Dwangsommen onjuist gebruik “geroyeerden”

Hof ‘s-Hertogenbosch 12 maart 2013 LJN BZ4043 (Kring Vrienden)
en Voorzieningenrechter Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 23 juli 2012, LJN BX2731

Royement van leden is in eerder vonnis vernietigd, toen is verbod onder dwangsom  opgelegd aan vereniging om uitlatingen te doen die eer en goede naam van de oud-leden aantasten. Vereniging noemt oud-leden “geroyeerden” in jaarverslag en nieuwsbericht. Dit is onjuist, onnodig en heeft een negatieve lading, echter toch geen dwangsommen verbeurd volgens Hof, wel eerder volgens rechtbank (E 40.000,- aan dwangsommen).


arrest van 12 maart 2013
in de zaak van
de vereniging Kring Vrienden van [vestigingsplaats],
tegen:
1. [Geintimeerde sub 1.] c.s. ,

op het bij exploot van dagvaarding van 15 augustus 2012 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch gewezen vonnis van 23 juli 2012 tussen appellante – de Vereniging – als eiseres en geïntimeerden – gezamenlijk: [geintimeerde sub 1.] c.s. – als gedaagden.

1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 248481/KG ZA 12-395)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2. Het geding in hoger beroep

2.1. Bij memorie van grieven heeft de Vereniging tien grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing alsnog van haar vordering met hoofdelijke veroordeling van [geintimeerde sub 1.] c.s. om aan de Vereniging terug te betalen het krachtens het vonnis aan [geintimeerde sub 1.] c.s. betaalde bedrag van € 41.083,– met rente.

2.2. Bij memorie van antwoord hebben [geintimeerde sub 1.] c.s. onder overlegging van een productie de grieven bestreden.

2.3. De Vereniging heeft een akte genomen.

2.4. [geintimeerde sub 1.] c.s. hebben een antwoordakte met productie genomen.

2.5. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.

3. De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4. De beoordeling

4.1 Geen grieven zijn gericht tegen de feiten, zoals weergegeven in onderdeel 2 van het beroepen vonnis. Het hof zal daar derhalve vanuit gaan. Voor de leesbaarheid van dit arrest zal het hof hierna de relevante feiten kort weergeven.

a. [geintimeerde sub 1.] c.s. zijn lid geweest van de Vereniging. Zij zijn op 25 juni 2010 tijdens de algemene ledenvergadering (ALV) van de Vereniging geroyeerd. [geintimeerde sub 1.] c.s. zijn tegen dit besluit in beroep gekomen bij de ALV. De ALV heeft op 26 januari 2011 het beroep van [geintimeerde sub 1.] c.s. ongegrond verklaard.

b. [geintimeerde sub 1.] c.s. hebben vervolgens de Vereniging en haar toenmalige voorzitter [oud-voorzitter van de Vereniging] (hierna: [oud-voorzitter van de Vereniging]) gedagvaard voor de rechtbank ’s-Hertogenbosch en hebben voor zover thans van belang kort weergegeven gevorderd voor recht te verklaren dat het royementsbesluit nietig is en dat bepaalde uitlatingen van de voormalige voorzitter op de ALV van 25 juni 2010 onrechtmatig zijn geweest. Voorts hebben zij een verbod gevorderd tot het doen van uitlatingen die [geintimeerde sub 1.] c.s. in hun eer en goede naam aantasten en gevorderd dat [geintimeerde sub 1.] c.s. hersteld worden in hun lidmaatschapsrechten.

c. De rechtbank heeft bij vonnis van 7 december 2011 (zaaknr. 220902/HA ZA 10-2538, prod. 1 inl. dagv.) onder meer beslist:

“5.1. verklaart nietig het besluit van de Vereniging, genomen op of omstreeks 25 juni 2010 door haar bestuur en bekrachtigd in beroep op 26 januari 2011 door haar algemene ledenvergadering, bij welk besluit eisers als lid werden ontzet uit hun lidmaatschap;

5.2. kent aan dit nietige besluit de werking toe van een geldig besluit van de Vereniging tot opzegging van het lidmaatschap aan eisers per januari 2011;

5.3. verklaart voor recht dat de op de algemene ledenvergadering van de Vereniging van 25 juni 2010 gedane uitlatingen van [oud-voorzitter van de Vereniging] van de strekking:
(1) dat eisers het bestuur van de Vereniging hadden beticht van (1a) zakkenvullers en oplichters te zijn en (1b) zich van Gestapo-methoden bediend te hebben;
(2) dat eisers misbruik van een mandaat te hebben gemaakt;
3) dat eisers in een brief aan de gemeente op onsmakelijke wijze de mogelijkheid van het overlijden van [oud-voorzitter van de Vereniging] ter sprake hebben gebracht, terwijl eisers in genen dele dergelijke betichtingen hebben geuit, dergelijk misbruik hebben gemaakt of dergelijke onsmakelijkheden hebben geuit, onrechtmatig zijn;

5.4. verbiedt de Vereniging en [oud-voorzitter van de Vereniging] om in de toekomst uitlatingen te doen die de eer en goede naam van eisers aantasten, en veroordeelt de Vereniging onderscheidenlijk [oud-voorzitter van de Vereniging] om aan elk van diegenen van eisers jegens wie de Vereniging of [oud-voorzitter van de Vereniging] in strijd met dit verbod handelen, een dwangsom te betalen van € 5.000 voor elke overtreding van dit verbod;
(…)

5.8. verklaart dit vonnis voor de in dit dictum 5.4. tot en met 5.7. uitgesproken verboden en veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad”.

d. Het vonnis is op 15 december 2011 aan de Vereniging betekend. Zowel [geintimeerde sub 1.] c.s. als de Vereniging hebben hoger beroep ingesteld van dit vonnis. Het is het hof ambtshalve bekend dat nog geen arrest is gewezen.

e. In mei 2012 heeft de Vereniging het Kring Nieuws, een periodieke uitgave van de Vereniging, onder al haar leden verspreid. In dat Kring Nieuws is als bijlage gevoegd de agenda voor de ALV van 26 juni 2012 en het jaarverslag Kring 2011. Op de voor een ieder toegankelijke website van de Vereniging staat eveneens een exemplaar van deze uitgave van het Kring Nieuws.

f. In het jaarverslag Kring 2011 is onder meer het volgende opgenomen (prod. 3 pleitnotities [geintimeerde sub 1.] c.s.):

“4.5. Royementen
Vanaf het einde van 2008 tot medio 2011 heeft de Kring te maken gehad met zeer veel publiciteit. Die publiciteit is helaas niet steeds positief geweest. De ALV van einde 2008 en van 2009 waren daar het bewijs van. De reguliere jaarlijkse ALV in 2010 heeft zelfs op een later tijdstip plaatsgehad, nadat bleek dat deze op de aanvankelijk vastgestelde datum niet kon doorgaan.
In de ALV van 25 juni 2010 heeft het bestuur het royement uitgesproken van een viertal ledenvan de Kring. Deze geroyeerde leden hebben gebruik gemaakt van het recht dat zij hebben om tegen hun royement beroep in te stellen bij de ALV. Dit beroep is behandeld in een extra ALV op 26 januari 2011. De ALV heeft met een ruime meerderheid dit beroep afgewezen en hetroyement in stand gelaten.
De desbetreffende leden hebben mede naar aanleiding hiervan de Kring en de oud-voorzitter, de heer [oud-voorzitter van de Vereniging], bij de rechter gedaagd. Het beroep bij de rechtbank is op 11 november 2011 bij de rechtbank behandeld, waarna de rechtbank op 7 december 2011 uitspraak heeft gedaan.
De rechtbank kwam tot de conclusie dat de Kring deze vier leden niet had mogen royeren, maar dat door de ontstane situatie er onoverbrugbare verschillen van mening waren waardoor van de Kring niet gevergd kon worden het lidmaatschap van de Kring van deze vier leden te laten voortduren. De rechtbank heeft op die grond het royement omgezet in een opzegging van het lidmaatschap van de Kring. De rechtbank heeft verder uitgesproken dat bepaalde uitlatingen van de heer [oud-voorzitter van de Vereniging] tijdens de ALV van 25 juni 2010 onrechtmatig waren en dat hierom de Kring en de heer [oud-voorzitter van de Vereniging] deze uitlatingen op straffe van een dwangsom niet meer mogen doen. Daarnaast heeft de rechtbank de Kring veroordeeld om een rectificatie te sturen en te plaatsen en zijn de Kring en de heer [oud-voorzitter van de Vereniging] veroordeeld om aan ieder van de geroyeerde leden een schadevergoeding te betalen van € 1.500,-. De Kring heeft aan alle verplichtingen van het vonnis voldaan.
Tegen dit vonnis stond tot 7 maart 2012 hoger beroep open bij het gerechtshof in ’s-Hertogenbosch. Het bestuur was na afweging van alle aan deze zaak verbonden aspecten van oordeel dat het voor het functioneren van de vereniging beter zou zijn deze kwestie af te sluiten en om die reden tegen het vonnis van de rechtbank geen hoger beroep in te stellen. Op 6 maart 2012 hebben vier voormalige leden echter wel hoger beroep ingesteld.
Het bestuur zal zich namens de Kring hiertegen verweren. Het zal duidelijk zijn dat dit in allerlei opzichten een fors beslag legt op het bestuur.”

g. In het Kring Nieuws van mei 2012 is in de rubriek “Paradepaardjes” de volgende tekst opgenomen (prod. 2 pleitnotities [geintimeerde sub 1.] c.s.):

“Royementen
De kring heeft in 2010 een viertal leden geroyeerd. De ALV heeft in januari 2011 met deze royementen ingestemd. De geroyeerde leden hebben hiertegen beroep ingesteld en de Kring en haar oud-voorzitter, de heer [oud-voorzitter van de Vereniging], bij de rechtbank in ’s-Hertogenbosch gedagvaard. De rechtbank heeft op 7 december 2011 uitspraak gedaan. De rechter vond royementen te ver gaan, maar heeft deze – van de Kring kon naar de mening van de rechtbank vanwege de onoverbrugbare verschillen van mening niet worden gevergd dat het lidmaatschap bleef bestaan – omgezet in een opzegging van het lidmaatschap. Ook heeft de rechtbank uitgesproken dat bepaalde uitlatingen van de heer [oud-voorzitter van de Vereniging] onrechtmatig waren. De Kring is veroordeeld tot een rectificatie en het betalen van een schadevergoeding van € 1500,00 voor elk van de geroyeerden. De Kring heeft aan dit vonnis voldaan. Tegen deze uitspraak van de rechtbank stond tot 7 maart 2012 beroep open bij het gerechtshof in ’s-Hertogenbosch. Het bestuur was na afweging van alle aan deze zaak verbonden aspecten tot de conclusie gekomen dat het voor de Kring beter was deze kwestie af te sluiten en geen hoger beroep in te stellen.
De geroyeerden hebben echter op 6 maart 2012 wel hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep komt – kort gezegd – er op neer dat zij meer rectificatie, meer schadevergoeding en herstel in het lidmaatschap van de Kring willen. Het bestuur zal zich namens de Kring op gepaste wijze tegen dit hoger beroep verweren.”

h. Bij brief van 24 mei 2012 (prod. 5 inl. dagv.) aan de raadsman van de Vereniging hebben [geintimeerde sub 1.] c.s. zich op het standpunt gesteld dat de Vereniging zowel in voormelde tekst van het jaarverslag als in voormelde tekst van het Kring Nieuws [geintimeerde sub 1.] c.s. telkens heeft aangeduid als “de geroyeerden” en dat dit niet alleen een onjuiste maar ook een diffamerende aanduiding is en dat hiermee telkens – derhalve twee maal – het in 4.5. van het vonnis van 7 december 2011 genoemde verbod (hierna: het Verbod) is overtreden jegens [geintimeerde sub 1.] c.s. en dat de Vereniging derhalve in totaal € 40.000,– aan dwangsommen heeft verbeurd, waarvan bij gebreke van betaling de executie is aangezegd.

4.2.1 In het onderhavige kort geding vordert de Vereniging kort weergegeven dat het [geintimeerde sub 1.] c.s. verboden wordt de door hen aangekondigde executie van dwangsommen uit het vonnis van 7 december 2011 ten uitvoer te leggen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 20.000,– voor ieder van gedaagden.

4.2.2 [geintimeerde sub 1.] c.s. hebben als verweer aangevoerd dat de Vereniging twee maal het in onderdeel 5.4. van het vonnis van 7 december 2011 gegeven verbod heeft overtreden door – kort weergegeven – zowel in het Kring Nieuws als in het jaarverslag, los van de selectieve en op onderdelen incorrecte en soms eufemistische samenvatting van het vonnis, [geintimeerde sub 1.] c.s. telkens aan te duiden als “de geroyeerden” of met woorden met een dergelijke strekking.

4.2.3 De voorzieningenrechter heeft in het beroepen vonnis onder meer geoordeeld dat de Vereniging door het gebruik van de termen “geroyeerden” en “geroyeerde leden” in het Kring Nieuws en in het jaarverslag de eer en goede naam van [geintimeerde sub 1.] c.s. heeft aangetast en daarmee twee maal ten aanzien van [geintimeerde sub 1.] c.s. het Verbod heeft overtreden.
De voorzieningenrechter heeft in verband daarmee de vordering van de Vereniging afgewezen.

4.3 De grieven richten zich tegen voormeld – zie hiervoor 4.2.3 – oordeel van de voorzieningenrechter en tegen een groot aantal overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid alsmede tegen het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is tot matiging van de dwangsommen. Gelet op de onderlinge samenhang van de grieven zal het hof hierna de grieven gezamenlijk beoordelen.

4.4 Uit de aard van de vordering – staking van de executie – blijkt naar het oordeel van het hof het spoedeisende belang van deze zaak.

4.5 Het hof stelt voorop dat de beantwoording van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd in casu dient plaats te vinden door een toetsing van voornoemde schriftelijke uitlatingen van de Vereniging aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient het hof het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in die zin, dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Het onderhavige Verbod is in algemene termen omschreven. Anders dan de Vereniging aanvoert, brengt dit niet mee dat het Verbod onvoldoende duidelijk is. In veel gevallen, zoals ook het onderhavige, brengt de aard van het door een verbod te beschermen belang mee dat de omschrijving van het verbod, teneinde dit effectief te doen zijn, slechts kan geschieden in meer algemene termen. De draagwijdte van het verbod moet dan echter beperkt worden geacht tot die handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op het belang tegen aantasting waarvan het verbod is gegeven, inbreuken als door de rechter verboden, opleveren. Hiernaast geldt de algemene regel dat een in het dictum van een rechterlijk vonnis neergelegde veroordeling moet worden gelezen in verband met de overwegingen waarop zij steunt.

4.6 Met name gelet op het laatstgenoemde criterium voor de uitleg van een veroordeling verwerpt het hof voorshands de visie van de Vereniging, dat het Verbod slechts in samenhang gelezen kan worden met en in uitleg beperkt wordt tot de onrechtmatig geachte uitlatingen van [oud-voorzitter van de Vereniging], zoals weergegeven in 5.3. van het dictum van het vonnis van 7 december 2011. In rechtsoverweging 4.19 van het vonnis van 7 december 2011 overweegt de rechtbank immers dat het onderhavige Verbod toegewezen zal worden “om herhaling (bij voorbeeld bij debat over de juistheid van dit vonnis) te voorkomen”.

4.7 Met betrekking tot de hiervoor geciteerde uitlatingen van de Vereniging in het jaarverslag komt het hof voorshands tot het volgende oordeel.
De eerste drie alinea’s van het jaarverslag bevatten een zeer beknopte weergave van het besluit tot royement van [geintimeerde sub 1.] c.s. door het bestuur van de Vereniging, de bekrachtiging van dit besluit door de ALV en de vernietiging van het besluit door de rechter. Waar in de vierde alinea van het geciteerde stuk [geintimeerde sub 1.] c.s. aangeduid worden als “geroyeerde leden” is dit naar het oordeel van het hof niet alleen onjuist – het besluit tot royement is vernietigd – maar ook onnodig. Immers, [geintimeerde sub 1.] c.s. hadden vanaf in ieder geval de vierde alinea ook aangeduid kunnen worden als “de vier voormalige leden”, zoals in de vijfde alinea van dit stuk is geschied. Dit klemt temeer nu deze aanduiding naar het oordeel van het hof op zich zelf bezien een negatieve lading heeft. Het hof verwijst daarvoor naar artikel 8 lid 4 van de statuten van de Vereniging, waarin staat vermeld op welke gronden een lid van de Vereniging ontzet kan worden uit het lidmaatschap; een ander woord voor een dergelijke ontzetting is royement. Ook overigens heeft het geroyeerd worden als lid van een Vereniging naar het oordeel van het hof een meer of minder negatieve uitstraling.
De omstandigheid dat het woord “royement” in geheel ander verband – bij voorbeeld in het burgerlijk procesrecht – een neutrale betekenis heeft, doet hieraan niet af.

Door zich op deze wijze over [geintimeerde sub 1.] c.s. uit te laten, heeft de Vereniging naar het oordeel van het hof een groot risico op zich genomen dat zij het Verbod zou overtreden en dwangsommen zou verbeuren. Immers, het doel van het Verbod was dat de Vereniging in de toekomst zou nalaten uitlatingen te doen die de eer en goede naam van [geintimeerde sub 1.] c.s. aantasten.
Echter, naar het oordeel van het hof dient het hiervoor geciteerde stuk in het jaarverslag als één geheel te worden gelezen; het hof ziet voorshands niet in waarom dit niet de meest voor de hand liggende wijze van lezen van dit stuk is. Het gaat immers om een in omvang relatief beperkte tekst, waarvan de strekking kennelijk is om de leden op de hoogte te stellen van het vonnis en het door [geintimeerde sub 1.] c.s. daartegen ingestelde hoger beroep. Bij een dergelijke lezing kan naar het voorlopig oordeel van het hof niet geconcludeerd worden dat in ernst niet kan worden betwijfeld dat dit gehele stuk, waarvan onderdeel uitmaken de hiervoor bedoelde passages “geroyeerde leden”, een inbreuk van het door de rechter gegeven Verbod oplevert. Dit oordeel wordt niet anders indien het hof daarbij in aanmerking neemt dat in het geciteerde stuk uit het jaarverslag de relevante beslissingen in het vonnis selectief en deels niet geheel juist worden weergegeven.
Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft de Vereniging op deze grond derhalve geen dwangsom verbeurd.

4.8 Met betrekking tot het hiervoor geciteerde stuk uit het Kring Nieuws van mei 2012 geldt het volgende.
[geintimeerde sub 1.] c.s. betogen dat er in dit stuk sprake is van overtreding van het Verbod door de passage “de geroyeerden hebben echter op 6 maart 2012 wel hoger beroep ingesteld”.
Ook hier geldt hetgeen het hof reeds hiervoor in 4.7 heeft overwogen. Het gaat hier om een stuk met kennelijk dezelfde strekking: het informeren van de leden over het vonnis en het door [geintimeerde sub 1.] c.s. ingestelde hoger beroep. Ook hier geldt dat in de door [geintimeerde sub 1.] c.s. weergegeven passage de term “geroyeerden” onjuist en nodeloos is gebruikt en dat de term “geroyeerden” een negatieve betekenis heeft. Mede gelet op de zeer beknopte tekst en voornoemde strekking van het stuk kan naar het voorlopig oordeel van het hof niet geconcludeerd worden dat in ernst niet kan worden betwijfeld dat dit gehele stuk, waarvan onderdeel uitmaakt de hiervoor bedoelde woorden “de geroyeerden”, een inbreuk van het door de rechter gegeven Verbod oplevert. Dit oordeel wordt niet anders indien het hof daarbij in aanmerking neemt dat in het geciteerde stuk uit het jaarverslag de relevante beslissingen in het vonnis selectief en deels niet geheel juist worden weergegeven.
Ook op deze grond heeft de Vereniging naar het voorlopig oordeel van het hof geen dwangsom verbeurt.

4.9 Nu naar het voorlopig oordeel van het hof de Vereniging geen dwangsommen heeft verbeurd, behoeft het hof niet in te gaan op hetgeen de Vereniging overigens aanvoert. Het beroepen vonnis dient vernietigd te worden. Het hof zal opnieuw rechtdoende op de voet van art. 438 Rv de executie van de dwangsommen, aangekondigd in de brief van 24 mei 2012 van mr. Jessen, schorsen totdat in een bodemprocedure anders is beslist.
Nu [geintimeerde sub 1.] c.s. niet hebben weersproken dat de Vereniging uitvoering heeft gegeven aan het – thans vernietigde – beroepen vonnis van 23 juli 2012 door betaling van € 41.083,–zal het hof voorts de vordering van de Vereniging tot terugbetaling van het betaalde bedrag ad € 41.083,– met wettelijke rente, toewijzen.
[geintimeerde sub 1.] c.s. dienen als de in eerste aanleg en in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij veroordeeld te worden in de kosten van de procedure.

5. De uitspraak

Het hof:

vernietigt het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch in kort geding van 23 juli 2012 en opnieuw rechtdoende:

bepaalt dat [geintimeerde sub 1.] c.s. de executie van de dwangsommen, zoals aangezegd bij brief van 24 mei 2012 van mr. Jessen, schorsen totdat in een bodemprocedure anders is beslist;

veroordeelt [geintimeerde sub 1.] c.s. tot terugbetaling aan de Vereniging van een bedrag van € 41.083,–, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der betaling aan [geintimeerde sub 1.] c.s. tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt [geintimeerde sub 1.] c.s. in de kosten van de procedure, welke kosten het hof tot op heden aan de zijde van de Vereniging begroot
– voor de eerste aanleg op € 842,– voor verschotten en € 816,– voor salaris advocaat;
– voor het hoger beroep op € 1.905,64 voor verschotten en op € 1.737,– voor salaris advocaat;

verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. T. Rothuizen-van Dijk, C.N.M. Antens en J.C.J. van Craaikamp en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 maart 2013.



Vonnis rechtbank LJN: BX2731
vonnis
RECHTBANK ‘S-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 248481 / KG ZA 12-395

Vonnis in kort geding van 23 juli 2012

in de zaak van

de vereniging
KRING VRIENDEN VAN ‘S-HERTOGENBOSCH,
gevestigd te ’s-Hertogenbosch,
eiseres,
advocaat mr. H. Nieuwenhuizen te Eindhoven,

tegen

1. [gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
3. [gedaagde 3],
4. [gedaagde 4],
allen wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. F.C.J.J. Jessen te ’s-Hertogenbosch.

Eiseres zal als de Vereniging en gedaagden zullen als [X] c.s. worden aangeduid.

1. De procedure

1.1. De procedure blijkt uit:
– de dagvaarding van 18 juni 2012, met 5 producties,
– de brief van mr. Jessen van 22 juni 2012, met 3 producties,
– het faxbericht van mr. Nieuwenhuizen van 3 juli 2012 met twee aanvullende producties,
– de mondelinge behandeling op 12 juli 2012,
– de pleitnota van de Vereniging,
– de pleitnota van [X] c.s.

1.2. Een minnelijke regeling is ter zitting niet haalbaar gebleken. Vervolgens is vonnis bepaald. Het vonnis was eerder gereed dan voorzien, zodat de uitspraak kon worden vervroegd.

2. De feiten

2.1. De Vereniging stelt zich ten doel de historische en culturele waarden van
’s-Hertogenbosch te bewaken en te bevorderen, alsmede de heemkunde met betrekking tot het Bossche te beoefenen. D[Y] (verder: [Y]) was tot in juni 2011 voorzitter van de Vereniging.

2.2. [X] c.s. zijn lid van de Vereniging geweest. Zij zijn op 25 juni 2010 tijdens de algemene ledenvergadering (ALV) van de Vereniging geroyeerd. [X] c.s. konden zich met het royementsbesluit niet verenigen en zijn daartegen tijdig in beroep gekomen bij de ALV. In haar vergadering van 26 januari 2011 heeft de ALV het beroep ongegrond verklaard.

2.3. [X] c.s. zijn tegen de Vereniging en [Y] een bodemprocedure begonnen bij deze rechtbank. Zij hebben, voorzover hier van belang, gevorderd voor recht te verklaren dat er geen sprake is van een royementsbesluit, althans dat dit besluit nietig is, herstel in hun lidmaatschapsrechten, verklaring voor recht dat bepaalde uitlatingen van [Y] op de ALV van 25 juni 2010 onrechtmatig zijn geweest en een verbod tot het doen van uitlatingen die [X] c.s. in hun eer en goede naam aantasten.

2.4. De rechtbank heeft op 7 december 2011 vonnis gewezen (zaak- en rolnummer 220902 / HA ZA 10-2538). In dit vonnis is voor zover relevant het volgende beslist:

“5.1. verklaart nietig het besluit van de Vereniging, genomen op of omstreeks 25 juni 2010 door haar bestuur en bekrachtigd in beroep op 26 januari 2011 door haar algemene ledenvergadering, bij welk besluit eisers als lid werden ontzet uit hun lidmaatschap;

5.2. kent aan dit nietige besluit de werking toe van een geldig besluit van de Vereniging tot opzegging van het lidmaatschap aan eisers per januari 2011;

5.3. verklaart voor recht dat de op de algemene ledenvergadering van de Vereniging van 25 juni 2010 gedane uitlatingen van [Y] van de strekking:
(1) dat eisers het bestuur van de Vereniging hadden beticht van (1a) zakkenvullers en op-
lichters te zijn en (1b) zich van Gestapo-methoden bediend te hebben;
(2) dat eisers misbruik van een mandaat te hebben gemaakt;
(3) dat eisers in een brief aan de gemeente op onsmakelijke wijze de mogelijkheid van
het overlijden van [Y] ter sprake hebben gebracht,
terwijl eisers in genen dele dergelijke betichtingen hebben geuit, degelijk [lees: dergelijk, vzr.] misbruik hebben gemaakt of een dergelijke onsmakelijkheid hebben geuit, onrechtmatig zijn;

5.4. verbiedt de Vereniging en [Y] om in de toekomst uitlatingen te doen die de eer en goede naam van eisers aantasten, en veroordeelt de Vereniging onderscheidenlijk [Y] om aan elk van diegenen van eisers jegens wie de Vereniging of [Y] in strijd met dit verbod handelen, een dwangsom te betalen van € 5.000 voor elke overtreding van dit verbod;

(…)
5.8. verklaart dit vonnis voor de in het dictum 5.4. (…) uitgesproken verboden en veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad”
.
2.5. Het vonnis is op 15 december 2011 aan de Vereniging betekend. [X] c.s. hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Ter zitting is gebleken dat inmiddels ook de Vereniging incidenteel heeft geappelleerd.

2.6. In mei 2012 heeft de Vereniging het Kring Nieuws, een periodieke uitgave van de Vereniging (Jaargang 38, nummer 3, mei 2012) aan al haar leden verspreid. In dat Kring Nieuws is als bijlage bijgevoegd de agenda voor de ALV van 26 juni 2012 en het jaarverslag Kring 2011.

2.7. In het jaarverslag Kring 2011 is onder meer het volgende opgenomen:

“4.5 Royementen
Vanaf het einde van 2008 tot medio 2011 heeft de Kring te maken gehad met zeer veel publiciteit. Die publiciteit is helaas niet steeds positief geweest. De ALV van einde 2008 en van 2009 waren daar het bewijs van. De reguliere jaarlijkse ALV in 2010 heeft zelfs op een later tijdstip plaats gehad, nadat bleek dat deze op de aanvankelijk vastgestelde datum niet kon doorgaan.
In de ALV van 25 juni 2010 heeft het bestuur het royement uitgesproken van een viertal leden van de Kring. Deze geroyeerde leden hebben gebruik gemaakt van het recht dat zij hebben om tegen hun royement beroep in te stellen bij de ALV. Dit beroep is behandeld in een extra ALV op 26 januari 2011. De ALV heeft met een ruime meerderheid dit beroep afgewezen en het royement in stand gelaten.
De desbetreffende leden hebben mede naar aanleiding hiervan de Kring en de oud-voorzitter, de heer J. [Y], bij de rechter gedaagd. Het beroep bij de rechtbank is op 11 november 2011 bij de rechtbank behandeld, waarna de rechtbank op 7 december 2011 uitspraak heeft gedaan.
De rechtbank kwam tot de conclusie dat de Kring deze vier leden niet had mogen royeren, maar dat door de ontstane situatie er onoverbrugbare verschillen van mening waren waardoor van de Kring niet gevergd kon worden het lidmaatschap van de Kring van deze vier leden te laten voortduren. De rechtbank heeft op die grond het royement omgezet in een opzegging van het lidmaatschap van de Kring. De rechtbank heeft verder uitgesproken dat bepaalde uitlatingen van de heer [Y] tijdens de ALV van 25 juni 2010 onrechtmatig waren en dat hierom de Kring en de heer [Y] deze uitlatingen op straffe van een dwangsom niet meer mogen doen. Daarnaast heeft de rechtbank de Kring veroordeeld om een rectificatie te sturen en te plaatsen en zijn de Kring en de heer [Y] veroordeeld om aan ieder van de geroyeerde leden een schadevergoeding te betalen van € 1.500,-. De Kring heeft aan alle verplichtingen van het vonnis voldaan.
Tegen dit vonnis stond tot 7 maart 2012 hoger beroep open bij het gerechtshof in ’s-Hertogenbosch. Het bestuur was na afweging van alle aan deze zaak verbonden aspecten van oordeel dat het voor het functioneren van de vereniging beter zou zijn deze kwestie af te sluiten en om die reden tegen het vonnis van de rechtbank geen hoger beroep in te stellen. Op 6 maart 2012 hebben vier voormalige leden echter wel hoger beroep ingesteld. Het bestuur zal zich namens de Kring hiertegen verweren.
Het zal duidelijk zijn dat dit in allerlei opzichten een fors beslag legt op het bestuur. ”.

2.8. In het Kring Nieuws is in de rubriek “Paradepaardjes”, een vergelijkbare tekst opgenomen, die luidt als volgt:

“Royementen
De Kring heeft in 2010 een viertal leden geroyeerd. De ALV heeft in januari 2011 met deze royementen ingestemd. De geroyeerden hebben hiertegen beroep ingesteld en de Kring en haar oud-voorzitter, de heer J. [Y], bij de rechtbank in ’s-Hertogenbosch gedagvaard. De rechtbank heeft op 7 december 2011 uitspraak gedaan. De rechter vond royementen te ver gaan, maar heeft deze – van de Kring kon naar de mening van de rechtbank vanwege de onoverbrugbare verschillen van mening niet worden gevergd dat het lidmaatschap bleef bestaan – omgezet in een opzegging van het lidmaatschap. Ook heeft de rechtbank uitgesproken dat bepaalde uitlatingen van de heer [Y] onrechtmatig waren. De Kring is veroordeeld tot een rectificatie en het betalen van een schadevergoeding van € 1500,00 voor elk van de geroyeerden. De Kring heeft aan dit vonnis voldaan.
Tegen deze uitspraak van de rechtbank stond tot 7 maart 2012 beroep open bij het gerechtshof in
’s-Hertogenbosch. Het bestuur was na afweging van alle aan deze zaak verbonden aspecten tot de conclusie gekomen dat het voor de Kring beter was deze kwestie af te sluiten en geen hoger beroep in te stellen.
De geroyeerden hebben echter op 6 maart 2012 wel hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep komt – kort gezegd – er op neer dat zij meer rectificatie, meer schadevergoeding en herstel in het lidmaatschap van de Kring willen. Het bestuur zal zich namens de Kring op gepaste wijze tegen dit hoger beroep verweren.”.

2.9. Bij brief van 24 mei 2012 hebben [X] c.s. zich op het standpunt gesteld dat door voormelde teksten het verbod in het vonnis wordt overtreden. Zij stellen dat zij in de teksten worden aangeduid als “geroyeerde leden” en “geroyeerden”, terwijl van royement nu juist geen sprake meer is. Zij kunnen hooguit worden aangeduid als oud-leden, nu het royementsbesluit door de Rechtbank is vernietigd en is omgezet in een opzegging van het lidmaatschap. Om die reden hebben [X] c.s. aanspraak gemaakt op dwangsommen van € 5.000,– per eiser, vermenigvuldigd met twee overtredingen, van in totaal € 40.000,–, bij gebreke van betaling waarvan de executie is aangezegd.

2.10. Het Kring Nieuws van mei 2012 is per post naar alle 2400 leden van de Vereniging gezonden. Op de voor een ieder toegankelijke website van de Vereniging staat eveneens een exemplaar van de betreffende uitgave van het Kring Nieuws.

3. Het geschil

3.1. De Vereniging vordert kort weergegeven – [X] c.s. bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verbieden de door hen aangekondigde executie van dwangsommen uit het vonnis van 7 december 2011 ten uitvoer te leggen vanwege hetgeen is opgenomen in het Kring Nieuws in de rubriek “Paradepaardjes” onder “Royementen” en het Jaarverslag Kring 2011 onder “Royementen”, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 20.000,– voor ieder der gedaagden die zich niet, of onvoldoende, gelegen laten liggen aan dit verbod, althans subsidiair zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, alles met hoofdelijke veroordeling van [X] c.s. in de kosten van deze procedure.

3.2. De Vereniging legt aan haar vordering, kort weergegeven, het volgende ten grondslag.

3.2.1. De Vereniging heeft het vonnis op geen enkele wijze overtreden, niet naar de letter en ook niet naar de aard van de veroordeling, zodat zij geen dwangsommen heeft verbeurd. Nu slechts in het Jaarverslag en het Kring Nieuws de zakelijke term “geroyeerden” is gebruikt, en daarbij tevens in dezelfde tekst is aangegeven dat de rechtbank het met het royement niet eens is, is van een aantasting van [X] c.s. in hun eer en goede naam geen sprake. In beide door [X] c.s. genoemde artikelen worden geen namen genoemd van de betreffende personen. Reeds daarom kan van enige uitlating die de eer en goede naam aantast geen sprake zijn. Er is in het vonnis geen sprake van een verbod dat duidelijk en scherp is begrensd en geformuleerd. Een verbod “om in de toekomst uitlatingen te doen die de eer en goede naam van eisers aantasten” roept vragen op.

3.2.2. Mede gelet op de vrijheid van meningsuiting die aan een ieder, ook de Vereniging, toekomt is niet snel sprake van een aantasting in de eer en goede naam.

3.2.3. Het Kring Nieuws en het Jaarverslag Kring 2011 zijn in één pakket aan de leden verstuurd. Zo er al sprake is van een overtreding van het in het vonnis opgenomen verbod, dan is er slechts sprake van één overtreding en niet van twee overtredingen van dat verbod.

3.3. Het verweer van [X] c.s. komt, kort weergegeven, op het navolgende neer.

3.3.1. In het Kring Nieuws van mei 2012, dat in 2400-voud naar alle leden en relaties is gezonden en dat ook op de voor een ieder toegankelijke website van de Vereniging staat, heeft het bestuur van de Vereniging een artikel geschreven onder het kopje “Royementen”, met daarin passages die strijdig zijn met r.o. 5.4. van het vonnis van 7 december 2011.

3.3.2. Los van de selectieve, op onderdelen incorrecte en soms eufemistische (“de rechter vond de royementen te ver gaan”), samenvatting van het vonnis worden [X] c.s., ondanks het vonnis van de Bossche rechtbank, in het artikel nadrukkelijk meermalen aangeduid als de “geroyeerden”. Nu de rechtbank de royementsbesluiten als gebaseerd op een onrechtmatige daad nietig heeft verklaard, is er geen sprake meer van geroyeerden. Aan een nietig besluit worden de daarmee beoogde rechtsgevolgen van meet af aan onthouden. Omdat royement, anders dan opzegging, een disciplinair of tuchtrechtelijk karakter heeft en derhalve per definitie diffamerend is, heeft de Vereniging door [X] c.s. in de hier aan de orde zijnde teksten te blijven aanmerken als geroyeerden de eer en goede naam van ieder van gedaagden aangetast. Immers, ontzetting uit het lidmaatschap is enkel mogelijk wanneer een lid in strijd met de statuten, de reglementen of de besluiten van de vereniging handelt of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Daarvan is in casu geen sprake. De Vereniging heeft hierdoor jegens ieder van gedaagden dwangsommen verbeurd voor een bedrag van in totaal € 40.000,– (2 x 4 x € 5.000,–).

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. Ter beantwoording is de vraag of de Vereniging (tweemaal) in strijd heeft gehandeld met onderdeel 5.4. in het dictum van het vonnis van 7 december 2011 door de term “geroyeerden” dan wel “geroyeerde leden” te bezigen in het onder de leden van de Vereniging verspreide verenigingsblad “Kring Nieuws” en het “Jaarverslag Kring 2011en in het verlengde daarvan de vraag of de Vereniging dientengevolge dwangsommen heeft verbeurd. 

4.2. Maatstaf voor de vraag of de Vereniging aan het vonnis heeft voldaan is dat bij redelijke uitlegging van het verbod als het onderhavige de draagwijdte daarvan beperkt is te achten tot handelingen, waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op de gronden waarop het verbod werd gegeven, inbreuken, als door de rechter verboden, opleveren (HR 3 januari 1964, NJ 1964,445; Lexington).

4.3. Het verbod in het dictum onder 5.4. van het vonnis is, anders dan de Vereniging meent, voldoende duidelijk. Uitlatingen die de eer en goede naam van een ander aantasten kunnen zich in veel vormen voordoen. Deze zaak illustreert dat; het lelijks dat blijkens het hiervoor geciteerde dictum onder 5.3. van het vonnis van 7 december 2011 over [X] c.s. is uitgestort is divers. Daarmee is duidelijk dat het onderhavige verbod door de rechtbank alleen in algemene bewoordingen viel te formuleren. Meergenoemd vonnis geeft echter tevens zoveel feitelijke informatie over de verhouding van partijen en hoe de bodemrechter – aan wiens oordeel de kort geding rechter zich in beginsel behoort te conformeren – dat de interpretatie van het verbod in dit geval ook niet moeilijk is.

4.4. De rechtbank heeft in haar, ten aanzien van de relevante veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, vonnis de door (het bestuur van) de Vereniging genomen royementsbesluiten jegens [X] c.s. nietig verklaard. Zij heeft aan die besluiten de werking toegekend van een geldig besluit van de Vereniging tot opzegging van het lidmaatschap aan [X] c.s. per 1 januari 2011. Nu aan een nietig besluit de daarmee beoogde rechtsgevolgen van meet af aan worden onthouden, kunnen [X] c.s. door de Vereniging niet gekwalificeerd worden als geroyeerden. Dat geldt zeker vanaf medio december 2011 toen het vonnis was uitgesproken en alle betrokkenen konden weten hoe het zat. Vast staat dat de Vereniging daadwerkelijk kennis heeft genomen van het rechterlijk oordeel. Het vonnis is immers op 15 december 2012 aan de Vereniging betekend en later door de Vereniging zelf in de gewraakte teksten samengevat.

4.5. De voorzieningenrechter is, met [X] c.s., van oordeel dat in de termen “geroyeerden” en “geroyeerde leden”, anders dan de in het vonnis eveneens gebezigde term “opzegging”, een negatieve lading besloten ligt en diffamerend is. Leden van een vereniging die geroyeerd worden overkomt dat omdat zij iets binnen die vereniging hebben misdaan. Dat de rechtbank hier ook zo over denkt blijkt expliciet uit r.o. 4.13. van dat vonnis waarin wordt overwogen: “Ontzetting (royement) heeft, anders dan de opzegging, een disciplinair of tuchtrechtelijk karakter. Ontzet te worden is diffamerend en bijzonderlijk zo voor eisers, zoals hiervoor al werd overwogen (r.o. 4.5).” Als de Vereniging al niet had geweten wat een ieder met gemiddelde kennis en ervaring met de Nederlandse taal toch wel weet, dan had zij dat in ieder geval ook in het vonnis kunnen en moeten lezen.

4.6. De Vereniging heeft voorts betoogd, dat de term “geroyeerden” op zichzelf wellicht als diffamerend kan worden gekwalificeerd, maar in het onderhavige geval, waarin er in de desbetreffende artikelen in het “Kring Nieuws” en in het “Jaarverslag Kring 2011” tevens melding wordt gemaakt van het feit dat de rechtbank anders heeft geoordeeld met betrekking tot het royement, niet. De voorzieningenrechter deelt dit standpunt van de Vereniging niet. Het valt op zichzelf te billijken dat de Vereniging verslag deed van hetgeen in de Vereniging was voorgevallen. Het is ook acceptabel dat bij het vertellen van dat verhaal het aanvankelijke royement is gememoreerd. Anders zou het verhaal niet goed te vertellen zijn geweest. [X] c.s. hebben ter zitting aangegeven dat dit voor hen ook niet de grond is geweest om in het geweer te komen. Het is echter misgegaan doordat de Vereniging in het Kring Nieuws en in het jaarverslag Kring 2011 gebruik heeft gemaakt van de term “geroyeerden” en “geroyeerde leden” nádat in de betreffende artikelen was aangegeven dat de rechtbank de royementsbesluiten jegens [X] c.s. nietig had verklaard. Dat wekt op zijn minst de suggestie dat de Vereniging [X] c.s. nog steeds bij de leden van de Vereniging en anderen die van Kring Nieuws op papier of op de website kennis nemen heeft “weggezet” als leden die wegens wangedrag uit de Vereniging zijn verwijderd.

4.7. Het betoog van de Vereniging, dat de door [X] c.s. voorgestane uitleg van het vonnis met zich brengt dat de Vereniging nooit meer de term “geroyeerden” zou mogen gebruiken, zelfs niet zonder concrete aanduiding van de naam van degenen op wie dat ziet, kan haar evenmin baten. Ter beoordeling van de voorzieningenrechter staan alleen de concrete publicaties die hiervoor onder de feiten zijn geciteerd. De termen “geroyeerden” en “geroyeerde leden” worden daar in een zodanig verband gebezigd dat zonneklaar is dat de Vereniging daarmee [X] c.s. heeft willen aanduiden. Heel Den Bosch weet wie er in deze kwestie rollebollend over straat zijn gegaan (en menigeen slaat het met plaatsvervangende schaamte gade). Bij lezing van de gewraakte teksten vallen de “poppetjes” voor de enigszins ingevoerde Bosschenaar wel in te vullen.

4.8. Bovendien is hier nu juist, zoals onder 4.5. reeds is opgemerkt, de terminologie in de artikelen gebruikt nadat daarin reeds melding was gemaakt van het feit dat de rechtbank het royementsbesluit jegens [X] c.s. als gebaseerd op een onrechtmatige daad nietig had verklaard. Uit dat vonnis blijkt dat de rechtbank het niet zo’n geringe onrechtmatige daad vond ook. Het gedrag van de Vereniging en haar oud-voorzitter wordt in het vonnis immers in duidelijke bewoordingen gelaakt om het zacht uit te drukken. De stelling van de Vereniging, dat de term “geroyeerden” in het licht van een zakelijke aanduiding van het geschil moet worden gezien, snijdt dan ook geen hout. Het heeft in dit geval toch echt meer van een echo van de stemmingmakerij tegen [X] c.s., die duidelijk door [X] als zodanig is ervaren, en dat is niet onbegrijpelijk. Als partijen verstandig zijn beperken zij het gebruik van de term “royement” en “geroyeerden” voorlopig uitsluitend tot het debat bij het gerechtshof. Daar moet het vonnis uiteraard vrijelijk ter discussie kunnen worden gesteld.

4.9. Van een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting van de Vereniging is in het onderhavige geval evenmin sprake. Het staat de Vereniging immers vrij om [X] c.s. aan te duiden met neutrale termen zoals met hun naam of als vier oud-leden, etc.. Stemmingmakerij, althans de echo daarvan, verdient geen rechterlijke bescherming. 

4.10. De door de Vereniging overgelegde verklaring van de secretaris van de Vereniging die de betreffende teksten heeft geschreven, doet aan het hiervoor overwogene niet af, te minder omdat uit die verklaring kan worden afgeleid dat de secretaris het concept jaarverslag 2011 vóór publicatie ervan heeft besproken met de (kandidaat)bestuursleden van de Vereniging en mede op basis van hun opmerkingen op een aantal punten heeft aangepast en dat de term “geroyeerden” bij de bespreking van het concept jaarverslag geen onderwerp van discussie is geweest. De bestuursleden hebben derhalve de mogelijkheid gehad om, met het oog op het onder 5.4. van het vonnis van 7 december 2011 opgenomen verbod, wijzigingen aan te brengen in het jaarverslag, hetgeen zij evenwel hebben nagelaten. Het ware al met al beter geweest als zij aan dit punt, gezien de gevoeligheden en de dreigende dwangsom, meer aandacht hadden besteed.

4.11. De onder 4.2. aangehaalde maatstaf brengt met zich dat voldoende aannemelijk is dat de Vereniging door het gebruik van de termen “geroyeerden” en “geroyeerde leden” in de litigieuze artikelen in het Kring Nieuws en het Jaarverslag Kring 2011 de eer en goede naam van ieder van gedaagden heeft aangetast. Dat er volgens de Vereniging geen enkele intentie is geweest aan de zijde van de Vereniging om iemand in eer of goede naam te beschadigen, doet hier niet aan af. De auctor intellectualis van de stukken, de onder 4.10 bedoelde secretaris, heeft in zijn schriftelijke verklaring alle kwalijke bedoelingen tegengesproken. Bedoelingen laten zich door de rechter lastig vaststellen, maar op grond van de teksten en de voorgeschiedenis zoals beschreven in het vonnis van 7 december 2011 hadden [X] c.s. zeker reden om de onderhavige teksten negatief op te vatten.

4.12. Reeds uit het vorenoverwogene volgt voorshands dat de Vereniging aan de veroordeling onder 5.4. van het vonnis niet heeft voldaan. Anders dan de Vereniging heeft betoogd is de voorzieningenrechter van oordeel dat zij niet éénmaal maar tweemaal het in 5.4. opgenomen verbod heeft overtreden, als gevolg waarvan de Vereniging het bedrag van € 40.000,00 aan dwangsommen heeft verbeurd (2 x 4 x € 5.000,–). 

4.13. De Vereniging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij overtreding van het verbod slechts sprake kan zijn van één overtreding, nu het Kring Nieuws en het Jaarverslag als één pakket aan de leden van de Vereniging is verstuurd. Weliswaar valt in het Kring Nieuws op pagina 3 onder de rubriek “Paradepaardjes” te lezen dat het jaarverslag bij het Kring Nieuws is bijgevoegd, maar nu [X] c.s. onweersproken hebben gesteld dat het Kring Nieuws tevens op de website van de Vereniging wordt aangeboden (ook aan niet-leden), is voldoende duidelijk dat de Vereniging het verbod tweemaal heeft overtreden. De voorzieningenrechter realiseert zich dat het om veel geld gaat, maar dwangsommen zijn juist hoog omdat zij moeten dwingen. Bij overtredingen van veroordelingen waaraan een dwangsom is verbonden moet de soep zo heet worden gegeten als deze wordt opgediend.

4.14. De Vereniging heeft overigens geen feiten en/of omstandigheden naar voren gebracht, die aanleiding zouden kunnen geven om (voorlopig) tot een matiging van de verbeurde dwangsommen over te gaan en om die reden de executie – al dan niet gedeeltelijk – te schorsen.

4.15. Gezien het voorgaande is van enig misbruik van de executiebevoegdheid door [X] c.s. geen sprake en bestaat er thans geen grond de executie van het vonnis van 7 december 2011 te schorsen. De vordering van de Vereniging zal worden afgewezen.

4.16. De Vereniging zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [X] c.s. worden begroot op:
– dagvaarding € 0,00
– griffierecht € 267,00
– salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.083,00.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter

wijst de vordering af,veroordeelt de Vereniging in de proceskosten, aan de zijde van de wederpartij tot op heden begroot op € 1.083,00. 

Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.L. Roosmale Nepveu en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2012.

Arubaans verenigingsrecht (SEPPA)

Gerecht E.A. Aruba 9 januar 2013 LJNBZ4289 (SEPPA)


Arubaanse zaak. Royement. Lid gaat intern in beroep tegen royement, beroep wordt afgewezen zonder dat lid wordt gehoord, in strijd met statutaire bepaling. Vernietiging besluit in  beroep, laat royementsbesluit in principe in stand. Rechter schorst royementsbesluit op grond van billijkheid. Afzonderlijke organen van vereniging kunnen niet worden gedagvaard.

VONNIS

in de zaak van:  [eiser], wonende in Aruba,
tegen:
1. DE VERENIGING [SEPPA], gevestigd te Aruba,
2. HET CONGRES VAN DE VERENIGING SEPPA,
3. HET BESTUUR VAN DE VERENIGING SEPPA,
4. HET UITVOEREND COMITE VAN DE VERENIGING SEPPA,
GEDAAGDEN, hierna verder te noemen respectievelijk: SEPPA, het Congres, het Bestuur en het Uitvoerend Comité,
gemachtigde: de advocaat mr. E. Duijneveld. 

1. DE PROCEDURE
Voor het verloop van de procedure wordt verwezen naar het tussenvonnis van 18 januari 2012, waarbij een comparitie van partijen is gelast welke heeft plaatsgevonden op 29 februari 2012. Namens [eiser] zijn daarbij een aantal bescheiden overgelegd welke reeds bij brieven van 16 en 27 februari 2012 werden toegezonden. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten nader toe te lichten en over en weer op elkaar te reageren. Het verdere verloop blijkt uit:
– een akte uitlating aan de zijde van [eiser];
– een contra akte (abusievelijk getiteld ‘conclusie van antwoord na enquête) aan de zijde van SEPPA, het Congres, het Bestuur en het Uitvoerend Comité.
Vervolgens is vonnis verzocht.

2. DE VASTSTAANDE FEITEN
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, alsmede op grond van de inhoud van de overgelegde producties voorzover niet of onvoldoende bestreden, staat tussen partijen onder meer het volgende vast.

2.1 Artikel 7 van de statuten van SEPPA luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Het lidmaatschap eindigt door:
(…)
c. royement door het Uitvoerend comité op grond van handelingen van het lid die opzettelijk gericht zijn tegen de belangen van de vereniging, betrokkene kan binnen 30 dagen, nadat hij van zijn royement op de hoogte is gebracht, in beroep gaan bij het Bestuur. Het Bestuur beslist in zijn eerstvolgende zitting, doch binnen 60 dagen en doet van zijn beslissing schriftelijk mededeling aan betrokkenen en aan het Uitvoerend comité; het Uitvoerend comité gaat akkoord met de beslissing van het Bestuur of wijst de beslissing af. Het lid kan in beroep gaan bij de rechter.
(…)’

2.2 Artikel 5 van het Huishoudelijk Reglement van SEPPA luidt als volgt:
‘a. Royeren van een lid geschiedt door het Uitvoerend Comite op grond van handelingen van het lid die opzettelijk gericht zijn tegen de belangen of het doel van de vereniging.
b. Zodanig lid kan binnen een maand, nadat hij een met redenen omkleed schrijven het royement is medegedeeld beroep tekenen, die zo spoedig mogelijk in haar eerstvolgende zitting een beslissing neemt. [sic] Het geroyeerde lid heeft het recht persoonlijk zijn standpunt toe te lichten, waarna eenmaal gerepliceerd mag worden. Terstond lid kan door de voorzitter het woord ontnomen worden, indien hij/haar zijn/haar standpunt niet met gematigdheid uiteenzet.
c. Tot aan de dag waarop het Uitvoerend Comite zal hebben beslist, wordt geacht dat het royement van kracht is.
(…)’

2.3 SEPPA heeft [eiser] bij brief van 26 mei 2011 als volgt bericht:
‘Namens cliënte de vakvereniging S.E.P.P.A., informeer ik u als volgt.

U heeft op verschillende momenten handelingen verricht die opzettelijk gericht zijn tegen de belangen en het doel van de vereniging. U heeft keer op keer de media gezocht en getracht cliënte te beschadigen. Voorts heeft u zelfs een lid van het bestuur beschuldigd van banden met een terroristische organisatie.

Gezien het bovenstaande heeft het Uitvoerbaar Comité, hiermee mede uitvoering gevende aan het verzoek van het Congres van 8 december 2010, besloten u per direct te royeren.

U heeft 30 dagen na ontvangst van dit schrijven 30 dagen om van deze beslissing in beroep te gaan bij het bestuur.’

2.4 Bij brief van 30 mei 2011 heeft [eiser] een brief geschreven aan SEPPA met, voor zover hier van belang, de volgende adressering:

‘Aan het bestuur van SEPPA
(…)
t.a.v. Secretaris Generaal SEPPA
(…)’

In deze brief deelt [eiser] SEPPA kort gezegd mee het niet eens te zijn met het royementsbelsuit. Hij voert daartoe aan nooit iets tegen SEPPA te hebben gedaan en dat de aangevoerde argumenten uit de duim zijn gezogen. Hij verzoekt binnen 10 dagen te mogen vernemen dat de brief van SEPPA ‘zal worden beschouwd als niet verzonden’ omdat hij zich anders tot de rechter zal moeten wenden.

2.5 Bij brief van 10 juni 2011 heeft SEPPA [eiser], voor zover hier van belang, als volgt bericht:
‘Met betrekking tot de inhoud van uw schrijven stelt cliënte zich op het standpunt dat mijn schrijven namens haar aan uw cliënte duidelijk is en zij haar standpunt handhaaft. Het is aan uw cliënte om de geijkte weg te volgen als hij zich hier niet in kan vinden.’

3. DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
3.1 [eiser] vordert dat het gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de beslissing om hem te royeren ongegrond, dan wel nietig zal verklaren, dat het gerecht gerekestreerden een opdracht zal geven hem te herstellen als lid van SEPPA, althans een andere beslissing te nemen en SEPPA te veroordelen in de kosten van de procedure.

3.2 Het verweer strekt tot niet ontvankelijk-verklaring dan wel afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

4. DE BEOORDELING
4.1 [eiser] is niet ontvankelijk in zijn vorderingen voor zover ingesteld jegens het Congres, het Bestuur en het Uitvoerend Comite, daar dit geen natuurlijke of rechtspersonen zijn en derhalve niet in rechte kunnen worden betrokken, naast de vereniging zelf.

4.2 SEPPA heeft aangevoerd dat [eiser] ook niet-ontvankelijk is jegens haar, aangezien hij geen beroep heeft ingesteld bij het Bestuur tegen het royementsbesluit van het Uitvoerend Comité. Dit verweer wordt gepasseerd. Bij brief van 26 mei 2011 heeft [eiser] een brief ontvangen van mr. Duijneveld die daarin meedeelt dat het Uitvoerend Comité heeft besloten hem te royeren. Bij brief van 30 mei 2011 heeft de raadsman van [eiser] een brief gestuurd die is geadresseerd aan het Bestuur. SEPPA heeft aangevoerd dat de brief is gericht aan de Secretaris Generaal en dat die geen deel uitmaakt van het Bestuur, zodat [eiser] niet in beroep is gegaan bij het Bestuur. Dit snijdt geen hout. De brief is expliciet gericht aan het Bestuur (zie 2.4), zodat van de Secretaris Generaal verwacht mag worden dat hij deze tijdig doorgeleidt aan het Bestuur. Kennelijk is dit ook gebeurd, want bij brief van 10 juni 2011 heeft mr. Duijneveld op deze brief gereageerd namens SEPPA. Uit de inhoud van de brief van [eiser] heeft (het Bestuur van) SEPPA kunnen en moeten begrijpen dat hij het niet eens is met hetroyementsbesluit en heeft het Bestuur deze brief daarmee moeten opvatten als een mededeling dat [eiser] in beroep wenste te komen tegen het royementsbesluit. Uit de brief van mr. Duijneveld van 10 juni 2011 blijkt bovendien dat SEPPA haar standpunt handhaaft. Gelet op artikel 7 van de Statuten kan het (geroyeerde) lid vervolgens in beroep gaan bij het gerecht. De Statuten bepalen hiervoor geen termijn. Nu het onderhavige verzoekschrift dateert van 27 juni 2011 (één week na de brief van SEPPA), wordt het beroep bij het Bestuur geacht tijdig te zijn ingediend. De slotsom van het voorgaande is dan ook dat [eiser] ontvankelijk is in zijn vorderingen jegens SEPPA.

4.3 Uit artikel 5 sub b van het Huishoudelijk Reglement van SEPPA blijkt dat het geroyeerde lid het recht heeft persoonlijk zijn standpunt toe te lichten. Ter comparitie heeft [eiser] aangevoerd niet te zijn gehoord door het Bestuur, zodat hij zijn bezwaren tegen het royementen zijn belang om lid te blijven van SEPPA niet heeft kunnen toelichten. SEPPA heeft aangevoerd hem hiertoe wel te hebben uitgenodigd, maar [eiser] heeft hierop gereageerd door te stellen dat iemand anders (de heer Chundru), die ook was geroyeerd, wèl is uitgenodigd om te worden gehoord, maar hijzelf niet. Hierop heeft SEPPA ter comparitie erkend niet over een oproepingsbrief te beschikken. Het verweer van SEPPA wordt daarom gepasseerd. Nu de brief van het Bestuur van 10 juni 2011 verder ook volkomen ongemotiveerd is, is het hoger beroep door het Bestuur niet afgehandeld conform het Huishoudelijk Reglement. Dat brengt mee dat de beslissing van het Bestuur op het hoger beroep niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Het gerecht zal deze beslissing daarom vernietigen.

4.4 De vernietiging van de beslissing van het Bestuur laat het royementsbesluit van het Uitvoerend Comité onaangetast. Het gerecht zal het royementsbesluit daarom schorsen totdat het Bestuur opnieuw op het beroep heeft beslist, nu de billijkheid dit bepaaldelijk vordert. Dit alles brengt mee dat [eiser] nog lid is van SEPPA, zodat hij verder geen belang heeft bij de vordering hem als lid te herstellen.

4.5 Bij akte heeft [eiser] nog verzocht ‘de zaak’ en ‘SEPPA’s verzoek’ ongegrond te verklaren. Volkomen duister blijft echter wat [eiser] hiermee voorstaat, aangezien SEPPA geen verzoek heeft ingediend. Dit verzoek van [eiser] behoeft dan ook geen verdere bespreking.

4.6 SEPPA zal, als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] begroot op:
– verschotten Afl. 184,00
– griffierecht Afl. 450,00
– salaris advocaat Afl. 1.800,00 (2 punten × tarief Afl. 900,00)
Totaal Afl. 2.434,00

5. DE UITSPRAAK
De rechter in dit gerecht, rechtdoende:

1. verklaart [eiser] niet ontvankelijk in zijn vorderingen tegen het Bestuur, het Congres en het Uitvoerend Comité;

2. vernietigt de beslissing van het Bestuur op het hoger beroep tegen het royementsbesluit;

3. schorst het royementsbesluit van het Uitvoerend Comité tot het moment dat opnieuw door het Bestuur op het hoger beroep is beslist;

4. veroordeelt SEPPA in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] begroot op: Afl. 2.434,00;

5. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

6. wijst af het meer of anders gevorderde.

Lid en werknemer

Hof Amsterdam 12 maart 2013 LJN BZ5184 (Lid / FNV)

Een werknemer van FNV is tevens lid van FNV en heeft recht op rechtsbijstand via FNV. Verhouding tussen arbeidsovereenkomst en lidmaatschapsovereenkomst. Terughoudende toetsing, beleidsvrijheid vereniging.

GERECHTSHOF AMSTERDAM

arrest van de derde kamer van 12 maart 2013
in de zaak van
[appellant], tegen:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
FNV Bondgenoten,

1. Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 13 oktober 2010 dat de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) tussen appellant als eiser en geïntimeerde als gedaagde heeft gewezen alsmede naar de inhoud van de vonnissen van 24 november 2010, 30 maart 2011 en 10 augustus 2011 die de rechtbank Utrecht tussen appellant als eiser en geïntimeerde als gedaagde heeft gewezen.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 [appellant] heeft bij exploot van 9 november 2011 FNV Bondgenoten aangezegd van de vonnissen van 13 oktober 2010, 30 maart 2011 en 10 augustus 2011 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van FNV Bondgenoten voor dit hof.

2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] één grief tegen het vonnis van 13 oktober 2010 en vijf grieven tegen het vonnis van 10 augustus 2011 aangevoerd, bewijs aangeboden en nieuwe producties in het geding gebracht. Hij heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigenen, opnieuw recht doende, de vorderingen van [appellant]zal toewijzen, met veroordeling van FNV Bondgenoten in de kosten van beide instanties.

2.3 Bij memorie van antwoord heeft FNV Bondgenoten verweer gevoerd en bewijs aangeboden. Zij heeft geconcludeerd dat het hof [appellant] in zijn beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, althans zijn vorderingen zal afwijzen en het vonnis van de rechtbank Utrecht van 10 augustus 2011, al dan niet onder verbetering van gronden, zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep.

2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3. De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, staan in hoger beroep de navolgende feiten vast:

3.1 [appellant] is op [datum] in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) FNV Bondgenoten.

3.2 Op de arbeidsovereenkomst was de CAO voor FNV-organisaties van toepassing.

3.3 Werknemers van FNV Bondgenoten zijn uit hoofde van hun dienstverband lid van FNV Bondgenoten.

3.4 Leden van FNV Bondgenoten hebben recht op kosteloze rechtsbijstand op een aantal rechtsgebieden, waaronder arbeidsrecht.
3.5 Artikel 7 van de algemene voorwaarden van FNV Bondgenoten (per 1 januari 2009) luidt:
“Geen rechtshulp wordt verleend indien: (…)
7.2.5 het een zaak betreft tegen FNV Bondgenoten
, de FNV of een aan FNV gelieerde organisatie. Indien het een zaak betreft waarin het lid is betrokken als werknemer en de betreffende FNV-organisatie als werkgever, dan wordt rechtshulp verleend conform de door de Sectorraad Vakbonden van FNV Bondgenoten te treffen regels en voorzieningen.”

3.6 In oktober 2009 is tussen [appellant] en FNV Bondgenoten een arbeidsconflict ontstaan, dat onder meer resulteerde in de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter te Rotterdam.

3.7 [appellant] heeft op 26 oktober 2010 op grond van zijn lidmaatschap aanspraak gemaakt op rechtshulp.

3.8 Hierop heeft FNV Bondgenoten aan [appellant] verzocht om een case-beschrijving te maken. Deze case-beschrijving heeft [appellant] op 6 november 2010 aan FNV Bondgenoten verzonden.

3.9 Op 8 november 2010 heeft FNV Bondgenoten aan [appellant] laten weten dat hij de zaak op kosten van FNV Bondgenoten kon voorleggen aan Zumpolle Advocaten te Utrecht.

3.10 Op 11 november 2010 heeft [appellant] een gesprek gehad met mr. Machielsen van Zumpolle Advocaten. [appellant] heeft vervolgens besloten dat hij zich niet door mr. Machielsen wilde laten bijstaan.

3.11 Voorafgaand aan de bespreking met mr. Machielsen had [appellant] zich al gewend tot mr. Van Minnen en/of mr. Bosveld.

3.12 Op 28 april 2010 schrijft G. van Eeden, voorzitter Sectorraad Vakbonden FNV Bondgenoten:
“L.S.,
De Sectorraad Vakbonden van FNV Bondgenoten heeft als regel/voorziening als bedoeld in artikel 7.2.5 van de algemene voorwaarden (per 1 januari 2009) dat ingeval van een geschil de desbetreffende werknemer wordt doorverwezen naar Zumpolle Advocaten te Utrecht. Eén van de advocaten van Zumpolle advocaten treedt dan als advocaat op voor de werknemer tegen de desbetreffende FNV organisatie. De kosten van Zumpolle Advocaten worden in dat geval rechtstreeks aan de Sectorraad Vakbonden in rekening gebracht. “

4. De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1 [appellant] heeft FNV Bondgenoten in rechte betrokken. Hij heeft een verklaring voor recht gevorderd dat FNV Bondgenoten gehouden is om de kosten voor rechtsbijstand die hij redelijkerwijs heeft moeten maken en nog zal maken in verband met zijn arbeidsconflict met FNV Bondgenoten te vergoeden. Voorts vordert hij, na vermindering van eis, veroordeling van FNV Bondgenoten om aan [appellant] te voldoen een bedrag van € 15.346,24 aan gemaakte advocaatkosten en een bedrag van € 2.873,00 plus btw aan buitengerechtelijke kosten.
[appellant] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat FNV Bondgenoten zich, door [appellant] te verplichten om rechtshulp af te nemen bij een door haar aangewezen advocatenkantoor, niet als goed werkgever gedraagt en dat FNV Bondgenoten op grond van een redelijke uitleg van de lidmaatschapsvoorwaarden gehouden is om zijn advocaatkosten te vergoeden. Verder betoogt [appellant], onder verwijzing naar artikel 4 lid 1 sub b EG-richtlijn 87/344 en de uitspraak van het Hof van Justitie van 10 september 2009 (Erhard Eschig/ Uniqa Sachversicherung AG), dat FNV Bondgenoten het recht op vrije advocatenkeuze moet respecteren.
FNV Bondgenoten heeft verweer gevoerd.

4.2 Derechtbank heeft bij vonnis van 10 augustus 2011 de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
Daartegen richten zich de grieven.

4.3 Tegen het tussenvonnis van 30 maart 2011 zijn geen grieven aangevoerd, zodat het hof het hoger beroep in zoverre zal verwerpen.

4.4 Grief I richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter in het vonnis van 13 oktober 2010 dat de vordering van [appellant] geen betrekking heeft op een onderwerp dat door de kantonrechter mag worden behandeld.

[appellant] dient in zijn hoger beroep tegen dat vonnis van de kantonrechter niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu ingevolge artikel 71 lid 5 Rv tegen de beslissing tot verwijzing geen hogere voorziening openstaat.
Voor zover hetgeen hij in de toelichting bij grief I aanvoert van belang is bij de beoordeling van de overige grieven, zal het hof daarop hierna terugkomen.

4.5 Met grief II komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de afwijzing van FNV Bondgenoten om[appellant] een eigen advocaatkeuze toe te staan, niet kan worden getoetst aan goed werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:611 Burgerlijk Wetboek (BW).
Deze grief faalt.
[appellant] kan op grond van zijn lidmaatschap van de vereniging FNV Bondgenoten aanspraak maken op rechtshulp. Leden van de vakbond hebben ingevolge artikel 3 van de lidmaatschapsvoorwaarden recht op kosteloze rechtsbijstand op het gebied van arbeid en inkomen, sociale zekerheid en letselschade.
In artikel 7.2 van de voorwaarden is bepaald in welke gevallen er geen rechtshulp aan de leden wordt verleend.
Ingevolge artikel 7.2.5 kan een lid geen aanspraak maken op rechtshulp indien het een zaak betreft gericht tegen FNV Bondgenoten, de FNV of een aan de FNV gelieerde organisatie. Deze uitzondering geldt, gelet op het vervolg van deze bepaling, niet als het een zaak als de onderhavige betreft, waarbij het lid als werknemer, en de betreffende FNV organisatie als werkgever, is betrokken. In dat geval wordt wel rechtshulp verleend, en wel overeenkomstig de door de Sectorraad Vakbonden van FNV Bondgenoten te treffen regels en voorzieningen. Deze regels en voorzieningen moeten naar het oordeel van het hof worden gezien als een nadere uitwerking van de lidmaatschapsvoorwaarden en staan, anders dan door [appellant] wordt betoogd, los van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst.
Het hof verwerpt het betoog van [appellant] dat de aanspraak op rechtshulp, doordat hij uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst verplicht lid is van FNV Bondgenoten, onderdeel is gaan uitmaken van de arbeidsovereenkomst en het dus in feite een arbeidsrechtelijk geschil betreft. Voorts leidt de omstandigheid dat deze regels en voorzieningen voor werknemers een aanvullende, van de voor andere leden geldende regeling afwijkende, regeling bieden, er niet toe dat een geschil over de aanspraken op grond van die regels en voorzieningen een arbeidsrechtelijke kwestie is.
Artikel 7:611 BW ziet op de uitvoering van de arbeidsovereenkomst. Nu de aanspraken waarop [appellant] zich beroept voortvloeien uit de lidmaatschapsovereenkomst en niet uit arbeidsovereenkomst, faalt het door [appellant] gedane beroep op goed werkgeverschap.
Overigens is het hof van oordeel dat het gegeven dat partijen tevens (ex-)werkgever en
(ex-)werknemer van elkaar zijn, wel een inkleuring kan geven aan de toepassing van verenigingsrechtelijke regels in hun verhouding van vereniging tot lid. Het hof verwijst in dat verband naar hetgeen het hierna in rechtsoverweging 4.9 zal overwegen.

4.6 Grief III richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat een redelijke uitleg van de lidmaatschapsvoorwaarden niet meebrengt dat elke werknemer in een conflict met FNV Bondgenoten aanspraak kan maken op (onbeperkte) vergoeding van kosten van een door de werknemer aangezochte advocaat. Volgens [appellant] brengt een redelijke uitleg van de voorwaarden mee dat hij in vrijheid een advocaat moet kunnen kiezen en dat de kosten daarvan tot een redelijk bedrag door FNV Bondgenoten moeten worden vergoed.
Met grief IV richt [appellant] zich tegen de verwerping door de rechtbank van de stelling van [appellant] dat het door FNV Bondgenoten gecontracteerde kantoor Zumpolle niet onafhankelijk is vanwege de commerciële relatie tussen dit kantoor en FNV Bondgenoten.

4.7 Het hof overweegt als volgt.
Het betreft in dit geval de uitleg en toepassing van artikel 7.2.5 van de door FNV Bondgenoten als vereniging gehanteerde lidmaatschapsvoorwaarden, die door de algemene ledenvergadering zijn vastgesteld, en de ter nadere uitwerking van die voorwaarden door de Sectorraad gehanteerde regels en voorzieningen. Deze uitleg en toepassing moeten in het kader van het verenigingsrecht worden beoordeeld.
Wat betreft de uitleg van artikel 7.2.5 overweegt het hof dat in de tekst van die bepaling geen recht op vrije advocaatkeuze valt te lezen. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan hij mocht verwachten dat hij zelf een advocaat kon inschakelen en de kosten daarvan vervolgens (tot op redelijke hoogte) op FNV Bondgenoten kon verhalen.
Ingevolge artikel 2:8 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) is een tussen een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken krachtens wet, gewoonte, statuten, reglementen of besluit geldende regel niet van toepassing voor zover dit onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechter dient hierbij terughoudend te toetsen.

4.8 Uit de door FNV in het geding gebrachte verklaring van Van Eeden, voorzitter van de Sectorraad Vakbonden FNV, van 28 april 2010 maakt het hof op dat het gebruik is dat een werknemer van FNV Bondgenoten in geval van een arbeidsrechtelijk geschil tussen hem en FNV Bondgenoten voor rechtshulp wordt verwezen naar Zumpolle Advocaten te Utrecht.
[appellant] heeft aangevoerd dat de regels en voorzieningen op het moment dat hij in oktober 2009 verzocht om rechtsbijstand nog niet definitief waren vastgesteld. FNV erkent dat, maar stelt dat het al enkele jaren praktijk is dat verwijzing naar Zumpolle Advocaten plaatsvindt en dat FNV ook dienovereenkomstig heeft gehandeld. Dit wordt door [appellant] niet (voldoende gemotiveerd) bestreden, zodat het hof hiervan uitgaat.

4.9 [appellant] betoogt dat FNV Bondgenoten geen enkel te respecteren belang heeft om hem te verplichten rechtsbijstand af te nemen door een door FNV Bondgenoten aan te wijzen advocaat, terwijl hij goede argumenten heeft om te kiezen voor een eigen advocaat. Het hof deelt die opvatting niet.
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling of de toepassing van een regel in de verenigingsrechtelijke verhouding tussen FNV Bondgenoten en een lid van FNV Bondgenoten in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, mede een rol kan spelen dat het betreffende FNV-lid tevens (ex-) werknemer is van FNV Bondgenoten, zeker indien de werknemer op grond van zijn arbeidsovereenkomst lid is van FNV Bondgenoten en het gaat om de toepassing van een algemene lidmaatschapsvoorwaarde die recht geeft op kosteloze rechtshulp in arbeidsrechtelijke kwesties. Dit baat in het onderhavige geval [appellant] evenwel niet.
FNV Bondgenoten heeft als vereniging te maken met financiële beperkingen, zoals een plafond voor de maximaal voor vergoeding in aanmerking komende advocaatkosten, en heeft in dat kader kennelijk tariefafspraken met Zumpolle Advocaten gemaakt. FNV Bondgenoten heeft er dan ook een gerechtvaardigd (financieel) belang bij dat de zaken die zij aan een advocaat uitbesteed, bij dat kantoor worden uitbesteed. Dat staat haar als vereniging vrij en is als zodanig immers een verenigingsbeslissing. Bezwaren tegen verenigingsbeslissingen en de door de vereniging gemaakte keuzes kunnen door een lid als [appellant] binnen de vereniging en overeenkomstig het verenigingsrecht aan de orde worden gesteld. Nu daarvan niet is gebleken, mag FNV Bondgenoten van de toepasselijkheid van deze regels uitgaan.

Van een verplichting om rechtsbijstand af te nemen bij een door FNV Bondgenoten aangewezen advocaat is geen sprake, het is slechts een service die FNV Bondgenoten aan [appellant] als lid, tevens werknemer, biedt.
Dat de vereniging ook een andere keuze had kunnen maken, is op zich juist, maar dat brengt niet mee dat een beroep op deze keuze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
[appellant] heeft aangevoerd dat hij geen goed gevoel had bij rechtsbijstand door mr. Machielse. Die vertrouwensbreuk had er echter naar het oordeel van het hof toe kunnen leiden dat een andere advocaat van Zumpolle met de zaak werd belast.
Voorts heeft [appellant] aangevoerd dat hij, in verband met de commerciële binding tussen FNV Bondgenoten en Zumpolle Advocaten, moet kunnen kiezen voor een advocaat van een ander kantoor. Hij heeft zich in dat verband op het standpunt gesteld dat door die commerciële binding de mogelijkheid van beïnvloeding aanwezig is, maar door hem zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of bewezen waaruit kan worden opgemaakt dat zijn vrees voor beïnvloeding in dit geval reëel was. Het hof is van oordeel dat de enkele suggestie van de mogelijkheid van beïnvloeding, mede gezien het hiervoor genoemde financiële belang van FNV Bondgenoten, onvoldoende is om te kunnen concluderen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat FNV Bondgenoten een beroep doet op de door haar gehanteerde lidmaatschapsvoorwaarden en de in dat kader getroffen regels en voorzieningen.

4.10 Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is dat [appellant] op grond van de lidmaatschapsvoorwaarden en de door FNV Bondgenoten ter uitwerking daarvan gehanteerde regels en voorzieningen van de Sectorraad niet een eigen advocaatkon kiezen op kosten van FNV Bondgenoten. Dat wordt niet anders indien die advocaat FNV niet méér heeft gekost dan dat zij in dit individuele geval voor de diensten van Zumpolle zou hebben betaald.
Van FNV kan niet worden verlangd dat zijzich in een discussie begeeft over de hoogte van die kosten in een individueel geval. FNV Bondgenoten is dan ook niet gehouden om het aanbod van [appellant] om eventuele meerkosten die het gevolg zijn van zijn eigen advocaatkeuze voor zijn rekening te nemen en zijn vordering dienovereenkomstig te verminderen, te accepteren. Derhalve falen de grieven III en IV.

4.11 Met grief V betoogt [appellant] ten slotte dat FNV Bondgenoten materieel gezien moet worden beschouwd als een rechtsbijstandsverzekeraar, zodat hij op grond van art. 4:67 Wft en/of artikel 4 van de richtlijn 87/344 EG een recht op vrije advocaatkeuze heeft.
Hij verwijst in dat verband naar de uitspraak van het Hof van Justitie van 10 september 2009 in de zaak van Erhard Eschig tegen Uniqa Sachversicherung AG). Ingevolge die uitspraak heeft een verzekerde op grond van de betrokken rechtsbijstandsverzekering recht op vrije advocaatkeuze.
Het hof is echter met de rechtbank van oordeel dat FNV Bondgenoten geen rechtsbijstands-verzekeraar is en daarmee ook niet gelijk is te stellen, zodat [appellant] geen beroep op artikel 4:67 Wft en/of artikel 4 van de richtlijn 87/344 EG toekomt.
Artikel 2 van de richtlijn 87/344 EG definieert een rechtsbijstandsverzekering als volgt:
“een rechtsbijstandsverzekering voorziet erin dat tegen betaling van een premie de verbintenis wordt aangegaan om de kosten van gerechtelijke procedures te dragen en andere diensten te verlenen die voortvloeien uit de door de verzekering geboden dekking.”
De voorziening die FNV Bondgenoten biedt, voldoet niet aan die omschrijving.

FNV Bondgenoten is een (vak)vereniging en behartigt de maatschappelijke belangen van haar leden. Vakverenigingen verlenen sinds jaar en dag diensten, waaronder juridische diensten, aan hun leden en het recht daarop is inherent aan de lidmaatschapsverhouding.

De vergoeding die de leden betalen ligt besloten in hun contributie en deze is niet als een premie uit hoofde van een rechtsbijstandsverzekering te beschouwen. Grief V faalt.

4.12 Grief VI mist zelfstandige betekenis en behoeft na het voorgaande geen verdere bespreking.

5. Slotsom

Schorsing bestuurder door bestuur

Klassieker: Rechtbank Leeuwarden 21 februari 2001, LJN AB0170 (Behoud Waddenzee)

Klassieker.
Een bestuurslid kan niet worden ontslagen door het bestuur, en ook niet worden geschorst door het bestuur. Uit 2:37 lid 6 volgt, dwingendrechtelijk, dat alleen het orgaan dat een bestuurder heeft benoemd, deze kan ontslaan of schorsen (en wel te allen tijde).


VONNIS
van de president van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, in het kort geding van:
[eiser],tegen
de vereniging LANDELIJKE VERENIGING TOT BEHOUD VAN DE WADDENZEE,

PROCESGANG
[Eiser] heeft de Waddenvereniging in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare zitting van 7 februari 2001.
[Eiser] heeft toen op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd dat de president bij vonnis, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. schorst het besluit van het bestuur van de Waddenvereniging tot schorsing van [eiser], totdat door de algemene ledenvergadering van de Waddenvereniging op 21 april 2001 naar aanleiding van het voorstel van de Waddenvereniging tot ontslag van [eiser] als lid van het bestuur zal zijn beslist en dit besluit definitief zal zijn;
2. de Waddenvereniging veroordeelt om binnen tweemaal vierentwintig uren na betekening van dit vonnis aan [eiser] de sedert 22 december 2000 aan alle overige bestuursleden toegezonden bescheiden, stukken, documenten en anderszins toe te zenden en evenals aan de overige bestuursleden te zullen toezenden en [eiser] onbelemmerd toe te laten en in staat te stellen zijn bestuurlijke werkzaamheden uit te voeren, totdat door de algemene ledenvergadering op 21 april 2001 naar aanleiding van het voorstel van de Waddenvereniging, tot ontslag van [eiser] als bestuurslid zal zijn beslist en dit besluit definitief zal zijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van ¦ 5.000,00 per dag voor iedere dag of gedeelte van een dag, dat de Waddenvereniging in gebreke mocht blijven na tweemaal vierentwintig uren na de betekening van dit vonnis, daaraan integraal te voldoen;
3. de Waddenvereniging veroordeelt in de kosten van het geding.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten nader doen toelichten, [eiser] door zijn procureur en de Waddenvereniging door haar advocaat, die beiden mede aan de hand van pleitnotities het woord hebben gevoerd, waarbij de Waddenvereniging heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. Partijen hebben met wederzijds goedvinden producties in het geding gebracht. Na voortgezet debat hebben partijen vonnis gevraagd. De president doet heden uitspraak op basis van het griffiedossier, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
RECHTSOVERWEGINGEN
Vaststaande feiten

2. Aldus gelden onder meer de navolgende feiten als vaststaand.
2.1. Ingevolge artikel 10 onder e van de statuten van de Waddenvereniging behoort het tot de taak van de algemene ledenvergadering om bestuursleden te benoemen, te schorsen en te ontslaan.
2.2. Artikel 11 lid 7 van de statuten luidt “Bestuursleden kunnen worden geschorst door een met twee/derde meerderheid der leden genomen besluit van het Bestuur”. Het bestuur bestaat uit 9 bestuursleden.
2.3. In de algemene ledenvergadering van de Waddenvereniging van 15 april 2000 is [eiser] als lid van het bestuur van de vereniging gekozen.
2.4. Bij brief van 15 december 2000 is [eiser] door de directeur van de Waddenvereniging in kennis gesteld van het voorstel aan het bestuur van de Waddenvereniging hem te schorsen en hem voor ontslag aan de algemene vergadering voor te dragen, waarop [eiser] bij brief van 20 december 2000 heeft gereageerd.
2.5. Het bestuur van de Waddenvereniging heeft tijdens een op 22 december 2000 gehouden vergadering besloten om [eiser] als bestuurslid te schorsen met vijf stemmen voor, twee stemmen tegen en één onthouding. Tijdens die vergadering op 22 december 2000 heeft het bestuur verder besloten op de algemene ledenvergadering van 21 april 2001 voor te stellen [eiser] te ontslaan als bestuurslid.
Het geschil en de beoordeling daarvan
3. [Eiser] vordert ten eerste het schorsingsbesluit te schorsen.
[Eiser] legt aan zijn vordering – onder meer – ten grondslag dat het schorsingsbesluit in strijd is met het bepaalde in artikel 2:37 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en uit dien hoofde nietig.
4. Het zesde lid van artikel 2:37 BW luidt: “Een bestuurslid kan, ook al is hij voor een bepaalde tijd benoemd, te allen tijde door het orgaan dat hem heeft benoemd, worden ontslagen of geschorst.”. [Eiser] is door de algemene ledenvergadering benoemd en door het bestuur geschorst.
5. De Waddenvereniging voert tot haar verweer aan dat uit het bepaalde in artikel 2:37 lid 6 BW niet volgt dat niet ook een ander orgaan dan het benoemende orgaan bevoegd kan zijn een bestuurslid te schorsen. De Waddenvereniging wijst er op dat in haar statuten de bevoegdheid om een bestuurslid te schorsen zowel aan de algemene ledenvergadering als aan het bestuur is toegekend, waarbij het bestuursbesluit met 2/3 meerderheid van de leden genomen moet zijn.
6. Dit verweer faalt. Het zesde lid van artikel 2:37 BW schrijft dwingend voor dat het orgaan dat een bestuurder benoemt, deze te allen tijde kan schorsen. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat – onder meer – deze bepaling dwingendrechtelijk is voorgeschreven omdat de zeggenschap van de algemene ledenvergadering bij zaken als een schorsing karakteristiek voor de vereniging is en een van de waarborgen voor het democratische karakter van de vereniging vormt (MvA II, PG 2, blz. 422). Met dat voor de vereniging typerende democratische karakter verdraagt zich naar het oordeel van de president niet een statutaire bepaling op grond waarvan naast de algemene ledenvergadering ook het bestuur bevoegd is om tot schorsing van een medebestuurder over te gaan, ook niet als het bestuur alleen met een 2/3 meerderheid een schorsingsbesluit kan nemen. Praktische argumenten als de extra hoeveelheid tijd en geld die het uitroepen van een algemene ledenvergadering met zich brengt, leiden niet tot een ander oordeel.
7. De vordering tot schorsing van het schorsingsbesluit moet derhalve worden toegewezen, met dien verstande dat het de Waddenvereniging natuurlijk vrij staat eerder een algemene ledenvergadering uit te roepen dan die op 21 april 2001 staat gepland. De schorsing van het schorsingsbesluit heeft derhalve te gelden totdat de algemene ledenvergadering tot schorsing en/of ontslag van [eiser] heeft beslist.
8. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] laten weten dat zijn tweede vordering aldus kan worden opgevat dat hij vordert (1) dat hij alle stukken krijgt die de reguliere bestuurders vanaf 22 december 2000 toegezonden hebben gekregen en verder (2) dat de Waddenvereniging hem onbelemmerd toelaat en in staat stelt zijn bestuurlijke werkzaamheden uit te voeren, alles totdat het ontslagbesluit definitief is.
9. Deze vorderingen kunnen als zodanig als zijnde door de Waddenvereniging niet, althans niet voldoende gemotiveerd betwist, worden toegewezen, waarbij de president wat de toezending van de stukken betreft een termijn van een week na betekening van het vonnis redelijk voorkomt en met dien verstande dat deze veroordelingen gelden totdat de algemene ledenvergadering tot schorsing en/of ontslag van [eiser] heeft beslist.
Gelet op de op de zitting door de Waddenvereniging getoonde bereidheid om in het onderhavige geval, waarin de president oordeelt dat het schorsingsbesluit moet worden geschorst, aan deze veroordelingen te voldoen, ziet de president geen aanleiding aan deze veroordelingen een dwangsom te verbinden.
10. De Waddenvereniging moet als de hoofdzakelijk in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.
BESLISSING
De president, rechtdoende in kort geding:

1. schorst het besluit van het bestuur van de Waddenvereniging tot schorsing van [eiser], totdat de algemene ledenvergadering tot schorsing en/of ontslag van [eiser] heeft beslist;
2. veroordeelt de Waddenvereniging om binnen één week na betekening van dit vonnis aan [eiser] alle stukken toe te zenden die de reguliere bestuurders van de Waddenvereniging vanaf 22 december 2000 toegezonden hebben gekregen, totdat de algemene ledenvergadering tot schorsing en/of ontslag van [eiser] heeft beslist;
3. veroordeelt de Waddenvereniging om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis [eiser] onbelemmerd toe te laten en in staat te stellen zijn bestuurlijke werkzaamheden uit te voeren, totdat de algemene ledenvergadering tot schorsing en/of ontslag van [eiser] heeft beslist;
4. veroordeelt de Waddenvereniging in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op ¦ 473,48 aan verschotten en ¦ 1.550,00 aan salaris procureur;
5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten, fungerend president, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2001.

Ontbreken goedkeuring RvT maakt niet onbevoegd.

Rechtbank Haarlem 4 september 2012 LJN BX9038 (Woningbouwvereniging)

Woningbouwvereniging met RvT. Art 2:44 BW: vertegenwoordigingsbevoegdheid bij vastgoedtransactie.

Vonnis in kort geding van 4 september 2012
in de zaak van [eiser],
tegen de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
ALGEMENE WONINGBOUWVERENIGING MONNICKENDAM,

Partijen zullen hierna [eiser] en AWM genoemd worden.

2. De feiten
2.1. [eiser] is eigenaar van de onroerende zaak aan de [adres] te Katwoude, kadastraal bekend [kadastrale gegevens 1], alsmede [kadastrale gegevens 2] (hierna gezamenlijk te noemen: het perceel).

2.2. Bij brief van 10 november 2010 heeft de gemeente Waterland aan [eiser] medegedeeld in te stemmen met diens verzoek tot medewerking voor de vestiging van een revalidatiecentrum voor ex-kankerpatiënten (Stichting Multifunctioneel Oncologisch Centrum Huis aan het Water, hierna kortweg: de Stichting) op het perceel.

2.3. [eiser] en AWM hebben onderhandeld over de verkoop van het perceel aan AWM, die het perceel op haar beurt zou verhuren aan de Stichting.

2.4. In de doorlopende statuten van AWM is onder meer het volgende opgenomen:

DIRECTIE
(…)
Artikel 14
De directie is bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen, en tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de vereniging zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt, een en ander met inachtneming van hetgeen in artikel 15 lid 1, sub k, is bepaald.
Artikel 15
1. Aan de goedkeuring van de Raad van toezicht zijn onderworpen de besluiten van de directie omtrent:
(…)
k. het aangaan van overeenkomsten als bedoeld in artikel 14;
(…)
2. Het ontbreken van de goedkeuring van de Raad van toezicht op een besluit als bedoeld in lid 1 tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de directie of leden van de directie niet aan.

(…)

2.5. Bij brief van 14 mei 2011 heeft directeur [directeur] (hierna: [directeur]) namens AWM aan [eiser] onder meer het volgende geschreven:

AWM heeft een taxatie laten uitvoeren van dit pand. De taxatiewaarde komt uit op € 425.000,- Op 9 mei 2011 heb ik u persoonlijk aan afschrift van de taxatie overhandigd. (…) Tijdens het gesprek van 9 mei heb ik u aangegeven dat AWM een bod zou kunnen uitbrengen van € 425.000,-, omdat dit overeenstemt met de getaxeerde waarde. (…)

2.6. Bij brief van 8 augustus 2011 heeft [directeur] namens AWM aan [eiser] onder meer het volgende geschreven:

Enige tijd geleden heeft u voorgesteld het pand door AWM aan te laten kopen voor een bedrag van
€ 500.000,-. Ik heb uw aanbod voorgelegd aan de initiatiefnemers van Huis aan het Water. Men geeft aan meer tijd nodig te hebben om een reactie te kunnen geven op uw bod. Naar verwachting kan ik uiterlijk eind september 2011 met een eindvoorstel bij u terugkomen.
(…)

2.7. Bij brief van 11 oktober 2011 heeft [directeur] namens AWM aan [eiser] onder meer het volgende geschreven:

Ik heb uw aanbod voorgelegd aan de initiatiefnemers van Huis aan het Water. Veelvuldig en uitgebreide gesprekken zijn het gevolg geweest. Om tot een afronding te komen van het proces stel ik u voor om, bij AWM, een eindgesprek te organiseren tussen u, ondergetekende en een bestuurslid van de organisatie de heer Mr. Ed van der Hoeden.
(…)

2.8. Op 28 november en 29 december 2011 hebben [eiser], de Stichting en ([directeur] namens) AWM, een ‘Taxatieovereenkomst’ gesloten, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

in aanmerking nemende dat
– de stichting het voornemen heeft om, overeenkomstig haar statutaire doelstelling, haar activiteiten te ontwikkelen in het pand staande en gelegen aan de [adres] te Katwoude, hierna te noemen het pand. Dat pand is eigendom van [eiser].
–  de Algemene Woningbouwvereniging Monnickendam, hierna te noemen AWM, te Monnickendam het voornemen heeft om het pand ter kopen van [eiser] en dat pand daarna te verhuren aan de stichting.
– partijen het pand een en andermaal hebben laten taxeren. Dat die taxaties tot op heden niet hebben geleid tot overeenstemming tussen partijen.
– dat partijen de thans ontstane impasse wensen te doorbreken en daartoe het volgende zijn
overeengekomen
– dat [eiser] binnen een maand na heden een makelaar benoemt die opdracht krijgt het pand te taxeren op basis van een verkoopprijs bij lege oplevering
– dat de AWM in overleg met de stichting, binnen een maand na heden, een makelaar benoemt die opdracht krijgt het pand te taxeren op basis van een koopprijs bij lege oplevering
 – dat voor het geval het verschil in de taxatieprijs van beide makelaars minder bedraagt dan
€ 50.000,00 partijen, te weten [eiser] als verkoper en de AWM als koper, dat verschil zullen delen en de uitkomst daarvan als bindende verkoopprijs respectievelijk koopprijs zullen aanvaarden.
– Dat voor het geval het verschil in de taxatieprijs van beide makelaars meer bedraagt dan
€ 50.000,00 beide makelaars binnen een maand na het uitbrengen van hun taxaties een derde makelaar zullen benoemen. De drie makelaars zullen daarna een taxatieprijs afgeven die voor beide partijen, te weten [eiser] als verkoper en de AWM als koper bindend zal zijn.

2.9. Bij brief van 5 december 2011 heeft [directeur] namens AWM aan [eiser] onder meer het volgende geschreven:

Momenteel wordt (achter de schermen) gewerkt aan een plan van aanpak, hierbij heeft ook de gemeente waterland een rol. Dit heeft enige tijd nodig.
Ik verwacht dat we in januari 2012 tot een mogelijke afronding kunnen komen. (…)

2.10. Bij ‘Verslag drie deskundige taxatie’, ondertekend op 10 en 11 april 2012 hebben de door partijen aangewezen makelaars, in samenspraak met een door hen aangewezen derde makelaar, de vrije onderhandse verkoopwaarde van het perceel getaxeerd op € 505.000,–.

2.11. Bij brief van 30 april 2012 heeft [eiser] AWM verzocht de overdracht van het perceel door de notaris te laten regelen, op welke brief AWM niet heeft gereageerd.

2.12. Bij aangetekende brief van 14 mei 2012 heeft de advocaat van [eiser] AWM gesommeerd om schriftelijk te bevestigen dat AWM aan de uitvoering van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst haar onverkorte medewerking zal verlenen.

2.13. Bij e-mail van 16 mei 2012 heeft [directeur] namens AWM aan de advocaat van [eiser] onder meer het volgende geschreven:

De brief ademt de sfeer dat AWM niet wil meewerken aan eerder afgesproken zaken. Niets is minder waar. Er is inmiddels overeenstemming over de prijs (tussen het bestuur van AWM en [eiser]). Feitelijk staat niet het voornemen van AWM afronding in de weg. Echter het voornemen (en een koopbesluit van de bestuurder) is nog geen levering. De heer [eiser] heeft van mij in eerdere instanties meermalig (voor het eerst op 9 mei 2011) begrepen dat voor een levering van een onroerend goed, op grond van de statuten, de goedkeuring vereist is van de raad van toezicht van AWM. Deze goedkeuring kan worden verkregen in een plenaire vergadering die wel is waar regelmatig, maar wel met forse intervallen plaatsvindt.
(…)

2.14. Bij brief van 23 mei 2012 heeft [directeur] aan [eiser] onder meer het volgende geschreven:

Met u is een overeenkomst gesloten waarin ik namens AWM het voornemen vastleg het pand [adres] van u aan te kopen.
Vorige week heeft definitieve besluitvorming plaatsgehad in een vergadering van de raad van toezicht van AWM. De uitkomt van de discussie over koop en levering van uw pand heeft tot de volgende conclusie geleid: het bestuur krijgt géén goedkeuring om een koopovereenkomst met u op te stellen.
(…)

3. Het geschil

3.1. [eiser] vordert samengevat – om AWM te veroordelen om:
primair mee te werken aan de levering van het perceel aan AWM tegen een prijs van EUR 505.000,– k.k.;
subsidiair mee te werken aan het opmaken en ondertekenen van een schriftelijke koopovereenkomst met betrekking tot het perceel en vervolgens mee te werken aan de levering van het perceel aan AWM op straffe van verbeurte van een dwangsom;
meer subsidiair door te onderhandelen met AWM over de koop van het perceel op straffe van verbeurte van een dwangsom;
een en ander met veroordeling van AWM in de kosten van het geding.

3.2. Aan zijn vordering legt [eiser] – kort gezegd – ten grondslag dat met de ‘drie deskundige taxatie’ algehele overeenstemming tussen partijen is ontstaan over de aankoop van het perceel door AWM, waarbij alle essentialia van de koopovereenkomst reeds waren uitonderhandeld en overeengekomen. Van de zijde van AWM is gedurende het onderhandelingsproces nimmer een voorbehoud gemaakt voor wat betreft de benodigde goedkeuring van de Raad van Toezicht. De bepaling daartoe in de statuten van AWM betreft slechts een interne kwestie en kan niet aan [eiser] worden tegengeworpen, nu het ontbreken van goedkeuring de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de directie niet aantast.

3.3. AWM voert verweer.

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling
4.1. Ter zitting heeft [eiser] gesteld dat tussen partijen een algehele overeenkomst is bereikt over de verkoop van de woning, waarbij partijen reeds in overeenstemming waren over alle essentialia van de koopovereenkomst. Desgevraagd heeft ook AWM verklaard dat er een ‘panklare’ overeenkomst lag tussen partijen, waarvan de uitvoering louter nog afhankelijk was van de goedkeuring van de Raad van Toezicht van AWM. [eiser] betwist echter dat die laatste voorwaarde is gesteld en wijst daartoe op de door hem overgelegde schriftelijke stukken. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

4.2. Vooropgesteld wordt dat het ontbreken van de in artikel 14 jo. lid 15 sub k van de statuten van AWM bedoelde goedkeuring van de Raad van Toezicht voor het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging van registergoederen (zie 2.4) blijkens het bepaalde in het tweede lid van artikel 15 van die statuten de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de directie niet aantast. Dit laatste artikellid kan niet anders worden opgevat dan als een bescherming van derden tegen het ontbreken van goedkeuring (vergelijk het tweede lid van de artikelen 2:107a BW, 2:164 BW en 2:274 BW, met betrekking tot naamloze en besloten vennootschappen, en de parlementaire geschiedenis bij deze artikelen: MvA, Kamerstukken 2003/2004, 28 179, nr. B, p.10 en MvT, Kamerstukken II, 2001-2002, 28 179, nr. 3, p.20, alsmede Hoge Raad 13 juli 2007, NJ 2007, 434). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vloeit hieruit voort dat de directie ook zónder goedkeuring van de Raad van Toezicht overeenkomsten tot verkrijging van registergoederen kan sluiten met derden, zij het dat de directie wellicht voor het aldus handelen intern verantwoording dient af te leggen aan de Raad van Toezicht. Dit zou slechts anders zijn indien aan de zijde van [eiser] sprake zou zijn van kwade trouw. Dat daarvan sprake is, is echter gesteld noch gebleken.

4.3. Het voorgaande brengt met zich dat alles draait om de vraag of AWM aan de totstandkoming van de koopovereenkomst daaraan (mondeling) de voorwaarde heeft verbonden dat toestemming van haar Raad van Toezicht zou worden verkregen. Indien dat het geval zou zijn – zoals AWM bij monde van haar bestuurder ter zitting heeft gesteld – dan is immers sprake van een tussen partijen overeengekomen ontbindende voorwaarde welke – wegens het uitblijven van de bedoelde toestemming – is ingetreden, als gevolg waarvan de brief van 23 mei 2012 van AWM aan [eiser] heeft te gelden als een beroep op die ontbindende voorwaarde en daarmee als een ontbinding van de koopovereenkomst. Is die voorwaarde echter níet gesteld – zoals [eiser] stelt – dan is met het bindend vaststellen van de koopprijs een koopovereenkomst tot stand gekomen tussen AWM en [eiser], op grond waarvan het gekochte afgenomen dient te worden.

4.4. Volgens AWM heeft [directeur] tot vier keer toe – steeds mondeling – aan [eiser] te kennen gegeven dat voor een ‘definitieve koop’ de goedkeuring van de Raad van Toezicht van AWM was vereist. Ter onderbouwing van dat standpunt wijst AWM onder meer op het woord ‘voornemen’ in de Taxatieovereenkomst, waaruit volgens haar afgeleid dient te worden dat er slechts een voornemen tot koop was, maar dat uiteindelijke levering van het perceel aan AWM afhankelijk was van voornoemde goedkeuring.

4.5. De voorzieningenrechter deelt die zienswijze van AWM niet. Het woord ‘voornemen’ kan immers evengoed – zoals [eiser] ter zitting heeft betoogd – duiden op een bedoeling om over te gaan tot het sluiten van een koopovereenkomst zodra overeenstemming bereikt zou zijn over de definitieve koopprijs. Die uitleg sluit ook meer uit bij de bedoeling van partijen bij de Taxatieovereenkomst, te weten het komen tot de vaststelling van die koopprijs. Daar komt bij in de door [eiser] in het geding gebrachte correspondentie met AWM in het geheel geen melding wordt gemaakt van enig door ([directeur] namens) AWM gemaakt voorbehoud of medegedeelde (ontbindende) voorwaarde. Integendeel, in de hierboven aangehaalde correspondentie zijdens AWM wordt juist melding gemaakt van ‘een bod’, ‘een eindvoorstel’, ‘afronding […] van het proces’, ‘een eindgesprek’ en ‘een taxatieprijs […] die voor beide partijen […] bindend zal zijn’. Als de goedkeuring van de Raad van Toezicht bij wijze van ontbindende voorwaarde daadwerkelijk zo van belang was voor AWM – zoals [directeur] ter zitting heeft gesteld – had het voor de hand gelegen dat daarop in een (veel) eerder stadium schriftelijk was gewezen. Dat heeft AWM echter nagelaten. Pas ruim een maand ná het vaststellen van de bindende vrije onderhandse verkoopwaarde van het perceel op € 505.000,–, namelijk bij e-mail van 16 mei 2012, heeft directeur [directeur] namens AWM voor het eerst schriftelijk melding gemaakt van de vereiste goedkeuring door de Raad van Toezicht. Gezien het ontbreken van iedere schriftelijke verwijzing naar een dergelijke voorwaarde, alsmede de gemotiveerde betwisting van [eiser] van een mondeling beroep daarop, acht de voorzieningenrechter het voorshands onaannemelijk dat AWM die voorwaarde voorafgaand aan de e-mail van 16 mei 2012 heeft gesteld.

4.6. Er is blijkens het voorgaande voorts geen grond voor het oordeel dat de transport- en hypotheekakte bij gebreke van statutaire goedkeuring niet notarieel gepasseerd zou kunnen worden.

4.7. Anders dan bij een consumentenkoop, waarbij de koper een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, is het in het geval (slechts) de verkoper een consument is niet vereist dat de koopovereenkomst schriftelijk wordt aangegaan. Het ontbreken daarvan doet dus niet af aan de verplichting van AWM om de koopovereenkomst na te komen. De primaire vordering daartoe van [eiser] ligt op grond van het voorgaande dan ook voor toewijzing gereed.

5. De beslissing
De voorzieningenrechter

5.1. veroordeelt AWM om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis mee te werken aan de levering aan haar van de onroerende zaak te Katwoude aan de [adres], kadastraal bekend [kadastrale gegevens 1], alsmede [kadastrale gegevens 2] tegen een prijs van EUR 505.000,00 (zegge: vijfhondervijfduizend euro) k.k.,
..