Voorzitter maakt EUR 90.000 over naar zichzelf

ECLI:NL:RBMNE:2019:4085

” Het staat vast dat [de voorzitter] in totaal € 90.156,00 vanaf de bankrekening van [de vereniging] naar zichzelf heeft overgemaakt, en/of voor dat bedrag betalingen ten behoeve van zichzelf heeft verricht. In beginsel maak je als voorzitter van een vereniging geen geld van de vereniging over naar jezelf, en betaal je vanaf de bankrekening van de vereniging niet je eigen rekeningen. Indien er specifieke omstandigheden bestaan op basis waarvan er geld naar jou als voorzitter wordt overgemaakt, dan mag van de voorzitter worden verwacht dat hij dat goed administreert en daarvoor steeds verantwoording aflegt. Dit geldt zeker als de betalingen op structurele basis plaatsvinden, en het in totaal om een groot bedrag gaat.” 
” Het standpunt van [de voorzitter] dat in deze kwestie voor de betalingen een rechtsgrond bestond (namelijk verrekening) is door [de vereniging] uitdrukkelijk tegengesproken, en blijkt verder op geen enkele wijze uit het dossier. [Voorzitter] heeft zijn standpunt niet onderbouwd. Hij heeft geen document uit zijn administratie in het geding gebracht, en ook geen verklaring van de toenmalige penningmeester. Uit de omschrijvingen bij de betreffende overboekingen wordt niet duidelijk dat het verrekeningen betreffen van bedragen die [Voorzitter] zou hebben voorgeschoten. Hierbij komt dat bij een aantal overboekingen een andere begunstigde is opgegeven ( [bedrijfsnaam 2] ), terwijl het geld is overgemaakt naar [Voorzitter] . Dat [Voorzitter] voor de onderbouwing van zijn standpunt afhankelijk zou zijn van de administratie van [vereniging] valt niet in te zien.
[…] In het licht van bovengenoemde feiten en omstandigheden, heeft [Voorzitter] zijn betwisting onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat voor de overboekingen en betalingen ter hoogte van € 90.156,00 van de bankrekening van [de vereniging] geen rechtsgrond bestond, waardoor ze onrechtmatig zijn gedaan.” 
De voorzitter moet het bedrag terugbetalen. 


” Vast staat dat [Voorzitter] vanaf de bankrekening van [de vereniging] maandelijks geld overmaakte naar zijn toenmalige echtgenote. Als een rechtsgrond bestond voor deze betalingen dan mag van [verweerder] , als voorzitter van de vereniging, worden verwacht dat hij daarvoor verantwoording aflegde en alles goed administreerde. Uit het dossier is niet gebleken dat [verweerder] dat heeft gedaan. Het standpunt van [Voorzitter] dat het geld bestemd was voor de schoonmaker is door [de vereniging] uitdrukkelijk tegengesproken, en door [Voorzitter] verder op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank is daarom van oordeel dat [Voorzitter] het geld onrechtmatig naar zijn toenmalige echtgenote heeft overgemaakt. Dat het geld niet op zijn bankrekening terecht kwam, maakt, anders dan [Voorzitter] heeft gesteld, niet dat hij daardoor niet aansprakelijk is. Hij voerde immers de betalingen uit, en handelde daardoor onrechtmatig.” 

Vereniging zonder ALV’s

ECLI:NL:RBAMS:2019:3884

” Eind 2006/begin 2007 heeft [eiseres] , samen met drie anderen, onder wie

[naam 1] , een netwerk voor vastgoedvrouwen opgericht. [De vereniging] is in dat kader formeel opgericht op 19 maart 2008. Bij de akte van oprichting is [eiseres] voor een periode van 3 jaar benoemd als bestuurder (penningmeester) van [de vereniging].” “Sinds de oprichting van [de Vvereniging] heeft het bestuur – in strijd met de statuten – geen jaarstukken opgemaakt, is er geen kascommissie benoemd en is niet jaarlijks verantwoording afgelegd aan de ALV. (Er werden helemaal geen ALV’s gehouden).” ” Tussen [eiseres] enerzijds en [gedaagden] anderzijds is in de loop van 2018 onenigheid ontstaan over het beheer van de financiën van [de vereniging] en over door [eiseres] opgenomen bedragen van de bankrekening van [de vereniging] , die zij beheerde.” 
Oprichter Eiseres wordt afgezet, ‘gedaagden’ vormen nu het bestuur. Eiseres vordert rectificatie van een email die het nieuwe bestuur heeft gestuurd aan alle leden. Het conflict gaat over de cash opnames van in totaal E 54.000 die eiseres in de loop der jaren heeft gedaan. 
“e-mail hebben [gedaagden] immers in zakelijke bewoordingen uiteengezet dat van de verenigingsrekening gelden zijn afgeboekt die volgens hen niet zakelijk zijn en waarvoor geen deugdelijke onderbouwing aanwezig is. Ook staat erin vermeld dat zij aangifte hebben gedaan bij de politie. Deze tekst is niet onjuist. Wel kan uit de omstandigheid dat [gedaagden] aangifte hebben gedaan worden afgeleid dat [eiseres] zich naar hun mening schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Dit houdt weliswaar een ernstige beschuldiging in, maar [gedaagden] hebben voldoende argumenten aangedragen om hun visie op dit punt te onderbouwen. Van een lichtvaardige – uit de lucht gegrepen – beschuldiging is dan ook evenmin sprake. Anderzijds kan, gelet op het verweer van [eiseres] , ook niet op voorhand worden aangenomen dat [eiseres] zich ten koste van [gedaagde sub 1] heeft verrijkt. Mogelijk zal uit nader onderzoek blijken dat dit niet het geval is, omdat door [eiseres] privé in het verleden voorgeschoten bedragen tegen de later opgenomen bedragen kunnen worden weggestreept, of deze zelfs overtreffen. Van belang is dat tijdens de ALV is besloten dat daarnaar door een onafhankelijke derde nader onderzoek zal worden verricht. Daarnaast hebben [gedaagden] ter zitting meegedeeld dat op afzienbare termijn een tweede ALV zal worden gehouden, waarbij een kascommissie zal worden benoemd.” 
De rechtbank vorder de rectificatie af. Naar mijn mening laat de uitspraak zien dat het houden van ALV’s beter niet achterwege kan worden gelaten. 
De volledige tekst van de uitspraak staat op ECLI:NL:RBAMS:2019:3884

Kerkelijk recht gaat boven arbeidsrecht

Bij wijze van uitzondering, een uitspraak over kerkelijk recht. ” Art. 2:2 lid 2 BW bepaalt dat kerkgenootschappen worden geregeerd door hun eigen statuut, voor zover dit niet in strijd is met de wet. Deze bepaling berust op het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat. Wat in een concreet geval behoort tot het statuut van een kerkgenootschap, hangt af van de omstandigheden van het geval. In het algemeen behoren daartoe regelingen over de organisatiestructuur en het interne functioneren van het kerkgenootschap, waaronder regels over het bestuur van het kerkgenootschap en over de verhouding tussen het kerkgenootschap en zijn geestelijk ambtsdrager(s).1 Uit art. 2:2 lid 2 BW volgt dat het eigen statuut alleen geldt voor zover dit niet in strijd is met de wet. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het begrip ‘wet’ in deze bepaling verwijst naar bepalingen van fundamentele aard of ‘sterk dwingend recht’, waarbij is gedacht aan ‘zeer zwaarwegende dwingendrechtelijke bepalingen’.2
” [De kerk kent] eigen regelingen over de rechtsverhouding tot zijn predikant. Die verhouding is een interne kerkelijke verhouding, die [de kerk] in zijn statuut heeft vormgegeven. Met de daarin voorkomende bepalingen is onmiskenbaar beoogd de toepasselijkheid van de bepalingen van titel 10 van Boek 7 BW op die verhouding uit te sluiten. De in die bepalingen uitgewerkte ontslagregeling wijkt niet zodanig af van het dwingend recht waarop de predikant zich in dit geding beroept […] dat daardoor belangen van fundamentele aard worden geschonden.

3.5

Uit het voorgaande volgt dat het hof […]ten onrechte heeft geoordeeld dat het dwingend recht waarop de predikant zich beroept, prevaleert boven het statuut van NGK Hattem.

ECLI:NL:HR:2019:1531

Marginale toetsing bij royement

ECLI:NL:RBMNE:2019:2530

” Het […] standpunt van [het geroyeerde lid, eiser] is dat de besluiten tot ontzetting en opzegging op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW vernietigbaar zijn wegens strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid die volgen uit artikel 2:8 BW. 
Als beoordelingskader geldt dat de besluiten tot ontzetting en/of opzegging van het lidmaatschap alleen ontoelaatbaar tegenover [eiser] zijn, als de vereniging in de gegeven omstandigheden, in redelijkheid niet tot ontzetting/opzegging had kunnen komen. Bij de beoordeling van de vraag of een orgaan van de vereniging bij het nemen van de besluiten alle in aanmerking komende belangen naar redelijkheid en billijkheid heeft afgewogen en daarbij de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen, moet de rechtbank terughoudend zijn (zie HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9145 (VEB/KLM) en Hof ’s-Hertogenbosch 30 mei 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2298). De achtergrond van deze terughoudende – ook wel marginale – toets, is dat rechtspersonen als uitgangspunt beleidsvrijheid hebben. Er mag daarom niet te snel worden aangenomen dat een orgaan van een rechtspersoon een besluit ten onrechte heeft genomen.” […]
” In dit geval is niet gebleken dat (de ALV van) WBE [naam 1] de besluiten tot ontzetting en opzegging niet in redelijkheid heeft kunnen nemen. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende omstandigheden.” 


Verder gaat het om een jachtvereniging en uiteindelijk om concurrentie om jachtrechten (wie mag waar jagen).