Onterechte ontzetting uit lidmaatschap (royement)

Rb. Zwolle, 13-10-2010, LJN BR3090 (eiser /WBE)

Vonnis van 13 oktober 2010
in de zaak van
[eiser], tegen
de vereniging WILDBEHEEREENHEID JACHTVERENIGING KAMPEN,

Partijen zullen hierna [eiser] en de WBE genoemd worden.

2. De feiten
2.1. De WBE is conform de Flora- en Faunawet belast met het wildbeheer op aan haar toegewezen gronden in de gemeente Kampen.

2.2. [eiser] was van 1975 tot 31 maart 2009 lid van de WBE.

2.3. In de statuten van de WBE is onder meer bepaald:

“EINDE VAN HET LIDMAATSCHAP
Artikel 9
[…]
8. Ontzetting van het lidmaatschap geschiedt door het bestuur. Betrokkene wordt van een besluit tot ontzetting bij aangetekende brief in kennis gesteld.
9. Ontzetting kan alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
10. Als grond voor ontzetting geldt in ieder geval overtreding van de bepalingen van de Jacht- of Vogelwet, het niet handelen conform de jachtafspraken of het anderszins onduldbare schade toebrengen aan de belangen van de vereniging.”

2.4. De voorzitter van het bestuur van de WBE heeft in een brief aan de leden van 4 augustus 2008 onder meer het volgende geschreven:

“Algemeen
[…]
1. Het genot van de jacht wordt door de WBE gehuurd van de NV Kampereiland (gemeente Kampen) en aan de leden volgens de regels van de statuten verdeeld.
2. Het schadebestrijden, van dieren die nietbejaagd mogen worden volgens de F&F wet, kan alleen gebeuren door jachtaktehouders op basis van een grondgebruikersverklaring. Onze WBE heeft van de meeste grondgebruikers op Kampereiland zulk een verklaring en geeft door middel van een ontheffing van de FBE (Prov. Overijssel) aan haar leden en zonodig de jachtopziener toestemming om de overzomerende- en overwinterende ganzen, met ondersteuning van het geweer, deze te verjagen om landbouwschade te voorkomen.
3. […]
4. […]
5. Leden zijn tot op dit moment noch statutair noch op andere wijze verplicht om naast het genot van de jacht ook schade te bestrijden via een door de WBE verstrekte ontheffing.

[…]
Afspraken
[…]
c. De heer [eiser] zal in ieder geval op Dinsdag en Woensdag in het veld zijn om actief schade te bestrijden.
[…]”

2.5. Bij brief van 25 februari 2009 is namens het bestuur van de WBE aan [eiser] het volgende geschreven:
“Hierbij delen wij u mede dat het bestuur op 21 februari jl. in haar vergadering heeft besloten, u per 31 maart 2009 te ontzetten uit het lidmaatschap van de WBE-jachtvereniging kampen (hierna te noemen WBE).
Dit besluit is genomen op grond van artikel 9, leden 8. 9 en 10 van de statuten van de WBE.
Het bestuur is van mening dat u in redelijkheid niet langer lid kunt blijven van de vereniging, omdat u haar belangen schaadt en de gemaakte afspraken met het bestuur niet nakomt.

Enkele feiten
1. U weigerde in eerste instantie, zoals u aangaf op 21 juli, schade te bestrijden. Dit is uw goed recht, mitsu dat vooraf kenbaar maakt aan het bestuur. Uw argumentatie dat niet de grondgebruiker maar u zelf bepaalt wat u doet betreffende schadebestrijding van overzomerende ganzen, is een totaal ongegrond argument.
2. Op of rond 14 juli jl. hebt u de jachtopziener, die in opdracht van het bestuur wel schade bestreed, op zeer onheuse wijze bejegend, alsook een lid van de WBE dat de jachtopziener vergezelde.
3. Door uw handelen de laatste jaren wilden drie grondgebruikers u de toegang weigeren op door hen in gebruik zijnde landerijen, ook voor de jacht in het kader van de Flora&Faunawet (F&F-wet). De voorzitter van de WBE heeft naar deze grondgebruikers toe aangegeven dat dit op voorhand niet mogelijk was.
4. Drie grondgebruikers hebben middels een schrijven in januari jl. aangegeven u niet meer in het veld te willen hebben om schade te bestrijden (…).
5. Op 21 juli jl. hebben we afspraken gemaakt. U beloofde dat u actief twee keer per week alsnog ganzenschade zou bestrijden. Zowel het signaal van degrondgebruikers als uw verplichte rapportage van de FBE Overijssel geven er geen blijk van dat u dit ook inderdaad gedaan hebt (…).
6. Op 4 oktober jl. heeft u gemeld aan de heren [A] en [B] dat u de hele periode van 1 april tot 1 oktober 2008 geen gans heeft geschoten. Uw rapportageformulier gaf aan dat u toen niet de waarheid sprak.

Verder overwegende dat:
* u hebt gehandeld in strijd met de verleende ontheffing van de WBE/FBE;
* u de gemaakte afspraken met het bestuur niet bent nagekomen;
* u ons op basis van onwaarheden hebt geïnformeerd;
* terzijde ook is aangegeven dat u eerder een boete van de WBE hebt gehad wegens een overtreding van de ontheffingsvoorwaarden in het kader van de schadebestrijding, van overwinterende ganzen, waarvoor u ook bent veroordeeld, door de Rechtbank Zwolle-Lelystad maar dan in het kader van de F&F wet.
* tevens terzijde is aangegeven dat u in een geschil in de combinatie 3-4 niet constructief wilde meewerken bij de bemiddeling door een onafhankelijke persoon die door het bestuur daarvoor was gevraagd.
[…]”

2.6. [eiser] heeft in een brief van 19 maart 2009 bij het bestuur van de WBE bezwaar gemaakt tegen het besluit om hem uit zijn lidmaatschap te ontzetten. 

2.7. In een brief van 27 maart 2009 heeft het bestuur van de WBE alle leden van de WBE opgeroepen voor een Algemene ledenvergadering op 6 april 2009 en voorts onder meer geschreven:
“Op deze Algemene ledenvergadering zal u nader worden ingelicht over het bestuursbesluit betreffende de ontzettinguit het lidmaatschap conform de statuten van
de heer [eiser] (…).
De heer [eiser] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om binnen 4 weken na ontvangst in beroep te gaan bij de Algemene ledenvergadering.
Wel is er een brief gedateerd 19-03-2009, bij het bestuur binnengekomen van mevrouw
Mr. [C], waarin zij namens dhr. [eiser] het bestuursbesluit aanvecht. (…)
De inhoud van de brief is geen aanleiding geweest om als bestuur bij elkaar te komen en ons standpunt te veranderen. (…)
We doen een dringend beroep op u, om op deze ledenvergadering aanwezig te zijn, want de besluitvorming van de leden, of het bestuur dhr. [eiser] al dan niet terecht het lidmaatschap heeft ontzet, kan verregaande gevolgen hebben voor de toekomst van de WBE.”

2.8. Tijdens de Algemene ledenvergadering van de WBE op 6 april 2009 is [eiser] in de gelegenheid gesteld zijn bezwaar tegen het bestuursbesluit toe te lichten. Vervolgens hebben de leden gestemd over bekrachtiging van genoemd bestuursbesluit. 
Het proces-verbaal van de stemming vermeldt:

“Uitslag van de stemming
Aanwezig zijn 23 leden, waarvan er 23 aan de stemming deelnemen. Deze zijn allen stemgerechtigd. De heer [eiser] neemt geen deel aan de stemming. De stemming geschiedt schriftelijk.

De uitslag van de stemming is als volgt.
* Totaal uitgebracht stemmen: 23
* Voor bekrachtiging van het bestuursbesluit van 21 februari 2009 15
* Tegen bekrachtiging van het bestuursbesluit 6
* Blanco stemmen 2
De stemmingscommissie is unaniem over de uitslag van de stemming. De voorzitter heeft de adviseur van de heer [eiser], mevrouw [C], inzage gegeven in de stembriefjes. Zij heeft aangegeven dat zij instemt met de telling van de stemmen.”

3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het besluit van 21 februari 2009 tot ontzetting van [eiser] uit het lidmaatschap van de WBE zal vernietigen en de WBE zal veroordelen deze vernietiging te gehengen en te gedogen;
II. de WBEzal veroordelen in de kosten van deze procedure.

3.2. [eiser] baseert zijn vordering op de stelling dat het bestuur van de WBE zijn besluit om hem te ontzetten uit het lidmaatschap op onjuiste feiten en omstandigheden heeft gebaseerd en een onjuiste afweging van belangen heeft gemaakt. [eiser] voert aan dat hij niet heeft gehandeld in strijd metde reglementen en statuten van de WBE en dat hij de WBE niet onredelijk heeft benadeeld. [eiser] beroept zich op artikel 2:15 lid 1 sub a. en b. BW. 

3.3. DeWBE voert primair aan dat het besluit om [eiser] uit het lidmaatschap te ontzetten tot stand is gekomen overeenkomstig de formele regels uit de wet en statuten.
Subsidiair voert zij aan dat [eiser] herhaaldelijk heeft gehandeld in strijd met de statuten, reglementen en besluiten van de WBE. Doel van de WBE is het wildbeheer op de haar toegewezen jachtgronden op het Kampereiland. De schadebestrijding is daarvan een wezenlijk onderdeel. Een goede verstandhouding met de grondgebruikers is noodzakelijk, aangezien schadebestrijding slechts is toegestaan indien de grondgebruikers een grondgebruikersverklaring afgeven waarin zij ontheffing verlenen om op de door hen gebruikte gronden schade te bestrijden. Doordat [eiser], ondanks gemaakte afspraken, niet op effectieve wijze aan schadebestrijding heeft gedaan, hebben drie grondgebruikers aan [eiser] geen ontheffing meer willen verlenen om aan schadebestrijding te doen. Het belang van de WBE is daardoor geschaad en de continuïteit van de jacht in gevaar gebracht.
Voorts voert de WBE onder meer aan dat [eiser] op 14 juli 2008 de jachtopziener, [D], onheus heeft bejegend en dat [eiser] (in 2002) door de rechtbank Zwolle-Lelystad schuldig is verklaard aan overtreding van de Flora- en Faunawet.

4. De beoordeling
artikel 2:15 lid 1 sub a. BW
4.1. Ingevolge artikel 2:15 lid 1 sub a. BW is een besluit van een orgaan van een rechtspersoon vernietigbaar wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen. 

4.2. [eiser] stelt dat op de ledenvergadering van de WBE op 6 april 2009 slechts 15 leden vóór de ontzetting van [eiser] uit zijn lidmaatschap hebben gestemd. Dat is nog geen 40% van de 38 verenigingsleden. Volgens [eiser] waren 13 leden niet aanwezig wegens gebrek aan vertrouwen in het bestuur en heeft een aantal van deze laatste leden schriftelijk aan het bestuur te kennen gegeven tegen de ontzetting van [eiser] uit zijn lidmaatschap te zijn. De WBE heeft dus besloten zijn ontzetting uit het lidmaatschap te handhaven in de wetenschap dat minder dan de helft van de leden daar daadwerkelijk achter stond, aldus [eiser].

4.3. Uit de stukken blijkt dat de gang van zaken rond het besluit tot ontzetting van [eiser] uit zijn lidmaatschap als volgt is geweest:
– Het bestuursbesluit tot ontzetting van 21 februari 2009 is schriftelijk, met vermelding van de gronden, aan [eiser] meegedeeld (bij brief van 25 februari 2009);
– [eiser] heeft (bij brief van 19 maart 2009) bij het bestuur bezwaar ingediend tegen voormeld besluit;
– Het bestuur heeft in een brief van 27 maart 2009 een Algemene ledenvergadering bijeengeroepen op 6 april 2009 met de aankondiging dat het bestuursbesluit betreffende de ontzetting uit het lidmaatschap door [eiser] wordt bestreden en een dringend verzoek aan de leden aanwezig te zijn;
– [eiser] is tijdens deze Algemene ledenvergadering in de gelegenheid gesteld zijn bezwaar toe te lichten en zijn standpunt uiteen te zetten;
– Tijdens de ledenvergadering zijn 15 stemmen vóór, twee blanco en 6 tegenbekrachtiging van het bestuursbesluit van 21 februari 2009 uitgebracht.
Uit deze gang van zaken blijkt dat het bestuursbesluit met een meerderheid van stemmen door de Algemene vergadering is bekrachtigd. Niet is gebleken dat het besluit van de algemene ledenvergadering in strijd met de statuten tot stand is gekomen. Het beroep op vernietiging op grond van artikel 2:15 lid 1 sub a. faalt derhalve.

artikel 2:15 lid 1 sub b. BW
4.4. Op grond van de wet alsmede op grond van de statuten van de WBE kan ontzetting uit het lidmaatschap slechts geschieden indien een lid (a.) in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt of (b.) de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Toetsingsmaatstaf is de vraag of het bestuur bij de afweging van alle bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid en naar billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.

a. strijd met statuten, reglementen of besluiten van de vereniging
4.5. De WBE betoogt dat [eiser] herhaaldelijk heeft gehandeld instrijd met de statuten, reglementen en besluiten van de vereniging. Uit hetgeen de WBE heeft aangevoerd blijkt dat zij [eiser] met name verwijt dat hij niet (voldoende effectief) de bestrijding van schadelijke diersoorten ter hand neemt. Echter, zowel in haar brief van 4 augustus 2008 aan de leden, als in haar brief van 25 februari 2009 aan [eiser] schrijft de WBE dat schadebestrijding geen verplichting is voor de leden. De enkele omstandigheid dat [eiser] – althans in de ogen van de WBE – niet op effectieve wijze aan schadebestrijding doet, kan dan ook geen grond vormen voor ontzetting uit het lidmaatschap van de WBE wegens strijd met statuten, reglementen of besluiten.
De WBE heeft verder in het geheel niet geconcretiseerd welke specifieke bepalingen in statuten, reglementen of besluiten [eiser] heeft geschonden. Voor zover het besluit van de WBE is gegrond op de stelling dat [eiser] daarmee in strijd heeft gehandeld, heeft de WBE dan ook niet in redelijkheid en billijkheid tot dit besluit kunnen komen.

b. onredelijke benadeling
4.6. De WBE heeft met name aan haar besluit ten grondslag gelegd dat [eiser], ondanks gemaakte afspraken om actief schade te bestrijden, wildschade (door met name ganzen) niet wil bestrijden door afschot. [eiser] heeft bovendien onjuiste mededelingen gedaan over door hem geschoten ganzen, althans die mededelingen komen niet overeen met hetgeen hij heeft vermeld op zijn rapportageformulier. Voorts zijn er klachten binnengekomen van grondgebruikers. Drie van de grondgebruikers hebben verklaard aan [eiser] geen ontheffing meer te verlenen om aan schadebestrijding te doen. Hierdoor kan de WBE haar doel, het wildbeheer, niet goed behartigen. Door de houding van [eiser] is de relatie met de grondgebruikers verstoord en het belang van de WBE geschaad, aldus steeds de WBE.

4.7. [eiser] erkent dat hij in het broedseizoen schadelijke ganzen liever verjaagt door met zijn scooter en jachthond het veld in te gaan dan door afschot. Na het broedseizoen, in de maanden juli tot en met september, mijdt hij naar zijn zeggen het middel van afschot niet. [eiser] betwist dat hij verplicht is schade te bestrijden door afschot. Hij stelt zich aan de afspraken omtrent de schadebestrijding te hebben gehouden, maar daarbij zoveel mogelijk het middel van verjagen – in plaats van bejagen – te hebben toegepast.
[eiser] stelt voorts dat een conflict is ontstaan nadat de jachtschappen 3 en 4 zijn samengevoegd. [eiser] heeft zelf in het verleden gejaagd op jachtschap 4, dat in 2003 is samengevoegd met jachtschap 3. Na de samenvoeging zijn problemen ontstaan tussen [eiser], die verantwoordelijk was voor de activiteiten van jachtschap 4 en [E], die verantwoordelijk was voor jachtschap 3 en die tevens secretaris was van de WBE. Volgens [eiser] hebben alleen grondgebruikers uit het voormalige jachtschap 3, het (voormalige) gebied van [E], over [eiser] geklaagd en zijn ontheffing voor de schadebestrijding ingetrokken en hebben de grondgebruikers uit jachtschap 4 – ook in het verleden – nooit over hem geklaagd. [eiser] stelt zelf nooit klachten te hebben ontvangen van grondgebruikers.

4.8. De rechtbank overweegt dat een zwaardere verenigingsrechtelijke sanctie dan een ontzetting niet denkbaar is. Ontzetting is een besluit met een disciplinair of tuchtrechtelijk en tevens onterend karakter. In dat licht zijn de omstandigheid dat drie grondgebruikers de ontheffing voor [eiser] voor schadebestrijding hebben ingetrokken alsmede de verstoorde verhouding met deze grondgebruikers naar het oordeel van de rechtbank niet vandien aard dat daardoor onduldbare schade is toegebracht aan de vereniging en dat een daarop gebaseerd besluit tot ontzetting – waardoor [eiser] zowel persoonlijk als in zijn hoedanigheid van jager ernstig in zijn belangen wordt geschaad – gerechtvaardigd is.
In dit oordeel weegt de rechtbank mee dat schadebestrijding door de leden op grond van de statuten van de WBE niet verplicht is en dat het bestuur (zoals het vermeldt in zijn brief van 4 augustus 2008) aan de jachtopzichter kan vragen om schade te bestrijden, indien in een bepaald jachtschap niets of te weinig wordt gedaan aan de schadebestrijding. Voorts wordt meegewogen dat de WBE erkent in (punt 8 van) de conclusie van antwoord dat de moeilijkheden binnen de samengevoegde jachtschappen 3 en 4 niet alleen zijn veroorzaakt door [eiser]. Deze problemen dienen dan ook niet uitsluitend [eiser] aangerekend te worden.

4.9. De WBE heeft verder nog aangevoerd: 
1. dat [eiser] de jachtopziener en een lid van de WBE op 14 juli 2008 onheus heeft bejegend,
2. dat [eiser] in strijd met de verleende ontheffing van de WBE/FBE heeft gehandeld,
3. dat [eiser] in 2002 een boete opgelegd heeft gekregen door de WBE wegens een overtreding van de ontheffingsvoorwaarden in het kader van de schadebestrijding (en hiervoor door de rechtbank Zwolle-Lelystad is veroordeeld in het kader van de F&F wet),
4. dat [eiser] een moeilijk persoon is die onhoudbaar is als lid van de WBE.
ad 1.
[eiser] betwist dat hij iemand onheus zou hebben bejegend. Hij stelt dat hij alleen zijn verbazing heeft uitgesproken over het feit dat de jachtopziener voornemens was schade te gaan bestrijden in aanwezigheid van een derde.
ad 2.
[eiser] heeft aangevoerd dat niet duidelijk is in strijd met welke ontheffing hij heeft gehandeld.
ad 3.
In verband met de boete in 2002 voert [eiser] aan dat hij destijds van de rechtbank Zwolle-Lelystad geen straf opgelegd heeft gekregen en dat de gebeurtenis inmiddels meer dan zeven jaar geleden heeft plaatsgevonden.
ad 4.
[eiser] heeft aangevoerddat hij al sinds 1975, dus al 35 jaar, lid is van de WBE en dat de huidige problemen zijn ontstaan na samenvoegen van de jachtschappen 3 en 4. Volgens hem is de WBE op de hoogte van de verhoudingen van haar leden onderling sinds de samenvoeging van deze jachtschappen.

4.10. De rechtbank overweegt dat [eiser] de hiervoor in rechtsoverweging 4.9. genoemde punten gemotiveerd heeft weersproken. Het had derhalve op de weg van de WBE gelegen om met betrekking tot deze punten – wat daar ook verder van zij – nadere feiten of omstandigheden aan te voeren waaruit kan volgen dat daardoor onduldbare schade is toegebracht aan de WBE. Nu de WBE dat heeft nagelaten, heeft zij onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld die leiden tot de conclusie dat onduldbare schade is toegebracht aan de vereniging.

4.11. Uit het vorenstaande volgt dat naar het oordeel van de rechtbank de WBE niet voldoende onderbouwd heeft gesteld dat haar belangen door [eiser] zo ernstig en onredelijk zijn benadeeld, dat daardoor de maatregel van ontzetting uit het lidmaatschap – die voor [eiser] niet alleen diffamerend is maar ook tot gevolg heeft dat hij niet meer kan jagen – gerechtvaardigd is. De WBE heeft derhalve bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid en naar billijkheid niet tot de maatregel van ontzetting kunnen komen.

5. De beslissing
De rechtbank

5.1. vernietigt het besluit van 21 februari 2009 tot ontzetting van [eiser] uit het lidmaatschap van de WBE en veroordeelt de WBE deze vernietiging te gehengen en te gedogen;