Vereniging betaalt rekening niet

 Kernpunten

  • Een buurtvereniging betaalt de rekening van haar advocaat niet (mogelijk ging het om bezwaar en beroep tegen een bouwvergunning, zie hier). De advocaat begint een rechtszaak tegen zowel de vereniging als vermoedelijk een bestuurslid van de vereniging (door de anonimisering weet ik niet zeker of het een  bestuurslid is). Het bestuurslid heeft de vordering niet betwist. 
  • De rechter  ” veroordeelt Buurtplatform Randwyck en [het bestuurslid] hoofdelijk om aan [de advocaaat]  te betalen € 7.078,80 exclusief btw aan onbetaald gelaten [facturen van de advocaat]” 
  • Dat betekent dat de advocaat mag kiezen naar wie hij de deurwaarder stuurt voor het hele bedrag. De advocaat mag de deuurwaarder direct naar het bestuurslid gaan. De deurwaarder kan beslag leggen op bijv. het huis, de auto, en/of de bankrekening van het bestuurslid.
  • Hoofdregel is dat bestuursleden niet in prive aansprakelijk zijn voor schulden van de vereniging. Dit geldt niet als je als bestuurder namens de vereniging verplichting aangaat (zoals een advocaat inhuurt) waarvan je weet althans redelijkerwijs behoort te weten dat de vereniging deze niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden (hoewel deze regel eerder geldt voor B.V.’s en N.V.’s).

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBLIM:2020:9060

Vonnis van de kantonrechter van 11 november 2020

in de zaak van

[eisende partij]

,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,

eisende partij,

gemachtigde [naam gemachtigde 1] ,

tegen

1de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging  [sic!] BUURTPLATFORM RANDWYCK, 

gevestigd aan het [adres ] , [vestigingsplaats 2] ,

2. [gedaagde partij sub 2],

wonend aan het [adres ] , [woonplaats] ,

gedaagde partij,

gemachtigde [naam gemachtigde 2] .

Partijen worden nader aangeduid als [eisende partij] , Buurtplatform Randwyck en [gedaagde partij sub 2] .

1De procedure

1.1.

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

– het vonnis van 3 juni 2020

– de vervallen verklaring van het recht van Buurtplatform Randwyck en [gedaagde partij sub 2] om te concluderen voor conclusie van antwoord.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De verdere beoordeling

2.1.

[eisende partij] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van Buurtplatform Wyck (de kantonrechter leest: Randwyck) tot betaling van € 9.120,37, bestaande uit € 8.328,92 inclusief btw aan onbetaald gelaten declaraties en € 791,45 aan vergoeding buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na ontvangst van de onderliggende declaraties, althans vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening en [gedaagde partij sub 2] te veroordelen tot betaling van € 7.664,85 exclusief btw aan onbetaald gelaten declaraties, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na ontvangst van de onderliggende declaraties, althans vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening.

2.2.

De kantonrechter begrijpt de vordering van [eisende partij] aldus dat zij hoofdelijke veroordeling vordert van Buurtplatform Randwyck en [gedaagde partij sub 2] tot betaling van een bedrag van € 7.664,85 exclusief btw aan onbetaald gelaten declaraties en dat zij daarnaast veroordeling van Buurtplatform Randwyck vordert tot betaling van de btw en vergoeding van buitengerechtelijke kosten.

2.3.

[eisende partij] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij in opdracht en voor rekening van Buurtplatform Randwyck werkzaamheden heeft verricht bestaande uit het behartigen van haar belangen in een geschil. De kosten van de in verband hiermee verrichte werkzaamheden van in totaal € 8.328,92 inclusief btw zijn bij Buurtplatform Randwyck in rekening gebracht, maar zijn onbetaald gebleven. [eisende partij] stelt dat [gedaagde partij sub 2] als [functie] namens de vennootschap verplichtingen is aangegaan waarvan hij wist althans redelijkerwijs behoorde te weten dat de vennootschap deze niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden. Ten gevolge van het handelen van [gedaagde partij sub 2] zijn de declaraties van [eisende partij] tot op heden onbetaald gebleven. [eisende partij] heeft hierdoor schade geleden, waarvoor zij [gedaagde partij sub 2] in zijn hoedanigheid van [functie] aansprakelijk houdt. [eisende partij] acht het handelen van [gedaagde partij sub 2] zodanig onzorgvuldig dat daarvan aan hem een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt, zodat [gedaagde partij sub 2] op grond van artikel 2:9 BW juncto artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade, zijnde een bedrag van € 7.664,85 exclusief btw aan onbetaald gelaten facturen.

2.4.

Buurtplatform Randwyck en [gedaagde partij sub 2] zijn bij vonnis van 3 juni 2020 in de gelegenheid gesteld een conclusie van antwoord te nemen. Buurtplatform Randwyck en [gedaagde partij sub 2] hebben echter nagelaten te reageren.

2.5.

Buurtplatform Randwyck en [gedaagde partij sub 2] hebben de vordering niet inhoudelijk betwist. Nu als onweersproken gesteld vaststaat dat partijen de overeenkomst hebben gesloten en niet gebleken is dat [eisende partij] harerzijds haar verplichtingen niet is nagekomen, is ook Buurtplatform Randwyck en [gedaagde partij sub 2] gehouden aan hun verplichtingen uit deze overeenkomst te voldoen, met name de betalingsverplichting. Buurtplatform Randwyck en [gedaagde partij sub 2] hebben de hoogte van de onbetaald gelaten declaraties evenmin betwist. De kantonrechter komt – anders dan Kerkckhoffs – uit op een bedrag van € 7.078,80 exclusief btw aan onbetaald gelaten declaraties (€ 2.490,22 + € 2.874,47 + € 2.875,10 +

€ 89,13 – € 325,11 – € 458,95 – € 451,83 – € 14,23) en zal dit bedrag dan ook toewijzen en Buurtplatform Randwyck en [gedaagde partij sub 2] daartoe hoofdelijk veroordelen. Met betrekking tot de door Buurtplatform Randwyck verschuldigde btw zal een bedrag van in totaal € 1.250,12 (€ 325,11 + € 458,95 + € 451,83 + € 14,23) worden toegewezen.

2.6.

[eisende partij] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het ter zake gevorderde bedrag komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal eveneens worden toegewezen.

2.7.

De gevorderde wettelijke rente is door het enkele betalingsverzuim verschuldigd. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten is als vermogensschade toewijsbaar vanaf de dag der dagvaarding of zoveel eerder als de schuldenaar dienaangaande in verzuim is en voor zover die kosten voordien daadwerkelijk zijn gemaakt. Nu [eisende partij] niet heeft gesteld op welke datum de buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk zijn betaald, zal de kantonrechter de rente toewijzen vanaf de dag van de dagvaarding.

2.8.

Buurtplatform Randwyck en [gedaagde partij sub 2] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, met dien verstande dat de verschotten KvK worden gematigd tot het ingevolge het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag) voorgeschreven bedrag van € 4,57. De kosten aan de zijde van [eisende partij] worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op:
– dagvaarding € 89,74

– griffierecht € 499,00
– gemachtigde salaris € 600,00 (2 punten x € 300,00)

Totaal € 1.188,74

3De beslissing

De kantonrechter

3.1.

veroordeelt Buurtplatform Randwyck en [gedaagde partij sub 2] hoofdelijk om aan [eisende partij] tegen bewijs van kwijting te betalen € 7.078,80 exclusief btw aan onbetaald gelaten declaraties, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na ontvangst van de onderliggende declaraties tot de dag van algehele voldoening,

3.2.

veroordeelt Buurtplatform Randwyck om aan [eisende partij] tegen bewijs van kwijting te betalen € 1.250,12 aan btw, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na ontvangst van de onderliggende declaraties tot de dag van algehele voldoening,

3.3.

veroordeelt Buurtplatform Randwyck om aan [eisende partij] tegen bewijs van kwijting te betalen € 791,45 aan vergoeding van buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 december 2019 tot de dag van algehele voldoening,

3.4.

veroordeelt Buurtplatform Randwyck en [gedaagde partij sub 2] hoofdelijk in de aan de zijde van [eisende partij] gerezen proceskosten, welke worden begroot op € 1.188,74,

Jezelf als bestuurder een vergoeding geven

 Kernpunten

  • In feite hebben [de twee bestuursleden] dus geld aan zichzelf betaald ten laste van [de vereniging], terwijl de functie van bestuurslid bij [de vereniging] onbezoldigd is én terwijl hun positie onhoudbaar was geworden. [De subsidiegever] had het vertrouwen in hen immers opgezegd. Tenslotte is van belang dat de leden van deze betalingen of de vaststellingsovereenkomsten niet op de hoogte zijn gesteld. Er is aan de leden geen instemming gevraagd of de mogelijkheid gegeven om iemand aan te wijzen de vereniging te vertegenwoordigen wegens het tegenstrijdige belang van de bestuurders (artikel 2:47 BW).
  • Artikel 2:47 BW per 18.11.2020: ” In alle gevallen waarin de vereniging een tegenstrijdig belang heeft met een of meer bestuurders[…] kan de algemene vergadering een of meer personen aanwijzen om de vereniging te vertegenwoordigen.” Dit wetsartikel zal worden gewijzigd.

ECLI:NL:RBGEL:2020:5944

vonnis

in de zaak van

de vereniging met volledige reechtsbevoegdheid Renkumse Huurders Vereniging

gevestigd te gemeente Renkum

eisende partij

tegen

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]

gedaagde partij

procederend in persoon

Partijen worden hierna RHV en [gedaagde] genoemd.

1De procedure

2De feiten

2.1.

RHV stelt zich blijkens haar statuten onder meer ten doel:

Het behartigen van de belangen van de bewoners en ingeschreven woningzoekenden voor huurwoningen van Vivare te Renkum welke belangenbehartiging betrekking heeft op zowel de woningen als de woonomgeving.

2.2.

Vanaf 1 januari 2018 tot 17 juli 2018 vormden [gedaagde] en [naam 1] (hierna: [naam 1]) het bestuur van RHV.

2.3.

Vivare en RHV hebben naar aanleiding van problemen in de samenwerking op 5 juli 2018 aan [gedaagde] en [naam 1] een aangetekende brief gestuurd. In die brief is het vertrouwen in genoemde bestuursleden opgezegd. De samenwerking, alsmede subsidiebetaling, is opgeschort tot het moment waarop een volwaardig nieuw bestuur zal zijn geformeerd.

2.4.

Het dossier bevat een vaststellingsovereenkomst van 11 juli 2018 tussen RHV, vertegenwoordigd door een derde, zijnde [naam 2], en [gedaagde]. In de vaststellingsovereenkomst staat in de overwegingen onder meer dat verkend is onder welke voorwaarden [gedaagde] zijn bestuursfunctie wenst te beëindigen. In de vaststellingsovereenkomst staat onder meer:

12. RHV zal aan [gedaagde] binnen 14 dagen na heden een eenmalige vergoeding uitkeren á €4000,00.

2.5.

Een gelijkluidende vaststellingsovereenkomst is opgemaakt tussen RHV en [naam 1].

2.6.

Op 12 juli 2018 is een bedrag van € 4.000,- vanaf de rekening van RHV aan [gedaagde] overgemaakt onder vermelding van ‘Conform vaststellingsovereenkomst’.

2.7.

Op 13 juli 2018 is een bedrag van € 4.000,- vanaf de rekening van RHV aan [naam 1] overgemaakt onder vermelding van ‘Conform vaststellingsovereenkomst’.

2.8.

Het huidige bestuur van RHV heeft – nadat zij bekend raakten met de betalingen – in oktober 2019 [gedaagde] en [naam 1] verzocht om genoemde bedragen terug te betalen.

2.9.

Na vergeefse sommaties heeft RHV in februari 2020 overleg gehad met [gedaagde] over terugbetaling. Daarop volgde een e-mail van [gedaagde] van 22 februari 2020 waarin hij aangaf bereid te zijn om € 2.000,- terug te betalen. Dit voorstel is door RHV per e-mail van 27 februari 2020 verworpen.

2.10.

[naam 1] is op 29 februari 2020 overleden. Zijn erven hebben daarna een minnelijke regeling getroffen met RHV, waarbij zij een bedrag van € 4.000,- aan RHV hebben terugbetaald.

3De vordering en het verweer

3.1.

RHV vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt om aan haar te betalen:

primair:

€ 4.279,94, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 6 april 2020 en € 775,00 aan buitengerechtelijke kosten;

subsidiair:

€ 4.140,08, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 6 april 2020 en € 525,00 aan buitengerechtelijke kosten;

zowel primair als subsidiair:

de proceskosten en nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.

3.2.

RHV baseert haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende – zakelijk weergegeven – stellingen. Er ontbreekt een rechtsgrond voor de betalingen. Bestuursleden van RHV verrichten hun taken immers onbezoldigd.

Primair is er sprake van interne bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 2:9 BW. [gedaagde] is daarom volledig aansprakelijk voor het onttrokken bedrag van € 8.000,- voor de betalingen aan [gedaagde] en [naam 1]. [gedaagde] kan als bestuurder van RHV hiervoor een ernstig persoonlijk verwijt worden gemaakt. De erven van [naam 1] hebben een bedrag van € 4.000,- voldaan, zodat [gedaagde] nog aansprakelijk is voor het restant van € 4.279,94, bestaande uit hoofdsom en wettelijke rente.

Subsidiair is er sprake van onrechtmatige daad en meer subsidiair van onverschuldigde betaling. Daarnaast heeft [gedaagde] ondanks sommaties heeft verschuldigde bedrag niet voldaan, zodat hij ook buitengerechtelijke kosten verschuldigd is.

3.3.

[gedaagde] voert als verweer dat de betaling van het bedrag van € 4.000,- een uitvloeisel is uit de tussen RHV en [gedaagde] gesloten vaststellingsovereenkomst. Deze vaststellingsovereenkomst is namens RHV aangegaan door, de door het bestuur daarvoor gemachtigde, Roguski. Roguski had geen tegenstrijdig belang en heeft de overeenkomst onafhankelijk kunnen opstellen. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat hij de eveneens in de vaststellingsovereenkomst genoemde werkzaamheden, gericht op een goede overdracht, heeft uitgevoerd.

4De beoordeling

4.1.

RHV legt aan haar vordering primair interne bestuurdersaansprakelijkheid ex. artikel 2:9 BW ten grondslag. In genoemd artikel staat dat elke bestuurder tegenover de rechtspersoon is gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Voor aansprakelijkheid is vereist dat de bestuurder ([gedaagde]) zijn bestuurszaak niet behoorlijk heeft uitgeoefend en hem daarvoor een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of van een ernstig verwijt sprake is, dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval.

4.2.

In dit geval heeft [gedaagde] (met [naam 1]) een derde gemachtigd om RHV te vertegenwoordigen om vaststellingsovereenkomsten met [gedaagde] (en [naam 1]) te sluiten. In de vaststellingsovereenkomsten is vastgelegd dat [gedaagde] en [naam 1] ieder recht hebben op een bedrag van € 4.000,-. Daarna hebben [gedaagde] en [naam 1] ervoor gezorgd dat deze bedragen daadwerkelijk aan henzelf zijn uitbetaald. In feite hebben zij dus geld aan zichzelf betaald ten laste van RHV, terwijl de functie van bestuurslid bij RHV onbezoldigd is én terwijl hun positie onhoudbaar was geworden. Vivare had het vertrouwen in hen immers opgezegd. Tenslotte is van belang dat de leden van deze betalingen of de vaststellingsovereenkomsten niet op de hoogte zijn gesteld. Er is aan de leden geen instemming gevraagd of de mogelijkheid gegeven om iemand aan te wijzen de vereniging te vertegenwoordigen wegens het tegenstrijdige belang van de bestuurders (artikel 2:47 BW).

4.3.

Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde], gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden, zijn taak als bestuurder niet naar behoren uitgeoefend en kan hem daarvoor een ernstig verwijtbaar worden gemaakt. Er is geen objectivering voor de betaling van € 4.000,- die [gedaagde] zelf heeft bewerkstelligd. Dat [gedaagde] heeft gezorgd voor een goede overgang van bestuurstaken kan niet als grond voor betaling worden gezien. Dit behoorde tot zijn – onbezoldigde – taak als bestuurder. Het ongenoegen en/of frustratie van [gedaagde] over de rol van Vivare is evenmin een rechtvaardiging voor de betaling. [gedaagde] is daarom aansprakelijk voor de door RHV geleden schade. Dat [gedaagde] aanvoert dat hij zich heeft gehouden aan zijn verplichtingen volgend uit de vaststellingsovereenkomst, maakt het voorgaande niet anders.

4.4.

Gelet op het in artikel 2:9 BW bepaalde, is [gedaagde] daarbij aansprakelijk voor het geheel van de schade (oftewel hij is hoofdelijk aansprakelijk). Hij is daarom geheel aansprakelijk voor de aan hem en [naam 1] overgemaakte bedrag van € 8.000,- vermeerderd met wettelijke rente. Hierop strekt de terugbetaling door de erven van [naam 1] van € 4.000,- in mindering, zodat een bedrag van € 4.279,94, vermeerderd met rente vanaf 6 april 2020, door [gedaagde] moet worden voldaan. Dit deel van de vordering wordt daarom toegewezen.

4.5.

De kantonrechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat RHV buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht dan wel heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. Dat een derde de buitengerechtelijke kosten heeft voldaan, maakt niet dat de vordering moet worden afgewezen. De hoogte van het gevorderde bedrag (€ 775,-) is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en die geacht worden redelijk te zijn. De vordering is daarom toewijsbaar.

4.6.

[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.

De gevorderde nakosten zullen worden begroot op een bedrag van € 120,00 zijnde een half salarispunt van het toe te wijzen salaris van de gemachtigde met een maximum van € 120,00, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis. De rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.

5De beslissing

De kantonrechter

5.1.

veroordeelt [gedaagde] om aan RHV te betalen een bedrag van € 5.054,94 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.279,94 vanaf 6 april 2020 tot aan de dag van volledige betaling;

5.2.

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van RHV begroot op € 108,37 aan dagvaardingskosten, € 499,00 aan griffierecht, € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 120,00 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis en, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de explootkosten van betekening van het vonnis;

5.3.

verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

5.4.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Wetswijziging op komst voor verenigingen

  • Het wetsvoorstel 34491 is aangenomen door de Eerste Kamer op  10 november 2020. Het wetsvoorstel zoals aangenomen door de Eerste Kamer kan hier worden gevonden en een handig overzicht op deze pagina van de Eerste Kamer.
  • Met het wetsvoorstel komen de volgende gewijzigde bepalingen in boek 2 BW te staan die relevant zijn voor verenigingen.
  • “Bij de vervulling van hun taak richten de bestuurders zich naar het
    belang van de vereniging en de met haar verbonden onderneming of
    organisatie”(art. 2:44 lid 3)
  • De statuten moeten gaan voorzien in een regeling voor het geval dat de vereniging ‘zonder bestuur’ komt te zitten. Dit moet in de statuten komen te staan bij de eerste statutenwijziging na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Er zit verder geen deadline aan. Er is geen standaardregeling.
  • “Een bestuurder neemt niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming indien hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft
    dat tegenstrijdig is met het belang bedoeld in lid 3 [dus zoals hierboven staat]”.
  • Als de vereniging kiest voor een Raad van Toezicht, dan gelden er extra regels  die in artikel 2:47 komen te staan.
  • Een vereniging kan ook kiezen voor ‘niet-uitvoerende bestuurders’. 
  • Voor alle verenigingen geldt dat als de vereniging failliet gaat en er een tekort is, alle bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens de curator “indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement”. Voor verenigingen die vennootschapsbelasting moeten betalen, geldt (blijft gelden) dat als de boekhouding niet correct is gedaan, dit per definitie betekent dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en het aan de bestuurder is om aan te tonen  dat dit geen belangrijke oorzaak is van het faillissement. Deze strenge regel gaat ook gelden voor alle verenigingen (en stichtingen) die op grond van een wettelijke bepaling verplicht is om een jaarrekening op te stellen conform de wettelijke eisen (bijv. onderwijswetgeving en zorgwetgeving, mogelijk -ik moet dit uitzoeken- alle verenigingen die subsidie ontvangen van een overheidsorgaan). 
    •  Een bestuurder die bewijst dat de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur niet aan hem te wijten is en bewijst dat hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden, is  niet aansprakelijk op deze grond (artikel 2:50a).