallelle procedure, aldus de kantonrechter. Tegen deze oordelen richten zich de grieven. 

2.5 Grief 1 strekt ten betoge dat de kantonrechter ten onrechte het door Sauna Fenomeen gevorderde niet heeft toegewezen. Volgens Sauna Fenomeen moet de kantonrechter in de parallelle procedure eerst de vraag beantwoorden of de door De Binnenpret aangeboden compensatie van € 12.842,34 voldoende is. Zolang de rechter in de parallelle procedure deze vraag niet heeft beantwoord, kan het besluit tot beëindiging van de huurovereenkomst met Sauna Fenomeen niet als geldig worden aangemerkt, aldus Sauna Fenomeen in haar toelichting op grief 1. 

2.6 Bij de beoordeling van deze grief stelt het hof het volgende voorop. De kantonrechter heeft in rechtsoverweging 10 van het vonnis de opzegging van de huurovereenkomst door De Binnenpret als ‘geldig’ aangemerkt. Dit berust op een kennelijke vergissing. Het hof leest hier dat de kantonrechter van oordeel is dat de opzegging door De Binnenpret ‘niet ongeldig’ was op de in de onderhavige procedure aan de orde zijnde gronden. 

2.7 Of de hoogte van de door De Binnenpret aangeboden vergoeding toereikend is, is niet het onderwerp van de onderhavige procedure. Dit is het onderwerp van de parallelle procedure (met rolnummer CV 09-1992). Alle andere door Sauna Fenomeen aangevoerde gronden voor de ongeldigheid van het opzeggingsbesluit zijn onderwerp van de onderhavige procedure. Nu de kantonrechter in de parallelle procedure een deskundigenbericht heeft gelast, ziet het hof geen redenen van proceseconomie om deze door de kantonrechter gemaakte keuze van de hand te wijzen. Grief 1 faalt. 

2.8 Met grief 2 stelt Sauna Fenomeen de vraag aan de orde of, kort gezegd, de huurrechtelijke aspecten van de zaak overheersen ten opzichte van de verenigingsrechtelijke aspecten. Het oordeel van de kantonrechter dat dit zo is, is juist. Het hof sluit zich aan bij de door de kantonrechter gegeven motivering en maakt deze tot de zijne. Voor zover Sauna Fenomeen met grief 2 wil betogen dat de kantonrechter onvoldoende rekening heeft gehouden met de gerechtvaardigde belangen van Sauna Fenomeen omdat in het arrest van 31 juli 2008 is overwogen dat beëindiging van de huurovereenkomst ook het einde van Sauna Fenomeen betekent, mist deze grief feitelijke grondslag. Tijdens het pleidooi heeft mr. Huet immers opgemerkt dat het vertrek van Sauna Fenomeen haar einde kan betekenen maar dat voortzetting niet onmogelijk is: “Het gegeven dat Fenomeen niet gesproken heeft over een andere locatie betekent niet dat men ophoudt te bestaan. (…) Wanneer het vertrek onvermijdelijk is, dan zal met grote gezwindheid naar een andere locatie worden omgekeken.” Gelet op al hetgeen tussen partijen tot de dag van vandaag is voorgevallen kan ook niet worden gezegd dat De Binnenpret ieder belang bij de opzegging ontbeert. Ook grief 2 faalt. 

2.9 Met grief 3 betoogt Sauna Fenomeen dat het gezag van gewijsde dat toekomt aan het arrest van het gerechtshof van 31 juli 2008 met zich brengt dat De Binnenpret de huurovereenkomst met Sauna Fenomeen niet nogmaals had mogen opzeggen. Anders dan Sauna Fenomeen bepleit stond het De Binnenpret vrij de huurovereenkomst met Sauna Fenomeen na de uitspraak van het gerechtshof van 31 juli 2008 nogmaals op te zeggen maar nu met aanbieding van een financiële vergoeding. Het gezag van gewijsde heeft slechts betrekking op hetgeen naar aanleiding van de toenmalige vordering van Sauna Fenomeen jegens De Binnenpret door het gerechtshof is beslist. Nu Sauna Fenomeen een nieuwe vordering heeft ingesteld en wel naar aanleiding van een nieuwe opzegging door De Binnenpret van de huurovereenkomst met Sauna Fenomeen, betreft dit niet de vordering waar het gerechtshof bij arrest van 31 juli 2008 op heeft beslist. Aldus wordt de nieuwe vordering van De Binnenpret niet getroffen door het gezag van gewijsde van het arrest van 31 juli 2008. Grief 3 faalt om die reden. 

2.10 Met grief 4 bestrijdt Sauna Fenomeen het oordeel van de kantonrechter dat de besluitvorming van De Binnenpret niet lijdt aan een formeel gebrek. Volgens Sauna Fenomeen was het opzeggen van de overeenkomst met haar niet een bevoegdheid van het bestuur van De Binnenpret maar berustte die bevoegdheid bij de vergadering. Het hof volgt haar niet in deze redenering. Sauna Fenomeen heeft in hoger beroep niet (meer) bestreden dat op grond van artikel 5 lid 2 van de statuten van De Binnenpret het bestuur van De Binnenpret bevoegd was om de overeenkomst met Sauna Fenomeen op te zeggen. Deze grief faalt derhalve. 

2.11 Grief 5 stelt aan de orde dat de kantonrechter ten onrechte niet is ingegaan op de vorderingen van Sauna Fenomeen afgezien van de kwestie of het besluit van (het bestuur van) De Binnenpret rechtsgeldig is genomen. Voor zover de toelichting ten betoge strekt dat de kantonrechter geen oordeel zou hebben gegeven over de automatische beëindiging van het lidmaatschap door de beëindiging van de huurovereenkomst, ziet Sauna Fenomeen over het hoofd dat dit de consequentie is van hetgeen de kantonrechter onder 6 van het vonnis waarvan beroep heeft overwogen, welke overweging reeds (tevergeefs) door grief 2 is bestreden. Voor het overige is grief 5 onvoldoende onderbouwd. Grief 5 faalt eveneens. 

3. Slotsom en kosten 

De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, met inachtneming van hetgeen het hof in rechtsoverweging 2.6 heeft overwogen. Sauna Fenomeen zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. 

4. Beslissing 

Het hof: 

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming hetgeen in rechtsoverweging 2.6 is overwogen; 

Schorsting enig bestuurder door RvT

Rb. Den Bosch, 18-6-2010, LJN BM437, Huis & Erf

Feiten

Huis en Erf is een vereniging, … Het bestuur van de vereniging wordt gevormd door de statutair directeur, aan wie in devereniging alle bevoegdheden toekomen, die niet door de wet of de statuten aan andere organen zijn opgedragen (artikel 19 van de statuten).
[de heer X] is sedert 1 januari 2006 bij Huis en Erf in dienst in de functie van statutair directeur.

Huis en Erf kent een raad van toezicht, die tot taak heeft toezicht te houden op het beleid van de statutair directeur en op de algemene gang van zaken binnen de vereniging en de met haar verbonden onderneming.

De statutair directeur wordt benoemd, geschorst en ontslagen door de raad van toezicht (artikel 20 lid 1 van de statuten).

De statuten kennen met betrekking tot schorsing van de statutair directeur de volgende bepalingen:
artikel 20 lid 2:
“De statutair directeur kan worden geschorst of ontslagen bij een besluit van de voltallige Raad van Toezicht met ten minste twee/derde van de uitgebrachte geldige stemmen. Verkeert één lid van de Raad van Toezicht in de onmogelijkheid aan deze vergadering deel te nemen, dan kan niettemin een geldig besluit worden genomen door de aanwezige leden van de raad, mits de reden van het niet aanwezig zijn van het desbetreffende lid in het besluit wordt genoemd en het besluit unaniem wordt genomen. Verkeren meerdere leden van de Raad van Toezicht in de onmogelijkheid aan deze vergadering deel te nemen, dan kan er niet tot besluitvorming worden overgegaan”.
artikel 20 lid 3:
“Blijkt ter vergadering het vereiste aantal leden om rechtsgeldige besluiten te kunnen nemen niet aanwezig te zijn, dan wordt – in afwijking van artikel 36, tweede lid, – uiterlijk binnen vijf dagen een nieuwe vergadering bijeen geroepen. Op die vergadering kan door de aanwezige leden een besluit worden genomen met ten minste twee/derde van de uitgebrachte geldige stemmen”.
artikel 20 lid 4:
“Tot schorsing of ontslag van de statutair directeur kan slechts worden besloten, nadat deze in de gelegenheid is gesteld zich tegen over de Raad van Toezicht te verklaren”.
artikel 20 lid 5:
“Een schorsing van de statutair directeur, die niet binnen drie maanden wordt gevolgd door een ontslagbesluit, vervalt door het enkele verloop van die termijn”.
artikel 20 lid 6:
“Indien de statutair directeur is geschorst, is hij niet bevoegd de in deze statuten en in het huishoudelijk reglement aan de statutair directeur toegekende bevoegdheden uit te oefenen”.
artikel 20 lid 7:
“Een besluit tot schorsing of ontslag van de statutair directeur dient onverwijld aan de betrokkene schriftelijk en gemotiveerd te worden meegedeeld”.

Wijze van totstandkoming van het schorsingsbesluit

[de heer X] heeft gesteld dat het besluit tot zijn schorsing niet rechtsgeldig tot stand is gekomen omdat op voet van artikel 20 lid 2 van de statuten een dergelijk besluit genomen moet worden door de voltallige raad van toezicht. Twee van de zeven leden waren niet aanwezig maar hadden een volmacht afgegeven aan een van de andere leden van de raad. Deze volmacht strekte tot het bijwonen van de vergadering van de raad van toezicht van 8 juni 2010 en aldaar het woord te voeren, alsmede te stemmen ten gunste van het voorstel tot schorsing van [de heer X] en de benoeming van een waarnemend statutair directeur.
[de heer X] heeft gesteld dat het op grond van artikel 17 lid 4 van de statuten niet is toegestaan bij schriftelijke volmacht of last te stemmen. Hij heeft ook aangevoerd dat geen oproep heeft plaatsgevonden voor de vergadering van 9 juni 2010 en dat de oproepingstermijn van zeven dagen niet in acht is genomen.

De kantonrechter stelt vast dat oproeping heeft plaatsgevonden tegen twee vergaderingen op 8 juni 2010 omdat voorzien was, dat de raad niet in volle samenstelling bijeen kon komen. Deze vergaderingen zijn op verzoek van [de heer X] uitgesteld tot 9 juni 2010. Dit zo zijnde kan [de heer X] er niet over klagen dat geen herhaalde oproeping voor de vergaderingen van 9 juni 2010 heeft plaatsgevonden.
De kantonrechter is vooralsnog van oordeel dat [de heer X] kan worden toegegeven dat op grond van de statuten stemmen bij volmacht niet is toegestaan, maar dat dit nog niet hoeft te betekenen dat daarmee het besluit niet rechtsgeldig is genomen. Wanneer de bij volmacht uitgebrachte stemmen worden weggedacht is er nog altijd een voldoende meerderheid om tot een geldig besluit te kunnen komen.

Ook het bezwaar van [de heer X] dat hij niet in de gelegenheid is gesteld zich voor de voltallige raad van toezicht te verklaren is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet gegrond. Artikel 20 lid 4 van de statuten schrijft voor dat hem de gelegenheid moet worden geboden zich tegenover de raad van toezicht te verklaren. Uit deze statutaire bepaling vloeit nog niet voort dat dit de volledige raad van toezicht moet zijn.

Anderzijds vloeit uit het feit dat bij één oproep zowel een eerste als een tweede vergadering is uitgeschreven voort, dat de raad van toezicht niet erg haar best heeft gedaan in volledigheid bijeen te komen voor een toch zware beslissing als de onderhavige, zoals in de statuten is voorgeschreven. Dat zij hiertoe werd genoodzaakt door spoedeisende omstandigheden is onvoldoende aannemelijk geworden. De verstoorde verhouding tussen [de heer X] en de raad van toezicht sleepte al enige maanden, de meest recente aan [de heer X] verweten handelingen vonden medio mei 2010 plaats. Niet valt in te zien dat de vergadering van de raad van toezicht niet nog enkele dagen kon worden uitgesteld totdat ten minste één van de afwezige leden uit het buitenland zou zijn teruggekeerd.
Wat hiervan zij, het antwoord op de vraag of dit moet leiden tot een formele nietigheid van het schorsingsbesluit kan vooralsnog in het midden blijven in het licht van hetgeen hierna wordt overwogen.
Motieven schorsingsbesluit

De raad van toezicht van Huis en Erf heeft zijn motieven voor de schorsing neergelegd in de bijlage bij haar brief van 4 juni 2010.

Daarin meldt de raad dat hij zich al langere tijd zorgen maakt over het functioneren van [de heer X] in relatie tot de raad van toezicht. Het zou gaan om gebrek aan transparantie, ontijdige of gebrekkige informatievoorziening en onvoldoende oog voor en acceptatie van de rol en verantwoordelijkheid van de toezichthouder, terwijl pogingen om door middel van overleg tot structurele en wederzijds aanvaardbare oplossingen te komen niets hebben opgeleverd.
Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de tot zover beschreven verwijten aan het adres van [de heer X] te vaag.

De bijlage bij de brief van 4 juni 2010 verwijst naar een aantal “specifieke kwesties, voorvallen, incidenten” en “escalatie”.

De vervolgens genoemde gang van zaken rond de door de raad van toezicht verlangde opheldering over de arbeidsvoorwaarden van [de heer X] en de gang van zaken rond diens beoordeling over 2009 kunnen naar het oordeel van de kantonrechter niet bijdragen aan de conclusie, dat voldoende zwaarwegende feiten en omstandigheden bestaan om een schorsing te kunnen rechtvaardigen. Het is de (zelfs statutaire, artikel 20 lid 8) taak van de raad van toezicht het salaris en de overige arbeidsvoorwaarden van de statutair directeur vast te stellen. De onduidelijkheden hieromtrent zijn door Huis en Erf niet concreet geduid en niet is duidelijk geworden dat [de heer X] op dit punt een verwijt kan worden gemaakt. Dat het beoordelingsgesprek over 2009 niet is afgemaakt staat vast. Onduidelijk is of dit aan de raad van toezicht dan wel aan [de heer X] te verwijten is maar wat daarvan zij, reden voor schorsing kan hierin niet gelegen zijn.

De raad van toezicht van Huis en Erf verwijt [de heer X] voorts vertrouwelijkheid, geheimhouding en instructies daaromtrent te hebben geschonden.
Kennelijk doelt de raad van toezicht op het feit, dat [de heer X] de ondernemingsraad, de minister en het personeel heeft ingelicht over de inmiddels conflictueus geworden situatie. Naar het oordeel van de kantonrechter miskent de raad van toezicht hiermee dat [de heer X] bestuurder is en dienovereenkomstige verantwoordelijkheden draagt. De situatie is niet door [de heer X] extern bekendgemaakt. Dat de verhouding tussen de statutair directeur en de raad van toezicht problematisch is geworden is iets dat voor de geïnformeerde betrokkenen niet geheim zou kunnen blijven. [de heer X] heeft het in redelijkheid in het belang van devereniging noodzakelijk kunnen oordelen deze betrokkenen te informeren. Hem is in dit verband verweten de correspondentie van advocaten te hebben overlegd. [de heer X] heeft hiervan gezegd, dat hij hiermee de standpunten van beide partijen aan de betrokkenen kenbaar heeft gemaakt en ook dat komt de kantonrechter niet onredelijk voor.

De raad van toezicht verwijt [de heer X] voorts zijn opstelling naar aanleiding van een onaangenaam telefoongesprek tussen diens echtgenote en de voorzitter van de raad van toezicht.
Dit gesprek had beter niet kunnen plaatsvinden. [de heer X] en zijn echtgenote hadden dit al vóór het schorsingsbesluit erkend en hun excuses aangeboden. Ter zitting heeft de raad van toezicht betoogd, dat de excuses te zuinig waren geformuleerd. Het ontgaat de kantonrechter waar in deze kwestie de belangen van de vereniging nog gelden.

De raad van toezicht verwijt [de heer X] onvoldoende zorg te hebben gedragen voor de verslaglegging van vergaderingen.
[de heer X] plaatst dit verwijt in de sfeer van de veranderde verhouding tussen hem en de raad.
Kennelijk verschillende partijen van mening over de kwaliteit van de notulist en van het verslag, maar wat daarvan zij, een grond voor schorsing kan dit niet zijn.

De raad van toezicht verwijt [de heer X] de gang van zaken rond de behandeling en verwerking van het verslag van de toezichthouder in de verantwoordingsstukken over 2009.
Partijen verschillen van inzicht over het antwoord op de vraag of melding gemaakt moest worden van tegenstrijdige belangen waarbij leden van de raad van toezicht en/of het bestuurbetrokken waren. [de heer X] stelt dat dit wel het geval was, waarmee hij kennelijk doelt op een door hem gesignaleerde belangenverstrengeling waarbij de voorzitter van de raad van toezicht betrokken zou zijn. Wie op dit punt gelijk heeft gaat het bestek van dit kortgeding te buiten. In normale verhoudingen zou dit tussen de betrokkenen uitgesproken moeten zijn, maar daar is kennelijk geen ruimte meer voor. Niet echter staat vast, dat [de heer X] een verwijt kan worden gemaakt.

Hoewel dit niet als zodanig in de bijlage bij de brief van 4 juni 2010 is vermeld, heeft de gemachtigde van Huis en Erf bij gelegenheid van de mondelinge behandeling betoogd dat de schorsing gehandhaafd moet blijven, omdat inmiddels een forensisch onderzoek tegen [de heer X] zou zijn geëntameerd. Het ministerie vindt het van belang dat dit onderzoek in alle gevallen, ook als de raad van toezicht een andere samenstelling zou krijgen, zou moeten worden voortgezet.
[de heer X] heeft erop gewezen, dat al begin 2010 op initiatief van de raad van toezicht een onderzoek door de accountant heeft plaatsgevonden. Hij is daarover niet geïnformeerd. Kennelijk heeft het onderzoek niets opgeleverd. Huis en Erf heeft dit niet weersproken. Wel heeft Huis en Erf gesteld, dat een medewerker, die anoniem wenst te blijven, bezwaren over [de heer X] heeft geuit. Nergens is voldoende concreet geworden welke deze bezwaren zijn. Anoniem geuite en niet concreet gemaakte verwijten kunnen reden zijn een onderzoek te entameren. Hierin kan echter geen grond gevonden worden om de betrokkene, die zich niet heeft kunnen verdedigen, te schorsen.

Tenslotte heeft de raad van toezicht nog aangevoerd dat na het feitelijk vertrek van [de heer X] medewerkers hebben gezegd zich van druk bevrijd te voelen. Deze stelling is in het geheel niet onderbouwd en in het geheel niet aannemelijk geworden tegenover de kennelijke opstelling van de ondernemingsraad en de schriftelijke steunbetuiging aan [de heer X] van de medewerkers van 20 mei 2010.

Conclusie

Wat er zij van de juistheid van de gevolgde procedure, naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter kunnen de aangevoerde gronden, noch elke afzonderlijk, noch in onderling verband, de beslissing van de raad van toezicht om [de heer X] te schorsen niet dragen. [de heer X] heeft een voldoende spoedeisend belang om in zijn functie te worden hersteld. Zijn daarop betrekking hebbende vorderingen zijn toewijsbaar.

Niet toewijsbaar is de vordering tot opschorting van het forensisch onderzoek. Deze vordering gaat te ver. Indien [de heer X], zoals hij ter zitting heeft toegelicht, met deze vordering beoogt dit onderzoek volgens de regels en in het bijzonder volgens de regels van hoor en wederhoor te laten plaatsvinden, sluit de formulering van de vordering niet bij dit oogmerk aan. Uiteraard dient Huis en Erf, voor zover nog binnen het bereik van haar mogelijkheden, deze regels te respecteren en erop toe te zien dat de door haar ingeschakelde onderzoeker deze regels respecteert.

Omdat Huis en Erf voor het overgrote deel ongelijk krijgt zal zij worden veroordeeld in de kosten van het geding.