Handelsnaamrecht (Sondelgaast)

Rechtbank Leeuwarden 3 december 2012 LJN BY9737 (Sondelgaast)

Beheerder recreatiepark tegen quasi-v.v.e. over al dan niet misleidende naam van de vereniging. Handelsnaamwet niet van toepassing in dit geval, vereniging handelt niet als onderneming. Daarnaast creatief argument over het voormalige verenigingenregister.

Beschikking van de kantonrechter d.d. 3 december 2012  inzake
RECREATIECENTRUM SONDEL B.V., tegen

de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
VERENIGING VAN EIGENAREN SONDELERGAAST,
Partijen zullen hierna het recreatiecentrum en de vereniging worden genoemd.


De feiten

2.1. Het recreatiecentrum, in de persoon van het echtpaar [A], is beheerder van het recreatiepark Sondelergaast (hierna te noemen het park), gelegen aan [adres recreatiepark]. Daarnaast is het recreatiecentrum eigenaar van de centrale voorzieningen, algemene terreinen en de infrastructuur van het park.

2.2. Op dit park staan 40 recreatiewoningen. De percelen met de daarop gebouwde recreatiewoningen zijn eigendom van individuele eigenaren. Alle eigenaren hebben ieder voor zich met het recreatiecentrum een beheersovereenkomst gesloten.

2.3. Een aantal eigenaren heeft bij notariële akte op 18 oktober 2006 een vereniging opgericht onder de naam “Vereniging van Eigenaren Sondelergaast”. De inschrijving van deze vereniging in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en de statuten van deze vereniging vermelden onder meer dat het doel van de vereniging is het bevorderen van de belangen van de leden/eigenaren en gebruikers van de op het park aanwezige recreatievilla’s met aanbehoren. Volgens de statuten tracht de vereniging dit doel onder meer te bereiken door het in eigendom verkrijgen, huren, beheren, onderhouden, aanbrengen en/of stichten en zonodig vernieuwen van de voor gemeenschappelijk gebruik bestemde zaken, inclusief waterpartijen, leidingen, rioleringen en andere voorzieningen op, in, aan en boven het park.
Nagenoeg alle eigenaren zijn lid van de vereniging.

2.3. Op het park worden 30 nieuwe recreatiewoningen gebouwd die door het recreatiecentrum verkocht moeten worden.

2.4. De vereniging heeft in juli 2011 en in december 2011/februari 2012 contact gehad met de gemeente over de onderhoudstoestand van de toegangsweg naar het park.

Het standpunt van het recreatiecentrum.

3.1. Het recreatiecentrum stelt zich op het standpunt dat de vereniging zich naar buiten toe presenteert alsof zij rechthebbende is van het recreatiepark. Het recreatiecentrum verwijst daartoe naar de statuten van de vereniging en naar de correspondentie van de gemeente. Anders dan de naam doet vermoeden is er in juridische zin echter geen vereniging van eigenaars zoals bedoeld in artikel 5: 112 BW. In werkelijkheid is er sprake van een gewone vereniging in de zin van artikel 2: 26 e.v. BW. Als gevolg van de handelwijze van de vereniging moet het recreatiecentrum met grote regelmaat aan overheden, toeleveranciers, aannemers en aspirant-kopers van de te koop staande recreatiewoningen uitleg verstrekken over de werkelijke eigendomsverhoudingen. Hierdoor ontstaat een situatie waardoor het voor het recreatiecentrum steeds moeilijker wordt om als een geloofwaardige contractspartij over te komen.

3.2. Het gebruik door de vereniging van de handelsnaam “Vereniging van Eigenaren Sondelergaast” leidt volgens het recreatiecentrum niet alleen tot verwarring, maar dient tevens als misleidend te worden aangemerkt in de zin van artikel 5b van de Handelsnaamwet. De Handelsnaamwet is van toepassing, zo stelt het recreatiecentrum, omdat de vereniging als onderneming in de zin van de Handelsnaamwet als economische entiteit deelneemt aan het verkeer. Het recreatiecentrum verwijst daartoe onder andere naar de statuten van de vereniging. Bovendien staat de vereniging ingeschreven in het handelsregister in plaats van in het verenigingenregister. Met het gebruik van de verenigingsnaam “Vereniging van Eigenaren” wordt door de vereniging gesuggereerd dat er sprake is van een vereniging zoals bedoeld in boek 5 BW, waardoor het publiek bewust op het verkeerde been wordt gezet. Het recreatiecentrum verzoekt dan ook de vereniging te veroordelen haar handelsnaam te wijzigen zodanig dat daarin in elk geval niet voorkomt de woordcombinatie Vereniging van Eigenaren, noch woorden/combinaties die daarmee in hoofdzaak overeenstemmen, zulks binnen één maand na verzending van de beschikking, op straffe van verbeurte van een dwangsom.

Het standpunt van de vereniging

4.1. De vereniging betwist dat (artikel 5b van) de Handelsnaamwet van toepassing is. De vereniging drijft geen onderneming, want de vereniging is geen bedrijf met winstoogmerk. Zij heeft geen klanten en levert geen diensten of producten.

4.2. De vereniging betwist voorts dat zij zich naar buiten toe presenteert alsof zij rechthebbende is van het park. Zulks blijkt ook niet uit de correspondentie van de gemeente. De vereniging heeft slechts geklaagd over de onderhoudstoestand van de toegangsweg naar het park. Ook doet de vereniging zich niet voor als een vereniging als bedoeld in boek 5 van het Burgerlijk Wetboek. De naam van de vereniging is in overeenstemming met de juridische en feitelijke werkelijkheid: de leden van de vereniging zijn eigenaar van een recreatiewoning op het park. De vereniging wijst er op dat zij ook op haar website duidelijk aangeeft dat zij geen VvE in de zin van boek 5 van het BW is. De in de statuten genoemde omschrijving is een standaardbepaling. De vereniging heeft niet de intentie het beheer over te nemen.

4.2. Tot slot betwist de vereniging dat het gebruik van de naam tot verwarring en/of misleiding zou leiden. Dat het recreatiecentrum regelmatig aan derden uit moet leggen hoe de eigendomsverhoudingen op het park liggen, wordt niet veroorzaakt door de naam van de vereniging, maar doordat derden, met name potentiële kopers, geïnformeerd willen worden over de juridische constructie. De naam van de vereniging staat daar los van. De vereniging wijst er op dat de woordencombinatie “Vereniging van Eigenaren’ veelvuldig wordt toegepast bij recreatieparken, zonder dat er sprake is van een VvE in de zin van boek 5 BW. Daarnaast is er niet sprake van misleiding. Er wordt niet met enige mate van opzet een verkeerde voorstelling van zaken of een verkeerde indruk gegeven.

De beoordeling

5.1. Het verzoek van het recreatiecentrum is gebaseerd op artikel 5b van de Handelsnaamwet. Dit artikel bepaalt dat het niet is toegestaan om een handelsnaam te voeren, welke een onjuiste indruk geeft van de onder die naam gedreven onderneming voor zover dientengevolge misleiding van het publiek te duchten is.

5.2. Voor de beoordeling van dit verzoek is primair van belang of de Handelsnaamwet van toepassing is. Artikel 1 van de Handelsnaamwet bepaalt dat onder handelsnaam wordt verstaan de naam waaronder een onderneming wordt gedreven. Als regel kan voor de uitleg van het begrip onderneming aansluiting gezocht worden bij het ondernemingsbegrip van de Handelsregisterwet. Een onderneming is een op commerciële wijze aan het economische verkeer deelnemende organisatie, waarbij materieel voordeel moet worden beoogd en waartoe een min of meer blijvend georganiseerd verband bestaat, dat naar buiten optreedt (Kamerstukken II 2005/06, 30 656, nr. 3, p. 31-32). Gelet op deze definitie van de handelsnaam is de kantonrechter van oordeel dat de handelsnaam [bedoeld: Handelsnaamwet, red.] toepassing mist, nu uit de door het recreatiecentrum aangehaalde feiten niet kan worden afgeleid dat de vereniging handelt als een onderneming.
Daar waar (de gemachtigde van) het recreatiecentrum nog heeft betoogd dat de vereniging staat ingeschreven in het handelsregister in plaats van in het verenigingenregister, wordt miskend dat met de wijzing van de Handelsregisterwet het verenigingenregister niet meer als zodanig bestaat.

5.3. Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat de door de vereniging gevoerde naam ook geen onjuiste indruk geeft en dat er ook geen misleiding van het publiek te duchten is. De naam geeft de feitelijke situatie aan, namelijk het feit dat er sprake is van een vereniging van eigenaren. Dat die vereniging zich naar buiten toe presenteert als rechthebbende van het park en/of als een vereniging als bedoeld in boek 5 BW, heeft het recreatiecentrum niet aangetoond. Voor zover zij heeft verwezen naar de correspondentie van de gemeente, overweegt de kantonrechter dat er kennelijk in juli 2011 bij de gemeente enig misverstand is ontstaan over de eigendom van de inrit naar het park, doch dat de naamgeving van de vereniging hiervan de oorzaak is geweest, blijkt daaruit niet. Uit de brief van de gemeente van 27 februari 2012 naar aanleiding van een klacht van de vereniging over de staat van de toegangsweg naar het park blijkt duidelijk dat de vereniging gemeld heeft dat het recreatiecentrum de beheerder is.
Daar waar recreatiecentrum heeft aangevoerd dat zij potentiële kopers moet informeren over de juridische eigendomsconstructie, overweegt de kantonrechter dat niet is gebleken dat dit veroorzaakt wordt door de naam van de vereniging. Ook indien de vereniging een andere naam zou hebben, zou [A] naar het oordeel van de kantonrechter uit moeten leggen dat de eigenaren weliswaar een vereniging hebben opgericht om hun gezamenlijk belangen te behartigen, maar dat dit geen vereniging is in de zin van boek 5 BW. De door recreatiecentrum geschetste verwarring ontstaat naar het oordeel van de kantonrechter door de verschillende juridische constructies die voor recreatieparken gehanteerd worden en niet door de naam van de vereniging.

5.4. Voor zover uit de stellingen van het recreatiecentrum zou volgen dat volgens haar de vereniging onrechtmatig handelt, overweegt de kantonrechter dat hierover in het kader van de onderhavige procedure geen oordeel kan worden gegeven.

5.5. Gelet op het bovenstaande zal het verzoek van het recreatiecentrum worden afgewezen met veroordeling van het recreatiecentrum in de proceskosten.

Beslissing
De kantonrechter:
Wijst het verzoek af; 

Wie is er lid? (3) (Buitenlust)

Hof Leeuwarden 7 augustus 2012 LJN BX3714 (Buitenlust)
Merkwaardige casus. Vader wil lid worden, maar vult lidmaatschapsformulier in op naam van dochter. Is de vader lid?

Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:

[appellant], tegen
Recreatie Vereniging Buitenlust,


De beoordeling
De feiten
1. De volgende feiten zijn tussen partijen niet in geschil.
1.1. Buitenlust stelt zich ten doel werkzaam te zijn ten behoeve van de verbetering en verruiming van de recreatieve mogelijkheden van haar leden en het daartoe creëren en instandhouden van recreatieve voorzieningen. Zij tracht dit doel te bereiken door onder meer het verwerven van grond en het in gebruik, erfpacht en/of eigendom geven daarvan aan de leden.
1.2. In de statuten van Buitenlust is omtrent het lidmaatschap onder meer het volgende bepaald:
‘Artikel 5.
1. Leden kunnen zijn zij die gerechtigd zijn tot een recreatieverblijf op een van de vereniging uitgaande voorziening en de leeftijd van één en twintig jaar hebben bereikt.
2. A. Degene die lid wenst te worden dient zich schriftelijk aan te melden bij de secretaris van de vereniging, onder opgave van naam, voornaam, adres en geboortedatum.
(…)
3. Het bestuur dient binnen dertig dagen na de ontvangst van deze aanmelding aan de betrokkene mee te delen of hij al dan niet als lid is aangenomen, zulks na advies te hebben ingewonnen bij de in artikel 18 lid 4 bedoelde commissie.
4. Heeft geen aanneming plaats dan dient bij de mededeling te worden opgegeven de reden(en) op grond waarvan de aanneming wordt geweigerd.
5. Ingeval van een weigering heeft de betrokkene recht van beroep op de algemene ledenvergadering. Dit beroep dient schriftelijk plaats te hebben binnen een maand na de in lid 3 bedoelde mededeling.
6. (…)
Artikel 6
1. Het lidmaatschap eindigt door:
a. opzegging door het lid of door het bestuur;
b. ontzetting door de algemene ledenvergadering;
c. overlijden van het lid (…)’
1.3. In november 2000 heeft [appellant] een vakantiewoning gekocht op het terrein van Buitenlust. In 2002 heeft hij de vakantiewoning gesloopt en in 2003 is hij begonnen met de bouw van een nieuwe vakantiewoning op het perceel. In 2004 is de bouw afgerond.


1.4. Eind 2000 heeft [appellant] zich aangemeld als lid van Buitenlust. Twee leden van de lidmaatschapscommissie van Buitenlust, mevrouw [lid 1 lidmaatschapscommissie] en de heer [lid 2 lidmaatschapscommissie], hebben naar aanleiding daarvan een bezoek gebracht aan [appellant]. Tijdens dit bezoek heeft [appellant] de hierna weergegeven ‘Vragenlijst recreatiever. “Buitenlust” t.b.v. Nieuwe c.q. Buitengewone leden’ (hierna: de vragenlijst) ingevuld:
‘Geachte toekomstig lid, c.q. buitengewoon lid,
In verband met een zo breed mogelijke informatie verzoeken wij U onderstaande vragen correct te beantwoorden. Deze opgave wordt vertrouwelijk verwerkt en is niet voor derden beschikbaar.
STAANPLAATS NUMMER: [nummer]
Naam: [appellant] Woonplaats: [woonplaats]
postcode: [adres] tel. nr. [telefoonnummer]
geb.datum: [geboortedatum]
gehuwd ongehuwd gesch. wed. Samenwonend
X
naam echtgenote/partner: [partner van appellant]
samenstelling gezin: 2 volw. kinderen leeftijd:
beroep aspirant koper of buitengewoon lid:
werkgever: Dakdeker
bent u in het bezit van een auto: JA
hebt u thuiswonende kinderen in het bezit van een auto: NEE
wie is de eigenaar van het onderkomen dat U na toestemming van het bestuur gaat aanschaffen: [naam] huisnummer: [nummer] kamp: 5
Bent u reeds eerder eigenaar geweest van een kampeeronderkomen en zo ja, op welke camping(s) en wanneer: [naam camping] ± 13 JAAR
Om welke reden bent u weggegaan?: OM DE PRIJS
Getekend: 25-10 2000
Handtekening
De proeftijd bij “Buitenlust” is 2 jaar na datum aankoop en kan, als het bestuur dit nodig acht, eventueel met 1 jaar worden verlengd. Bovenstaande gegevens worden door de lidmaatschapscommissie behandeld, waarna deze advies zal uitbrengen aan het bestuur. Hierna ontvangt U z.s.m. bericht van de secretaris of U al dan niet als lid wordt ingeschreven. Na een positief advies dient U eerst aan al Uw financiële verplichtingen te voldoen, alvorens U het onderkomen mag bewonen.
Het bestuur’
1.5. [appellant] heeft op de vragenlijst niet zijn eigen naam, maar de naam en het adres van zijn dochter [dochter van appellant] ingevuld. [appellant] heeft de vragenlijst zelf getekend.
1.6. [appellant] is vervolgens met ingang van 2001 als lid van Buitenlust aanvaard. Hij heeft sindsdien de jaarlijkse contributie betaald. Daarnaast heeft hij aan vergaderingen van Buitenlust deelgenomen en is hij lid geweest van de kascommissie.
1.7. Bij brief van 8 mei 2006 (abusievelijk gedateerd: 2005) heeft Buitenlust onder meer het volgende aan [appellant] geschreven:
‘Onlangs heeft een controle plaatsgevonden van ons ledenbestand en in het bijzonder van leden die in aanmerking wensen te komen van erfpacht. Tot onze verbazing kwamen wij bij “Uw lidmaatschap” tot een opmerkelijke constatering. U staat n.l. al vanaf 01-01-2001 bij de vereniging ingeschreven als [appellant], terwijl U alle correspondentie, welke van U afkomstig is, ondertekend met [appellant] of soms met [appellant]. Aan de hand van deze “afwijking” in naam, hebben wij het inschrijfformulier uit 2000 uit ons archief gezocht. Bij een eerste controle blijkt dat de naam
[appellant] correct op onze ledenlijst staat vermeld. Er blijkt uit Uw inschrijving echter ook iets anders, n.l. de naam [appellant] als nieuw lid blijkt te behoren aan een [appellant], geboren 08-01-1976. Deze gegevens zijn door U zelf op het inschrijfformulier ingevuld en ook door U ondertekend. Gezien het bovenstaande verzoeken wij U vriendelijk doch dringend per omgaande contact op te nemen met ons secretariaat om o.a. met U door te nemen waarom U destijds niet U zelf maar een ander als lid hebt aangemeld.’
1.8. Op 8 mei 2006 heeft hierover een gesprek plaatsgevonden met [appellant]. Naar aanleiding daarvan heeft Buitenlust op 9 mei 2006 een brief naar [appellant] gestuurd waarin zij het verslag van het gesprek heeft vastgelegd. Buitenlust heeft [appellant] erop gewezen dat, door middel van de inschrijving, zijn dochter lid is geworden van de vereniging en dat de bevoegdheden die het lidmaatschap met zich brengen niet aan hem, maar aan zijn dochter toekomen. Bij brief van 8 juni 2006 heeft Buitenlust dit nogmaals bevestigd.
1.9. De dochter van [appellant], Daniëlla [appellant], heeft Buitenlust bij brief van 12 juni 2006 geschreven dat het nooit de bedoeling van haar of van haar vader kan zijn geweest dat zij lid van Buitenlust zou worden en voorts heeft zij verzocht het lidmaatschap aan haar vader over te dragen.
1.10. Bij brief van 30 juni 2006 heeft het bestuur van Buitenlust aan Daniëlla [appellant] bericht dat zij lid is geworden van Buitenlust.
1.11. Daniëlla [appellant] heeft bij brief van 17 juni 2006 haar vader als gevolmachtigde aangesteld. Buitenlust heeft daarop afwijzend gereageerd.
1.12. Bij vonnis van 19 november 2008 heeft de rechtbank Groningen geoordeeld dat ‘Daniella [appellant] niet als lid aangemerkt kan worden’ en haar daarop tegen Buitenlust gebaseerde vorderingen afgewezen.
1.13. Bij schriftelijke verklaring van 25 februari 2008 hebben mevrouw
[lid 1, lidmaatschapscommissie] en de heer [lid 2 lidmaatschapscommissie] het volgende verklaard:
‘Ondergetekenden, mevr. [lid 1, lidmaatschapscommissie] en den heer [lid 2lidmaatschapscommissie], delen beide mede als lid van de lidmaatschapscommissie van de recreatievereniging Buitenlust te Zuidlaren, d.d.
25 oktober 2000 een bezoek te hebben gebracht aan de fam. [appellant] te [woonplaats]. Dit bezoek was naar aanleiding van de aanmelding als lid van de recreatievereniging door den heer [appellant].
Tijdens dit bezoek heeft den heer [appellant] het aanmeldingsformulier ingevuld en deze ondertekend. Bovengenoemde commissieleden delen bij dezen mede dat er aan den heer [appellant] tijdens dit gesprek, nooit is medegedeeld of toegezegd dat op een later tijdstip hetlidmaatschap gewijzigd zou kunnen worden door hemzelf ([appellant]), als lid in te schrijven.
Het was de commissieleden toen namelijk niet bekend dat het aanvraagformulier op naam van de dochter [appellant] en haar vriend was ingevuld. Van enige toezegging tot wijziging kon dan ook geen sprake zijn omdat dan ook de inschrijving van de dochter op dat moment bekend moest zijn. Dit is zowel bij de commissie als het bestuur enige jaren later pas bekend geworden.’

De vorderingen en het geschil in eerste aanleg
2. [appellant] heeft in conventie gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat hij in 2000 lid is geworden van Buitenlust en dat het lidmaatschap nog altijd van kracht is. In reconventie heeft Buitenlust gevorderd, zakelijk weergegeven, dat voor recht wordt verklaard dat [appellant] niet als lid van Buitenlust kan worden aangemerkt en voorts dat [appellant] wordt veroordeeld om het bij hem in gebruik zijnde stuk grond met de daarop staande recreatiewoning op straffe van verbeurte van een dwangsom te ontruimen.

3. Bij het bestreden tussenvonnis van 24 maart 2010 heeft de rechtbank [appellant] belast met het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat partijen mondeling zijn overeengekomen dat [appellant] lid is geworden van Buitenlust per
1 januari 2001, terwijl de registratie van het lidmaatschap op naam van zijn dochter zou komen te staan. Na getuigen te hebben gehoord heeft de rechtbank bij het bestreden eindvonnis van 29 december 2010 [appellant] niet in het hem opgedragen bewijs van hetlidmaatschap van Buitenlust geslaagd geoordeeld, de vordering in conventie afgewezen en de vorderingen in reconventie toegewezen, met dien verstande dat een ruimere ontruimingstermijn dan gevorderd is bepaald en dat de gevorderde dwangsom is afgewezen.

Wijziging van de grondslag van de eis?
4. Ter gelegenheid van de comparitie bij dit hof op 17 februari 2012 heeft [appellant] blijkens het proces-verbaal daarvan verklaard op de vraag of hij de bedoeling had om in eigen naam lid te worden, dan wel in naam van zijn dochter: ‘ik wilde zelf in eigen naam lid worden’. Tijdens het pleidooi heeft Buitenlust betoogd dat dit laatste een in dit stadium niet toegelaten wijziging van de (grondslag van de) eis meebrengt omdat [appellant] zelf herhaaldelijk heeft erkend dat het niet zijn bedoeling was om onder eigen naam lid te worden en dat hij er bewust voor heeft gekozen om zijn dochter lid te maken van Buitenlust. Het hof verwerpt dit standpunt, omdat de door [appellant] in deze procedure ingestelde eis – een verklaring voor recht dat hij lid is geworden van Buitenlust en dat ook is gebleven – impliceert dat hij dat ook wilde. Van een wijziging van de grondslag van de eis is geen sprake.

De beoordeling van de grieven
5. Het gaat in deze zaak om de, door de grieven aan de orde gestelde, vraag of [appellant] lid is geworden van Buitenlust en of dit lidmaatschap nog steeds van kracht is. Bij de beantwoording van die vraag dient het volgende te worden voorop gesteld. De lidmaatschapsverhouding tussen een vereniging en een toetredend lid ontstaat door een tweezijdige rechtshandeling, waarop de bepalingen van het overeenkomstenrecht moeten worden toegepast. Dat betekent dat de bepalingen die zijn gewijd aan de rechtshandeling, in het bijzonder de artikelen 3:33 en 3:35 Burgerlijk Wetboek, op de onderhavige zaak van toepassing zijn.

6. De vordering van [appellant] berust naar de kern genomen op de stelling dat hij zelf lid is geworden (en is gebleven) van Buitenlust. Buitenlust daarentegen stelt zich (onder meer) op het standpunt dat sprake is van een schijnvertoning omdat medio 2005 is gebleken dat [appellant] in 2000 juist niet lid wilde worden van Buitenlust en daarom zijn dochter als nieuw lid in het onder 1.4. geciteerde formulier heeft ingevuld.

7. Het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam – dat wil zeggen als wederpartij van die ander – is opgetreden, dan wel namens een derde, hangt af van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Het hof overweegt in verband daarmee als volgt.

8. Het staat vast dat [appellant], nadat hij in 2000 een vakantiewoning had gekocht op het terrein van Buitenlust, zichzelf eind 2000 heeft aangemeld als lid van Buitenlust. Of dat schriftelijk is gebeurd – zoals de statuten in artikel 5, lid 2 onder A. voorschrijven en zoals [appellant] stelt maar Buitenlust betwist – kan in het midden blijven omdat vast staat dat naar aanleiding van die aanmelding twee leden van de lidmaatschapscommissie van Buitenlust, mevrouw [lid 1, lidmaatschapscommissie] en de heer [lid 2 lidmaatschapscommissie], op 25 oktober 2000 een bezoek hebben gebracht aan [appellant]. Bij die gelegenheid heeft [appellant] de onder 1.4. geciteerde vragenlijst ingevuld en getekend. [appellant] is vervolgens met ingang van 2001 als lid van Buitenlust aanvaard, heeft jaarlijks de contributie betaald, heeft als lid aan vergaderingen van Buitenlust deelgenomen en is lid geweest van de kascommissie van Buitenlust.

9. De onder 8. weergeven feiten, in onderling verband en samenhang bezien, kunnen naar ’s-hofs oordeel bij toepassing van de onder 7. tot uitgangspunt genomen maatstaf tot geen andere conclusie leiden dan dat [appellant] met ingang van 2001 zelf, in eigen naam, lid is geworden van Buitenlust, en dat ook Buitenlust daarvan is uitgegaan. Haar op de comparitie bij het hof afgelegde verklaring (‘Wij zijn er als vereniging begin 2001 vanuit gegaan dat de heer [appellant] zelf lid was van onze vereniging’) sluit daarbij aan.

10. Die conclusie wordt niet anders door de omstandigheid dat [appellant] in de onder 1.4. geciteerde vragenlijst de naam en het adres van zijn dochter [appellant] heeft ingevuld. Anders dan Buitenlust meent kwalificeert die vragenlijst niet als ‘inschrijfformulier’. De tekst van de vragenlijst biedt daartoe onvoldoende aanknopingspunten. Evenmin bieden de statuten grond voor de stelling van Buitenlust dat de vragenlijst ‘de vereiste schriftelijke aanmelding’ is. Kortom, in de statuten vindt de vragenlijst geen basis en uit de omstandigheid dat [appellant] in de vragenlijst de naam en het adres van zijn dochter heeft vermeld volgt daarom nog niet dat hij niet zichzelf, maar zijn dochter als lid van Buitenlust heeft willen aanmelden.

11. In het verlengde daarvan kan Buitenlust ook niet worden gevolgd in haar opvatting dat sinds mei 2006 is gebleken dat [appellant] in 2000 juist niet lid wilde worden van Buitenlust gelet op het feit dat hij de naam van zijn dochter op de vragenlijst heeft ingevuld zodat, zo begrijpt het hof het verweer, ‘wil’ en ‘verklaring’ (artikel 3:33 BW) niet met elkaar corresponderen. Daargelaten dat [appellant] stelt dat hij dat slechts heeft gedaan omdat hij liever zag dat het lidmaatschap niet op zijn naam zou worden geregistreerd om eventueel verhaal door schuldeisers te voorkomen, blijkt naar het oordeel van het hof uit de overige onder 8. vermelde feiten overtuigend dat [appellant] de wil had om zelf, in eigen naam, lid van Buitenlust te worden. Dat wordt niet anders door de enkele omstandigheid dat [appellant] in de vragenlijst, waaraan het hof niet de status toekent van ‘inschrijfformulier’ of ‘schriftelijke aanmelding’ (zie r.o. 10), op 25 oktober 2000 de naam van zijn dochter invulde, noch door het (door [appellant] overigens betwiste) verweer van Buitenlust dat hij in 2006 zou hebben erkend dat hij in 2000 niet zelf lid wilde worden, omdat dit moet worden gezien in de context van het voortschrijdende debat tussen partijen waarbij Buitenlust aanvankelijk stelde dat dedochter lid is en vervolgens dat noch [appellant] noch de dochter lid is.

12. Het moet er derhalve bij toepassing van de onder 7. genoemde (op de wils/vertrouwensleer gebaseerde) maatstaf voor worden gehouden dat [appellant] begin 2001 lid is geworden van Buitenlust. Dat lidmaatschap is niet op een van de in artikel 6 lid 1 van de statuten genoemde wijzen geëindigd, zodat dat lidmaatschap nog van kracht is. Aan het bewijsaanbod van Buitenlust gaat het hof voorbij, omdat geen feiten zijn aangevoerd die aan het voorgaande kunnen afdoen. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep slaagt en dat zowel het bestreden tussenvonnis, waarbij [appellant] is belast met het bewijs van, kort gezegd, zijn lidmaatschap per 1 januari 2001, als het bestreden eindvonnis, waarbij de rechtbank [appellant] in dat bewijs niet geslaagd achtte en vervolgens de vordering in conventie heeft afgewezen en de vorderingen in reconventie heeft toegewezen, zullen worden vernietigd. Het hof zal, opnieuw recht doende, de vordering van [appellant] alsnog toewijzen met dien verstande dat voor recht zal worden verklaard dat [appellant] begin 2001 lid is geworden van Buitenlust en de vorderingen van Buitenlust afwijzen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Buitenlust worden veroordeeld in de kosten van beide instanties (geliquideerd salaris advocaat: in eerste aanleg in conventie: 3,5 punten in tarief II, in reconventie: de helft van 2 punten in tarief II, in hoger beroep 3 punten tarief II).

De beslissing
Het gerechtshof
vernietigt de beide in conventie en in reconventie gewezen vonnissen van de rechtbank Groningen van 24 maart 2010 en 29 december 2010 en opnieuw recht doende,
verklaart voor recht dat [appellant] begin 2001 lid is geworden van Buitenlust en dat hetlidmaatschap nog altijd van kracht is,

Internationale bevoegdheid art. 22 EEX

Rechtbank Midden-Nederland  9 januari 2013 LJN BY8513 (Biljartvereniging)

Mogelijke degradatie biljarter uit ereklasser. Internationale bevoegdheid o.g.v. art. 22 lid 2 EEX Vo. Marginale toetsing van besluit in kort geding. Tussen partijen is kennelijk niet in geschil dat de “Commissie Sportzaken Carambole van de KNBB” een orgaan is van de KNBB.

Vonnis in kort geding van 9 januari 2013 in de zaak van
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
BILJARTVERENIGING DOETINCHEM 2000,
2. [eiser sub 2],
tegen de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
KONINKLIJKE NEDERLANDSE BILJARTBOND VERENIGING CARAMBOLE,
gedaagde,

Eisers zullen hierna afzonderlijk [eiser sub 2] en Doetinchem 2000 en gezamenlijk [eisers c.s.] genoemd worden. Gedaagde zal hierna de KNBB genoemd worden.


2. De feiten

2.1. [eiser sub 2] is lid van Doetinchem 2000. Doetinchem 2000 is aangesloten bij de KNBB.

2.2. [eiser sub 2] komt voor Doetinchem 2000 uit in de biljartcompetitie artistiek. Deze competitie wordt ingericht door de KNBB en kent een ereklasse en een eerste klasse. In beide klassen worden (eerst) Grand Prix-wedstrijden gespeeld, hierna: “GP-wedstrijden”. In een competitieseizoen, dat loopt van de zomer tot de zomer, worden eerst de GP-wedstrijden van de ereklasse en daarna die van de eerste klasse gespeeld. De spelers die na het spelen van de GP-wedstrijden ereklasse als eerste acht staan gekwalificeerd op de ranglijst ereklasse spelen het volgende seizoen in de ereklasse. In het seizoen 2012/2013 is [eiser sub 2] gestart in de ereklasse.

2.3. Per e-mail van 30 juli 2012 aan, onder meer, [eiser sub 2] heeft de KNBB een gewijzigd aanvullend reglement artistiek 2012/2013 gepubliceerd, hierna: “AR”. Dit AR luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“(…)
Aanvullend Reglement Biljart Artistiek

De biljart-artistiekcompetitie bestaat uit de ereklasse en de eerste klasse.

Ereklasse
De ereklasse bestaat uit twaalf spelers. Deze wordt verspeeld over Grands Prix, gevolgd door de Masters. De ranglijst ereklasse voor aanvang van de Grands Prix wordt als volgt samengesteld:
– de aan de Masters van het voorafgaande seizoen deelnemende ereklassers
– ereklassers die gerechtigd waren aan de Masters deel te nemen maar dat niet
gedaan hebben
– de 3 gepromoveerden uit de Grands Prix eerste klasse van het voorafgaande
seizoen
– de kampioen eerste klasse van het voorafgaande seizoen

Grands Prix ereklasse
Het spelsysteem voor de Grands Prix ereklasse is het setsysteem. Na de poulewedstrijden (in principe 6 deelnemers per poule) plaatsen de beste 2 deelnemers per poule zich voor de kruisfinales. De verliezers daarvan strijden om de 3e en 4e plaats, de winnaars om de 1e en 2e plaats van de Grand Prix ereklasse. Per Grand Prix ereklasse zijn maximaal 12 ranglijstpunten te verdienen. De nummers 1t/m 4 verdienen respectievelijk 12, 11, 10 en 9 ranglijstpunten. Vanaf nummer 5 wordt per Grand Prix ereklasse de ranglijst als volgt opgemaakt rekening houdend met de mogelijkheid dat beide poules een verschillend aantal deelnemers hebben):
a. aantal gewonnen partijen gedeeld door maximum aantal te winnen partijen;
b. aantal gewonnen minus aantal verloren sets, gedeeld door maximum aantal te
winnen sets;
c. indien b. gelijk is: aantal gewonnen sets gedeeld door maximum aantal te winnen
sets;
d. aantal gemaakte punten gedeeld door maximum aantal te maken punten.

Indien een speler verhinderd is deel te nemen aan een Grand Prix ereklasse, wordt een
reserve uitgenodigd, op basis van de ranglijst eerste klasse.

Deze ranglijst is als volgt samengesteld:
– de nummers 2 tot en met 8 van het NK biljart artistiek 1e klasse van het
voorafgaande seizoen.
– De overige deelnemers aan de Grands Prix 1e klasse van het voorafgaande
seizoen, gerangschikt op rankingpunten
– speelgerechtigde eersteklassers, gerangschikt op persoonlijk record
– nieuw gekwalificeerde spelers, gerangschikt op persoonlijk record

De door de reservespeler verdiende rankingpunten tellen mee voor eventueel deelname aan de Masters.

Masters
De acht spelers die in de ranglijst ereklasse de meeste ranglijstpunten verzameld hebben, plaatsen zich voor de Masters Artistiek. Deze wordt eveneens volgens het setsysteem gespeeld (twee poules van 4 deelnemers, de beste 2 spelers per poule plaatsen zich voor de kruisfinales, de verliezers van de kruisfinales spelen om de 3e en 4e plaats, de winnaars spelen om de 1e en 2e plaats).
De ranglijst ereklasse na de Grands Prix ereklasse wordt opgemaakt op achtereenvolgens:
a. hoogste percentage;
b. behaalde ranglijstpunten;
c. hoogste aantal gescoorde punten.
(…)

Degradatie uit ereklasse
Alleen de nummers 1 tot en met 8 van de ranglijst ereklasse blijven het volgend seizoen ereklasser. De overige deelnemers degraderen naar de eerste klasse.

Terugpromotie naar ereklasse
In een seizoen worden allereerst de Grands Prix ereklasse gespeeld. Daarna pas worden de Grands Prix eerste klasse gespeeld. De nummers 9 en volgende van de ranglijst ereklasse zijn gerechtigd zich hetzelfde seizoen in te schrijven voor de Grands Prix eerste klasse en mee te dingen naar een plaats bij de eerste drie van de ranglijst eerste klasse of mee te dingen naar de titel nationaal kampioen eerste klasse. Daardoor kunnen zij in hetzelfde seizoen waarin zij degradeerden uit de ereklasse terugpromoveren naar de ereklasse voor het volgende seizoen.
(…)

Promotie naar ereklasse
De nummers 1 tot en met 3 van de ranglijst eerste klasse promoveren naar de ereklasse. De nummers 4 tot en met 11 van de ranglijst eerste klasse spelen het NK eerste klasse. De winnaar daarvan promoveert naar de ereklasse.
(…)

Onvoorziene situaties
In onvoorziene gevallen beslist de commissie Sportzaken Carambole na advies van de commissie Biljart Artistiek.

Commissie Biljart Artistiek
26 juli 2012”

2.4. In oktober 2012 heeft de KNBB aan [eiser sub 2] een uitnodiging gezonden voor de derde GP-wedstrijd biljart artistiek ereklasse (seizoen 2012/2013), hierna ook: “de uitnodiging van oktober 2012”. Deze uitnodiging luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“(…)

Rankingpunten:
De nummer 1 krijgt 12 rankingpunten (maximum aantal deelnemers), de nummer 2 11 enz.
Voor de totaalstand na 3 Grands Prix worden voor iedere speler zijn behaalde rankingpunten opgeteld. De ranglijst na 3 Grands Prix wordt bepaald door het aantal rankingpunten (…). De 8 spelers die de meeste rankingpunten hebben verzameld plaatsen zich voor de Masters. De plaatsing in poule Marseillaise bij de Masters wordt bepaald door gescoord percentage (…).
(…)”

2.5. Na afloop van de drie GP-wedstrijden ereklasse seizoen 2012/2013, waarvan [eiser sub 2] er aan één heeft deelgenomen, staat [eiser sub 2] qua ranglijstpunten op de 10e plaats en qua percentage op de 8e plaats in de ranglijst ereklasse.

2.6. Op 18 november 2012 is [eiser sub 2] door de KNBB per e-mail uitgenodigd om zich aan te melden voor de GP-wedstrijden (seizoen 2012/2013) in de eerste klasse. [eiser sub 2] heeft diezelfde dag nog per e-mail aan de KNBB bericht dat hij van mening is dat hij, uitgaande van het door hem behaalde percentage en met verwijzing naar het AR (onder het kopje “Masters”), nog steeds ereklasser is.

2.7. De KNBB heeft op 20 november 2012 per e-mail aan [eiser sub 2] bericht, onder verwijzing naar het AR, dat – kort gezegd – de ranglijst ereklasse wordt bepaald aan de hand van de ranglijstpunten [, zodat [eiser sub 2] gedegradeerd is, toevoeging voorzieningenrechter]. Per e-mail van 22 november 2012 persisteert [eiser sub 2] in zijn standpunt.

2.8. Daarop bericht de KNBB [eiser sub 2] schriftelijk dat zijn laatst genoemde mail zal worden behandeld als een bezwaarschrift tegen de plaatsing op de ranglijst biljart artistiek eerste klasse en dat dit bezwaarschrift wordt doorgezonden aan de Commissie Biljart Artistiek en de Commissie Sportzaken Carambole.

2.9. Per brief van 29 november 2012 bericht de Commissie Sportzaken Carambole van de KNBB aan [eiser sub 2] dat het bezwaar van [eiser sub 2] ongegrond is verklaard, omdat [eiser sub 2] – kort gezegd – op basis van de ranglijstpunten niet gerechtigd is deel te nemen aan de Masters ereklasse (seizoen 2012/2013) en aldus niet behoort tot de categorieën van spelers die in het AR (onder het kopje “Ereklasse”) worden genoemd als behorend tot de ereklasse (seizoen 2013/2014).

2.10. Per e-mail van 7 december 2012 verzoekt [eiser sub 2] de KNBB de onder 2.8 genoemde beslissing te heroverwegen. De KNBB bericht [eiser sub 2] per e-mail van 12 december 2012 vervolgens dat de kwestie extern zal worden getoetst.

2.11. Per brief van 17 december 2012 bericht de KNBB aan [eiser sub 2] dat zij niet op haar beslissing terug komt. Daarop heeft [eiser sub 2] onderhavig kort geding aanhangig gemaakt.

3. Het geschil

3.1. [eisers c.s.] vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de KNBB per direct, althans binnen een periode van 5 dagen na betekening van dit vonnis, met terugwerkende kracht, te bevelen tot het zorgdragen van toelating van [eiser sub 2] op de lijst van spelers in de ereklasse 2013/2014 van de KNBB met de uitdrukkelijke bevestiging hiervan binnen deze periode aan de belanghebbende spelers en organisatoren;

2. de bevelen onder punt 1 en 2 [lees: 1, toevoeging voorzieningenrechter] op te leggen op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag, dan wel per deel van de dag, met een maximum van € 25.000,00 wanneer de KNBB dit vonnis of een van de daarin neergelegde bevelen niet nakomt;

3. te verstaan dat [eisers c.s.] de kosten, welke zij in verband met eventuele tenuitvoerlegging verschuldigd zullen zijn op de KNBB kan verhalen;

4. de KNBB te veroordelen in de kosten van het geding.

3.2. De KNBB voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers c.s.] in zijn vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eisers c.s.] – uitvoerbaar bij voorraad – in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag van dit vonnis en met veroordeling van [eisers c.s.] in de nakosten.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. Naar de voorzieningenrechter begrijpt legt [eisers c.s.] aan zijn vorderingen ten grondslag dat de beslissing van (uiteindelijk) de Commissie Sportzaken Carambole van de KNBB om [eiser sub 2] niet te plaatsen op de ranglijst ereklasse seizoen 2013/2014 vernietigbaar is op grond van artikel 2:15 lid 1 sub c BW, omdat deze in strijd met het AR zou zijn genomen.

Voornoemd artikel is slechts van toepassing indien sprake is van een besluit van een orgaan van een rechtspersoon. Nu partijen slechts de uitleg van het AR als geschil aan de voorzieningenrechter hebben voorgelegd en zij zich niet hebben uitgelaten over de vraag of er sprake is van een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, is dit laatste klaarblijkelijk niet tussen partijen in geschil en zal de voorzieningenrechter er in het navolgende vanuit gaan dat daarvan sprake is.

4.2. Nu één van eisers, [eiser sub 2], in Oostenrijk woonachtig is en de vorderingen uit dien hoofde een internationaal karakter dragen, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en wel op grond van artikel 22 van de in deze zaak toepasselijke EEX-Verordening, nu het gaat om de geldigheid van een besluit van een orgaan van de KNBB die in Nederland gevestigd is.
Partijen hebben zich niet uitgelaten over het toepasselijke recht. De rechtbank begrijpt voorshands daaruit, en uit de op het Nederlandse recht gebaseerde stellingen van partijen, dat partijen voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen.

4.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser sub 2] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Immers, de eerste GP-wedstrijd in de eerste klasse (seizoen 2012/2013) wordt 12 januari a.s. gespeeld en [eiser sub 2] heeft er belang bij dat hij voor die tijd weet of hij aan deze wedstrijd dient deel te nemen, om te trachten om op die wijze te promoveren naar de ereklasse (seizoen 2013/2014). Dit geldt te meer, nu [eiser sub 2] daarvoor – in voorkomend geval – vanuit Oostenrijk dient af te reizen. Nu tussen partijen vaststaat dat [eiser sub 2] slechts kan deelnemen aan de wedstrijden van de KNBB via zijn lidmaatschap van Doetinchem 2000, heeft ook Doetinchem 2000 een voldoende (spoedeisend) belang bij onderhavige vorderingen. Of anders gezegd: [eiser sub 2] heeft geen zelfstandige toegang tot de wedstrijden van de KNBB en daarmee is het belang van [eiser sub 2] ook het belang van Doetinchem 2000. Doetinchem 2000 is dus ontvankelijk in haar vorderingen en de voorzieningenrechter is bevoegd van de vorderingen van [eisers c.s.] kennis te nemen.

4.4. Vervolgens komt de voorzieningenrechter aan de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van [eisers c.s.] toe. Als uitgangspunt heeft te gelden dat met betrekking tot een besluit van een orgaan van een rechtspersoon slechts een voorlopige voorziening getroffen kan worden, indien het in hoge mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter het betreffende besluit zal vernietigen. Of een vernietigingsgrond aanwezig is, in casu strijd met het AR, zal in kort geding slechts marginaal getoetst kunnen worden.

4.5. Partijen verschillen van mening over de uitleg van de tekst van het AR. [eisers c.s.] stelt dat uit het AR blijkt dat de ranglijst voor de ereklasse wordt bepaald aan de hand van het behaalde percentage, terwijl de KNBB aanvoert dat uit het AR blijkt dat deze ranglijst dient te worden vastgesteld aan de hand van de behaalde ranglijstpunten. De voorzieningenrechter zal het AR dus dienen uit te leggen. Nu het AR naar haar aard bestemd is om de (rechts)positie van derden te beïnvloeden, zal de voorzieningenrechter het AR uitleggen naar objectieve maatstaven, waarbij zij doorslaggevende betekenis hecht aan de bewoordingen daarvan – gelezen in het licht van de gehele tekst van het AR – en de toelichting daarop/uitleg daarvan in de uitnodiging van oktober 2012 (zie 2.4).

4.6. Met toepassing van het in 4.5 genoemde toetsingscriterium overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In het AR staat inderdaad – zoals [eisers c.s.] heeft aangevoerd – onder het kopje “Masters”: “De ranglijst ereklasse na de Grands Prix ereklasse wordt opgemaakt op achtereenvolgens:
a. hoogste percentage (…)” (zie 2.3).
Echter, daar staat ook: “De acht spelers die in de ranglijst ereklasse de meeste ranglijstpunten [onderstreping toevoeging voorzieningenrechter] verzameld hebben, plaatsen zich voor de Masters Artistiek”, terwijl onder het kopje “Ereklasse” vermeld staat: “De ranglijst ereklasse voor aanvang van de Grands Prix wordt als volgt samengesteld:
– de aan de Masters van het voorafgaande seizoen deelnemende ereklassers
– ereklassers die gerechtigd waren aan de Masters deel te nemen maar dat niet
gedaan hebben
– de 3 gepromoveerden uit de Grands Prix eerste klasse van het voorafgaande
seizoen
– de kampioen eerste klasse van het voorafgaande seizoen” (zie 2.3).
Daarbij komt dat in de uitnodiging van oktober 2012 staat vermeld dat: “De ranglijst na 3 Grands Prix wordt bepaald door het aantal rankingpunten [onderstreping toevoeging voorzieningenrechter] (…). De 8 spelers die de meeste rankingpunten hebben verzameld plaatsen zich voor de Masters. De plaatsing in poule Marseillaise bij de Masters wordt bepaald door gescoord percentage (…)” (zie 2.4).
Uit het voorgaande, in samenhang bezien, volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat – zoals de KNBB heeft betoogd – de ereklasse 2013/2014 (naast de gepromoveerden en kampioen van de eerste klasse) bestaat uit de spelers die in 2012/2013 aan de Masters mogen deelnemen, te weten de acht spelers die de meeste ranglijstpunten hebben behaald tijdens de GP-wedstrijden ereklasse 2012/2013 en dat het percentage alleen bepalend is voor de poule-indeling bij de Masters. Overigens wordt door [eisers c.s.] niet betwist dat hij niet gerechtigd is om aan de Masters 2012/2013 deel te nemen.
De voorzieningenrechter wijst de stelling van [eisers c.s.] dat het samenstellen van de ranglijst ereklasse op basis van ranglijstpunten incorrect is, omdat dit leidt tot de mogelijkheid dat eerste klassers tijdens het seizoen promoveren naar de ereklasse en dat in deze mogelijkheid niet is voorzien in het AR van de hand. Immers, de KNBB heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat een dergelijke mogelijkheid nu juist voortvloeit uit, dan wel het nut en de noodzaak is van de (nieuw) in het AR opgenomen bepaling dat de behaalde rankingpunten van eerste klassers die als reservespeler aan de GP-wedstrijden ereklasse meedoen, meetellen voor deelname aan de Masters. Zoals de KNBB op goede gronden heeft betoogd, is anders de vermelding in het AR: “De door de reservespeler verdiende rankingpunten tellen mee voor eventueel deelname aan de Masters” (zie 2.3) zinloos. Voldoende duidelijk volgt uit het geheel van het AR de bedoeling van het door de KNBB beoogde resultaat, namelijk dat enerzijds reservespelers de kans krijgen om in een hetzelfde seizoen via de GP-wedstrijden ereklasse door te dringen tot de Masters en dat anderzijds in hetzelfde seizoen een gedegradeerde ereklasser via de GP-wedstrijden eerste klasse weer naar de ereklasse kan promoveren. Voor zover deze mogelijkheid niet rechtstreeks uit het AR zou volgen, heeft een dergelijke geval te gelden als een onvoorzien geval zoals bedoeld in het AR, zodat daarin dan dus ook is voorzien in het AR (zie 2.3).
Voor de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, zoals [eisers c.s.] ter zitting nog heeft betoogd, is gelet op het voorgaande geen plaats.
Het besluit van de Commissie Sportzaken Carambole van de KNBB om [eiser sub 2] voor het seizoen 2013/2014 niet te plaatsen in de ereklasse is dus, voorshands oordelend, niet in strijd met het AR genomen. De vorderingen van [eisers c.s.] worden dan ook afgewezen. Nu de vorderingen van [eisers c.s.] reeds op grond van het voorgaande zijn afgewezen, komt de voorzieningenrechter niet meer toe aan de overige stellingen van partijen. Terzijde wordt dus gelaten een nader onderzoek – waarvoor in kort geding geen plaats is – naar de mogelijkheid die de door [eiser sub 2] voorgestane uitleg open laat, namelijk dat niet hij, maar de heer [A] nog eerder in aanmerking zou komen voor plaatsing in de ereklasse.

5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af, …

Niet benoemde bestuursleden

Rechtbank Rotterdam 19 december 2012 LJN BY7782 (Bewust Verder)

Ruzie tussen (oud)-bestuurslid en bestuur. Nieuwe bestuursleden in functie zonder benoeming door ALV: “De in artikel 2:37 lid 2 BW genoemde regel is echter dat de benoeming van een bestuurder van een stichting (sic!) geschiedt door de algemene vergadering. Dit brengt met zich mee dat niet kan worden aanvaard dat degene die, ondanks het ontbreken van een dergelijk besluit, de werkzaamheden van een bestuurder is gaan uitoefenen zonder dat dit voor de leden verborgen is gebleven en zonder dat zij tegen de vervanging bezwaar hebben gemaakt als bestuurder van de stichting (sic!) moet worden aangemerkt.” Daarnaast ontslag bestuurslid, wat stand houdt. Uitleg 11 stemmen voor, 9 tegen en 2 onthoudingen (of 3, het vonnis is niet consistent) een meerderheid voor is, overigens met onjuiste “de helft + 1 regel”. Royement vernietigd, wegens strijd met de redelijkheid bij gebrek aan feitelijke onderbouwing.


Vonnis van 19 december 2012
zaak van [eiser], tegen
de vereniging VAKVERENIGING BEWUST VERDER 2002,

Partijen zullen hierna [eiser] en Bewust Verder 2002 genoemd worden.


2. De feiten
2.1. Bewust Verder 2002 is een op 1 september 2008 opgerichte vakbond. (Ontstaan in 2002 als lijst bij de verkiezingen voor een ondernemingsraad (onderdeelscommissie)).
2.2. De op 30 december 2008 opgestelde statuten van Bewust Verder 2002 (hierna: de statuten) luiden – voor zover relevant – als volgt:
Artikel 6 (…)
Het lidmaatschap eindigt: (…)
Door ontzetting (royement)(…)
Ontzetting uit het lidmaatschap kan alleen door het bestuur worden uitgesproken:
Wanneer een lid handelt in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de verenigingen/of
Wanneer een lid handelt de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
Van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap namens de vereniging of ontzetting wordt het betrokken lid ten spoedigste schriftelijk, met opgave van redenen, in kennis gesteld. Opzegging namens de vereniging geschiedt door het bestuur. Binnen één maand na ontvangst van de kennisgeving van het besluit kan de betrokkene schriftelijk in beroep gaan bij de secretaris van de vereniging. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst. (…)
Artikel 7
Het bestuur bestaat uit tenminste vijf personen, waaronder, voorzitter, tweede (2e) voorzitter secretaris en een penningmeester.
De bestuursleden worden benoemd voor een periode van vier jaar en zijn in geval van aftreden terstond herkiesbaar.
Het periodiek aftreden geschiedt volgens een door het bestuur vast te stellen rooster. In tussentijdse vacatures wordt in de eerstvolgende algemene vergadering na het ontstaan ervan voorzien. Een tussentijds gekozene treedt in de volgorde van aftreding in plaatse van degene die hij vervangt.
Een bestuurslid kan door de algemene vergadering te allen tijde worden geschorst of ontslagen. Een zodanig besluit kan slechts worden genomen in een vergadering waarin tenminste de helft van het aantal leden aanwezig is. Is het vereiste aantal leden niet aanwezig, dan wordt binnen vier weken, doch niet binnen zeven dagen, een tweede algemene vergadering gehouden, welke ongeacht het aantal aanwezige leden ter zake een rechtsgeldig besluit kan nemen. (…)
Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester aan die samen het dagelijks bestuur vormen.
Het algemeen bestuur kan slechts rechtsgeldige besluiten nemen, indien ter vergadering tenminste tweederde deel van het zittend aantal leden aanwezig is. (…)
Artikel 9
(…) Het bestuur is voorts bevoegd een algemene vergadering te beleggen wanneer het dit nodig acht. Het bestuur is tot de bijeenroeping van een algemene vergadering op een termijn van niet langer dan vier weken verplicht, wanneer tenminste een/tiende deel der leden een daartoe strekkend schriftelijk verzoek bij het bestuur heeft ingediend. Wanneer het bestuur aan zulk een verzoek niet binnen veertien dagen gevolg heeft gegeven, zijn de verzoekers samen bevoegd tot het bijeenroepen van een algemene vergadering, die zo nodig zelf in haar leiding voorziet. (…)
Artikel 10
Voor zover in deze statuten niet anders wordt bepaald, worden alle besluiten genomen met volstrekte meerderheid van stemmen. Over zaken wordt mondeling, over personen wordt schriftelijk gestemd tenzij de algemene vergadering anders besluit. Blanco stemmen tellen niet mee. Ieder lid heeft één stem. (…)
Artikel 15
In afwijking van het gestelde in artikel 7 lid 1. bestaat het bestuur voor de eerste maal uit de volgende personen:
? als voorzitter (reeds ingeschreven bij de Kamer van Koophandel): de verschenen persoon sub 1 zijnde de heer [persoon[persoon 1];
? de tweede (2e) voorzitter (reeds ingeschreven bij de Kamer van Koophandel): de heer [persoon 2] (…);
? als secretaris: de verschenen persoon sub [eiser]iser]r [eiser]

2.3. De heren [persoon[persoon 1] (hierna: [persoon 1]) en [persoon 2] (hierna: [persoon 2]) waren per 1 september 2008 als bestuurders in het handelsregister vermeld. [eiser] is met ingang van 30 december 2008 als bestuurder in het handelsregister ingeschreven.

2.4. Op 10 mei 2011 is een ledenvergadering uitgeschreven. De opkomst bij deze ledenvergadering was laag. [persoon 1] was niet bij deze vergadering aanwezig.

2.5. Na de ledenvergadering, maar nog op 10 mei 2011 (om 19:01 uur) heeft [persoon 1] een e-mailbericht gestuurd aan de bestuursleden van het G3-overleg (de vakbonden ABVAKABO, VOR en Bewust Verder 2002) en aan de bestuursleden van Bewust Verder 2002. Dit e-mailbericht vermeldt:
“Hallo [persoon 3],
Vanmiddag is er door een ledenvergadering beslist dat wij niet mee zouden doen aan de actie van morgen, ik ben hierbij niet aanwezig geweest maar heb [persoon 2]persoon 2] begrepen dat er geen draagvlak was om deel te nemen aan deze actie.
In de bijlage een oproep aan de leden van ons op welke manier we zouden meedoen aan de actie, dit heef [persoon 2] vanmorgen besproken met [persoon 4] en hij is met de voorwaarde van ons akkoord gegaan zoals ik heb begrepen van [persoon 2], maar wat er nu precies is gebeurt op de ledenvergadering is mij echt een raadsel.
Ik ga ervan uit dat er bestuursleden van ons morgen tijdens de actie aanwezig zullen zijn om het een en ander toe te lichten, aan onze leden.
Groetjes,
[p[persoon 5]on 5[persoon 6].
[Persoon 6] (door partijen in die periode aangemerkt als bestuurslid van Bewust Verder 2002, hierna: [persoon 6]) heeft op 10 mei 2011 om 19:05 uur een e-mailbericht verstuurd aan [persoon 1]. Dit e-mailbericht heeft de volgende inhoud:
“Hallo [perso[persoon 5]]
In de ledenvergadering van vanmiddag is helemaal niets beslist over het wel of niet meedoen met de actie, dat was al beslist.
We hebben de vergadering afgelast en deze verplaatst naar 26 mei, dit in verband met een wel heel kleine opkomst van welgeteld 4 mensen, hier kan je niet echt een vergadering mee aanvangen.
We hopen dan ook dat de opkomst van 26 mei veel groter zal zijn en dat we dan een beslissing kunnen nemen over het wel of niet meedoen met de vervolg acties.
Hoop je hiermee iets verder te hebben geïnformeerd.
Daar zullen ook de punten die we hadden staan op de agenda, terugkeren.
Groetjes [persoon 6]”

2.7. Op 11 mei 2011 heeft een stakingsactie tegen de voorgenomen openbare aanbesteding en de kabinetbezuinigingen in het openbaar vervoer plaatsgevonden. Bewust Verder 2002 heeft daaraan niet deelgenomen.

2.8. [persoon 6] heeft zich per 12 mei 2011 teruggetrokken uit het bestuur van Bewust Verder 2002.

2.9. Op 16 mei 2011 heeft [eiser] een e-mailbericht gestuurd aan “de bestuursleden” van Bewust Verder 2002, met de volgende inhoud:
“Beste bestuursleden,
De afgelopen weken heeft zich zoals jullie weten het e.e.a. zich afgespeeld met als gevolg dat [persoon 6] zich terug getrokken heeft uit het bestuur.
Zelf heb ik naar aanleiding van de mail van [persoon 5] als voorzitter een reactie gegeven.
Ik heb van de overige bestuursleden geen reactie mogen zien op het hele gebeuren en ook geen reactie van [persoon 5] gehad op mijn mail.
Ik vraag me dan ook serieus af welke kant het op moet/gaat met de BV2002.
Wat zo mooi is begonnen, zie ik steeds meer afbrokkellen.
Ik ben van mening dat wanneer er geen heil meer in ziet dit kenbaar gemaakt word zodat er stappen ondernomen kunnen worden.
Welke kant het ook opgaat laten we het wel formeel houden want we zijn tenslotte een officiële instantie.
Ik wil wel meegeven dat de hele RET meekijkt maar vooral ook geniet want inmiddels is bekend dat [persoon 6] zich teruggetrokken heeft.
Ik wil graag weten of we er nog steeds voor gaan? Zo ja dan zullen we toch bij elkaar moeten komen met het voltallig bestuur.
Ik wil ook graag weten hoe verder met de Algemene vergadering i.v.m. het wel of niet uitschrijven hiervan.
Met vriendelijke gro[eiser]iser]”

2.10. [persoon 7] en [persoo[persoon 8] (beiden in deze periode aangemerkt als bestuursleden, in deze procedure staat hun hoedanigheid ter discussie, hierna: [persoon 7] en [persoon 8]) hebben beiden afzonderlijk bij e-mailbericht op 16 mei 2011 aan [eiser] bericht dat zij akkoord zijn met het plannen van een bestuursvergadering en een Algemene vergadering. [persoon 2] en [persoon 1] hebben op 17 en 18 mei 2011 een e-mailbericht aan [eiser] verstuurd waarin zij zich op het standpunt stellen dat geen specifieke vergadering gepland hoeft te worden, omdat er volgens hen reeds voldoende vergaderingen staan gepland.

2.11. Op 21 mei 2011 hebben [persoon 1] en [persoon 2] aan “de bestuursleden” van Bewust Verder 2002 (inclusief [eiser]) een e-mailbericht verstuurd met de navolgende inhoud, voor zover relevant:
“Beste Bestuursleden,
(…)
Naar aanleiding van wat zich de afgelopen weekend heeft afgespeeld zijn wij tot de conclusie gekomen dat er binnen het bestuur van Bewust Verder 2002 geen gezonde werksfeer meer is.
Dit is voor ons, na rijp beraad dan ook aanleiding geweest, hoe zeer wij dit besluit ook betreuren, het vertrouwen in de secretaris Dhr. G.R. [eiser] per direct op te zeggen.
Wij zijn dan ook van mening dat hij niet meer mag handelen namens Bewust Verder 2002, mocht hij dit wel doen en hieruit ontstaat schade voor Bewust Verder 2002 zullen wij deze dan ook op hem verhalen.
In de komende week zullen wij Dhr. G.R. [eiser] hiervan ook schriftelijk op de hoogte brengen.
Met vriendelijke groet,
[persoon 5] [persoon 1] Voorzitter Bewust Verder 2002
[persoon 2] 2e voorzitter Bewust Verder 2002″

2.12. [eiser] heeft op 21 mei 2011 een e-mailbericht verstuurd naar “de bestuursleden” van Bewust Verder 2002. Dit e-mailbericht vermeldt:
“Ik lig helemaal niet wakker van jullie jongen wat je ook schrijft.
Je kan verzinnen wat je wil, ik ben jullie nu spuugzat en ik ga nu de leden optrommelen voor een officiële leden vergadering en uit de doeken doen wat zich afspeelt.
De leden mogen beslissen hoe verder en wat betreft schade verhalen bij mij jongen dan moet je heel wat in je mars hebben en dat heb jij niet, kom maar op als je durft.”

2.13. [persoon 1] heeft op 26 mei 2012 een e-mailbericht verzonden aan “de bestuursleden” van Bewust Verder 2002 op [eiser] na. In het e-mailbericht heeft [persoon 1] aan deze bestuursleden verzocht om op 31 mei 2011 bij elkaar te komen. Het e-mailbericht vermeldt, voor zover relevant:
“1e het opzeggen van het vertrouwen in de secretaris
2e wat gaan wij doen met de komende staking op 9 juni
3e hoe ziet het bestuur mijn positie als voorzitter
4e het schenden van het “strikt vertrouwelijk” van de secretaris
5e het in mijn ogen niet functioneren van de secretariaat”
Ik wil met jullie allemaal om de tafel maar onder geen enkele voorwaarden met de secretaris, hoe het bestuur dit wil in kleden laat ik aan het bestuur over en hoor het wel dinsdag.

2.14. Op 31 mei 2011 verstuurt [persoon 1] namens het bestuur van Bewust Verder 2002 zowel per post als per email een brief aan [eiser]. De brief wordt tevens in kopie aan “de overige bestuursleden” van Bewust Verder 2002 verzonden. Deze brief heeft de volgende inhoud, voor zover relevant:
“Naar aanleiding van alles wat vooraf is gegaan en het eerder uitroepen van “opzeggen van vertrouwen” in jouw als secretaris door de voorzitter en 2e voorzitter, hebben wij als bestuur bij meerderheid van stemmen en in goed overleg, ook besloten dit standpunt te volgen,
Het besluit om jouw hier niet bij te betrekken is genomen, omdat zowel jij als de Hr. J. [persoon 1] niet meer met elkaar in gesprek willen treden.
Dit houd in, dat u per direct de funtcie als secretaris van de Bewust Verder 2002 dient neer te leggen en ook niet meer uitnaam van de Bewust Verder 2002 als zodanig op de voorgrond zal treden of handelen uitnaam van de Bewust Verder 2002.
Ik hoop je hiermee volledig en voldoende op de hoogte te hebben gebracht en hoop dat je de benodigde spullen die de Bewust Verder 2002 toe komen zo spoedig mogelijk bij een van de bestuursleden inleverd.”

2.15. Op dezelfde dag ontvangen de leden van Bewust Verder 2002 van [persoon 1] per email een brief met de volgende inhoud:
“Naar aanleiding van een aantal onenigheden binnen het bestuur van de BV2002, heeft het bestuur bij meerderheid van stemmen besloten het vertrouwen in de Hr. G.R. [eiser] per direct op te zeggen en zullen wij hem uit zijn functie als secretaris zetten.
Wij hopen op zeer korte termijn een goede invulling te kunnen geven aan de functie van secretaris.
2.16. (…)
Met vriendelijke groet en uit naam van het Bestuur BV2002
J. [persoon 1]
Voorzitter”

2.17. [eiser] heeft in de avond van 31 mei 2011 een e-mailbericht aan [persoon 9] (lid van Bewust Verder 2002) verstuurd, waarin de e-mailadressen van alle leden van Bewust Verder 2002 worden genoemd.
[persoon 9] heeft vervolgens op dezelfde dag een e-mailbericht aan alle leden van Bewust Verder 2002 verstuurd met de volgende inhoud:
“beste collega.s ik heb de mail van onze voorzitter dhr kop gelezen maar naar mijn mening kan dat niet zomaar dar het bestuur een vergadering inlast is zonder zonder dat wij als lid van bv 2002 dat weten. en ze zo maar een bestuurslid de laan uitsturen daar je de veraderingen voor, bovendien weten wij niet eens wat er allemaal afspeelt.Ik vind dat de heer [ei[eiser] zich mag verdedigen en dat het aan ons is of de heer [eiser] mag blijven of niet of dat we iemand anders de laan uit moeten sturen dat is ons recht… naar mijn mening kunnen we beter aangeven dat we een vergadering willen. als dit zo door gaat vrees ik zeker voor mijn baan bij de ret….. nogmaals wil ik weten wat er allemaal afspeelt en ik neem aan dat jullie dat ook willen gr aad schouten lid van bv 2002.”

2.18. Op 3 juni 2011 heeft [persoon 6] haar reactie op het e-mailbericht van [persoon 9] aan [eiser] gemaild. Haar e-mailbericht vermeldt:
“Hallo [eiser],
als lid wil ik toch graag het volgende kwijt.
Wat je nu aan het doen bent, is met modder gooien en ik vind dat dat niet kan.
Wees wijs en stop daarmee, heeft ook geen enkele toegevoegde waarde.
Dit zijn persoonlijke mailtjes en dit soort mailtjes mag je niet verspreiden.”

2.19. De advocaat van [eiser] heeft op 24 juni 2011 een brief aan het bestuur van Bewust Verder 2002 verstuurd, waarin hij heeft medegedeeld dat [eiser] zijn functie als secretaris van Bewust Verder 2002 niet neerlegt totdat een geldig besluit is genomen over het functioneren van [persoon 1], [persoon 2] en hemzelf en hij verzoekt om het bijeenroepen van een algemene vergadering.

2.20. Namens het bestuur stuurt [persoon 1] op 30 juni 2011 een brief terug aan de advocaat van [eiser]. Deze brief vermeldt, voor zover relevant:
“Naar aanleiding van uw brief d.d. 24 juni 2011, wil ik als voorzitter van Bewust Verder 2002 namens het volledige bestuur van Bewust Verder 2002 reageren. Voor alle duidelijkheid stelt het bestuur zich op het standpunt dat de besluiten die genomen zijn omtrent de heer [eiser] unaniem zijn.
In uw brief dd 24 juni 2011 wijst u op artikel 7 uit de statuten, maar dit is in deze zaak niet aan de orde, daar de heer [eiser] zich op zodanige wijze gedragen heeft dat er niet meer redelijkerwijs gevergd kan worden dat het lidmaatschap blijft bestaan. Het bestuur overweegt artikel 6 van de statuten toe te passen.
Dit is mede ingegeven door het volgende: de heren J. [persoon 1] en [persoon 2] hebben op 21 mei 2011 in een e-mailbericht aan de bestuursleden van Bewust Verder 2002, onder mededeling van strikt vertrouwelijk (artikel 10 van het huishoudelijk reglement), hun vertrouwen opgezegd in de heer [eiser].
De reactie van de heer [eiser] was het betreffende stuk van strikt vertrouwelijk, onrechtmatig met gebruik van het leden bestand en de hierbij behorende persoonsgegevens (eigendom van Bewust Verder 2002) voor alle bij hem bekende leden te publiceren en te versturen. Het schenden van de vertrouwelijkheid, het zonder toestemming van het bestuur gebruiken van bestanden die het eigendom zijn van Bewust Verder 2002 en het ontketenen van een hetze tegen in beginsel een aantal bestuursleden en later tegen alle bestuursleden.”

2.21. De advocaat van [eiser] stuurt op 7 juli een brief aan het bestuur van Bewust Verder 2002. Hij verzoekt het bestuur dringend een algemene vergadering te beleggen. Verder deelt hij mede dat, indien het bestuur blijft weigeren een algemene vergadering te plannen, meer dan een tiende van de leden het bestuur verzoekt een algemene vergadering te beleggen.

2.22. Op 18 juli verstuurt [eiser] aan de leden van Bewust Verder 2002 een uitnodiging voor aan algemene vergadering op 28 juli 2011.
Op deze vergadering verschenen tien leden. De notulen van deze vergadering luiden – voor zover relevant – als volgt:
“Op vragen van leden betreffende de lage opkomst en het verzoek van schriftelijke aanvragen zoals gemeld in de statuten (Art:9 regel 9) kwam de Hr. G. [eiser] met het antwoord dat die allemaal per mail bij hem een verzoek hadden gedaan, hierop werd gelijk aangegeven dat dit niet bij het overige bestuur is aangeleverd. (Art:9 regel 9)
Ook op de vraag wie er allemaal waren uitgenodigd, kon de heer Hr. H.[eiser] geen duidelijk antwoordt geven, deze vraag werd gesteld omdat het bestuur had vernomen dat er verschillende personen geen uitnodiging hadden gekregen.
Het is namelijk zo dat voor een algemene vergadering alle leden een uitnodiging dienen te ontvangen.
Op grond van het bovenstaand gegeven en andere feiten hebben verschillende leden aangegeven deze vergadering nietig te verklaren.
Volgens de Hr. G.[eiser] kan dit niet en blijf hij volharden in zijn standpunt dat het een rechtsgeldige ledenvergadering is. Dit is niet juist, alleen de voorzitter kan te allen tijden een algemene vergadering of bestuursvergadering uitschrijven (artikel 6 huishoudelijk reglement). (…)
Na het nietig verklaren heeft de [persoon [persoon 10] namens de voorzitter aangegeven dat er een algemene vergadering zal worden gehouden op 23 augustus 2011 ook rekening houdend met de statuten/huishoudelijk reglement.”

2.23. Op 23 augustus 2011 is een algemene vergadering gehouden, waar 23 leden aanwezig waren. Tijdens deze vergadering is gestemd over het ontslag van [persoon 1], [persoon 2] en [eiser]. Van de 23 aanwezige leden stemden elf leden voor het ontslag van [eiser] en negen tegen. Drie leden hebben blanco gestemd.
De notulen van deze vergadering vermelden – voor zover relevant:
“Dit betekent, dat er een besluit is genomen dat de Hr. G [eiser] door een meerderheid van stemmen uit zijn functie wordt gezet als Secretaris van de vakbond Bewust Verder 2002.”

2.24. [persoon 1] heeft op 24 augustus 2011 namens het bestuur van Bewust Verder 2002 een brief aan de leden van Bewust Verder 2002 gestuurd. Deze brief luidt – voor zover relevant – als volgt:
“Op dinsdagavond 23 augustus 2011 is er een algemene vergadering (ALV) geweest.
Op deze vergadering is er met een meerderheid van stemmen door de aanwezige leden een besluit genomen om afscheid te gaan nemen van de secretaris de heer G.R. [eiser].”

2.25. Op 7 september 2011 heeft [persoon 1] namens het bestuur van Bewust Verder 2002 een aangetekende brief aan [eiser] verstuurd met de volgende inhoud, voor zover relevant:
“Na zorgvuldig overleg kan het bestuur van Bewust Verder 2002 niet meer anders dan naar het zwaarste middel te grijpen en u te ontzetten/royeren, gelet op artikelen 6 en 7 van de Statuten.
De reden dat het bestuur heeft besloten om het zwaarste middel te moeten gaan inzetten is de volgende, wij tolereren uw gedrag niet langer, u weigert zich te houden aan het besluit dat democratisch is genomen, in de Algemene vergadering van 23 augustus 2011. In deze vergadering is besloten, dat u per direct uw functie als secretaris dient neer teleggen. Ondanks dit alles blijft u zich als secretaris profileren en post sturen.
Wij zijn van mening dat u leden benadeelt en schade berokkent door misbruik te maken van de e-mailbestanden van Bewust Verder 2002 en het openbaar maken en afstaan hiervan aan derden, wat overigens bij wet verboden is. Dit is u al meerdere malen bij woord en geschrift kenbaar gemaakt.”

2.26. [eiser] heeft bij brief van 4 oktober 2011 beroep aangetekend tegen het besluit waarin hij als lid is ontzet. Hij schrijft dat hij verwacht dat dit beroep – conform de statuten – door de algemene vergadering zal worden behandeld.

2.27. [persoon 1] heeft de leden van Bewust Verder 2002 op 10 oktober 2011 een brief gestuurd, waarin hij meedeelt dat afscheid is genomen van [eiser] als secretaris en hij tevens als lid zal worden geroyeerd/ontzet per 7 september 2011. Verder deelt [persoon 1] mede dat [persoon 6], [persoon 10] en [persoon 11] toetreden tot het bestuur van Bewust Verder 2002.

2.28. Op 14 november 2011 heeft Bewust Verder 2002 een algemene vergadering gehouden. De notulen van deze vergadering luiden – voor zover relevant – als volgt:
“Hierop heeft de heer J. [persoon 10] direct antwoord met de mededeling dat wat betreft het ontslag als secretaris dit een gepasseerd station is, dit is namelijk besloten in de Algemene Leden Vergadering van 23 augustus 2011, waar hij en zijn advocaat schriftelijk van op de hoogte zijn gebracht, op dit moment niet aan de orde is, hier wordt alleen maar gesproken over het ontzetten/royement, dit is ook duidelijk gemaakt in de uitnodiging voor deze vergadering aan de heer G.R. [eiser], en op wat voor gronden hij ontzet/geroyeerd, door het bestuur van Bewust Verder 2002. (…)
De heer J. [persoon 10] begint zijn uitleg met een opsomming van feiten en overtredingen waar de heer G.R. [eiser] zich volgens het bestuur van Bewust Verder 2002 zich aan schuldig heeft gemaakt en met sommige punten nog steeds mee bezig is, zoals het in diskrediet brengen van de vereniging.
De redenen van het ontzetten/royeren:
– Het verspreiden van onjuiste en opruiende mails
– Het schenden van artikel 10 van het huishoudelijk reglement door brieven te sturen waar “Vertrouwelijk” op rust.
– Het telkens negatieve uitlaten van reacties tegen over collega’s op de werkvloer. en het management.
– Het zich al meerdere malen uitspreken dat hij op persoonlijke titel verder gaat en geen binding meer heeft met de BV2002,
– Het misbruiken van e-mail adressen en het verstrekken aan dede van deze bestanden wat uit het oogpunt van privacy bij wet verboden is en tevens een strafbaar feit is.
– Het nog steeds illegaal gebruik maken van de spullen de toebehoren aan Bewust Verder 2002
– Het zich onttrekken aan de verantwoordelijkheden en taken als secretaris
(…)
De stelling luidt: zijn de leden het eens met het besluit van het bestuur om de heer G.R. [eiser] te ontzetten/royeren (…)
Hiermee is het besluit unaniem aangenomen.”

2.29. [persoon 6], [persoon 10], Jankipersadsing, [persoon 7] en [per[persoon 12] (hierna: [persoon 12]) zijn per 14 november 2011 als bestuurders van Bewust Verder 2002 ingeschreven in het handelsregister.

2.30. Op 15 november 2011 stuurt [persoon 1] namens het bestuur van Bewust Verder 2002 een brief aan [eiser], waarin hij meedeelt dat de vergadering unaniem heeft besloten achter het besluit van het bestuur te gaan staan om [eiser] te ontzetten/royeren als lid van Bewust Verder 2002.

3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
? het besluit inhoudende dat [eiser] als bestuurslid van Bewust Verder 2002 werd ontslagen te vernietigen wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW en Bewust Verder 2002 te veroordelen [eiser] in al zijn rechten als secretaris van Bewust Verder 2002 te herstellen en dit ook aan alle andere leden schriftelijk kenbaar te maken zulks binnen drie dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat Bewust Verder 2002 in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; en
? het besluit waarmee [eiser] uit het lidmaatschap van Bewust Verder 2002 werd ontzet te vernietigen wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW en Bewust Verder 2002 te veroordelen [eiser] in al zijn rechten als lid van Bewust Verder 2002 te herstellen en dit ook aan alle andere leden schriftelijk kenbaar te maken, zulks binnen drie dagen na de dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat Bewust Verder 2002 in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; en
? te verklaren voor recht dat de benoemingen door het bestuur van Bewust Verder 2002 van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13], [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] tot bestuurslid nietig zijn en dat deze personen derhalve geen deel uitmaken van het bestuur van Bewust Verder 2002; en
? Bewust Verder 2002 te veroordelen tot betaling aan [eiser] van:
a. de kosten van de algemene vergadering van 28 juli 2011 van € 68,70 inclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening; en
b. een bedrag van € 2.500,- ter vergoeding van de door Bewust Verder 2002 geleden c.q. nog te lijden schade, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis wettelijke rente is verschuldigd; en
c. een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke kosten van € 714,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening; en
d. een bedrag van € 131,- zonder betekening, verhoogd met een bedrag van € 68,- in geval van betekening, aan nakosten, als bedoeld in artikel 237 lid 4 Rv met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis wettelijke rente verschuldigd is; en
e. de kosten van deze procedure met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis, wettelijke rente is verschuldigd.

3.2. Bewust Verder 2002 voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

In reconventie

3.4. Bewust Verder 2002 vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen tot betaling van € 77,80 als vergoeding voor de postzegels en enveloppen die [eiser] volgens haar in zijn bezit heeft en tot betaling van € 251,50 voor de kosten van twee ledenvergaderingen op 23 augustus 2011 en 14 november 2011, beide bedragen vermeerderd met de proceskosten.

3.5. [eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.

3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling
in conventie
4.1. De vordering van [eiser] ziet op het besluit tot ontslag als bestuurslid, op het besluit tot ontzetting als lid van Bewust Verder 2002, op de benoeming van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] en op verschillende kosten- en schadeposten.
Het besluit tot ontslag van [eiser] als bestuurder van Bewust Verder 2002

4.2. [eiser] betwist allereerst dat er een rechtsgeldig besluit is genomen waarmee hij is ontslagen als bestuurder van Bewust Verder 2002. Voor zover dit besluit wel rechtsgeldig zou zijn genomen, is het besluit volgens hem vernietigbaar wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid.

4.3. Een besluit tot ontslag van een bestuurslid van een vereniging wordt op grond van artikel 2:37 lid 6 en 3 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) genomen door hetzelfde orgaan dat de bestuurslid heeft benoemd: de algemene vergadering. Hiervan kan bij statuten worden afgeweken.
Artikel 7 van de statuten van Bewust Verder 2002 bepaalt, als aanvulling op de wettelijke bepalingen, dat een bestuurder te allen tijde door de algemene vergadering kan worden ontslagen, waarbij vereist is dat ten minste de helft van de leden aanwezig is. Indien niet het vereiste aantal leden aanwezig is, wordt binnen vier weken een nieuwe vergadering gehouden. In deze vergadering kan, ongeacht het aantal aanwezige leden, een besluit worden genomen.
De algemene vergadering heeft op 23 augustus 2011 gestemd over het ontslag van [eiser] als bestuurder van Bewust Verder 2002. Van de 22 leden die hebben deelgenomen aan de stemming hebben elf leden vóór en negen leden tegen het ontslag van [eiser] gestemd. Twee leden hebben blanco gestemd; deze stemmen tellen – op grond van artikel 10 van de statuten – niet mee. De meerderheid van stemmen wordt gevormd door de helft vermeerderd met één. (Noot, dit is onjuist, bijv. bij 11 stemmen voor, 10 tegen, is er wel een meerderheid voor, maar niet de helft + 1) In dit geval waren er dus vereist tien (de helft van de twintig uitgebrachte stemmen) plus één, dus elf stemmen. Het besluit tot ontslag van [eiser] als bestuurder is dan ook rechtsgeldig.

4.4. [eiser] stelt zich op het standpunt dat het besluit tot zijn ontslag op grond van artikel 2:15 BW vernietigbaar is, omdat er geen (concrete) redenen of goede gronden zijn die het ontslag kunnen rechtvaardigen. De rechtbank overweegt dat het besluit tot ontslag van [eiser] als bestuurder blootstaat aan nietigverklaring wegens strijd met redelijkheid en billijkheid die bij de totstandkoming van het besluit in acht moeten worden genomen. De toetsing van het besluit aan de eisen van redelijkheid en billijkheid is een marginale. De rechtbank dient slechts te beoordelen of de algemene vergadering in de omstandigheden van het geval in redelijkheid tot het besluit tot ontslag van [eiser] als bestuurder van Bewust Verder 2002 heeft kunnen komen. In het onderhavige geval heeft het bestuur van Bewust Verder 2002 op 31 mei 2011 aan alle leden medegedeeld dat het geen vertrouwen meer had in [eiser]. Verder staat vast dat [eiser] – kort nadat hij op 21 mei 2011 van de overige bestuursleden van Bewust Verder 2002 had vernomen dat het vertrouwen in hem werd opgezegd – alle e-mailadressen van de leden doorgestuurd aan [persoon 9]. Daarnaast is door beide partijen gesteld dat in de periode voorafgaand aan het ontslag tussen hen meningsverschillen zijn geweest. Hoewel deze volgens [eiser] zijn opgelost, kunnen deze er wel aan hebben bijgedragen dat het vertrouwen in hem afnam. Uit de e-mailwisselingen en uit het besprokene op de comparitie van partijen is gebleken dat de verhoudingen tussen [eiser] enerzijds en de andere bestuursleden anderzijds onwerkbaar waren geworden. Deze omstandigheden maken dat de algemene vergadering in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het ontslag van [eiser].
De rechtbank zal niet ingaan op de betwiste stelling van Bewust Verder 2002 dat [eiser] als secretaris slecht heeft gefunctioneerd. De algemene vergadering heeft immers reeds op basis van de hiervoor geschetste omstandigheden in redelijkheid en billijkheid tot het besluit tot ontslag van [eiser] als bestuurder van Bewust Verder 2002 kunnen komen.

Het besluit tot ontzetting van [eiser] als lid van Bewust Verder 2002

4.5. [eiser] is bij het besluit van het bestuur van 7 september 2011 als lid van Bewust Verder 2002 ontzet. Het beroep van [eiser] tegen dit besluit is behandeld tijdens de algemene vergadering op 14 november 2011. De algemene vergadering heeft unaniem het besluit van het bestuur bekrachtigd. In deze procedure stelt [eiser] dat het besluit van de algemene vergadering waarin hij is ontzet als lid van Bewust Verder 2002 in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Volgens [eiser] had het bestuur met concrete feiten en omstandigheden moeten komen die dermate zwaarwegend zijn dat zij het ontzettingsbesluit rechtvaardigen, had het bestuur moeten openstaan voor een inhoudelijke discussie over de valse beschuldigingen en had de algemene vergadering over zijn ontzetting als lid moeten stemmen waar hij bij was.

4.6. Artikel 3:37 (lees: 3:35) lid 3 BW bepaalt dat ontzetting van een lid alleen mag worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten der vereniging handelt of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Hiervan kan niet worden afgeweken in de statuten.
Bewust Verder 2002 heeft ter onderbouwing van haar besluit aangevoerd dat [eiser] de e-mailadressen van leden op 31 mei 2011 heeft doorgezonden aan [persoon 9], terwijl dit vertrouwelijke informatie was. Verder heeft [eiser] onjuiste en opruiende e-mailberichten verstuurd aan de leden van Bewust Verder 2002 en derden.

De rechtbank overweegt dat uit hetgeen is gesteld en gebleken niet kan worden afgeleid dat door het openbaar maken aan een lid van Bewust Verder 2002 van de e-mailadressen van de leden, Bewust Verder 2002 op onredelijke wijze is benadeeld. Ook het stemgedrag van leden over het ontslag van [eiser] is er niet door beïnvloed. Over onjuiste en opruiende e-mailberichten die volgens Bewust Verder 2002 door [eiser] zouden zijn verstuurd aan leden en derden overweegt de rechtbank dat deze stelling door [eiser] is betwist, maar op geen enkele wijze is onderbouwd door Bewust Verder 2002. Het is daardoor voor de rechtbank niet bekend om welke e-mailberichten het gaat en welke schade Bewust Verder 2002 hierdoor heeft opgelopen. Deze stelling zal worden gepasseerd.
Bewust Verder 2002 voert verder aan dat [eiser] haar is blijven dwarszitten. Zij onderbouwt echter niet waaruit dit dwarszitten heeft bestaan. Voor zover Bewust Verder 2002 erop doelt dat [eiser] tegen de besluiten van het bestuur en de algemene vergadering van Bewust Verder 2002 in beroep is gekomen, kan dit hem niet worden verweten.
Gelet op het voorgaande heeft het bestuur op basis van de aangevoerde omstandigheden in redelijkheid niet kunnen komen tot het besluit [eiser] als lid te ontzetten. Deze omstandigheden kunnen de beslissing niet dragen en het besluit zal worden vernietigd.
De gevorderde dwangsom – op de vordering [eiser] binnen drie dagen na dit vonnis in zijn rechten als lid te herstellen en dit ook aan de andere leden kenbaar te maken – is niet door Bewust Verder 2002 betwist en zal worden toegewezen, zij het gemaximaliseerd tot € 5.000,-. Gelet op de korte termijn van drie dagen zal de hierna in het dictum te noemen termijn worden bepaald.

Het besluit tot benoeming van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6]

4.7. [eiser] vordert een verklaring voor recht dat de benoemingen van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] tot bestuurslid nietig zijn en dat deze personen derhalve geen deel uitmaken van het bestuur van Bewust Verder 2002. De besluiten waarmee zij tot bestuurders zijn benoemd zijn volgens hem nietig, omdat zij zijn genomen door het bestuur en niet door de algemene vergadering. Bewust Verder 2002 voert aan dat voornoemde personen wel door de algemene vergadering zijn benoemd, maar dat van die betreffende vergadering(en) door toedoen van [eiser] geen verslagen gemaakt zijn. Daarnaast blijkt uit het handelsregister dat zij bestuurders zijn, aldus Bewust Verder 2002.

4.8. In de statuten van Bewust Verder 2002 staat geen afwijking van de in artikel 3:37 lid 2 BW opgenomen hoofdregel dat de benoeming van haar bestuurders geschiedt door de algemene vergadering. [eiser] heeft – in tegenstelling tot hetgeen Bewust Verder 2002 heeft aangevoerd – belang bij deze verklaring voor recht, nu hij als lid van Bewust Verder 2002 aan de besluitvorming hierover moet kunnen deelnemen.
Hoewel Bewust Verder 2002 zich op het standpunt stelt dat de algemene vergadering wel degelijk een besluit heeft genomen over de benoeming van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6], zijn hiervoor onvoldoende aanknopingspunten terug te vinden in haar stellingen en de door haar overgelegde stukken. Zo heeft zij niet gesteld tijdens welke algemene vergadering deze besluiten zouden zijn genomen. Wel is in het handelsregister ingeschreven dat de desbetreffende bestuursleden per 14 november 2011 in functie zijn getreden. In de notulen van deze op deze datum gehouden algemene vergadering is hierover echter niets vermeld en inschrijving in het handelsregister schept geen recht. Bewust Verder 2002 heeft haar stelling dat door de algemene vergadering besluiten zijn genomen tot benoeming van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] daarmee onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal in haar verdere beoordeling als uitgangspunt nemen dat de algemene vergadering geen benoemingsbesluiten heeft genomen.
Zij verwerpt daarbij het verweer van Bewust Verder 2002 dat [eiser] de notulen niet goed heeft opgesteld. Zorgvuldige notulering van ter algemene vergadering genomen benoemings- en ontslagbesluiten van bestuurdersleden is een taak die het gehele bestuur aangaat en derhalve valt onder de collectieve verplichting van het bestuur.
Bewust Verder 2002 stelt dat [eiser] zelf de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] als “het bestuur” meerdere malen heeft aangeschreven. De in artikel 2:37 lid 2 BW genoemde regel is echter dat de benoeming van een bestuurder van een stichting (sic!) geschiedt door de algemene vergadering. Dit brengt met zich mee dat niet kan worden aanvaard dat degene die, ondanks het ontbreken van een dergelijk besluit, de werkzaamheden van een bestuurder is gaan uitoefenen zonder dat dit voor de leden verborgen is gebleven en zonder dat zij tegen de vervanging bezwaar hebben gemaakt als bestuurder van de stichting (sic!) moet worden aangemerkt.
De door Bewust Verder 2002 gestelde besluiten tot benoeming van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] als bestuurslid zijn in strijd met artikel 2:37 lid 2 BW genomen en daarmee nietig op grond van artikel 2:14 BW. De vordering van [eiser] zal worden toegewezen.

De kosten- en schadeposten

4.9. [eiser] vordert € 68,70 aan kosten die hij heeft gemaakt voor de algemene vergadering op 28 juli 2011. Deze vordering wordt door Bewust Verder 2002 betwist. Hoewel Bewust Verder 2002 in de conclusie van antwoord aanvoerde een gedeelte van dit bedrag (€ 60,-) te zullen voldoen, heeft zij dit tijdens de comparitie van antwoord aangevuld met de opmerking dat dit alleen zou gelden, als zij van [eiser] de postzegels en enveloppen (waarvoor in reconventie een vergoeding wordt gevorderd) zou terugkrijgen. Nu [eiser] deze niet aan Bewust Verder 2002 heeft overhandigd, betwist zij de gehele vordering van € 68,70.
De rechtbank overweegt over de kosten betrekking hebben op een door [eiser], volgens hem namens een/tiende deel van de leden, bijeengeroepen algemene vergadering op 28 juli 2011 als volgt. [eiser] stelt dat het bestuur van Bewust Verder 2002 verplicht was tot het bijeenroepen van een algemene vergadering binnen vier weken na het verzoek daartoe van zijn advocaat van 24 juni 2011 en het bestuur dit niet heeft gedaan. Hij was vervolgens namens een/tiende van de leden bevoegd een algemene vergadering te plannen. Deze kosten dienen door Bewust Verder 2002 te worden gedragen.
De statuten vermelden in artikel 9 dat het bestuur van Bewust Verder 2002 verplicht is een algemene vergadering bijeen te roepen op een termijn van niet langer dan vier werken, wanneer tenminste een/tiende deel der leden een daartoe strekkend verzoek bij het bestuur heeft ingediend. In de brief van 24 juni 2011 verzoekt de advocaat van [eiser] inderdaad om het plannen van een algemene vergadering, maar uit deze brief kan niet worden afgeleid dat dit verzoek namens tenminste een/tiende deel van de leden wordt gedaan. Pas bij zijn brief van 7 juli 2011 vermeldt de advocaat dat hij een verzoek namens een/tiende deel van de leden doet. Hoewel het bestuur vanaf dat moment twee weken de tijd had om daaraan gevolg te geven, heeft [eiser] al voor het aflopen van deze termijn een uitnodiging voor een algemene vergadering verzonden. [eiser] was op grond van de statuten op dat moment nog niet bevoegd een algemene vergadering bijeen te roepen, zodat de kosten door hem dienen te worden gedragen.
De vordering van € 68,70 zal worden afgewezen.

4.10. Verder vordert [eiser] € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade wegens schending van zijn naam en reputatie. Volgens hem komt dit bedrag hem toe, omdat het opzeggen van het vertrouwen door het bestuur en de bekendmaking daarvan beschadigend voor zijn goede naam zijn. Bewust Verder 2002 heeft deze vordering betwist.
De rechtbank overweegt dat voor het toewijzen van een schadevergoeding – kennelijk op grond van een onrechtmatige daad – in elk geval de schade voldoende moet worden onderbouwd. [eiser] heeft echter slechts gesteld dat de schade bestaat uit de negatieve gevolgen van de aantasting van zijn naam en reputatie voor (het in aanmerking komen voor en) de uitoefening van posities in de ondernemingsraad (en zijn commissies) en in de vakbondswereld. Hij heeft de schade op geen enkele wijze onderbouwd.
De vordering van € 2.500,- voor immateriële schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.

4.11. [eiser] heeft vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten gevorderd voor een bedrag van € 714,-. De kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert zijn brieven die zijn advocaat heeft geschreven aan het bestuur en de advocaat van Bewust Verder 2002 en de aanwezigheid van zijn advocaat bij de behandeling van het beroep tegen het ontzettingsbesluit. Dit zijn kosten die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten, te weten een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen op het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Verder overweegt de rechtbank dat de kosten in redelijkheid zijn gemaakt en de omvang daarvan redelijk is (doordat het in het Rapport Voor-Werk II gehanteerde forfaitaire tarief dat in zijn algemeenheid redelijk wordt geacht niet te boven gaat). Aan de betwisting van Bewust Verder 2002 gaat de rechtbank voorbij, nu deze op geen enkele manier is onderbouwd.
De wettelijke rente over deze buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal als onbetwist worden toegewezen.

4.12. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, zoals in het dictum vermeld.

in reconventie
4.13. Bewust Verder 2002 vordert € 77,80 als vergoeding voor de postzegels en enveloppen die [eiser] volgens haar in zijn bezit heeft. [eiser] betwist dat hij deze zaken in zijn bezit heeft.
De rechtbank overweegt dat in deze procedure niet is komen vast te staan dat [eiser] de postzegels en enveloppen in zijn bezit heeft. Het zijn van secretaris van een vereniging brengt dat niet automatisch met zich mee. Bewust Verder 2002 stelt wel dat [eiser] post verstuurde, maar zegt slechts dat [eiser] de postzegels en enveloppen in bezit zou hebben voor “eventueel” te verzenden post. Gelet op deze magere stelling en de betwisting door [eiser], had het op de weg van Bewust Verder 2002 gelegen haar vordering nader te onderbouwen. Door dit na te laten, heeft zij haar vordering onvoldoende onderbouwd. De vordering van € 77,80 zal dan ook worden afgewezen.

4.14. Bewust Verder 2002 vordert tevens € 251,50 voor de kosten van twee ledenvergaderingen op 23 augustus 2011 en 14 november 2011. Bewust Verder 2002 heeft door de volgens haar onrechtmatige gedragingen van [eiser] deze extra vergaderingen moeten inplannen en vordert de kosten van deze vergaderingen terug.
Deze vordering zal worden afgewezen. [eiser] heeft tijdens deze algemene vergaderingen de mogelijkheid gekregen om te protesteren tegen zijn ontslag als bestuurder en zijn ontzetting als lid. Van Bewust Verder 2002 mag worden verwacht dat zij [eiser] deze mogelijkheid biedt. De vergaderingen vallen onder de activiteiten van een vereniging en dienen dan ook door Bewust Verder 2002 te worden betaald.

4.15. Bewust Verder 2002 zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld. De vorderingen in reconventie hangen dermate samen met de vorderingen in conventie, dat de proceskosten in reconventie van [eiser] op nihil worden begroot.

5. De beslissing
De rechtbank

in conventie
5.1. vernietigt het besluit inhoudende dat [eiser] uit zijn lidmaatschap van Bewust Verder 2002 is ontzet;

5.2. veroordeelt Bewust Verder 2002 om [eiser] in al zijn rechten als lid van Bewust Verder 2002 te herstellen en dit ook aan de andere leden kenbaar te maken, zulks binnen vijftien dagen na de dagtekening van dit vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat Bewust Verder 2002 hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,-;

5.3. verklaart voor recht dat de besluiten tot benoeming door het bestuur van Bewust Verder 2002 van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] tot bestuurslid nietig zijn en dat deze personen derhalve geen deel uitmaken van het bestuur van Bewust Verder 2002;

5.4. veroordeelt Bewust Verder 2002 in het bedrag van € 714,- aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;

5.5. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

5.6. verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad;

5.7. wijst het meer of anders gevorderde af;

in reconventie
5.8. wijst de vorderingen af;

5.9. veroordeelt Bewust Verder 2002 in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op nihil. 

Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Sarlemijn

Notulen niet ondertekenen (Continental / Speelautomaten)

Gerechthof Amsterdam 18 december 2012  LJN BY7740 (Continental / VAN)
Hoge Raad (art. 80a RO) 1 november 2013 ECLI:NL:HR:2013:1087 (Continental / VAN)

Hoewel in de praktijk de begroting vaak even belangrijk is als het financieel jaarverslag, of zelfs belangrijker voor de leden van een vereniging, is de vaststelling van het financieel jaarverslag tamelijk uitgebreid geregeld in de wet (2:48 BW) en de vaststelling van de begroting niet. In dit geval neemt het lid kennelijk aan dat ook de begroting door de bestuurders moet worden ondertekend, wat geen wettelijke en in dit geval ook geen statutaire verplichting is.

Arrest Hoge Raad: niet-ontvankelijk art. 80a RO

ARREST
in de zaak van:
CONTINENTAL AUTOMATEN B.V., APPELLANTE,
t e g e n
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
VAN-SPEELAUTOMATEN BRANCHE-ORGANISATIE, GEÏNTIMEERDE,


… 2. Waarvan het hof uitgaat

2.1 VAN is een brancheorganisatie voor (onder meer) exploitanten van speelautomaten in Nederland. De brancheorganisatie is onderverdeeld in drie sectoren, de Sectie Exploitanten in de Horeca, de Sectie Amusementscentra en de Sectie Handel. Continental is lid van VAN, meer specifiek van de Sectie Exploitanten in de Horeca.

2.2 Artikel 5 lid 4 van de statuten van VAN luidt, voor zover nu van belang:

De leden zijn verplicht tot het betalen van een jaarlijkse contributie, die door elke Sector Ledenvergadering zal worden vastgelegd, met inachtneming van het hierna bepaalde. De leden kunnen hiertoe in contributie-categorieën worden ingedeeld. De contributie zal door de Sector Ledenvergadering zodanig worden vastgesteld dat vijfenveertig procent (45%) van de contributiebehoefte, vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in de volgende zin, wordt opgebracht door de Sectie Exploitanten in de Horeca, vijfenveertig procent (45%) door de Sectie Amusementscentra en tien procent (10%) door de sectie Handel. Het Bestuur stelt in de begroting de totale contributie-behoefte voor het komende jaar vast. Indien de contributie-behoefte voor enig komend jaar meer dan tien procent (10%) hoger blijkt dan in het lopende jaar legt het Bestuur het besluit tot vaststelling van de begroting tevoren ter goedkeuring voor aan iedere Sectie.

Artikel 13 van de statuten bepaalt:

13.1 De vereniging wordt behoudens bijzondere geregelde bevoegdheden vertegenwoordigd door het Bestuur, alsmede door de voorzitter en een ander lid van het Bestuur gezamenlijk handelend.
Iedere vertegenwoordigingshandeling veronderstelt een daaraan ten grondslag liggend bestuursbesluit.
13.2 Bij ontstentenis van één van hen of beiden dan wel in geval van een tegenstrijdig belang met de vereniging of haar organen wijst het Bestuur één respectievelijk twee van zijn leden als plaatsvervanger aan.
13.3 Het Bestuur kan aan één of meer derden, waaronder begrepen leden van het Bestuur procuratie verlenen. Bij het besluit tot verlening van de procuratie wordt de omvang van de volmacht vastgesteld, tevens kan de betrokkene een titel worden toegekend. Een besluit, als bedoeld in dit lid, moet worden vastgelegd in een schriftelijk en goedgekeurd verslag van een vergadering van het Bestuur.

Artikel 19 van de statuten van VAN luidt, voor zover hier van belang:

19.1 Het Bestuur brengt op de jaarlijkse Algemene Ledenvergadering binnen zes maanden na afloop van het boekjaar, behoudens verlenging van deze termijn door de Algemene Ledenvergadering, een jaarverslag uit over de gang van zaken in de vereniging en over het gevoerde beleid. Het legt de balans en de staat van baten en lasten met een toelichting ter goedkeuring aan de Algemene Ledenvergadering over. Deze stukken worden ondertekend door de leden van het Bestuur; ontbreekt de ondertekening van een of meer van hen, dat wordt daarvan onder opgave van redenen melding gemaakt. Indien het Bestuur, op grond van het bepaalde in artikel 5, lid 4, de begroting ten vaststelling voor dient te leggen aan iedere Sectie, dien het deze tevens ter vaststelling voor te leggen aan de Algemene Ledenvergadering. De Algemene Ledenvergadering benoemt jaarlijks een accountant, als bedoeld in artikel 393, lid 1, boek 2 Burgerlijk Wetboek, teneinde de in dit lid bedoelde stukken te controleren. De accountant legt zijn bevindingen in een verklaring neer. De verklaring van de accountant wordt aan de Algemene Ledenvergadering overgelegd. Goedkeuring door de Algemene Ledenvergadering van de in dit lid bedoelde stukken strekt het Bestuur tot decharge voor zijn Bestuur, tenzij de vergadering een voorbehoud maakt.

2.3 Over de jaren 2008, 2009 en 2010 heeft VAN Continental respectievelijk € 13.770,01, € 14.114,27 en € 14.114,27 aan contributie aan Continental in rekening gebracht.

2.4 In dit geding vordert VAN – in hoofdzaak – betaling van het restant van die contributie met rente en kosten. Continental vordert terugbetaling van door haar in het verleden betaalde contributie.

2.5 De rechtbank heeft de vordering van VAN grotendeels toegewezen en de vordering van Continental afgewezen.

3. Behandeling van het hoger beroep

3.1 Het hof slaat geen acht op de producties die bij memorie van antwoord zijn overgelegd nu Continental niet in de gelegenheid is geweest hierop te reageren.

3.2 Volgens Continental vloeit uit artikel 5.4 van de Statuten voort dat het Bestuur van VAN de totale contributie vaststelt voor het alsdan komende jaar. Het Bestuur heeft nooit de contributiebehoefte in een begroting vastgesteld. Daarom is ook niet traceerbaar of sprake is van een overschrijding van de contributie van het voorgaande jaar met 10%, aldus Continental (grief I). Er zijn ook geen (ondertekende) begrotingsbesluiten van het Bestuur overgelegd (grieven II en III). Dat uit notulen zou blijken dat over begrotingen is gesproken, betekent niet dat de leden van de Sectie Exploitanten daarmee hebben ingestemd. Bovendien zijn de notulen van de vergadering niet ondertekend, aldus Continental (grief IV). Uit artikel 19 van de Statuten vloeit bovendien voort dat de, door de leden van het Bestuur ondertekende, Balans en de Staat van baten en lasten met een toelichting ter goedkeuring aan de Algemene Ledenvergadering moeten worden voorgelegd ter vaststelling. Daaruit blijkt volgens Continental dat het besluit tot vaststellen van de begroting, dat onderdeel uitmaakt van genoemde stukken, ook moet worden ondertekend (grief V).

3.3 Het hof stelt voorop dat uit artikel 5 van de statuten blijkt dat het Bestuur alleen dán de begroting voor een komend jaaraan de Secties ter goedkeuring behoeft voor te leggen wanneer de contributie-behoefte 10% meer bedraagt dan die van het lopende jaar.

3.4 Als productie 4 bij conclusie van eis in reconventie heeft VAN begrotingen met betrekking tot de jaren 2006 tot en met 2010 van de Sectie Exploitanten in de Horeca overgelegd. Daaruit blijkt niet dat in enig jaar de overgelegde begroting van dat jaar, die van het voorgaande jaar met meer dan10% over-stijgt. VAN heeft daarenboven als productie 6 bij voormelde conclusie notulen en verslagen – waarmee naar de uitleg van het hof niet iets verschillend bedoeld is – overgelegd van ledenvergaderingen Sectie Exploitanten in de Horeca in het desbetreffende jaar. Uit die notulen blijkt dat de begroting voor het alsdan komende jaar op zijn minst besproken is en, nog afgezien van de vraag wat daar dan in het licht van het bepaalde in artikel 5 van de statuten het gevolg van zou zijn geweest, er kennelijk voor de vergadering geen aanleiding is geweest zich te verzetten tegen de door het Bestuur ter sprake gebrachte begroting(en). In 2006, 2008 en 2009 is de vergadering zelfs uitdrukkelijk akkoord gegaan met de door het Bestuur (onverplicht) voorgestelde begrotingen voor de daarop volgende jaren.

3.5 Anders dan Continental opnieuw betoogt, behoeven de notulen, waarvan VAN gemotiveerd en onder meer ter gelegenheid van twee comparities bij het hof gesteld heeft dat de inhoud overeenkomt met hetgeen ter vergadering is besproken, niet te worden ondertekend. Artikel 13 van de statuten, dat de vertegenwoordiging van de vereniging behandelt, brengt die verplichting niet mee. Integendeel: in dat artikel wordt schriftelijke ondertekening alleen vereist bij verlening van procuratie aan een derde. Voorgaande wordt niet anders doordat een aantal notulen als slotzin, na de sluiting van de vergadering door de voorzitter, vermeldt: Zonder/met wijzigingen vastgesteld in de ledenvergadering SH van (…), met vermelding van de datum. Daaruit blijkt immers niet dat de notulen niet zijn vastge-steld als ze niet zijn ondertekend.
Evenmin behoeft de door het Bestuur gemaakte begroting te worden ondertekend. Dat geldt op grond van artikel 19 van de statuten wel de balans en de staat van baten en lasten met toelichting waarmee het Bestuur de uitoefening van zijn bevoegdheden verantwoordt ten overstaan van de Algemene Vergadering. De decharge van het bestuur is in dit geding evenwel niet aan de orde. En de begroting is geen onderdeel van de in artikel 19 genoemde stukken.

3.6 VAN heeftdaarenboven ter gelegenheid van de voortgezette comparitie notulen overgelegd van de vergaderingen van het Bestuur over de jaren 2004 tot en met 2011. Daaruit blijkt dat het Bestuur telkens voor het desbetreffende opvolgende jaar een begroting heeft vastgesteld. De heer [ A ] heeft ter zitting verklaard, dat alle notulen van de vergadering van het Bestuur uit de archieven van VAN komen en hij bij op een na alle vergaderingen aanwezig was en de notulen overeenstemmen met zijn herinnering aan de desbetreffende vergadering. De heer [ A ] heeft zijn verklaring ter zitting ondertekend. Tevens heeft hij verklaard dat de actielijst van 2 december 2009 foutief is gedateerd maar ter zake van de begroting van 2010 wel een goedkeurend besluit is genomen. Het hof komt op grond daarvan tot de conclusie dat VAN voldoende gemotiveerd en met stukken onderbouwd, heeft gesteld dat de in dit geding overgelegde begrotingen conform de statuten en mitsdien rechtsgeldig tot stand zijn gekomen. Het niet nader gemotiveerde en niet met stukken onderbouwde verweer van Continental stuit daarop af. Dat VAN niet heeft gerespondeerd op het niet aangekondigde bezoek van een deurwaarder en, overeenkomstig hetgeen werd afgesproken ter comparitie van 18 november 2011, de stukken pas bij brief van 20 januari 2012 voor de zitting van 6 februari 2012 aan het hof en Continental heeft doen toekomen brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het hof komt niet toe aan nadere (getuigen)bewijslevering.

3.6 Alle grieven stuiten op het voorgaandeaf. Als de in het ongelijk te stellen partij zal Continental de proceskosten van VAN dienen te vergoeden.

4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;