Beschuldigingen seksueel grensoverschrijdend gedrag door vrijwilligers

  • Vooraf: ik aarzel of ik dit onderwerp moet bespreken op dit weblog.
    Ik ben geen specialist op dit onderwerp. Aan de andere kant: de
    problematiek zal spelen in heel veel verenigingen. De rechtbank schetst in
    deze zaak een duidelijk juridisch kader. Ik kan echter alleen niet
    beoordelen of het ook juridisch juist is, of de rechtbank alle
    jurisprudentie juist samenvat. 
  • Met die kanttekening zal ik het tweede deel van deze uitspraak toch
    weergeven (het eerste deel van de uitspraak gaat over puur
    verenigingsrecht, namelijk of een club aangemerkt moet worden als een
    informele vereniging). 
  • Mocht je te maken hebben met een kwestie omtrent beschuldigingen,
    klachten, of vermoedens van seksueel of anderszins grensoverschrijdend gedrag van een persoon, bijv. een vrijwilliger, in een
    organisatie, ga dan niet af op slechts deze post, maar
    raadpleeg een juridisch adviseur met voldoende expertise – bij voorkeur
    een advocaat. 

De klacht van de
beschuldigde vrijwilliger jegens de organisatie

  • [De coördinator / vrijwilliger] [de heer eiser sub 1] heeft
    toegelicht dat sprake is van een onrechtmatige daad omdat hij zonder reële
    grond door [welzijnsorganisatie] K c.s. is beschuldigd van ongepast
    handelen [namelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag, zie rov. 4.16] en
    door [de organisatie] bewust in een kwaad daglicht is gesteld. [De
    organisatie] heeft op onrechtmatige wijze mededelingen gedaan aan de
    ouders en vrijwilligers betrokken bij [twee projecten voor gehandicapte
    kinderen ] en zij heeft actief contact gezocht met het [een krant], met
    het oogmerk om [eiser sub 1] te beschadigen.
    • Het krantenartikel staat (thans) online, en
      kan (op het moment van schrijven althans) worden gevonden via Google met
      de zoekterm
      ” commissie-geeft-klagers-over-coordinator” 

Juridisch kader:
wanneer is bekend maken klachten (seksueel) grensoverschrijdend gedrag
onrechtmatig jegens de persoon in kwestie?

  • ” De vraag of een gedraging/uitlating onrechtmatig is,
    wordt gelet op artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) beoordeeld in het kader
    van wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
    Of in dat kader in het concrete geval (op onrechtmatige wijze) iemands eer
    of goede naam wordt aangetast, is afhankelijk van alle omstandigheden van
    het geval. Er zal een afweging van de belangen van partijen en van
    algemene belangen gemaakt moeten worden.” 
  • ” Aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad voor een
    uitlating staat in beginsel vast indien een mededeling feitelijk onjuist
    is en de degene die de mededeling deed dit wist of het hem kan worden
    verweten dat hij het niet wist.” 
    • Dit zal echter, in het geval van klachten
      over grensoverschrijdend gedrag van een vrijwilliger, niet aan de orde
      zijn: de organisatie weet niet of de beschuldigingen juist zijn of niet.
      In zulke gevallen geldt de navolgende regel.
  • “Openbaarmaking van een feitelijk juiste mededeling [], in de
    wetenschap dat dit schade zal toebrengen aan een ander, is niet zonder
    meer onrechtmatig. [De openbaarmaking] zal wel onrechtmatig
    zijn [jegens die ander] wanneer uit de verdere omstandigheden van het
    geval volgt dat bij inachtneming tegenover de ander van een behoorlijke
    maatschappelijke zorgvuldigheid, die wetenschap [lees: zorgvuldigheid]
    diegene [= de openbaarmaker] had behoren te weerhouden van die handeling
    en/of het doen van die uitlating.”
    • Dit kader, ook zoals dat hieronder wordt uitgewerkt,
      geldt evenzeer voor “een gedraging daartoe”, dus een gedraging
      met het oogmerk dat een derde een mededeling over een ander openbaar
      maakt (dan wel, vermoedelijk, een onzorgvuldige aanvaarding van het
      risico dat die derde dat doet). Een voorbeeld is een organisatie die
      informatie over klachten/beschuldigingen aan een journalist geeft, waarna
      de journalist de klachten/beschuldigingen openbaar maakt.
    • N.b.: ook een feitelijk juiste mededeling kan in bepaalde gevallen een strafrechtelijke delict zijn, namelijk smaad: “Smaad is wanneer iemand met het negatieve bericht uw goede naam wil beschadigen door de waarheid over u te vertellen. Bijvoorbeeld als u vast zat in de gevangenis en iemand dit bericht verspreidt. Maar het is ook smaad als [iemand] uw goede naam wil beschadigen door een bericht te verspreiden waarvan [diegene] niet weet of dit waar is. Bijvoorbeeld als iemand zegt dat u namaakspullen verkoopt terwijl dat niet bewezen is.” https://www.juridischloket.nl/politie-en-justitie/aangifte/klachtdelict/
  • “Van onrechtmatigheid zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de
    uitlating [] in onnodig grievende vorm wordt gedaan of indien degene die
    de uitlating deed louter uit eigen materieel belang of uit persoonlijke
    animositeit heeft gehandeld. Bij juiste/ware uitlatingen kan ook een rol
    spelen welke mate van openbaarheid aan de mededeling is gegeven, of zij
    gevraagd of ongevraagd is gedaan, of de mededeler haar uit zelfverdediging
    heeft gedaan of om een derde te behoeden voor een dreigend gevaar, of de
    naam van degene die het betreft nodeloos bekend is gemaakt of er andere
    wegen openstonden om het doel van de mededeling (indien op zichzelf
    geoorloofd) te bereiken.” 
    • Ik merk op dat hier toch een tamelijk strikt
      kader wordt gegeven voor het openbaar maken, met name dat de organisatie
      moet nagaan of “er andere wegen openstonden om het doel van de
      mededeling (indien op zichzelf geoorloofd) te bereiken”.
  • “Een rechtvaardigingsgrond voor deze uitlatingen [] kan zijn
    gelegen in het algemeen belang. Van belang zijnde gezichtspunten zijn
    onder meer de aard van de openbaar gemaakte verdenkingen, de ernst van de
    daarin gelegen misstand (bezien vanuit het algemeen belang), de ernst van
    de gevolgen voor de besproken partij, de mate waarin de verdenkingen steun
    vonden in het ten tijde van de gedraging/uitlating beschikbare
    feitenmateriaal en de inkleding van de verdenkingen in verhouding tot de
    hiervoor genoemde factoren.”
    • Deze overweging lijkt te zijn gebaseerd op Hoge Raad 24 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221.
    • Ik merk op dat bovenstaande vermelding van
      ‘algemeen belang’ als factor, waarschijnlijk 
      niet moet
      worden begrepen als een vrijbrief om beschuldigingen / klachten over
      seksueel grensoverschrijdend gedrag bekend te maken. Op dit punt kan ik
      slechts dringen adviseren een specialist te raadplegen. Zie ook het
      navolgende.
  • ” Het algemeen belang is regelmatig
    gelegen in de vrijheid van meningsuiting. Bij beantwoording van de vraag
    of een uitlating of gedraging daartoe onrechtmatig is, moet dan ook verder
    voor ogen gehouden worden dat sprake is van een botsing van grondrechten.
    Aan de ene kant geldt op grond van artikel 7 van de Grondwet en artikel 10
    van het EVRM de vrijheid van meningsuiting. Aan de andere kant beschermt
    artikel 8 van het EVRM het recht op eerbiediging van de persoonlijke
    levenssfeer, waaronder ook is begrepen het recht op bescherming van de eer
    en goede naam. Het antwoord op de vraag welk van deze rechten in het
    concrete geval zwaarder weegt, is afhankelijk van alle relevante
    omstandigheden van het geval. Bij deze afweging komt in beginsel geen
    voorrang toe aan één van beide rechten. Dat betekent dat de toetsing in
    één keer moet plaatsvinden, waarbij het oordeel dat één van beide rechten,
    gelet op alle relevante omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht,
    meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de
    noodzakelijkheidstoets van artikel 8 lid 2 van het EVRM en artikel 10 lid
    2 van het EVRM (o.a. [Hoge Raad 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:569]).”
    • Ik merk op dat “vrijheid van
      meningsuiting” inderdaad de gebruikelijke term is, maar de authentieke
      Engelse tekst van art. 11 EVRM iets breder geformuleerd lijkt te zijn: “Everyone
      has the right to freedom of
      expression
      . This right shall include freedom to hold opinions and to
      receive and impart information
      and ideas
       without interference by public authority and
      regardless of frontiers.” De term ‘uitingsvrijheid’ wordt ook wel
      gebruikt. 

Toepassing op de
zaak
 

  • Samengevat:  de interne email was niet onrechtmatig, de bijeenkomst met ouders
    van deelnemende kinderen ook niet, maar een latere brief van de
    organisatie aan de ouders wel. Die brief ging over de
    uitkomsten van het externe onderzoek naar de klachten.
  • Email van 6 januari ” Vaststaat
    dat [de organisatie] geconfronteerd is met een melding van seksueel
    grensoverschrijdend gedrag, gericht tegen [eiser sub 1] . [de organisatie]
    heeft [eiser sub 1] daar tijdens een gesprek op 21 december 2019 op
    aangesproken en heeft het nodig gevonden hem op non-actief te stellen. [de
    organisatie] heeft vervolgens aan de assistent-coördinatoren gevraagd of
    zij bij de eerstvolgende activiteit [] aanwezig wilden zijn om die
    activiteit zoals gebruikelijk door te laten gaan. De
    assistent-coördinatoren hebben op 4 januari 2020 aan [de organisatie]
    aangegeven dat zij zonder [eiser sub 1] niet bij de activiteit [] op 11
    januari 2020 aanwezig wilden zijn. [de organisatie] heeft zich toen, zo
    vertelde zij op de zitting, genoodzaakt gezien om de ouders en
    vrijwilligers in te lichten. Dat acht de rechtbank op zichzelf niet
    onrechtmatig, omdat er hoe dan ook vragen zouden rijzen omtrent de redenen
    van het niet doorgaan van de activiteit. Dit inlichten heeft [de organisatie]
    gedaan met de e-mail van 6 januari 2020 []. Naar het oordeel van de
    rechtbank is in deze e-mail in bedekte en neutrale termen aangegeven wat
    er aan de hand is en dat [de organisatie] een onderzoek heeft ingesteld
    naar aanleiding van de melding. Verder is aangegeven dat [de organisatie]
    de uitkomst van dit onderzoek zal afwachten. In deze e-mail is geen
    beschuldiging aan het adres van [eiser sub 1] te lezen. De rechtbank acht
    deze mail proportioneel en ziet er, gegeven de omstandigheden, niets onrechtmatigs
    in.” 
  • Bijeenkomsten eind januari 2020: “Vervolgens hebben er eind januari 2020 twee bijeenkomsten
    plaatsgevonden. Een met ouders van deelnemende kinderen van de clubs en
    een met vrijwilligers. Aan de hand van de door [eisers] overlegde
    geluidsopnames stelt de rechtbank vast dat er tijdens deze bijeenkomsten
    door [de organisatie] geen beschuldigingen zijn geuit aan het adres van
    [eiser sub 1] met betrekking tot seksueel grensoverschrijdend gedrag.
    Tijdens deze bijeenkomsten is, kort weergegeven, in essentie meegedeeld
    dat er een onderzoek plaatsvindt naar signalen van grensoverschrijdend
    gedrag, dat er een onafhankelijke vertrouwenspersoon beschikbaar is
    gesteld voor iedereen die meent slachtoffer te zijn van [eiser sub 1] en
    dat de rapportage wordt afgewacht. Dat was ook de feitelijke situatie. De
    rechtbank onderkent dat dit voor [eiser sub 1] schadelijk is geweest, maar
    dat enkele feit maakt die mededelingen nog niet onrechtmatig. Die
    conclusie geldt ook voor [eiser sub 1] verwijzing naar het ‘suggestieve
    karakter’. Iets wat suggestief is, is niet per definitie onrechtmatig.
    […] Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de organisatie] zelf geen
    beschuldigingen geuit en zich evenmin onnodig grievend over [eiser sub 1]
    uitgelaten. Daarbij is de doelgroep van de bijeenkomsten dezelfde als die
    van de e-mail van 6 januari 2020. De conclusie is dat er tijdens deze
    bijeenkomsten niet onrechtmatig gehandeld is door [de
    organisatie]” 
  • Brief 1 mei 2020 (wel onrechtmatig): “Vervolgens is van belang dat de door [de organisatie]
    ingeschakelde EKC [externe klachtencommissie] op 28 april 2020 een
    rapport heeft uitgebracht aan [de organisatie] over onder meer de door [D]
    ingediende klacht. Naar aanleiding van dit rapport heeft [de organisatie]
    op 1 mei 2020 een brief (productie 14 [eisers] ) aan de ouders en
    vrijwilligers gestuurd. In deze brief staat onder meer “Wij moeten
    u dan ook helaas meedelen dat wat we hoopten dat niet waar is nu toch klip
    en klaar onderschreven wordt door de rapportages”. 
    Verder staat
    er: “Uit de rapportages blijkt dat grensoverschrijdend gedrag
    heeft plaats gevonden door de coördinator van [de drie projecten met
    betrekking tot gehandicapte kinderen en hun familie]. Hieronder vallen
    o.a. ongewenste seksuele handelingen ten aanzien van andere vrijwilligers,
    uitsluiting, agressieve benaderingen en misbruik maken van de
    kwetsbaarheid of afhankelijkheid van ouders van een gehandicapt
    kind”.”
  • ” De rechtbank is van oordeel dat er op zichzelf genomen niets
    mis mee is dat [de organisatie] de ouders en vrijwilligers op de hoogte
    wilde stellen over de uitkomst van het onderzoek. Het lag zelfs voor de
    hand dát [de organisatie] de ouders en vrijwilligers in algemene zin
    informeerde over de uitkomst van het onderzoek, omdat zij daarover al
    geïnformeerd waren toen dat was geïnitieerd en omdat de uitkomst daarvan
    van belang was voor de positie van [eiser sub 1] als coördinator van de
    clubs die [de organisatie] tot haar werkgebied rekende. Met dat doel voor
    ogen is te begrijpen dat [de organisatie] de ouders en vrijwilligers
    informeerde en is dat op zich nog niet onrechtmatig. Maar dat informeren
    behoorde niet verder te gaan dan genoemd doel waartoe die informatie
    strekte, waarbij tevens het belang van [eiser sub 1] om niet onnodig
    publiekelijk geschaad te worden in eer en goede naam in het oog moest
    worden gehouden. In dat kader weegt de rechtbank mee dat [de organisatie]
    niet degene betreft die betrokken was bij het beschreven incident in
    2014/2015 en dat [de organisatie] de conclusie van de EKC door de stevige bewoordingen
    die zij heeft gebruikt in haar brief heeft gepresenteerd als een feit,
    terwijl in het EKC rapport, waaraan [eiser sub 1] niet had meegewerkt,
    wordt gesproken van ‘voldoende aannemelijk’, terwijl bij [de
    organisatie] bekend was dat [eiser sub 1] de beschuldiging ontkende, maar
    [de organisatie] die nuance niet heeft aangebracht in haar brief. Tegen
    die achtergrond en het persoonlijk belang van [eiser sub 1] vindt de
    rechtbank ook dat [de organisatie] onnodig is uitgeweid door toe te voegen
    “Hieronder vallen o.a. ongewenste seksuele handelingen ten aanzien van
    andere vrijwilligers, uitsluiting, agressieve benaderingen en misbruik
    maken van de kwetsbaarheid of afhankelijkheid van ouders van een
    gehandicapt kind”. Daar was geen reden voor of noodzaak toe en dat is
    onnodig beschadigend voor [eiser sub 1] . Bovendien hebben deze stellige
    mededelingen geleid tot het krantenartikel van [datum] 2020 in het [de
    krant], waarin voornoemde woorden worden herhaald door bezorgde ouders die
    aangeven dat deze mededeling specifiek een schok teweeg heeft gebracht.
    Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat [de organisatie] met haar
    brief van 1 mei 2020 aan de ouders en vrijwilligers wel onrechtmatig heeft
    gehandeld.”
    • Uit de krantenberichten maak ik op dat de
      vrijwilliger zijn medewerking had geweigerd aan het onderzoek, omdat het
      niet voldoende onafhankelijk zou zijn. Dit lijkt mij in het algemeen een
      belangrijke factor, maar de rechtbank gaat hier niet op in.
  • Bijeenkomst 22 augustus 2020: de
    rechtbank komt niet toe aan een volledige inhoudelijke beoordelingen,
    omdat de klachten van de coördinator over deze bijeenkomst niet voldoende
    specifiek zijn (en de coördinator overigens onvoldoende bewijs heeft
    aangeleverd over wat er gezegd is, zo maak ik op).

Toepassing op de
zaak: 
diffamerende krantenartikelen

  • Het hierboven geschetste juridische kader geldt ook voor het geven
    van informatie aan journalisten. 
  • De officier van justitie had een aangifte tegen de vrijwilliger
    (over hetzelfde gestelde feitencomplex) geseponeerd. Een krant heeft een
    artikel gepubliceerd met daarin citaten uit de sepotbrief, namelijk
    dat: “Volgens justitie heeft de seksuele relatie tussen de twee
    bestaan. Volgens het openbaar ministerie kan dat ‘als zeer onprofessioneel
    en moreel verwerpelijk worden aangemerkt’, zo staat te lezen in een brief
    van justitie die is verstuurd naar de aangevers.” 
  • Volgens de vrijwilliger heeft de organisatie de sepotbrief
    verstrekt aan de krant. De rechtbank geeft (min of meer) aan dat, als dit
    inderdaad zo is, dit waarschijnlijk een onrechtmatige daad is van de
    organisatie jegens de vrijwilliger. 
  • “De rechtbank oordeelt dat als vast komt te staan dat [de organisatie]
    deze brief daadwerkelijk op het gestelde moment aan [de krant] heeft
    verstrekt, zij dit kennelijk gedaan heeft met het oogmerk om [eiser sub 1]
    te beschadigen. Er was immers sprake van een sepot, zoals ook aan [de
    organisatie] is bericht. De gedane aangiftes waren onderzocht en
    beoordeeld. Er kan dus niet worden aangenomen dat op dat moment nog een
    ernstige misstand aan de orde diende te worden gesteld. Ofwel, er was geen
    enkele reden voor [de organisatie] om de details van deze kwestie nog verder
    in het openbaar te brengen. Indien [de organisatie] daarvan wèl overtuigd
    was, wijst de sepotbrief overigens de juiste weg om hierop verder actie te
    nemen [noot: namelijk, een artikel 12 Sv klacht, denk ik]. [de
    organisatie] moest dan verder begrijpen dat [eiser sub 1] ernstig in eer
    en goede naam kon worden aangetast door deze brief aan  [de krant] ter
    beschikking te stellen. Dat is ook wat er is gebeurd. De berichtgeving
    naar aanleiding van die sepotbrief hield immers in dat wel degelijk vast
    stond dat de coördinator – waarvan in ieder geval voor betrokkenen bij de
    [projecten] en waarschijnlijk ook voor anderen duidelijk was dat het om
    [eiser sub 1] ging – een seksuele relatie had gehad met een jonge
    vrijwilligster van [het project] en dat die seksuele relatie volgens
    justitie als “zeer onprofessioneel en moreel verwerpelijk” moest worden
    aangemerkt en dat hij gebruik had gemaakt van haar
    kwetsbaarheid.” 


  • Tot slot: de vraag komt bij mij op wat een verdachte kan doen tegen een sepotbrief met zulke formuleringen, als de verdachte onschuldig is of anderszins oneens of ontevreden is met de sepotbrief.

 Rechtbank Oost-Brabant 4 januari 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:5

Wanneer is een club een informele vereniging? (Club Sam)

  • Deze uitspraak is belangrijk omdat hij het laat zien dat het belang van informele verenigingen soms groot kan zijn. Een informele vereniging hoeft namelijk niet officieel te zijn opgericht en hoeft geen op schrift gestelde statuten te hebben. Toch kan ze wel eigenaar zijn van goederen, en dus rechthebbende op het saldo een bankrekening.

De feiten

  • ” Club Sam is een activiteitenclub waar op zaterdagmiddag activiteiten worden georganiseerd voor kinderen met een beperking. De Brusjesclub is een activiteitenclub voor de broertjes en zusjes van kinderen met een beperking. Bij “Op vakantie met je vriendjes” worden vakanties voor kinderen met een beperking georganiseerd.”
  • ” [eiser sub 1] is jarenlang actief geweest binnen Club Sam, De Brusjesclub en Op vakantie met je vriendjes. In eerste instantie als vrijwilliger binnen Club Sam, vervolgens als assistent coördinator binnen Club Sam en in 2011 is hij coördinator geworden van Club Sam en later ook van De Brusjesclub en Op vakantie met je vriendjes.”
  • ” [Stichting] Struikske heeft voor alle drie de clubs een “inzake”-bankrekening geopend. [eiser sub 1] en de penningmeesters van de betreffende clubs hadden ieder een machtiging voor die rekeningen.”
  • ” Na de op non-actief stelling van [eiser sub 1] is de relatie tussen partijen verslechterd. [eiser sub 1] heeft op 24 januari 2020 drie eigen stichtingen opgericht te weten: Voor bijzondere kinderen, Voor broertjes en zusjes en Unieke vakanties.”
  • ” [eiser sub 1] heeft op 2 maart 2020 de banktegoeden op de “inzake”-bankrekeningen van de drie clubs (in totaal een bedrag van € 18.600,00) overgeboekt naar de bankrekeningen van [de stichtingen met de namen] Voor bijzondere kinderen, Voor broertjes en zusjes en Unieke vakanties.”

De juridische vraag: wanneer is een club een informele vereniging?

  • Stichting Struikske wil dat de bedragen worden terugbetaald.
  •  De uitkomst van de zaak op dat punt ”  is onder meer afhankelijk van het antwoord op de vraag of de clubs gezien moeten worden als informele verenigingen. [eisers] heeft aangevoerd dat de clubs voldoen aan de eisen die de Hoge Raad geformuleerd heeft in het Bandidos-arrest (Hoge Raad 24 april 2020 ECLI:NL:HR:2020:797 [blogpost]).”
  • ” Bij de beantwoording van de vraag of de clubs als informele vereniging gezien moeten worden neemt de rechtbank het volgende als uitgangspunt. Een vereniging kan ontstaan door oprichting bij notariële akte, maar ook op andere wijze. In dat laatste geval wordt vaak gesproken over een informele vereniging.”
  • ”  Voor het bestaan van een informele vereniging is niet noodzakelijk dat er een rechtshandeling is verricht waarbij zij is opgericht. Ook is niet noodzakelijk dat het doen ontstaan van een rechtspersoon door de samenwerkenden uitdrukkelijk is gewild.”
  • ”  Voor het ontstaan van een informele vereniging is vereist dat er een zelfstandig lichaam is dat als zodanig deelneemt aan het rechtsverkeer, dat leden heeft en dat gericht is op een bepaald doel. Dit veronderstelt enig organisatorisch verband. Of in een concreet geval sprake is van dit organisatorisch verband, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Volgens de Hoge Raad kunnen dergelijke omstandigheden zijn dat er min of meer vaste regels of gebruiken zijn, dat een of meer leden coördinerende taken vervullen ten behoeve van het zelfstandige lichaam, dat er ledeninspraak is, dat gelden worden ingezameld of contributie wordt geheven, dat een bankrekening wordt aangehouden op naam van het zelfstandige lichaam of dat er een gemeenschappelijke kas is. Daarbij is nog opgemerkt dat aan het bestaan van een informele vereniging niet te zware eisen gesteld moeten worden “

Toepassing op de zaak: clubs zijn informele vereniging

  • ” De rechtbank is, gelet op voornoemd toetsingskader, van oordeel dat Club Sam gezien moet worden als een informele vereniging. Hiervoor is het volgende redengevend. Partijen zijn het erover eens dat Club Sam is opgericht door [mevrouw A] . Hoewel [mevrouw A] wel enige band had met KansPlus – zij was secretaris van VOGG (de rechtsvoorganger van KansPlus) – blijkt verder uit de stellingen van partijen dat KansPlus geen inhoudelijke bemoeienis had met Club Sam. Club Sam functioneerde zelfstandig en trad zo ook naar buiten toe op. Club Sam organiseerde zelf activiteiten, namelijk op zaterdagmiddag voor gehandicapte kinderen. Ook werden er bijeenkomsten georganiseerd voor de ouders en vrijwilligers. [eiser sub 1] heeft ter zitting toegelicht dat er vier keer per jaar een bijeenkomst georganiseerd werd. Door KansPlus c.s. is dit niet gemotiveerd weersproken. Tussen partijen staat verder niet ter discussie dat Club Sam een eigen coördinator en penningmeester had. KansPlus c.s. heeft ter zitting erkend dat zij geen enkele bemoeienis had bij de benoeming van een nieuwe coördinator of van (mogelijke) bestuursleden. De opvolgers werden door Club Sam zelf aangedragen en aangesteld. Club Sam had eigen leden en hield zelf ledenlijsten bij. De leden werden elk jaar door de penningmeester van Club Sam aangeschreven voor de betaling van contributie. De hoogte van de contributie werd door Club Sam zelf bepaald.. Daarnaast blijkt uit de stukken dat Club Sam zelf contracten sloot op haar eigen naam. Dit geldt bijvoorbeeld voor de huurovereenkomst van de gebruiksruimte [], de huurovereenkomsten van vakantieverblijven ([] en huurovereenkomsten met betrekking tot auto’s []. “
  • ” Verder geldt voor alle clubs dat weliswaar Het Struikske bankrekeningen heeft geopend, maar wel voor elke club afzonderlijk een “inzake”-bankrekening op naam van de clubs. Naar eigen zeggen stortte Het Struikske daarop alleen de subsidies, die zij bij de betrokken gemeentes aanvroeg conform haar eigen taak, en deed zij verder niks met de rekeningen. Daarover beschikten de clubs zelfstandig. Desgevraagd heeft KansPlus c.s. niet kunnen aangeven dat de saldi van de bankrekeningen verantwoord werden op de balans van Het Struikske. De rechtbank volgt dan ook [eisers] in de stelling dat de gelden toebehoorden aan de clubs. Ook dit draagt bij aan het oordeel dat de clubs zelfstandig opereerden en aangemerkt moeten worden als zelfstandige verenigingen.”

Gevolgen van de kwalificatie als informele vereniging

  • De rechtbank overweegt het niet expliciet, maar informele verenigingen zijn rechtspersonen (impliciet in art. 2:30 lid 1 BW)
  • ” De rechtbank is van oordeel dat het vermogen op de “inzake-bankrekeningen” toebehoorde aan de informele verenigingen Club Sam, De Brusjesclub en Op vakantie met je vriendjes. Hoewel vaststaat dat die bankrekeningen zijn geopend door Het Struikske, blijkt uit het feit dat het gaat om “inzake-bankrekeningen” dat het geld daarop door Het Struikske voor een ander, en wel voor de specifieke clubs, werd gehouden. Het Struikse heeft ook nooit zelf over enig saldo op die rekeningen beschikt. Zij heeft daarop alleen subsidiegelden gestort die voor die clubs bestemd waren. In de verhouding tussen partijen heeft het Struikske zich niet als eigenaar van de gelden gemanifesteerd. Er is ook niet gebleken dat Het Struikske de gelden verantwoord heeft op haar eigen balans.”
  • ” Gelet op het voorgaande zal de rechtbank voor recht verklaren dat Club Sam, De Brusjesclub en Op vakantie met je vriendjes informele verenigingen waren met een eigen vermogen dat bestaan heeft uit de banktegoeden op de “inzake-bankrekeningen” geopend door Het Struikske”
De overboekingen
  • De hoofdregel is dat je als bestuurslid niet zomaar het vermogen van een vereniging mag overmaken naar een andere stichting (laat staan naar jezelf).
  • De rechtbank gaat echter niet inhoudelijk in op de vraag of de overboekingen legitiem waren, omdat, kort gezegd, Stichting Het Struikske met die vraag   niets te maken heeft, althans zelf geen recht heeft op terugbetaling van het geld zelfs als het bestuurslid het geld niet had mogen overmaken.
  • ” In de rechtsverhouding tussen [eiser sub 1] en KansPlus c.s. kan in het midden blijven waarop exact de bevoegdheid van [eiser sub 1] gebaseerd is om overboekingen naar andere clubs te doen. Nu KansPlus c.s. geen aanspraak kan maken op de gelden, moeten de overboekingen in die rechtsverhouding als rechtsgeldig worden gezien.”

Rechtbank Oost-Brabant 4 januari 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:5

Lees verder “Wanneer is een club een informele vereniging? (Club Sam)”

Geen lid, en lidmaatschap ook opgezegd

 In deze zaak (over een volkstuinvereniging) betwist het (nieuwe) bestuur dat de ‘huurder’ van een volkstuin lid is van de vereniging. Het bestuur zegt het lidmaatschap ook op.

De rechtbank overweegt dat: “De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen in dit geval mee dat van het bestuur een hoge mate van zorgvuldigheid mocht worden verwacht. De beëindiging van het lidmaatschap van de vereniging raakt immers uit de aard van de zaak aan het meest wezenlijke element van dat lidmaatschap.”

En over het belang van hoor en wederhoor voordat het bestuur besluit om het lidmaatschap op te zeggen: “Verder heeft [gedaagde = de vereniging] aan [eiser] en [eiseres] tal van verwijten gemaakt. Naast dat [eiser] en [eiseres] de juistheid van deze verwijten weerspreken, zijn de meeste weinig concreet en hoe dan ook missen ze iedere onderbouwing. Wezenlijker nog is dat niet gebleken is dat en, zo ja, op welke wijze [gedaagde] onderzoek heeft gedaan naar die verwijten en op enigerlei wijze hoor en wederhoor heeft toegepast. De in het kader van deze procedure overgelegde verklaringen van enkele leden kan dat gebrek niet wegnemen.”

De rechter waarschuwt de leden echter wel:  ‘” [eiser] en [eiseres] krijgen dus grotendeels gelijk. Dit betekent uiteraard niet dat zij hun gang kunnen gaan. Ook voor hen geldt dat zij zich – als lid en als bezoeker – redelijk en billijk moeten gedragen. Daarbij hoort dat zij zich houden aan de regels die op het park van [gedaagde] gelden en dat zij het bestuur niet verhinderen zijn taak uit te voeren. De veroordeling van [gedaagde] is gebaseerd op een oordeel over de in het verleden gemaakte verwijten en de door het bestuur gevolgde procedure. Toekomstige gedragingen van [eiser] en [eiseres] zouden tot een ander oordeel kunnen leiden.”

Rechtbank Rotterdam 12 september 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:7729

En verder:


Bij deze stand van zaken is voldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] lid is geworden van [gedaagde] in plaats van [eiser] . Daarom dient beoordeeld te worden of het lidmaatschap van [eiseres] is beëindigd door middel van de brief van 18 juli 2022. Daarbij wordt vooropgesteld dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkaar moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd (artikel 2:8 BW). De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen in dit geval mee dat van het bestuur een hoge mate van zorgvuldigheid mocht worden verwacht. De beëindiging van het lidmaatschap van de vereniging raakt immers uit de aard van de zaak aan het meest wezenlijke element van dat lidmaatschap.

4.7.

Aan die zorgvuldigheid heeft het in dit geval ontbroken. De voorzieningenrechter noemt de volgende voorbeelden.

4.8.

[eiser] en [eiseres] waren volgens de brief van 26 april 2022 niet bekend als lid bij [gedaagde] . Weliswaar kregen zij gelegenheid hun lidmaatschap te bewijzen, maar in de tussentijd werd hen al direct een betredingsverbod opgelegd. [gedaagde] heeft destijds en ook nu niet duidelijk gemaakt waarom deze – naar zijn aard verstrekkende – maatregel nodig was. Dit klemt te meer, nu [gedaagde] zelf heeft benadrukt dat er geen deugdelijke bestuursoverdracht had plaatsgevonden. Niet is gebleken dat [gedaagde] rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat het ontbreken van stukken in de administratie daardoor is veroorzaakt.

4.9.

Hoewel [eiser] en [eiseres] vervolgens bewijsstukken hebben toegestuurd aan (het bestuur van) [gedaagde] , werd hun bij brief van 5 mei 2022 onder verwijzing naar artikel 9.6 van de statuten en artikel 5 van het huishoudelijk reglement meegedeeld dat hun (nog te bewijzen) lidmaatschap per direct werd beëindigd. Ingevolge artikel 5 van het huishoudelijk reglement wordt een lid echter geschorst en in de eerstvolgende ledenvergadering voorgedragen voor royement. Hoe de verwijzing naar artikel 5 van het huishoudelijk reglement zich verhoudt tot de directe beëindiging van het lidmaatschap van zowel [eiser] als [eiseres] , terwijl bovendien slechts een van beiden lid kan zijn, is onduidelijk. [gedaagde] heeft ook toegegeven dat een en ander “een zekere verwarring” kan hebben veroorzaakt.

4.10.

Verder heeft [gedaagde] aan [eiser] en [eiseres] tal van verwijten gemaakt. Naast dat [eiser] en [eiseres] de juistheid van deze verwijten weerspreken, zijn de meeste weinig concreet en hoe dan ook missen ze iedere onderbouwing. Wezenlijker nog is dat niet gebleken is dat en, zo ja, op welke wijze [gedaagde] onderzoek heeft gedaan naar die verwijten en op enigerlei wijze hoor en wederhoor heeft toegepast. De in het kader van deze procedure overgelegde verklaringen van enkele leden kan dat gebrek niet wegnemen.

4.11.

In het licht van deze omstandigheden kon [gedaagde] naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in redelijkheid tot het besluit komen om het lidmaatschap van [eiseres] te beëindigen, noch door onmiddellijke opzegging, noch door ontzetting. [eiseres] heeft er dan ook een spoedeisend belang bij dat de gevolgen van de beëindiging van haar lidmaatschap worden gestaakt. Het voert in dit kort geding te ver om [gedaagde] te gelasten de beëindiging van het lidmaatschap in te trekken omdat in deze kortgedingprocedure slechts een voorlopig oordeel wordt gegeven [gedaagde] zal dan ook worden gelast het besluit tot beëindiging van het lidmaatschap te schorsen.

4.12.

In haar brief van 18 juli 2022 aan [eiser] heeft [gedaagde] op zichzelf terecht voorop gesteld dat hij geen lid meer is. De brief houdt echter ook het besluit in om een eventueel lidmaatschap van [eiser] , voor zover dat later zou blijken toch te bestaan, met onmiddellijke ingang te beëindigen. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, die ook op [eiser] van toepassing zijn, kon [gedaagde] in redelijkheid evenmin tot dat besluit komen. Ook [eiser] heeft er derhalve een spoedeisend belang bij dat de gevolgen van de beëindiging van zijn lidmaatschap worden gestaakt. In het geval van [eiser] zal [gedaagde] daarom ook worden gelast het besluit tot beëindiging van het lidmaatschap te schorsen.

4.13.

De vordering om [gedaagde] te gelasten zich te onthouden van maatregelen die het ongestoord en rustig gebruik van tuin [tuinnummer A] verhinderen wordt ook toegewezen. Aan de sommaties in de brieven van 18 juli 2022 als gevolg waarvan [eiser] en [eiseres] tuin [tuinnummer A] niet ongestoord en rustig kunnen gebruiken liggen immers dezelfde, niet onderbouwde verwijten ten grondslag als aan de beëindiging van het lidmaatschap. [eiser] en [eiseres] hebben voldoende belang bij deze vordering, nu [gedaagde] bij eerdere gelegenheden een “betredingsverbod” heeft uitgevaardigd. Ook in het geval wordt aangenomen, zoals de voorzieningenrechter doet, dat [eiser] geen lid meer is, heeft hij voldoende belang bij de vordering. Tussen partijen staat immers niet ter discussie dat een lid bevoegd is om gasten op zijn of haar tuin te ontvangen.

4.14.

Vanwege het lidmaatschap van [eiseres] dient zij (onder meer) contributie te voldoen. Daarvoor dient [gedaagde] een factuur aan [eiseres] te versturen (partijen noemen deze factuur de “jaarrekening”). Nu [gedaagde] niet heeft weersproken dat aan [eiseres] nog geen jaarrekening 2022 is toegestuurd, wordt de daartoe strekkende vordering toegewezen.

4.15.

De gevorderde dwangsommen worden afgewezen. Gelet op de gespannen verhoudingen tussen sommige leden van [gedaagde] en haar bestuur, zou een eventuele executie van een dwangsom tot nodeloze escalatie leiden.

[…]

[eiser] en [eiseres] krijgen dus grotendeels gelijk. Dit betekent uiteraard niet dat zij hun gang kunnen gaan. Ook voor hen geldt dat zij zich – als lid en als bezoeker – redelijk en billijk moeten gedragen. Daarbij hoort dat zij zich houden aan de regels die op het park van [gedaagde] gelden en dat zij het bestuur niet verhinderen zijn taak uit te voeren. De veroordeling van [gedaagde] is gebaseerd op een oordeel over de in het verleden gemaakte verwijten en de door het bestuur gevolgde procedure. Toekomstige gedragingen van [eiser] en [eiseres] zouden tot een ander oordeel kunnen leiden.

Geen eerlijke procesgang bij KNVB

 De rechtbank oordeelt snoeihard over de beroepsprocedure van de KNVB: die biet geen eerlijke procesgang.

  •  “Omdat [eiser = het lid] niet beschikte over alle bij de KNVB beschikbare informatie en deze informatie wel de basis heeft gevormd van de genomen beslissing, is [eiser] gehinderd in het voeren van deugdelijk verweer. Zo is de verweten “baldadigheid”, die is opgenomen in het deurwaardersexploot als één van de elementen van het wangedrag, niet voorzien van enige toelichting waaruit op te maken is welke concrete gedraging(en) onder die baldadigheid is/zijn begrepen. “
  • “Hij heeft dus niet de gelegenheid gehad om te reageren op de concrete gedragingen die hem onder de noemer “baldadigheid” zijn verweten. Door [eiser] die gelegenheid te onthouden, heeft de commissie onvoldoende invulling gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor, althans heeft de commissie haar beslissing gebaseerd op gegevens die zij onvoldoende op deugdelijkheid heeft onderzocht.”
  • “Gesteld noch gebleken is dat door de KNVB kenbaar is gemaakt dat iemand die beroep in wil stellen omdat hij het niet eens is met een opgelegd stadionverbod, de gelegenheid heeft om eventuele ontbrekende stukken op te vragen en te vragen om op het beroep te worden gehoord. Van een beroepsinstantie, wat de commissie voor stadionverboden geacht mag worden te zijn, mag worden verwacht dat deze belanghebbenden duidelijk informeert over hun mogelijkheden. Als de commissie op dit punt in gebreke blijft, kan zij een appellant niet verwijten dat hij niet op de hoogte is van zijn rechten en mogelijkheden.”

Rechtbank Oost-Brabant 6 oktober 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:4423

De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de beroepsprocedure die in deze zaak is gevoerd zodanige gebreken kleven dat vooralsnog moet worden geconcludeerd dat er geen sprake is geweest van een eerlijke procesgang. De voorzieningenrechter licht haar oordeel in de volgende alinea’s toe.

4.7.

Vast staat dat de commissie bij het nemen van haar beslissing de camerabeelden niet heeft bekeken, terwijl deze wel op aanvraag voor de KNVB beschikbaar waren. De beelden zijn bovendien als bewijsmateriaal door AFC AJAX aangeboden en [eiser] heeft in zijn beroepschrift gemotiveerd betwist dat hij zou hebben gescholden of fysiek geweld zou hebben gebruikt.

Ook staat vast dat de melding van AFC AJAX (productie 3 van de KNVB) niet aan [eiser] is toegestuurd. Evenmin is [eiser] tijdig in kennis gesteld van de (inhoud van de) bij de melding horende verklaringen, terwijl uit de motivering van de in dit kort geding bestreden beslissing blijkt dat de commissie doorslaggevend belang heeft gehecht aan de verklaring van (één van) de stewards. De KNVB heeft niet weersproken dat [eiser] voor het eerst van de melding van AFC AJAX en van de bijbehorende verklaringen heeft kennis kunnen nemen, na indiening door de KNVB van de producties in het kader van deze kortgeding procedure. Indiening heeft plaatsgevonden 2 dagen voor de mondelinge behandeling.

4.8.

Omdat [eiser] niet beschikte over alle bij de KNVB beschikbare informatie en deze informatie wel de basis heeft gevormd van de genomen beslissing, is [eiser] gehinderd in het voeren van deugdelijk verweer. Zo is de verweten “baldadigheid”, die is opgenomen in het deurwaardersexploot als één van de elementen van het wangedrag, niet voorzien van enige toelichting waaruit op te maken is welke concrete gedraging(en) onder die baldadigheid is/zijn begrepen. [eiser] heeft zich daartegen dus slechts in algemene zin kunnen verweren in zijn beroepschrift van 4 mei 2022. terwijl voor deze baldadigheid wel een stadionverbod voor de duur van 18 maanden (anderhalf jaar) is opgelegd. De voorzieningenrechter vindt dit niet getuigen van zorgvuldigheid.

Anders dan de gemachtigde van de KNVB meent, bevat het beroepschrift een deugdelijke uiteenzetting van de bezwaren die [eiser] heeft tegen het opgelegde stadionverbod, in aanmerking genomen dat [eiser] zich enkel heeft kunnen baseren op de informatie die hem bij deurwaardersexploot is verschaft. Voor de commissie had de betwisting van de gestelde baldadigheid aanleiding behoren te zijn om op zijn minst de camerabeelden te bekijken en [eiser] te horen, althans hem in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Dit is niet gebeurd. Omdat er geen mondelinge behandeling van het beroepschrift heeft plaatsgevonden, heeft [eiser] pas na ontvangst van de beslissing van de commissie kennis heeft kunnen nemen van de verklaring die voor de commissie – blijkens de motivering – van doorslaggevend belang is geweest. Hij heeft dus niet de gelegenheid gehad om te reageren op de concrete gedragingen die hem onder de noemer “baldadigheid” zijn verweten. Door [eiser] die gelegenheid te onthouden, heeft de commissie onvoldoende invulling gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor, althans heeft de commissie haar beslissing gebaseerd op gegevens die zij onvoldoende op deugdelijkheid heeft onderzocht.

4.9.

Ter zitting heeft de KNVB aangevoerd dat [eiser] het aan zichzelf te wijten heeft dat hij zich tijdens de beroepsfase niet heeft kunnen uitlaten over de verklaring van de stewards en/of daarover niet is gehoord omdat [eiser] geen stukken heeft opgevraagd en niet heeft verzocht om een hoorzitting. Deze stelling treft geen doel. Gesteld noch gebleken is dat door de KNVB kenbaar is gemaakt dat iemand die beroep in wil stellen omdat hij het niet eens is met een opgelegd stadionverbod, de gelegenheid heeft om eventuele ontbrekende stukken op te vragen en te vragen om op het beroep te worden gehoord. Van een beroepsinstantie, wat de commissie voor stadionverboden geacht mag worden te zijn, mag worden verwacht dat deze belanghebbenden duidelijk informeert over hun mogelijkheden. Als de commissie op dit punt in gebreke blijft, kan zij een appellant niet verwijten dat hij niet op de hoogte is van zijn rechten en mogelijkheden.

Conflict en opzegging

 “Alleen de achterstallige contributie is gezien voorgaande geen grond op basis waarvan van de Vereniging niet meer gevergd kan worden dat zij het lidmaatschap in stand houdt. De overige pas in de procedure aangevoerde gronden zijn door de vereniging niet aan haar opzegging van 9 juni 2021 ten grondslag gelegd en kunnen daarom niet dienen als grondslag voor die opzegging. Bovendien acht de voorzieningenrechter deze redenen ook geen grond voor opzegging. Vooralsnog blijkt vooral dat er tussen partijen een langdurig conflict is over diverse punten. Een conflictsituatie op zichzelf is echter geen reden voor opzegging. ‘

Niet is gebleken dat Hidden Village zich in het conflict zo onbehoorlijk heeft gedragen dat voortzetting van haar lidmaatschap niet van de Vereniging gevergd kan worden. Net zo min is aannemelijk geworden dat Hidden Village als lid haar positie misbruikt om de belangen van Hidden Village als exploitant te behartigen. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is het daarom voldoende aannemelijk dat de opzegging in een bodemprocedure op grond van artikel 2:14 BW, dan wel 2:15 BW, aangetast kan worden en niet in stand blijft. De voorzieningenrechter kan de Vereniging niet volgen in haar standpunt dat het besluit onaantastbaar is geworden omdat Hidden Village haar niet eerder in rechte heeft betrokken, dan wel dat Hidden Village tijdens de daarna gehouden ALV’s niet tegen het besluit is opgekomen. De Vereniging heeft haar standpunt daarover niet onderbouwd. “


Rechtbank Gelderland 3 november 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:6395