Leidraad is reglement

Kernpunten

  • “De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de Leidraad, als samenstel van (procedure)regels, kan worden beschouwd als een reglement [in de zin van artikel 2:15 lid 1 sub c BW].”

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2021:1760 

De beoordeling

4.1.

De rechtbank stelt vast dat een deel van het betoog van [eiseres] ter onderbouwing van haar vorderingen ziet op de organisatiestructuur van de Vereniging en de procedure voor en de werkwijze van de Kwaliteitscommissie, met name dat de Kwaliteitscommissie handelt in strijd met de Leidraad. Deze punten vallen echter buiten de reikwijdte van dit geschil, dat immers alleen ziet op de door het bestuur genomen besluiten. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [eiseres] dat bevestigd en toegelicht dat het betoog te dien aanzien is bedoeld ter duiding van de gang van zaken op het park en het geven van een sfeerbeeld. De rechtbank zal deze punten dan ook niet beoordelen.

4.2.

De rechtsverhouding tussen de Vereniging en [eiseres], zijnde een vereniging en een lid van die vereniging, wordt beheerst door het rechtspersonenrecht. Uit artikel 2:8 lid 1 BW volgt dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkaar moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd.

Artikel 2:15 lid 1 sub b en c BW bepalen verder dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon kan worden vernietigd als dat is genomen in strijd – voor zover thans van belang – met respectievelijk de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW of een reglement.

4.3.

Niet in geschil is dat het e-mailbericht van 16 februari 2019 is aan te merken als een bestuursbesluit. De rechtbank zal het e-mailbericht van 26 maart 2019 eveneens beschouwen als een besluit, omdat het bestuur hierin refereert aan de door [eiseres] opgesomde bezwaren en – zo begrijpt de rechtbank – in reactie hierop tot uitdrukking heeft willen brengen dat het in het beroep geen reden ziet de bungalow alsnog goed te keuren.

Belang bij vorderingen?

4.4.

Omdat de Kwaliteitscommissie de bungalow inmiddels heeft goedgekeurd en [eiseres] deze heeft verkocht, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of [eiseres] nog belang heeft bij het gevorderde. De rechtbank is van oordeel dat geen belang meer bestaat bij het onder 1. gevorderde. Voor een vordering tot schadevergoeding is, anders dan [eiseres] veronderstelt, de vernietiging van de besluiten van het bestuur van de Vereniging namelijk geen vereiste. Deze vordering zal daarom wegens gebrek aan belang worden afgewezen. De rechtbank begrijpt de vordering onder 2. aldus dat de Vereniging onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] doordat het bestuur in strijd met artikel 2:15 lid sub b en/of c BW gehandeld heeft en daardoor de conclusie van de Kwaliteitscommissie niet kon volgen. Bij de beoordeling hiervan bestaat nog belang.

Strijd met een reglement?

4.5.

[eiseres] heeft primair aangevoerd dat het bestuur van de Vereniging onrechtmatig heeft gehandeld door in strijd te handelen met een reglement als bedoeld in artikel 2:15 lid 1 sub c BW, omdat het bestuur – in strijd met de Leidraad – na de keuring op of rond 9 februari 2019 en de herkeuring van 16 maart 2019 door de Kwaliteitscommissie niet zelf een keuring van de bungalow heeft uitgevoerd. Het bestuur had de bungalow moeten binnengaan, zelf moeten kijken, een rapport moeten opstellen aan de hand van alle punten en had vervolgens een behoorlijk omschreven en deugdelijk gemotiveerde beslissing moeten nemen. Ook heeft het bestuur nagelaten om – na of tegelijk met de keuring – [eiseres] te horen en in de gelegenheid te stellen haar standpunten toe te lichten. Door dit niet te doen en de bungalow af te keuren voor verhuur, is geen sprake van een behoorlijke en zorgvuldige beroepsprocedure, waardoor sprake is van onrechtmatig handelen van (het bestuur van) de Vereniging volgens [eiseres].

4.6.

De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de Leidraad, als samenstel van (procedure)regels, kan worden beschouwd als een reglement.

4.7.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] haar stellingen dat het bestuur de bungalow niet zelf gekeurd heeft, in het licht van het verweer van de Vereniging dat het bestuur de bungalow wel degelijk in beide periodes heeft bezocht en de keuringen heeft uitgevoerd, onvoldoende onderbouwd. Het feit dat van deze keuringen geen rapportage is opgemaakt door het bestuur maakt dit niet anders, nu dit geen vereiste is dat de Leidraad aan deze keuring stelt. Dat geldt ook voor het feit dat het bestuur bij de tweede keuring niet daadwerkelijk bij de bungalow naar binnen is gegaan, maar de bungalow alleen van de buitenkant heeft bekeken, zoals ter gelegenheid van de comparitie ook bij monde van
H. Kruizinga door de Vereniging is verklaard. Weliswaar kan dit gekwalificeerd worden als een wel hele summiere keuring, maar omdat van de buitenkant kon worden vastgesteld dat de situatie rond de tuintrap nog niet deugdelijk hersteld was, kan de uitgevoerde keuring wel als een keuring conform de Leidraad worden aangemerkt. Dat de tuintrap op dat moment nog niet voldeed aan de eisen volgt uit de keuringsrapporten en de daarbij behorende foto’s en wordt als zodanig ook niet weersproken door [eiseres] (zie ook hierboven onder de feiten weergegeven bezwaren van [eiseres], waarin dit wordt bevestigd). Voor zover [eiseres] heeft betoogd dat het geconstateerde gebrek aan de tuintrap op zichzelf niet aan goedkeuring in de weg staat, en de keuring dus daarom ook de binnenkant van de bungalow diende te omvatten, faalt dat betoog. In het licht van de – in het kader van de betwisting – door de Vereniging gegeven toelichting dat het een veiligheidsgebrek betreft, en dat het trapje daarom een kernpunt was, is het betoog van [eiseres] onvoldoende onderbouwd.
’ betoog dat het bestuur in strijd heeft gehandeld met de Leidraad door [eiseres] niet te horen, niet in de gelegenheid te gelegenheid te stellen haar standpunten toe te lichten en geen deugdelijk gemotiveerde beslissing te nemen, volgt de rechtbank evenmin. Zoals de Vereniging terecht betoogd heeft, schrijft de Leidraad de door [eiseres] bepleite procedure en werkwijze niet voor. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiseres] niet gevolgd kan worden in haar betoog dat het bestuur in strijd met de Leidraad – en dus met artikel 2:15 lid 1 sub c BW – gehandeld heeft. Het betoog dat het bestuur vanwege de betoogde strijdigheid de afkeuring van de bungalow door de Kwaliteitscommissie niet in stand kon laten, kan de rechtbank dus niet volgen.

Strijd met redelijkheid en billijkheid?

4.8.

Nu de primaire grondslag van het gevorderde faalt komt de rechtbank toe aan de subsidiaire grondslag. [eiseres] stelt terzake dat zij in haar beroepschriften tegen de besluiten veel argumenten heeft genoemd die duiden op fouten en onzorgvuldigheden in de rapportages alsmede de ongeoorloofde condities waarin de keuringen gepland en uitgevoerd zijn. Het bestuur is hier niet op ingegaan en heeft weinig meer gedaan dan verwezen naar het werk van de Kwaliteitscommissie en geen inzet getoond om een oplossing te vinden, anders dan met een reguliere herkeuring. Door aldus te handelen en de afkeuring van de bungalow door de Kwaliteitscommissie ondanks de bezwaren van [eiseres] in stand te laten, is sprake van onzorgvuldig handelen door het bestuur en daarmee strijd met de redelijkheid en billijkheid, als bedoeld in artikel 2:15 lid 1 sub b BW, aldus [eiseres].

4.9.

Zoals hiervoor ook is overwogen, ligt de procedure voor en handelwijze van de Kwaliteitscommissie niet ter beoordeling voor (r.o. 4.1.) en heeft het bestuur niet in strijd met de Leidraad gehandeld (r.o. 4.7.). Verder staat vast dat de tuintrap ten tijde van de twee besluiten van het bestuur nog niet deugdelijk was, en dat dat voor het bestuur een kernpunt was, gelet op de veiligheid. Dit leidt tot de conclusie dat, hoewel de handelwijze van het bestuur, met name wat betreft de manier van communiceren en de summiere motivering van de besluiten, wellicht niet de schoonheidsprijs verdient, niet geoordeeld kan worden dat het bestuur de besluiten, strekkende tot afkeuring van de bungalow voor verhuur, niet kon nemen. Daarbij komt dat ook de aanwezigheid van veiligheidsattesten volgens de Leidraad een voorwaarde was voor het kunnen verhuren van de bungalow, zoals in het besluit van 26 maart 2019 ook is aangegeven, en [eiseres] niet heeft weersproken dat deze ten tijde van de besluiten nog niet aanwezig waren. Gelet op het voorgaande, heeft [eiseres] haar stelling dat het bestuur zich jegens haar niet gedragen heeft naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd door niet zorgvuldig te handelen door de bungalow niet goed te keuren voor verhuur, onvoldoende onderbouwd.

Dispensatiemogelijkheid in reglement

Deze zaak gaat over het verlenen van dispensatie. Het reglement biedt de mogelijkheid voor dispensatie. Dat is niet vrijblijvend volgens de rechter: de vereniging moet de concrete omstandigheden van het geval afwegen bij het beoordelen van een verzoek om dispensatie.
” Dat er een dispensatiemogelijkheid is opgenomen in het reglement, impliceert dat er situaties denkbaar zijn waarin het algemene belang dat door de 1 april-regeling wordt gewaarborgd, juist níet prevaleert boven andere belangen die meespelen. De Nederlandse Badminton Bond had dus de concrete omstandigheden van het geval moeten onderzoeken: zij had in haar belangenafweging de belangen van [vereniging 1] en [vereniging 2] / [minderjarige] uitdrukkelijk moeten meenemen. Zij heeft dus niet kunnen volstaan met haar visie dat het geschil tussen [vereniging 1] en [vereniging 2] / [minderjarige] is terug te voeren op een geschil over het niveau van indeling en dat zij niet treedt in dat soort geschillen. ” 

ECLI:NL:RBMNE:2018:5525

3.10.

Vast staat dat het reglement geen toetsingskader bevat voor het verlenen van dispensatie van de 1 april-regeling. Partijen zijn het erover eens dat het de Nederlandse Badminton Bond vrijstaat om alle feiten en omstandigheden en belangen van een verzoek om dispensatie te betrekken. De LCW en het Bondsbestuur van de Nederlandse Badminton Bond hebben bij het nemen van de besluiten volstaan met het maken van een algemene belangenafweging. Zij hebben het algemene belang van verenigingen bij handhaving van de 1 april-regeling afgewogen tegen het algemene belang van spelers bij het overstappen naar een andere vereniging na 1 april en daaruit geconcludeerd dat het belang van de verenigingen zwaarder weegt. Het staat de Nederlandse Badminton Bond vrij om de dispensatiemogelijkheid in verband met deze algemene belangen terughoudend toe te passen en het is ook begrijpelijk dat zij dat doet gezien de (onbetwiste) achtergrond van de 1 april-regeling. Deze terughoudende toepassing maakt echter niet dat de Nederlandse Badminton Bond, als een dispensatieverzoek wordt gedaan, kan volstaan met het maken van deze algemene belangenafweging. Dat er een dispensatiemogelijkheid is opgenomen in het reglement, impliceert dat er situaties denkbaar zijn waarin het algemene belang dat door de 1 april-regeling wordt gewaarborgd, juist níet prevaleert boven andere belangen die meespelen. De Nederlandse Badminton Bond had dus de concrete omstandigheden van het geval moeten onderzoeken: zij had in haar belangenafweging de belangen van [vereniging 1] en [vereniging 2] / [minderjarige] uitdrukkelijk moeten meenemen. Zij heeft dus niet kunnen volstaan met haar visie dat het geschil tussen [vereniging 1] en [vereniging 2] / [minderjarige] is terug te voeren op een geschil over het niveau van indeling en dat zij niet treedt in dat soort geschillen. Nu de Nederlandse Badminton Bond niet de concrete omstandigheden en belangen heeft onderzocht en meegewogen, is het aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat de LCW en het Bondsbestuur de genomen besluiten niet in redelijkheid hebben kunnen nemen en de besluiten om die reden zal vernietigen.

Wijziging reglement voor 1 lid onredelijk

Rechtbank Noord-Holland 10 juli 2015
ECLI:NL:RBNHO:2015:5858




Boek 2 vereniging voor woningcomplex in voormalige school (quasi-bungalowpark situatie). Ruzie over voornemen van een lid om een opbouw te bouwen op zijn woning. Wijziging van huishoudelijk reglement in strijd met redelijkheid en billijkheid, nu de wijziging specifiek is gericht op het voorkomen van de door het lid voorgenomen opbouw. 

Vonnis in kort geding van 10 juli 2015
in de zaak van
1. de vereniging DE VERENIGING TOT INSTANDHOUDING VAN HET PROJECT [adres] ,
2. [eiser 2] []- 11. [eiseres 11] ,

tegen [gedaagde] ,

Partijen zullen hierna enerzijds worden aangeduid met ‘de Vereniging’ dan wel met hun respectieve achternamen, dan wel (gezamenlijk) met ‘de Vereniging c.s.’ en anderzijds [gedaagde] genoemd worden.

2De feiten

2.1.

Partijen sub 2. tot en met 11 en [gedaagde] zijn buren van elkaar in een in 2002 op initiatief en naar ontwerp van [gedaagde] tot woonhuizen verbouwde voormalige school aan de [adres] te [plaats] (hierna: het Project). [gedaagde] bewoont de woning aan de [adres] 2, [eiser 2] en [eiseres 3] die op nummer 2A, [eiser 4] en [eiseres 5]: 2B, [eiser 6] en [eiseres 7]: 2C, [eiser 8] en [eiseres 9]: 2D en [eiser 10] en [eiseres 11]: 2E.
2.2.

In de ‘Akte houdende (oprichting en) statuten van een vereniging’ (hierna: de Statuten) van de Vereniging d.d. 29 augustus 2002 is onder meer het volgende opgenomen:
(…)
Artikel 2 Doel
Het doel van de vereniging is:
a. het toezicht houden op en de coördinatie van de voorschriften en bepalingen terzake van de instandhouding van de eenvormige architectonische uitstraling van de tot het project behorende woningen, waaronder met name de gemeenschappelijke wegen en schuttingen.
(…)
Artikel 9 Verplichtingen, leden en sancties der vereniging
(…)
2. Voorts heeft een lid de volgende verplichtingen:
(…)
b. een lid is verplicht om van zijn woonhuis en het gemeenschappelijke gedeelte een zodanig gebruik te maken, dat hij zijn medeleden en de gebruikers geen nodige overlast bezorgt. In verband hiermee dient hij zich te houden aan de door de vereniging vastgestelde en/of vast te stellen regelen omtrent dat gebruik;
(…)
f. een lid is verplicht op het hem toebehorende perceel; diegenen toe te laten, die ten behoeve van onderhoud, revisie en/of vernieuwing werkzaamheden op zijn perceel moeten verrichten alsmede hen de gelegenheid te geven om deze werkzaamheden naar behoren te kunnen verrichten.
(…)
Huishoudelijk Reglement
Artikel 16
Al hetgeen in deze statuten niet of niet volledig is geregeld, kan, indien daar behoefte bestaat, met inachtneming van het in deze statuten bepaalde, worden geregeld in een huishoudelijk reglement, vast te stellen op voorstel van het bestuur door de algemene vergadering zulks met volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen.

Statutenwijziging en ontbinding en fusie
Artikel 17
1. Besluiten tot wijziging van deze statuten en tot ontbinding van de vereniging, kunnen slechts genomen worden in een tenminste dertig dagen tevoren geconvoceerde vergadering met een meerderheid van drie/vierde van de uitgebrachte geldige stemmen, waarin tenminste twee/derde van de leden aanwezig of vertegenwoordigd moet zijn. Op de convocatie dient de agenda van de vergadering te worden vermeld, met aanduiding van het punt statutenwijziging of ontbinding. Het ontwerp van de statutenwijzing, welke wordt voorgesteld, moet vanaf de convocatie tot na afloop van de vergadering op een geschikte plaats worden neergelegd, ter inzage voor alle leden.
(…)

2.3.

Op enig moment in 2013 heeft [gedaagde] een omgevingsvergunning aangevraagd ten behoeve van het realiseren van een opbouw op haar woning (hierna: de opbouw). Aanvankelijk is die omgevingsvergunning bij besluit van B&W van 9 januari 2014 verleend. De Vereniging c.s. heeft daartegen bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij beslissing van 20 mei 2014 gedeeltelijk gegrond is verklaard, als gevolg waarvan de omgevingsvergunning alsnog is geweigerd. Tegen die weigering heeft [gedaagde] beroep ingesteld.
2.4.

Hangende de uitspraak op beroep heeft de Vereniging (buiten aanwezigheid van [gedaagde]) in de vergadering van 2 oktober 2014 het in de Statuten bedoelde Huishoudelijk Reglement (hierna: het Huishoudelijk Reglement) vastgesteld. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
(…)
Nadere verhelderingen op de statuten
Gebleken is dat er rond de statuten op onderdelen verheldering nodig was, deze verheldering is op de datum van de vaststelling geen nieuwe zienswijze maar een duidelijke weergave van wat al sinds de oprichting van de vereniging gold. Onderstaand wordt artikelsgewijs en waar nodig die helderheid toegevoegd.
(…)
Ad art 2.a onder architectonisch uitstraling wordt onder meer verstaan:
i bestaande buitenschil van het bouwvolume, met haakse muurafscheidingen (geen ronde of scheve bouwvolumes)
ii platte daken, waarop voor de licht toelating uitbouwsels zijn gemaakt met schuine zijden onder 38 graden
iii het houtwerk voor ramen en kozijnen aan de buiten kant dienen van de houtsoort Iroko gemaakt te zijn en worden onderhouden met het middel OLYMPIC OlL STAIN (semi transparent nr 716 Naturaltone cedar)
iv de weg die tot ieders huis loopt dient uniform te blijven op het gehele terrein pas indien er een meerderheid bestaat onder de aanwezige leden op een daartoe bijeengeroepen en rechtsgeldige vergadering kan er af geweken worden van één van de bovenstaande punten. (min.2/3 van de leden vertegenwoordigd)
(…)
Ad art 9.2.b het woord …nodige… moet als vervallen worden beschouwd en onder overlast wordt onder meer verstaan:
i geluid – of stank- overlast
ii verkeerobstakels op de gedefinieerde wegen
iii verminderen van lichtinval
iv structureel inkijk veroorzaken bij andere leden
pas indien er een meerderheid bestaat onder de aanwezige leden op een daartoe bijeengeroepen en rechtsgeldige vergadering kan er af geweken worden van één van de bovenstaande punten. (min. 2/3 van de leden vertegenwoordigd)
Ad art 9.2.f te lezen als toegevoegd aan dit artikel …….echter zulks pas na adequate afstemming van tijd, omvang en activiteit
Ad art 9.2.g toevoegen: 9.2.g Ieder lid is verplicht veranderingen aan de buitenkant van zijn woonhuis vooraf in een vergadering der vereniging te bespreken en pas na het akkoord van de meerderheid van de leden de gemeentelijk toestemmingen en dergelijke te gaan vragen. Na een dergelijk akkoord zal de verenigingdaarover niet in de bezwaarprocedure gaan.
(…)

2.5.

Bij uitspraak op beroep van 12 februari 2015 heeft de bestuursrechter van deze rechtbank onder meer als volgt overwogen en geoordeeld:
(…)
Tot slot blijkt uit het advies van de commissie dat de rechte zuidgevel geen vermindering van privacy, uitzicht, toetreding van zon- en daglicht tot gevolg heeft. De afname van de bezonning en toetreding van daglicht wordt voor het grootste deel veroorzaakt door hetgeen het bestemmingsplan toestaat. Verder zijn de Franse balkons in de zuidgevel niet in strijd met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, aldus de commissie in punt 6 en 7 van het door verweerder overgenomen advies. De rechtbank ziet geen dan wel onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen in punt 6 en 7 van de advies van de commissie is overwogen. Gelet hierop moet het er voor worden gehouden dat de belangen van de derde partijen niet zozeer worden geraakt door de strijdigheden van het bouwplan met het bestemmingsplan maar juist door die onderdelen van het voorliggende bouwplan die wel conform het bestemmingsplan zijn.

10. De stelling van eiseres dat de herroeping van de verleende omgevingsvergunning niet rust op een draagkrachtige motivering, treft dan ook doel. De overige grieven behoeven geen bespreking meer. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Voorts zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien ex artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door het bezwaar van de derde partijen alsnog ongegrond te verklaren.
(…)

2.6.

Bij brief van 22 juni 2015 heeft de Afdeling Omgevingsvergunning van de gemeente [plaats] (hierna: de gemeente) een ‘Constructie geen bezwaar’-verklaring afgegeven ten aanzien van de door (de constructeur van) [gedaagde] ingediende constructieberekening ten behoeve van de opbouw.
2.7.

Eind juni 2015 heeft [gedaagde] een aanvang gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden ten behoeve van het realiseren van de opbouw.


Strijd met de Statuten en/of het Huishoudelijk Reglement

5.15.

Tot slot heeft de Vereniging c.s. aan haar vordering in conventie ten grondslag gelegd dat [gedaagde] met het realiseren van de opbouw in strijd handelt met het bepaalde in de Statuten en het Huishoudelijk Reglement, omdat in de Statuten is bepaald dat de leden elkaar geen overlast mogen veroorzaken en in het Huishoudelijk Reglement is opgenomen wat onder overlast verstaan moet worden. Volgens [gedaagde] is het niet mogelijk om de statuten te wijzigen met de vaststelling van een huishoudelijk reglement, zodat die wijziging niet rechtsgeldig is. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.16.

In artikel 9 van de Statuten is opgenomen dat een lid verplicht is om van zijn woonhuis en het gemeenschappelijke gedeelte een zodanig gebruik te maken, dat hij zijn medeleden en de gebruikers geen overlast bezorgt en dat hij zich in verband hiermee dient te houden aan de door de vereniging vastgestelde en/of vast te stellen regelen omtrent dat gebruik. Door middel van vaststelling van het Huishoudelijk Reglement van 2 oktober 2014 heeft de Vereniging – conform het bepaalde in de Statuten – die nadere regelen gesteld. Anders dan [gedaagde] betoogt, is dat dus geen wijziging van de Statuten, maar slechts een nadere invulling van de daarin vastgelegde regels. Toepassing van het Huishoudelijk Reglement op de opbouw van [gedaagde] leidt ertoe dat die opbouw in strijd is met dat huishoudelijk reglement en dus in beginsel onrechtmatig is.
5.17.

[gedaagde] heeft tot haar verweer echter tevens gesteld dat het toepassen van het Huishoudelijk Reglement op haar opbouw in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en dat de Vereniging c.s. daarmee misbruik van recht maakt. Dat verweer treft doel. Het volgende is daarvoor redengevend.
5.18.

Gelet op de datum van de totstandkoming van het Huishoudelijk Reglement (2 oktober 2014, derhalve ruimschoots ná het indienen van de bouwaanvraag voor de opbouw in 2013) en de in het Huishoudelijk Reglement gekozen bewoordingen voor de nadere uitwerking van de in de Statuten opgenomen term ‘overlast’ (“ verminderen van lichtinval ” en “ structureel inkijk veroorzaken bij andere leden ”) heeft het er voorshands alle schijn van dat deze ‘nadere regelen’ primair (zo niet uitsluitend) zijn ingegeven door de wens van de Vereniging c.s. om de opbouw van [gedaagde] te voorkomen. Dat geldt niet alleen voor het in het Huishoudelijk Reglement opgenomen ‘Ad art 9.2.b’ onder iii en iv als vorenstaand geciteerd, maar ook voor de gewenste toevoeging aan de statuten van een nieuw artikel 9.2.g, waarin is opgenomen dat ieder lid verplicht is ‘veranderingen aan de buitenkant van zijn woonhuis vooraf in een vergadering der vereniging te bespreken en pas na het akkoord van de meerderheid van de leden de gemeentelijk toestemmingen en dergelijke te gaan vragen’. Weliswaar kunnen de Statuten – zoals [gedaagde] terecht heeft gesteld – niet worden gewijzigd door middel van het Huishoudelijk Reglement, zodat deze bepaling niet tot het daarin tot uitdrukking gebrachte resultaat (toevoeging aan de Statuten) kan leiden, maar de bepaling als zodanig draagt wel bij aan de schijn van het tot iedere prijs willen voorkomen van het realiseren van de opbouw door [gedaagde].
5.19. Op grond van het bovenstaande acht de voorzieningenrechter het voorshands aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat de Vereniging c.s. in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt dan wel misbruik maakt van recht, door het Huishoudelijk Reglement onverkort toe te passen op de opbouw van [gedaagde]. Ook deze grondslag kan de vordering in conventie dan ook niet dragen.

Uitleg reglement (KFPS)

Gerechtshof Arnhem – Leeuwarden 3 juni 2014
Bij de uitleg van een reglement komt het niet aan op de zuiver taalkundige uitleg, maar moet je Haviltex toepassen. Daarbij dient de tekst van een specifieke bepaling te worden gelezen in het kader van de tekst van het reglement als geheel. Verder dient rekening te worden gehouden met alle overige relevante omstandigheden, zoals de statutaire doelstelstelling van [de vereniging].

arrest 
in de zaak van
1. [appellant], hierna: [appellant] 2. [appellante], hierna: [appellante] in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie, hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten] ,
tegen
De Koninklijke Vereniging “Het Friesch Paardenstamboek”, geïntimeerde, in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie, hierna: KFPS ,

1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 30 mei 2012 van de rechtbank Leeuwarden.
3. De beoordeling
De feiten
3.1 Tegen de weergave van de vaststaande feiten in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.15 van genoemd vonnis van 30 mei 2012 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Deze feiten, aangevuld met enkele feiten die in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken zijn komen vast te staan, luiden als volgt.
3.2 [appellanten] zijn lid van KFPS en zijn eigenaren geweest van de Friese hengst Aaron, geboren op 5 mei 2000.
3.3 KFPS is een vereniging met het statutaire doel het behouden, verbeteren, bevorderen van het welzijn en het promoten van het Friese paard met zijn karakteristieke exterieur, gangen en karakter. Dit doel tracht KFPS ingevolge artikel 3 van haar statuten onder meer te bereiken door:
a. het vaststellen van het fokdoel, het fok- en selectiebeleid;
b. het aanleggen van registers;
c. paarden te keuren en te beoordelen voor opname in een register (…).
3.4 KFPS houdt een stamboek voor Friese paarden bij en organiseert jaarlijks diverse stamboekkeuringen voor veulens, driejarige en oudere merries en ruinen. Voor driejarige en oudere hengsten worden aparte keuringen georganiseerd.
3.5 Verder kent KFPS een selectieprocedure die leidt tot toelating tot de dekdienst, welke procedure bestaat uit een drietal bezichtigingen en beoordelingen. Een hengst die deze procedure met goed gevolg heeft doorlopen wordt aan een tien weken durend Centraal Onderzoek onderworpen. Bij gebleken kwaliteit krijgt de hengst het predicaat “nog niet op afstammelingen goedgekeurde dekhengst” en een deklicentie voor 180 merries per jaar. Slechts een klein percentage van de hengsten komt hiervoor in aanmerking: vijf tot tien hengsten op een totaal van jaarlijks ongeveer 2.500 geboren hengstveulens.
3.6 Omstreeks het jaar 2006 heeft KFPS besloten tot invoering van een zogeheten verkort onderzoek dat voorziet in de mogelijkheid om hengsten met uitzonderlijke resultaten in een sportdiscipline voor goedkeuring in aanmerking te laten komen, zonder dat deze deelnemen aan het tien weken durende Centraal Onderzoek. Voor het verkorte onderzoek heeft KFPS het “Reglement beoordeling sporthengsten voor inschrijving in het stamboekregister” (hierna te noemen: het Reglement) vastgesteld.
3.7 In het Reglement is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“ 1 Doelstelling
Het reglement voorziet in de mogelijkheid om hengsten met uitzonderlijke resultaten in een sportdiscipline voor goedkeuring in aanmerking te laten komen, zonder dat deze hengsten deelnemen aan een zeventig dagen durend verrichtingsonderzoek.
(…)

4Beoordelingscriteria

De criteria waarop een hengst wordt beoordeeld zijn de volgende:

– afstamming;
– exterieur;
– beweging;
– spermakwaliteit;
– röntgenologisch onderzoek;
– klinisch onderzoek;
– karakter.
De eisen die aan de in aanmerking komende hengsten worden gesteld zijn overeenkomstig de eisen zoals weergegeven in de bepalingen hengstenkeuring.

5Procedure

Het reglement kent de volgende procedure:
Aanmelding: De hengst kan door de eigenaar worden aangemeld bij het KFPS voor beoordeling in het kader van dit reglement. De hengstenkeuringjury beoordeelt onder meer op basis van de sportresultaten of een hengst voor een beoordeling in aanmerking komt. Het staat de jury vrij om hengsten die aan de gestelde sporteisen hebben voldaan niet voor een beoordeling in aanmerking te laten komen.
Beoordeling: De beoordeling kent de volgende stadia:
– beoordeling van de beweging. De jury beoordeelt de hengst minimaal eenmaal in de discipline waarin de hengst wordt uitgebracht en waarmee aan de sporteis wordt voldaan. (…)
– beoordeling van het exterieur. De jury beoordeelt eenmalig het exterieur van de hengst. (…)
– klinische beoordeling. De klinische beoordeling van de hengst vindt plaats door
een door het KFPS aangewezen dierenarts. Deze beoordeling vindt plaats tijdens de exterieurbeoordeling of op een ander door het KFPS bepaald tijdstip/locatie. De dierenarts adviseert de hengstenkeuringjury.
– röntgenologisch- en spermaonderzoek (…)
Concludering:
Op basis van de verzamelde gegevens bepaalt de hengstenkeuringjury of een hengst wordt toegelaten tot het verkorte onderzoek.

Beroep (…) 
Verkort onderzoek
Nadat de hengst is aangewezen voor het verkorte onderzoek zal het onderzoek tijdens het eerstvolgende Centrale Onderzoek dienen plaats te vinden. De procedure behorende bij het verkorte onderzoek is overeenkomstig artikel 6.

Eindconclusie
Op basis van het rapport van de trainingsleider formuleert de hengstenkeuringjury over wel of niet inschrijven in het stamboekregister. Het Algemeen bestuur van het KFPS besluit op basis van dit advies over inschrijving. De hengstenkeuringjury verwerkt de resultaten in een rapport dat gepubliceerd zal worden.

6Verkort onderzoek

(…)

6.2

Klinisch onderzoek
De hengst wordt tijdens de aanlevering en bij het uitchecken klinisch onderzocht.
(…)
6.4.

Voeding
Tijdens het onderzoek zal de hengst drie keer per dag een hoeveelheid krachtvoer (brok) en haver worden toegediend. Daarnaast twee keer per dag een hoeveelheid hooi en/of kuil. De hoeveelheid voer varieert per hengst en zal naar behoefte worden samengesteld.
(…)
6.6

Verantwoordelijkheid
Het KNHS Federatiecentrum is verantwoordelijk voor het beheer van de hengst gedurende zijn verblijf in het onderzoekscentrum. Het KFPS en KNHS Federatiecentrum met haar functionarissen en personeel kunnen niet aansprakelijk gesteld worden voor geleden schade direct of indirect het gevolg van deelname aan het Centraal Onderzoek, tenzij er sprake is van grove schuld of opzet. 
(…)
Het KFPS of het KNHS is niet verantwoordelijk voor de gevolgen die het onderzoeksresultaat heeft voor de hengst. Door een hengst aan het onderzoek te laten deelnemen, verklaart de eigenaar zich akkoord met de onderzoeksvoorwaarden, zoals deze voorwaarden zijn vastgelegd en zegt de eigenaar toe dat noch door de eigenaar noch door diens rechtverkrijgende de onderzoeksvoorwaarden tijdens of na het onderzoek zullen worden aangevochten.
6.7

Beoordeling
Het verkort onderzoek is een twee weken durend onderzoek dat plaatsvindt bij het KNHS in Drachten. Tijdens dit onderzoek zal de hengst wordt beoordeeld op zijn karakter, zowel het stalgedrag als het gedrag tijdens het gebruik. Gedurende het onderzoek wordt het paard dagelijks getraind door de eigenaar of een door de eigenaar aangewezen ruiter/amazone/menner. Eenmaal gedurende het onderzoek zal het paard door een gastruiter/amazone/menner gereden worden. De rapportage van het onderzoek wordt opgesteld door de trainingsleider van het KFPS.”

3.8

[appellanten] hebben Aaron, die op grond van zijn prestaties in de dressuurklasse Prix St. Georges aan de toelatingseisen voor de beoordeling voor inschrijving in het stamboekregister voldeed, aangemeld voor de eerste reguliere jurybezichtiging op 29 november 2010. De hengstenkeuringjury heeft Aaron vervolgens doorverwezen naar het verkorte onderzoek.

3.9

Op 28 maart 2011 is het verkorte onderzoek van Aaron gestart met een klinische keuring bij het inchecken bij het KNHS Federatiecentrum te [plaats]. De door KFPS aangewezen dierenarts heeft daarbij geen klinische bijzonderheden aangetroffen.
3.10

Op 5 april 2011 is Aaron door een gastamazone bereden in aanwezigheid van de jury. Daarbij heeft de jury in het bijzijn van de dierenartsen [dierenarts 1] en [dierenarts 2] overvulde spronggewrichten in het rechter en het linker achterbeen van Aaron geconstateerd. Overvullingen, die ook bolspat worden genoemd, zijn opzwellingen van gewrichten wegens vocht. De productie van overtollige gewrichtsvloeistof wordt veroorzaakt door het niet optimaal functioneren van een gewricht.
3.11

Op 6 april 2011 heeft [dierenarts 1] geconstateerd dat de overvullingen bij Aaron nog steeds aanwezig waren.
3.12

Op basis van de overvullingen heeft de hengstenkeuringjury het bestuur van KFPS geadviseerd Aaron niet als dekhengst in het stamboek op te nemen, welk advies door het bestuur van KFPS is overgenomen.

3.13

Bij het uitchecken van Aaron op 9 april 2011 is geconstateerd dat de overvullingen nog steeds aanwezig waren.

3.14 Op 13 april 2011 is Aaron nogmaals uitgecheckt door dierenarts [dierenarts 1],

in het bijzijn van een door [appellanten] ingeschakelde dierenarts. Daarbij is geconstateerd dat de overvullingen bij Aaron nog steeds aanwezig waren, zij het in mindere mate dan op 5, 6 en 9 april 2011.

3.15

De voorzieningenrechter in de rechtbank Leeuwarden heeft [appellanten] bij beschikking van 19 april 2011 toestemming verleend tot het leggen van conservatoir derdenbeslag onder Friesland Bank N.V. ten laste van KFPS, op onder meer alle gelden van KFPS, speciaal met betrekking tot de bankrekening met nummer [rekeningnummer].

3.16

Bij brief van 10 mei 2013 heeft [dierenarts 3], dierenarts, verklaard: “Ondergetekende, [dierenarts 3], verklaart dat op 08-04-2011 te [plaats] een gesprek heeft plaatsgevonden met [Y], [appellanten] en ondergetekende. Hierbij heb ik gemeld dat het paard “Aaron” (…) op half rantsoen gezet moest worden, later heb ik ook gemeld dat dit paard meer beweging moest hebben. Dit alles m.b.t. de dikke spronggewrichten van dit paard.”

3.17

[appellanten] hebben Aaron inmiddels verkocht aan een derde.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
3.18

[appellanten] hebben in conventie primair gevorderd KFPS op straffe van een dwangsom te gebieden Aaron in te schrijven als goedgekeurde dekhengst.
Subsidiair hebben zij gevorderd KFPS te veroordelen tot betaling aan hen van de schade zoals genoemd in de onderdelen 39 en volgende van de dagvaarding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Tevens hebben [appellanten] gevorderd KFPS te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten en de kosten van de procedure.

3.19

KFPS heeft in reconventie gevorderd dat de rechtbank de door [appellanten] gelegde conservatoire derdenbeslagen ten laste van KFPS opheft, dan wel [appellanten] veroordeelt om deze op te heffen op straffe van een dwangsom en onder veroordeling van [appellanten] in de kosten van de procedure in reconventie.
3.20

De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis van 30 mei 2012 de vorderingen in conventie afgewezen en [appellanten] veroordeeld in de kosten van de procedure. De vorderingen in reconventie heeft de rechtbank toegewezen.
3.21

Bij beslissing van 18 juli 2012 heeft de rechtbank het verzoek van [appellanten] om verbetering van het vonnis van 30 mei 2012 voor wat betreft het toegepaste liquidatietarief afgewezen.
De grieven
3.22

Met grief 1 komen [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat KFPS een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij de beslissing of een hengst in het stamboekregister wordt ingeschreven (rechtsoverweging 5.6). Grief 3 ligt in het verlengde van grief 1 en betreft het oordeel van de rechtbank dat het Reglement geen dwingende bepaling bevat op grond waarvan KFPS ertoe is gehouden een hengst in geval van een positieve karakterbeoordeling maar met een klinische beperking in te schrijven in het stamboek (rechtsoverweging 5.8). Naar de mening van [appellanten] mag een vereniging niet afwijken van de heersende regelgeving. De procedure die Aaron diende te doorlopen om een dekbrevet te verkrijgen was duidelijk vastgesteld en het had volgens hen op de weg van KFPS gelegen om deze procedure te volgen en hier niet van af te wijken. De artikelen 5 en 6 van het Reglement laten geen ruimte voor een ruime beslissingsvrijheid.
3.23

Het hof stelt voorop dat de vraag welke betekenis moet worden toegekend aan de verschillende bepalingen in het Reglement niet kan worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van die bepalingen. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Daarbij dient de tekst van een specifieke bepaling te worden gelezen in het kader van de tekst van het Reglement als geheel. Verder dient rekening te worden gehouden met alle overige relevante omstandigheden, zoals de statutaire doelstelstelling van KFPS en het in dat kader uitvoeren en handhaven van het vastgestelde fok- en selectiebeleid.
3.24

Het hof stelt vast dat in het specifiek voor de keuring van sporthengsten als Aaron vastgestelde Reglement is voorzien in een procedure die bestaat uit een aantal onderdelen die in een vaste volgorde moeten worden doorlopen. Een hengst wordt eerst toegelaten tot een volgend onderdeel, nadat hij heeft voldaan aan de criteria van een voorafgaand onderdeel.
In tegenstelling tot wat [appellanten] hebben betoogd valt daaruit echter niet af te leiden dat in het geval bij de keuring van de hengst op een later in de procedure gelegen onderdeel alsnog een gebrek aan het licht treedt dat betrekking heeft op een onderdeel waarvoor de hengst aanvankelijk is goedgekeurd, de hengst niet meer op dat gebrek zou mogen worden afgekeurd. Op het eind van het traject moet de hengst op alle onderdelen aan de criteria voldoen. Zou daar anders over worden geoordeeld en geen rekening mogen worden gehouden met later in de procedure gebleken gebreken dan zou een hengst tot de dekdienst moeten worden toegelaten, terwijl hij niet aan de criteria voldoet. Daarmee zou afbreuk worden gedaan aan het statutaire doel van KFPS en het vastgestelde fok- en selectiebeleid. KFPS heeft derhalve op juiste wijze toepassing gegeven aan het Reglement.

3.25

Deze grief treft geen doel.
3.26

Grief 2 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellanten] niet voldoende gemotiveerd hebben betwist dat de aandoening (overvulling) op zich aan inschrijving in het register in de weg kan staan (rechtsoverweging 5.7). [appellanten] hebben aangevoerd dat zij juist uitvoerig hebben betoogd dat Aaron geen enkel probleem ondervond van de geconstateerde overvulling en dat dit geen enkele invloed zou hebben op de nafok.
3.27

Het hof is van oordeel dat deze grief, nog daargelaten dat die is gericht tegen een overweging ten overvloede, niet slaagt. Voorop staat dat anders dan de desbetreffende overweging van de rechtbank kan doen vermoeden de stelplicht en de bewijslast van de geschiktheid van Aaron op [appellanten] rust. Weliswaar hebben [appellanten] een en ander betoogd ten aanzien van die geschiktheid, maar zij hebben hun hun betoog onvoldoende onderbouwd. Zij hadden ten minste een verslag van een diergeneeskundig onderzoek van Aaron waaruit dit zou blijken in het geding dienen te brengen. Daar was te meer aanleiding toe nu ook de door [appellanten] geraadpleegde [X] in zijn rapport stelt dat een bolspat een erfelijk gebrek kan zijn (blz. 2 laatste alinea van het rapport). 

Voor zover [appellanten] in dit verband hebben beoogd een beroep te doen op artikel 15 van het Reglement Hengstenkeuring (punt 35 memorie van grieven) moet daaraan worden voorbij gegaan. Het Reglement Hengstenkeuring, zoals dat door [appellanten] in het geding is gebracht is vastgesteld op een later tijdstip (25 mei 2012) dan het tijdstip waarop Aaron is gekeurd (begin april 2011) en is bovendien niet van toepassing op de keuring van sporthengsten. Daarom is door zowel KFPS als naderhand door de rechtbank terecht het Reglement tot uitgangspunt genomen. Dit reglement voorziet niet in een extern onderzoek bij de Faculteit voor Diergeneeskunde te Utrecht. Het Reglement gaat er vanuit dat bij een keuring als deze de eigenaar een hengst dient voor te brengen die vrij is van relevante klinische beperkingen en dat in het geval niettemin een dergelijke beperking wordt vastgesteld het op de weg van de eigenaar ligt om de jury er van te overtuigen dat dit een incident is dat geen gevolgen heeft voor de nafok.
Evenmin was het KFPS op grond van het Reglement gehouden, om na herstel van Aaron, het verkort onderzoek te hervatten.

3.28

Grief 2 faalt.
3.29

Met grief 4 komen [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat van KFPS niet kan worden gevergd dat zij een hengst, ondanks een diskwalificerende aandoening, toelaat tot de dekdienst (rechtsoverweging 5.8). Zij hebben gesteld dat KFPS niet heeft gemotiveerd waarom een hengst, die verder aan alle criteria voldoet, ondanks overvulling niet kan worden ingeschreven als dekhengst.
3.30

Het hof overweegt dienaangaande het volgende. De jury heeft op 5 april 2011 tijdens het verkort onderzoek in aanwezigheid van twee dierenartsen vastgesteld dat Aaron overvulde spronggewrichten (bolspat) liet zien in beide achterbenen. Volgens de jury is dat een klinische beperking die in de weg staat aan goedkeuring als dekhengst. Dat vormt een voldoende motivering van de afwijzingsgrond. De jury komt een ruime beoordelingsvrijheid toe, zeker nu niet is uit te sluiten dat het een beperking betreft die erfelijk is. Van de burgerlijke rechter kan, gezien de binnen (het bestuur van) de vereniging aanwezige deskundigheid en het feit dat de vereniging het eigen fok- en selectiebeleid vaststelt en handhaaft, slechts in zeer uitzonderlijke gevallen worden gevergd dat deze ingrijpt in deze interne aangelegenheden door het eigen oordeel in de plaats te stellen van dat van de vereniging. Daarvan kan alleen sprake zijn als dergelijke besluiten naar inhoud en/of wijze van totstandkoming onzorgvuldig zijn.
3.31

[appellanten] hebben verder niet onderbouwd dat de overvulling is ontstaan als gevolg van de combinatie van stalling, voer en beweging en niet als een gevolg van belasting. Dat valt in elk geval niet af te leiden uit de brief van [dierenarts 3] van 10 mei 2013. Hij heeft nadat de overvulling was vastgesteld geadviseerd het rantsoen te halveren en Aaron meer beweging te geven. Hij heeft niet aangegeven wat de oorzaken van de overvulling waren. Verder waren [appellanten] zelf verantwoordelijk voor de training van Aaron gedurende het onderzoek en heeft KFPS onweersproken gesteld dat Aaron slechts in beperkte mate werd getraind. Tijdens het onderzoek was Aaron in overeenstemming met de wens van [appellanten] op stro gehuisvest en staat eveneens onweersproken vast dat de verzorgingsinstructies van [appellanten] zijn opgevolgd.
3.32

Voor een afweging van belangen zoals [appellanten] in de laatste alinea van de toelichting op grief 4 hebben bepleit is bij een keuring als deze geen plaats. Het statutaire doel van KFPS en het in dat kader vastgestelde fok- en selectiebeleid zijn doorslaggevend.
3.33

De grief faalt.
3.34

Grief 5 stelt de proceskostenveroordeling aan de orde. …

4. De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

bekrachtigt het vonnis van 30 mei 2012 van de rechtbank te Leeuwarden; 

Vernietiging reglement vanwege onzorgvuldige besluitvorming

Rechtbank Gelderland 30 oktober 2013
ECLI:NL:RBGEL:2013:6392 

Burenruzie in appartementvereniging (geen VvE). 
1. Vernietiging Huishoudelijk Reglement o.g.v. 2:8 jo. 2:15 BW omdat bestuur het schriftelijke commentaar van enkele leden op de de voorgestelde wijzigingen te selectief aan ALV heeft voorgelegd (en bijkomende omstandigheden).
2. Vernietiging bestuursbesluit om advies van klachtencommissie over te nemen omdat commissie re- en dupliek niet in acht had genomen.
3. Onrechtmatige daad van bestuur jegens eisers (de kritische leden), door de “leden ieder afzonderlijk uitvoerige en gedetailleerde informatie over het conflict tussen [eiser] en [bestuurslid] te verstrekken”; schadevergoeding.


Vonnis van 30 oktober 2013
in de zaak van
[eiser] en [eiser],
tegen de vereniging VERENIGING
SERVICEFLAT “DE PAASBERG”,
gevestigd te
Oosterbeek, gemeente Renkum,
en
2. [gedaagde sub
2],
3. [gedaagde sub
3],
4. [gedaagde sub
4],
en 5. [gedaagde sub
5],

Eisers worden
hierna gezamenlijk in enkelvoud [eiser] genoemd. Gedaagden worden gezamenlijk
aangeduid als De Paasberg; waar nodig worden de onder 2 tot en met 5 genoemde
gedaagden afzonderlijk aangeduid als [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3],
[gedaagde sub 4] respectievelijk [gedaagde sub 5].
De feiten
2.1.
[gedaagde sub
2] is voorzitter van De Paasberg; [gedaagde sub 4] is secretaris. [gedaagde sub
3] en [gedaagde sub 5] zijn eveneens bestuurslid. [gedaagde sub 3] was tot 25
april 2012 voorzitter; in de algemene vergadering van die datum heeft zij het
voorzitterschap overgedragen aan [gedaagde sub 2].
2.2.
[eiser] heeft
op 15 december 2010 voor een prijs van € 30.000,- het lidmaatschap van De
Paasberg gekocht van [derde]. Hij verkreeg daarmee het uitsluitend
gebruiksrecht van een wooneenheid in het gebouw dat eigendom is van De
Paasberg.
2.3.
Voorafgaand aan
het sluiten van de koopovereenkomst is aan [eiser] een document verstrekt
getiteld “Gang van zaken bij het kopen/verkopen van het woonrecht van een
appartement in de Paasbergflat.” Dit document voorziet in ballotage door het
bestuur in geval van voorgenomen koop van een woonrecht door een gegadigde. In
het stuk is onder meer vermeld:
“De vereniging
(De Paasberg, rechtbank) is eigenaar van het gebouw, waarvan het appartement
deel uitmaakt, waarvoor het woonrecht wordt verkregen, resp. verkocht. Het
bestuur van de Vereniging is derhalve verantwoordelijk voor koop/verkoop van
het woonrecht.”
2.4.
De Paasberg
heeft bij brief van 8 december 2010 aan [eiser] meegedeeld dat hem het
lidmaatschap van de vereniging wordt verleend.
2.5.
Ten tijde van
de toetreding van [eiser] als lid van De Paasberg gold het Huishoudelijk
Reglement dat in de Algemene Vergadering van 11 december 2002 was vastgesteld.
2.6.
Op 10 juni 2011
heeft de toenmalige raadsman van [eiser] onder meer het volgende aan De
Paasberg geschreven:
“Onderdeel van
de aankoopprocedure was, zoals u bekend, een zogeheten ballotagegesprek met uw
bestuur. Hierin werd door cliënten nogmaals gewezen op de in hun ogen positieve
bepalingen van de statuten en het huishoudelijk reglement waarin aangegeven
werd dat bewoners “rekening met elkaar dienden te houden.” Op de vraag van
cliënten hoe het bestuur zou handelen indien er toch een overlast situatie zou
ontstaan werd aangegeven dat er in een dergelijke situatie door het bestuur een
onderzoek ingesteld zou worden en dat het bestuur zich in zou zetten om de
overlast te doen ophouden. Het huishoudelijk reglement en statuten boden
daarvoor de nodige mogelijkheden.
2.7.
Een
schriftelijke Mededeling van het bestuur van 12 oktober 2011 luidt voor zover
hier van belang:
“In onze
Vereniging hebben wij momenteel de versie van het Huishoudelijk Reglement in
gebruik, die in de Algemene Vergadering op 11 december 2002 is vastgesteld.
De aanvaarding
van de gewijzigde Statuten, in de Algemene Vergadering nr. 129 op 14 april
2010, maakt het noodzakelijk dit Huishoudelijk Reglement te herzien.
(…)
Het herziene
Huishoudelijk Reglement zal in de Algemene Vergadering nr. 132 op 16 november
a.s. worden besproken en in stemming gebracht. Om een vlotte bespreking
mogelijk te maken verzoeken wij u om uw opmerkingen, vragen en voorstellen voor
correcties op schrift te stellen en deze vóór 1 november in de brievenbus
van het bestuur (bus 90 in de hal) te deponeren of af te geven bij [derde].”
2.8.
In het verslag
van de 132e Algemene Vergadering, gehouden op 16 november 2011, is vermeld dat
het bestuur het lid [derde] op haar verzoek gelegenheid geeft haar opmerkingen
op schrift te stellen en dat [derde] zegt dat ze haar commentaar eind januari
2012 gereed kan hebben. Naar aanleiding van die opmerkingen is een nieuw
concept opgesteld, dat vergezeld van een toelichting op 12 april 2012 in de
brievenbus van de leden is gedaan, gelijktijdig met de uitnodiging voor de
Algemene Vergadering van 25 april 2012. Het verslag van de 132e
vergadering bevat verder, voor zover hier van belang, de volgende passages:
“07. Herziening
Huishoudelijk Reglement (HR).
[ Voorgeschiedenis. (niet in AV 132 medegedeeld).
Met een
Mededeling van het bestuur van 12-10-2011 heeft het bestuur het Voorstel
Herziening aan de leden en de aangeslotenen aangeboden, met het verzoek om vóór
1 november reacties en commentaren bij het bestuur in te dienen. De ontvangen
reacties zijn samengevat in de notitie ‘Herziening Huishoudelijk Reglement’ met
referentie KN/08-11-2011 , die op 11 november aan de bewoners is toegezonden.
In een brief
dd. 9 november 2011, gericht aan alle bewoners/medeleden van onze Vereniging,
hebben [eiser] hun commentaar gegeven op het Voorstel Herziening. In deze brief
wordt gesteld dat een herziening van het HR helemaal niet nodig is en wordt het
bestuur er van beschuldigd dat het met het herziene HR de rechten van de leden
en aangeslotenen wil beperken.
Aan het eind
van de brief wordt voorgesteld “dit bestuur te ontheffen van haar taak en een
nieuw bestuur te kiezen”.
Het bestuur
heeft op deze brief gereageerd met de notitie ‘Herziening Huishoudelijk
Reglement (aanvulling)’met referentie KN/11-11-2011 , die op 11 november aan de
bewoners is toegezonden. ]
(…)
De voorzitter
stelt de brief van [eiser] aan de orde en met name hun voorstel om het bestuur
te ontheffen van haar taak en een nieuw bestuur te kiezen. [eiser] wil de
behandeling van hun klachten uitstellen.
[derde] vraagt
en krijgt toestemming om zijn reactie op de brief van [eiser] voor te lezen. In
zijn notitie maakt hij duidelijk dat [eiser] zich zelf schuldig maakt aan de
zaken, waarvan ze het bestuur beschuldigen. (…)
[eiser] stellen
dat hun voorstel, om het bestuur te ontheffen van haar taak en een nieuw
bestuur te kiezen, onlosmakelijk verbonden is met hun kritiek op het Voorstel
Herziening HR en daarom nu niet mag worden besproken maar pas later, bij de
bespreking van het Voorstel. De voorzitter stelt dat een aantal zaken uit de
brief los staan van de herziening van het HR. [eiser] blijft echter bij zijn
standpunt dat een stemming nu niet aan de orde is.
(…)
08 Klacht van [eiser] over
geluidhinder
De behandeling
van dit agendapunt wordt uitgesteld tot de AV 133.”
2.9.
Op de agenda
van de 133e vergadering, gehouden op 25 april 2012, staat een voorstel
herziening Huishoudelijk Reglement (punt 8). Bij de agenda is een Toelichting
op concept Huishoudelijk Reglement KN/11-04-2012 gevoegd, waarin onder meer is
vermeld:
“Inleiding
Op het concept
Huishoudelijk Reglement, KN/08-10-2011, heeft het bestuur reacties ontvangen
van [eiser], [derde], [derde] en [derde].
Het bestuur
heeft deze reacties besproken. Bij een merendeel van de naar voren gebrachte
onderwerpen kon het bestuur zich vinden en in een aantal niet.
Tijdens de
Algemene Vergadering, d.d. 16 november 2011, is bij de bespreking van genoemd
concept de opmerking geplaatst dat de tekst van het document juridisch niet
goed, en op sommige plaatsen onjuist, verwoord is. Het bestuur heeft de door
hen opgestelde tekst, waarin de ontvangen reacties zijn ingewerkt, op juridisch
merites laten controleren, waarbij uitgegaan is van de aangenomen aanpassingen
op het Huishoudelijk reglement 2002, d.d. 11december 2002, en de aanpassingen
daarop volgens notitie d.d. 14 juli 2007 en de Statuten vastgesteld op 13 juli
2010.
(…)
Algemeen
(…)
Teksten van
meer praktische dan regelgevende aard zijn naar de Huisregels verwezen.”
2.10.
De leden
[derde] en [derde] hebben bij brief van 24 april 2012 opmerkingen ingediend ter
behandeling door de algemene ledenvergadering bij het agendapunt voorstel
herziening Huishoudelijk Reglement.
2.11.
De Algemene
Vergadering van 25 april 2012 heeft blijkens haar verslag het Huishoudelijk
Reglement aangenomen met 58 stemmen voor, 2 stemmen tegen en 1 onthouding.
Het verslag bevat verder onder meer de volgende passages:
“03.
Vaststelling agenda
[eiser] maakt
bezwaar tegen het feit dat het bestuur besloten heeft het agendapunt 08 van AV
132 ‒ Klacht van [eiser] over geluidhinder ‒ niet op de agenda van deze AV 133
te zetten. Het bestuur beschouwt deze zaak als afgehandeld omdat het reeds
geruime tijd geen correspondentie van [eiser] of van hun advocaat meer heeft
ontvangen over deze zaak.
[eiser] wijst
erop dat de kwestie in de AV 132 aan de orde is geweest, dus nadat de laatste
brief van de advocaat was beantwoord. Spreker is daarom van mening dat deze
zaak nu aan de orde moet komen en hij eist een stemming wanneer het bestuur dit
zou weigeren.
De voorzitter
stelt dat in die vergadering is afgesproken dat we de regeling voor de
afhandeling van het herziene HR zouden afwachten. Wanneer het herziene HR in
deze vergadering wordt aangenomen kan er een klachtencommissie worden ingesteld
voor de behandeling van de klacht. ACTIEPUNT
Wanneer het
herziene HR zou worden afgestemd moet er een andere oplossing worden gezocht.
De klacht wordt
niet aan de agenda van de AV 133 toegevoegd; [eiser] eist hierover geen
stemming.
(…)
08 Herziening Huishoudelijk
Reglement (HR)
(…)
[gedaagde sub
2] leidt het onderwerp Herziening van het Huishoudelijk Reglement in met een
korte uiteenzetting hoe het huidige voorstel tot stand is gekomen. In eerste
instantie werd het bestaande HR aangepast op grond van de ervaringen, die in
het dagelijkse gebruik waren opgedaan. Bij de reacties, die daarop kwamen in de
vorige ledenvergadering (AV 132), was ook een commentaar over de juridische
juistheid van de teksten. Het bestuur heeft gemeend daaraan grote aandacht te
mogen besteden. Het huidige voorstel is op de juridische aspecten nauwkeurig
bekeken en is nu gebaseerd op de wet en op de statuten. De wet geeft aan wat de
Vereniging mag en kan, de statuten geven aan hoe wij met elkaar omgaan. Belangrijkste
punt in het voorstel is de vraag: “Wie is de baas van de Vereniging?” De wet
zegt: “Dat is de algemene ledenvergadering” maar de wet zegt ook: “Het bestuur
moet besturen”. Op basis van de laatstgenoemde uitspraak wordt in art. 2 van
het HR gesteld: “Een door het bestuur genomen algemene maatregel is geldig tot
de volgende AV” en wordt in art. 23, lid 6 gezegd dat het verslag van de AV
door het bestuur wordt vastgesteld; de ledenvergadering kan het daarna goed- of
afkeuren.
In de
Toelichting is aangegeven welke commentaren zijn overgenomen en welke niet en
op basis van welke argumenten. Daaraan moeten nog de commentaren worden
toegevoegd, die vanmorgen tijdens het spreekuur van het bestuur zijn ingediend,
waaronder de commentaren in het ingekomen stuk van de dames [derde] en [derde].
Die commentaren betreffen drie punten:
1. In art. 12, lid
2 van het HR wordt de mogelijkheid geopend de garages aan ‘derden’ te verhuren.
Volgens de
commentatoren mogen garages uitsluitend aan bewoners worden verhuurd. Antwoord
van het bestuur: “De statuten laten verhuur aan derden toe; het HR mag dan geen
beperking vormen op de statuten. Wil je toch alleen verhuur aan bewoners
toestaan, dan zul je de statuten moeten wijzigen”.
2. Art. 20 : (…)
3. Art. 23: Dit
commentaar is al eerder besproken; het bestuur handhaaft zijn mening dat het
verslag van de AV in de bestuursvergadering wordt vastgesteld, omdat het
bestuur anders tot de
eerstvolgende
ledenvergadering de in de AV genomen besluiten niet kan uitvoeren.
De
uiteindelijke beslissing wordt door de ledenvergadering genomen.
[eiser] vindt
dat [gedaagde sub 2] een lang, algemeen verhaal afsteekt, terwijl volgens hem
het voorstel Herziening HR puntsgewijs, artikel voor artikel, besproken moet
worden. [gedaagde sub 2] antwoordt dat dit niet de bedoeling is van het
bestuur, maar als de vergadering vindt dat een puntsgewijze behandeling vereist
is zal dat gebeuren. Daarover kan met een stemming de mening van de vergadering
worden gevraagd.
[eiser] stelt
meteen maar een onderwerp aan de orde:
‘De verhuur van
garages aan derden (commentaar 1. op blz. 5 van dit verslag)’. Er ontstaat een nogal
verwarde discussie over dit punt en het duurt enige lijd voordat [gedaagde sub
2] iedereen er van overtuigd heeft dat je dit artikel in het HR alleen kunt
wijzigen als je eerst de statuten hebt aangepast.
Bij de stemming
met handopsteken blijken 4 personen (met maximaal 6 stemmen) voorstander van
het aanpassen van de statuten. Dit voorstel is dus verworpen.
Bij de stemming
met handopsteken over de vraag of het HR artikel voor artikel besproken moet
worden blijkt dat alleen de heer en mevrouw [eiser] (2 stemmen) daarvan
voorstander zijn. Dit voorstel is ook verworpen.
[eiser] blijft
protesten uiten, maar [gedaagde sub 2] wijst hem er op dat hij over dit
onderwerp verder geen opmerkingen mag maken. [eiser] heeft een voorstel gedaan
en om een stemming gevraagd, zijn voorstel is verworpen en dan is de zaak
gesloten. [eiser] krijgt van [gedaagde sub 2] nog wel de gelegenheid om
commentaren op het HR naar voren te brengen, maar het is jammer dat hij dat
niet eerder heeft gedaan, dan had [gedaagde sub 2] zich daarop kunnen
voorbereiden. [eiser] heeft nog het volgende commentaar:
– Art. 1, punt
j. : [eiser] zou liever zien dat in de definitie van een klacht de laatste
woorden “… door een andere bewoner.” worden geschrapt. Zoals het er
nu staat kan [eiser] geen
klacht indienen
wanneer het bestuur inbreuk maakt op zijn woonrecht . [gedaagde sub 2]
antwoordt dat bestuursleden ook bewoners zijn. Bovendien heeft [eiser] de
mogelijkheid een motie van wantrouwen tegen het bestuur in te dienen,
“zoals u (zegt [gedaagde sub 2]) ook in de vorige AV 132 hebt
gedaan”. Dit artikel wordt niet gewijzigd.
– Art. 13, lid
2: Onderhoud van het slot van de voordeur hoort volgens [eiser] niet tot de
taak van de Vereniging. [gedaagde sub 2] vindt van wel; discussie gesloten.
– Art. 16, lid
5 (Melden van afwezigheid van meer dan een week):
Waarom moet
deze bepaling nu opgenomen worden, terwijl in al die 55 jaren dat de flat er
staat nooit de noodzaak er van is ingezien? [gedaagde sub 2] antwoordt dat in
de laatste tijd is gebleken dat er mensen gezocht werden waarvan men niet wist
waar men ze kon vinden. Als de bewoner aangeeft op welk telefoonnummer of
e-mailadres hij/zij bereikbaar is, voldoet dat ook aan de regel.
– Art. 18, lid
2b: [eiser] is het niet eens met de verplichting tot het afgeven van een
reservesleutel aan de huismeester; hij is immers altijd bereikbaar en kan
binnen 8 uur in de flat zijn.
Bovendien vindt
hij het niet juist om twee totaal verschillende situaties, Calamiteiten en
Onderhoud, in één artikel te regelen.
[gedaagde sub
2] antwoordt dat deze bepaling zo in de statuten staat, waarvoor [eiser]
getekend heeft. Bovendien: We wonen hier in een flat met oudere bewoners, waar
het erg nuttig is snel te kunnen ingrijpen als er iets met hen gebeurt.
[derde] zegt
dat ze het, op grond van haar eigen ervaringen, heel erg op prijs stelt dat
deze bepaling in het HR staat; ze zou het heel vervelend vinden als deze
bepaling zou worden geschrapt en wil daarom dat dit punt in stemming wordt
gebracht. Bij de stemming met handopsteken blijkt dat een ruime meerderheid
vóór handhaven van deze bepaling is.
[gedaagde sub
2] wijst [eiser] er voor de goede orde op dat hij, wanneer hij van mening is
dat hij op enig punt in rechte wordt gekort, altijd naar de rechter kan
stappen.
[eiser] zegt
dat hij wel bereid is een duplicaatsleutel in een verzegelde enveloppe in te
leveren bij de huismeester.
– Art. 19, lid
2, le alinea: [eiser] merkt op dat er in 1955, toen de flat werd gebouwd, nog
geen bouwbesluit bestond en ook geen bouwvoorschriften. In de bouwvergunning
stonden geen
eisen voor
geluidsisolatie.
[gedaagde sub
2] verwijst naar de tweede alinea, want die is veel relevanter. [eiser] stelt
dat deze bepaling betekent dat je zwevende vloeren moet aanleggen en zegt dat
de huidige eisen voor de geluiddemping van vloeren zo hoog zijn dat je dat
nooit voor elkaar krijgt in dit gebouw.
[gedaagde sub
2] stelt voor om de woorden “Vloeren of …..” uit de aanhef van deze
alinea te schrappen en alleen eisen voor de geluidisolatie van de
vloerbedekking te formuleren. [eiser] zegt dat er aan vloerbedekking geen eisen
voor de geluiddemping worden gesteld, tenzij dat je die eisen zelf formuleert
(bijvoorbeeld hoogpolig tapijt van een bepaald minimum gewicht per vierkante
meter en een ondertapijt van een bepaalde kwaliteit eisen of een minimum eis
stellen aan de geluiddemping). Voor de rest kom je uit op criteria van
redelijkheid en billijkheid.
[gedaagde sub
2] stelt voordat we in de tijd tot de volgende AV eisen voor de vloerbedekking
formuleren. [derde] stelt voor dat [eiser] die eisen opstelt, maar hij voegt er
aan toe dat tot nu toe niemand van ons problemen heeft gehad met vloeren, met
uitzondering van [eiser].
[eiser] is van
mening dat de hele eerste alinea van art.19, lid 2 geschrapt moet worden, maar
[gedaagde sub 2] stelt voor om de eerste en tweede alinea van art. 19, lid 2
nader te bekijken en daarop terug te komen in de volgende AV. Aldus wordt
besloten.
Art. 27, lid 3:
[eiser] heeft twijfels over de objectiviteit van de klachtencommissie in geval
van een klacht tegen het bestuur of een bestuurslid. [gedaagde sub 2] is
daarover heel duidelijk: “Als u een klacht hebt over het bestuur brengt u
dat in op de AV. Bij klachten tussen bewoners onderling is het niet relevant of
één van die bewoners bestuurslid is. Als u twijfels hebt over de objectiviteit
van de klachtencommissie kunt u altijd nog naar de rechter stappen”.
Het voorstel
Herziening Huishoudelijk Reglement wordt in stemming gegeven, met de volgende
correcties:
(…)
Uitslag van de
stemming:
58 stemmen voor, 2 stemmen tegen, 1 stem
onthouding.
Daarmee is het
voorstel Herziening Huishoudelijk Reglement aangenomen, met de aangegeven
correcties .BESLUIT.
09 Rondvraag
(…)
– [eiser]
vraagt naar de instelling van de Klachtencommissie. Het bestuur komt daarop
terug na de eerstvolgende bestuursvergadering.
(…)
– [derde] stelt
dat [eiser], in een brief van 2 september 2011 aan alle leden, het bestuur
heeft beschuldigd van ‘leugenachtige beweringen’ en gezegd heeft dat het
bestuur ‘mogelijk de wet heeft overtreden’. Spreker wil graag van [eiser] horen
wat die leugenachtige beweringen waren en op welke punten het bestuur de wet heeft
overtreden, omdat hij niet later aansprakelijk wil worden gesteld voor zaken,
die hij als bestuurslid toen fout zou hebben gedaan. [gedaagde sub 2] zegt dat
deze punten t.z.t. aan een klachtencommissie zullen worden voorgelegd. Actiepunt”
2.12.
Op de agenda
voor de op 14 november 2012 te houden 134e Algemene Vergadering staat de
behandeling van de actiepunten van het bestuur uit de vorige vergadering. In de
toelichting bij de agenda is onder meer vermeld:
“2. Behandeling van
vragen van [derde] m.b.t. rondzendbrief
van [eiser]:
Het bestuur
trekt het voorstel in om deze vragen aan een klachtencommissie voor te leggen.
In plaats
daarvan vraagt het bestuur nu aan de vergadering of de leden en aangeslotenen
van mening zijn dat het bestuur zich schuldig heeft gemaakt aan het doen van
‘leugenachtige beweringen’ of dat het bestuur ‘de wet heeft overtreden’.”
2.13.
De regelingen
2.13.1.
De Statuten van
De Paasberg bevatten onder meer de volgende bepalingen, hieronder aangehaald
voor zover in dit geding van belang.
Artikel 6
4. Het
aanvaarden van het lidmaatschap van de vereniging houdt mede in dat de bewoners
toestemming verlenen aan de leden van het bestuur en aan de personen, die
daartoe van het bestuur uitdrukkelijk toestemming hebben verkregen, tot het
betreden van de bij hen in gebruik zijnde wooneenheid.
(…)
6. Het is aan
de leden verboden overige bewoners ernstige overlast aan te doen.
Artikel 7
1. Het is aan
de leden niet toegestaan de hun toekomende wooneenheid, met uitzondering van de
garage, geheel of gedeeltelijk aan een derde te verhuren of anderszins in
gebruik af te staan, tenzij het bestuur hiertoe op grond van bijzondere
omstandigheden schriftelijke toestemming heeft gegeven, in welk geval de derde
evenzeer aan de voor het betrokken lid geldende niet-geldelijke verplichtingen
moet voldoen.
Artikel 19
4. De leden en
aangeslotenen worden tenminste tien dagen vóór het houden van de algemene vergadering,
de dag van oproeping en die van de vergadering niet meegerekend, hiervan
schriftelijk in kennis gesteld op straffe van nietigheid van de in de algemene
vergadering genomen besluiten. In deze schriftelijke kennisgeving dient een
opsomming van de agendapunten voor te komen.
Op een
uiterlijk zes dagen vóór de algemene vergadering gedaan schriftelijk verzoek
van tenminste één/tiende van het aantal stemgerechtigde leden en aangeslotenen
is het bestuur verplicht een door de verzoekers opgegeven onderwerp of voorstel
aan de agenda toe te voegen en hiervan terstond schriftelijk aan alle
stemgerechtigde leden kennis te geven.
(…)
5. Geldige
besluiten kunnen slechts dan door de algemene vergadering worden genomen,
wanneer tenminste de helft van het aantal stemgerechtigde leden van de
vereniging ter vergadering aanwezig of vertegenwoordigd is.
Artikel 20
1. Het bestuur
van de vereniging bestaat uit tenminste drie personen, te kiezen door de leden
en aangeslotenen, al dan niet uit hun midden, met dien verstande dat tenminste
twee van hen leden van de vereniging moeten zijn. (…)
2. Bij
vacatures in het bestuur zal het bestuur voor iedere te vervullen vacature een
kandidaat stellen ter benoeming door de algemene vergadering, (…).
3. Elk jaar
treedt tenminste één bestuurslid af volgens een in het huishoudelijk reglement
vastgesteld rooster. De aftredenden zijn terstond herkiesbaar.
(…)
6. Het bestuur
heeft de toestemming van de algemene vergadering nodig:
(…)
e. voor het
opmaken van reglementen.
Artikel 22:
De algemene
vergadering stelt een huishoudelijk reglement vast. Dit reglement mag niet in
strijd zijn met deze statuten en de wet, ook waar deze regelend recht bevat.
Artikel 25:
In alle
gevallen, waarin door deze statuten niet wordt voorzien, en in alle gevallen,
waarin verschil van mening over de uitleg van de artikelen van deze statuten
mocht ontstaan, beslist de algemene vergadering.
2.13.2.
Het
Huishoudelijk Reglement van 25 april 2012 bevat onder meer de volgende
bepalingen, hieronder aangehaald voor zover in dit geding van belang.
Artikel 2 –
Algemene regelingen
Wanneer het
bestuur een algemene regeling van niet tijdelijke aard treft, die in de
statuten of dit reglement niet uitdrukkelijk aan het bestuur is opgedragen of
toegestaan, vervalt zij tenzij de regeling in de eerstkomende ledenvergadering
in dit reglement of in een eigen reglement, dan wel in de huisregels wordt
opgenomen.
Artikel 3 –
Huisregels
1. Er zijn
huisregels die onder verantwoordelijkheid van het bestuur worden opgesteld. Zij
mogen niet in strijd zijn met de statuten of dit reglement.
Artikel 12 –
Parkeerplaatsen, Garages en Bergruimten
1.
Parkeerplaatsen
Voor de
bewoners is per wooneenheid één parkeerplaats beschikbaar, in een garage, dan
wel op het voorplein.
Bezoekers
moeten hun voertuig parkeren op de openbare weg.
2. Overdracht
en verhuur van garages
Een lid mag de
garage, waarop het gebruiksrecht heeft, overeenkomstig artikel 7 lid 1 van de
statuten, zonder toestemming van het bestuur verhuren of in gebruik geven aan
een derde.
(…)
5. Aantal
Een wooneenheid
omvat niet meer dan één garage, tenzij anders schriftelijk is overeengekomen.
Artikel 13
2. Het
onderhoud van (…) de sloten van de voordeur geschiedt, (…) door en voor
rekening van de Vereniging.
(…)
3. Het
onderhoud van al hetgeen zich buiten de flats bevindt, waarbij de drempel van
de toegangsdeur als begrenzing geldt, komt voor rekening van de Vereniging met
in achtneming van het volgende.
(…)
c.
Zonneschermen: Aanschaf, inspectie, onderhoud, vervanging en verzekering zijn
voor rekening van de Vereniging. Dit geldt ook voor de elektrische bediening.
Artikel 16
(…)
3. Specifieke
verboden
In het belang
van de veiligheid kan het bestuur aan bepaalde met name te noemen personen het
gebruik van met name te noemen apparaten of categorieën van apparaten
verbieden. Het bestuur ziet op de naleving toe en heeft daartoe toegang tot de
wooneenheid van betrokkene.
(…)
5. Afwezigheid
Bewoners dienen
afwezigheid van langer dan één week te melden bij de huismeester, onder
vermelding van de vermoedelijke duur van hun afwezigheid.
6. Naleving en
toezicht
Het bestuur,
dan wel door het bestuur aan te stellen personen, houdt toezicht op de naleving
van de veiligheidsvoorschriften. Het bestuur heeft voor het toezicht op de
naleving van de veiligheidsvoorschriften toegang tot de wooneenheden, conform
het gestelde in art. 6 lid 4 van de statuten en art. 18 lid 2 van dit
Huishoudelijk Reglement.
Artikel 18 –
Toegang tot de wooneenheden
(…)
2. Hulp bij een
calamiteit en onderhoudswerkzaamheden
a. Om bij een
calamiteit binnen de wooneenheid hulp te kunnen bieden, dan wel ten behoeve van
onderhoudswerkzaamheden en reparaties in opdracht van de Vereniging, moet de
wooneenheid toegankelijk zijn.
b. De bewoners
zijn daartoe verplicht een reservesleutel van de voordeur aan de huismeester te
verstrekken. Deze sleutels worden bewaard in een sleutelkast, waartoe alleen de
huismeester, één lid van het bestuur en één lid van de CVT toegang hebben.
c. Indien
noodzakelijk wijst het bestuur twee personen aan om de wooneenheid binnen te
gaan. Bij vertrek uit de wooneenheid laten zij een bericht achter waarin
vermeld staat wie binnen is geweest en waarom.
d. Voor het
uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden en reparaties mag een monteur de
wooneenheid alleen betreden onder begeleiding van tenminste één door het
bestuur geautoriseerde persoon.
e. De
toegangsdeuren van de flats mogen niet door kettingen, schuiven of op andere
wijze van binnenuit worden vergrendeld of gebarricadeerd.
Artikel 23 –
Bestuur
(…)
2.
Samenstelling
Het bestuur
bestaat bij voorkeur uit een oneven aantal, maar uit ten minste 3 en ten
hoogste uit 7 personen.
3. Vacatures
Indien door het
ontstaan van een vacature het aantal bestuursleden minder bedraagt dan 3, dan
zijn de overblijvende bestuursleden volledig bevoegd de bestuurstaken te
blijven uitoefenen tot het moment dat het weer het voorgeschreven minimum
aantal leden telt.
Indien het
bestuur besluit in een ontstane vacature te voorzien, dan zal het zo spoedig
mogelijk daartoe een Algemene Vergadering uitschrijven. Artikel 20, lid 2 van
de Statuten is van toepassing.
(…)
6. Secretaris
(…)
De notulen van
een Algemene Vergadering moeten binnen zes weken na deze vergadering, nadat zij
in de eerstvolgende bestuursvergadering zijn vastgesteld, aan de leden en
aangeslotenen worden toegezonden.
Artikel 27 –
Behandeling van klachten
1. Wijze van
indienen
Klachten moeten
schriftelijk bij het bestuur worden ingediend.
2. Wijze van
behandelen
Klachten worden
behandeld door een Klachtencommissie. Het oordeel van de commissie is bindend
en niet voor beroep vatbaar.
3. Klachtencommissie
Na ontvangst
van een klacht benoemt het bestuur in zijn eerstvolgende vergadering een
voorzitter van de commissie die de klacht gaat behandelen. Het bestuur nodigt
klager en beklaagde uit ieder binnen een te stellen termijn één lid van de
commissie te benoemen. Indien aan de uitnodiging geen gehoor wordt gegeven,
benoemt het bestuur zoveel leden dat de commissie uit drie personen gaat
bestaan.
4. Procedure
bij de Klachtencommissie
a. De commissie
stelt beklaagde in de gelegenheid schriftelijk op de klacht te reageren en
geeft vervolgens klager en beklaagde de mogelijkheid van repliek,
respectievelijk dupliek.
b. Als klager
of beklaagde daarom vraagt dan zal de commissie een hoorzitting houden, waarin
beiden hun visie mondeling kunnen toelichten. Ook indien één van beiden eerder
te kennen heeft gegeven niet op een hoorzitting te zullen verschijnen, zal hij
desondanks schriftelijk worden uitgenodigd. De commissie kan aan het niet
verschijnen de conclusies verbinden die zij redelijk acht.
c. Indien de
commissie dat nodig vindt, kan zij advies van deskundigen inwinnen en/of
onderzoek door deskundigen laten verrichten. Klager en beklaagde worden één
keer schriftelijk in de gelegenheid gesteld op de bevindingen en/of meningen
van de deskundige(n) hun visie te geven.
5. Verdere gang
van zaken
Het bestuur
neemt op basis van de conclusies van de commissie de maatregelen die het met
toepassing van de statuten, dit reglement en andere binnen de Vereniging
geldende regels nodig acht.
Artikel 30
Slotbepaling
(…)
Dit
Huishoudelijk Reglement treedt in werking op 25 april 2012 en vervangt daarmee
vanaf deze datum het huishoudelijk reglement, vastgesteld op 11 december 2002
en alle daarin sindsdien aangebrachte wijzigingen.
2.13.3.
De Paasberg
hanteert Huisregels. Ten tijde van de toetreding van [eiser] als lid golden de
Huisregels van januari 2003. In oktober 2012 heeft het bestuur de Huisregels
geactualiseerd en in de brievenbussen van de leden gedaan. De nieuwe Huisregels
dateren van 3 oktober 2012.
2.14.
De gehorigheid van het gebouw
2.14.1.
[eiser] heeft
zich bij brief van 11 november 2010 tot De Paasberg gewend met gegevens over de
kosten van het aanbrengen van een akoestisch plafond.
2.14.2.
De Paasberg
schrijft op 3 december 2010 aan [eiser] onder meer:
“Naar
aanleiding van een onderhoud van u met onze commissie Veiligheid en Techniek,
willen wij als bestuur van onze Vereniging u er op wijzen dat het aanbrengen
van een “zwevend” plafond in het appartement Overzicht 62 mogelijk enige
geluidshinder tegen kan gaan.
Wij moeten u er
echter op wijzen dat onze Vereniging op geen enkele wijze aansprakelijk kan
worden gesteld wanneer de resultaten tegenvallen.
Gehorigheid is
nu eenmaal inherent aan een flatgebouw uit de vijftiger jaren.”
2.14.3.
[eiser]
verzoekt bij brief van 10 maart 2011 aan het bestuur van De Paasberg om vóór 17
maart 2011 een bespreking te beleggen in verband met geluidsoverlast van de
boven zijn appartement gelegen woning, vooral doordat [gedaagde sub 3] daar
vaak aanwezig is en [eiser] haar – zo luidt de brief – onophoudelijk heen en
weer hoort lopen en stommelen.
2.14.4.
De Paasberg
maakt in haar antwoord bij brief van 21 maart 2011 geen melding van een
voorgenomen bespreking. Zij wijst de klacht van [eiser] af en beschuldigt hem
op zijn beurt van het veroorzaken van overlast bij de bovenwoning.
2.14.5.
Op 11 mei 2011
heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en het bestuur van De Paasberg.
Dit gesprek heeft niet tot een minnelijke oplossing van het geschil geleid.
2.14.6.
De brief van 10
juni 2011 van de toenmalige raadsman van [eiser] aan De Paasberg bevat onder
meer ook de volgende passages:
“Nadat cliënte
het appartement hadden betrokken constateerden zij al vrij snel en dit tot hun
grote verbazing en ergernis, voetstappen en bonkgeluiden, afkomstig van het
appartement van de bovenbuurman ([derde]). Na enig onderzoek bleek cliënten dat
deze buurman meer dan geregeld bezoek ontvangt van mevrouw [gedaagde sub 3],
formeel bewoonster van [huisnummer], die de voetstapgeluiden veroorzaakt. Deze
geluiden zijn dusdanig dat sprake is van hinderlijke geluidsoverlast
(contactgeluid).
Zoals een “goed
buur” betaamt hebben cliënten contact gezocht met [gedaagde sub 3] voor nader
overleg, met als doel om de ernstige geluidshinder te reduceren. Afgesproken
werd dat [gedaagde sub 3] haar loopgedrag zou aanpassen en dat zij contact zou
opnemen met cliënten om te horen of de wijziging van het loopgedrag enig effect
zou sorteren. Dit tweede gesprek vond plaats en cliënten deelden mede dat nog
steeds sprake was van ernstige geluidshinder. [gedaagde sub 3] deelde mede hier
verder dan niets meer aan te kunnen doen.
Naar aanleiding
van die mededeling heeft cliënt [gedaagde sub 3] aangeschreven en haar verzocht
om passend schoeisel te dragen, dit om de overlast te beperken en werd uw
bestuurslid, [derde], gevraagd om (informeel) te bemiddelen. Dit leidde ertoe
dat cliënten meerder paren , sloffen hebben besteld voor [gedaagde sub 3] met
de bedoeling dat zij één paar zou, kopen en dragen als zij de bovenbuurman
bezoekt. Aldus werd overeengekomen. [derde] was aanwezig bij deze afspraak
tussen cliënten en [gedaagde sub 3]. Cliënten waren hierover zeer verheugd en
gaven daar blijk van door, zo mocht ik begrijpen, een bos bloemen te kopen voor
[gedaagde sub 3] en [derde].
Cliënten
constateerden echter al snel dat [gedaagde sub 3] de sloffen niet droeg en
cliënten mochten van [derde] vernemen dat zij hiertoe ook niet bereid was. De
overlast duurt derhalve nog steeds voort.
(…)
Namens cliënten
verzoek ik u vriendelijk – voor zover sommeer ik u hierbij — er zorg voor te
dragen dat de overlast die cliënten dagelijks ervaren en zoals hiervoor
omschreven, binnen 14 dagen na dagtekening van dit schrijven wordt beëindigd en
beëindigd blijft en derhalve dat door u als bestuur van de vereniging en
eigenaresse van het flatgebouw, wordt opgetreden tegen de leden, bezoekers, hoe
ook genaamd die bedoelde overlast veroorzaken. Mocht u tegen de geconstateerde
overlast niet (willen) optreden dan behouden cliënten zich alle rechten voor,
waaronder het uw vereniging zonder nadere aankondiging in rechte te betrekken.
Cliënten hebben
overigens van u tijdens het gesprek op 11 mei jl. mogen begrijpen dat u
twijfelt aan de overlast en degene die deze overlast veroorzaakt en zoals
hiervoor ook weergegeven. Bij cliënten, is deze twijfel op geen enkele wijze
aanwezig. Desalniettemin zijn cliënten zonder meer bereid medewerking te
verlenen aan een geluidsonderzoek, te verrichten op uw kosten.
2.14.7.
De Paasberg
constateert in haar antwoordbrief van 14 juli 2011, voor zover hier van belang:
“- dat zij uw
cliënten voor de aankoop van het appartement voldoende heeft geïnformeerd over
de bouwkundige status van het gebouw;
– dat uw
cliënten vrij in hun keuze waren bij de aanschaf van hun appartement en de
aanvraag van het lidmaatschap van de Vereniging;
– dat uw
cliënten een klacht zonder onderbouwing hebben ingediend;
– dat [gedaagde
sub 3] naar vermogen tegemoet gekomen is aan de wensen van uw cliënten;
– dat uw
cliënten de enige bewoners zijn, die heftig reageren op geluiden vanuit de
overige appartementen;
– dat uw
cliënten overlast veroorzaken;
– dat uw
cliënten zich buitensporig opstellen ten opzichte van [gedaagde sub 3].
– dat het
Bestuur niets kan veranderen aan de geluidhinder, die uw cliënten zeggen te
ondervinden.”
2.14.8.
De brief
vervolgt:
“Het Bestuur
gaat niet in op het verzoek van uw cliënten om een geluidonderzoek uit te
voeren. Dit houdt niet in dat het Bestuur daarmee erkent dat uw cliënten
overlast ondervinden.
Het
bovenstaande in overweging nemend komt het Bestuur tot de conclusie dat uw
cliënten zich niet weten aan te passen binnen de leefgemeenschap van “De
Paasberg”, terwijl redelijkerwijs niet van de Vereniging gevergd kan worden dat
de overige bewoners zich aanpassen aan door uw cliënten gestelde normen. Het
Bestuur doet een dringend beroep op uw cliënten zich aan te passen aan de
leefgemeenschap van “De Paasberg”.
Mocht in de
houding van uw cliënten geen verandering komen, dan zal het Bestuur genoodzaakt
zijn om het lidmaatschap van uw cliënten in heroverweging te nemen.”
2.14.9.
Na voortgezette
correspondentie tussen het bestuur en de raadsman van [eiser], die partijen
niet nader tot elkaar heeft gebracht, heeft “De Paasberg” op 2 september 2011
een Mededeling van het bestuur laten uitgaan, waarin onder meer de volgende
passages voorkomen:
“ Klachten van
[eiser]
”Eind januari
van dit jaar zijn [eiser] in onze serviceflat komen wonen. Al na een paar dagen
kwam er een niet onderbouwde klacht van hun kant op het gebied van
geluidhinder. Die klacht betrof één vorm van geluidhinder en één veroorzaker:
Het geluid van
het lopen van [gedaagde sub 3] in de flat van [derde], de bovenbuurman van
[eiser].
In eerste instantie
was de klacht gericht aan het adres van [gedaagde sub 3], maar al spoedig werd
het bestuur van onze Vereniging er bij betrokken. Het bestuur heeft nagegaan of
er sprake is van het niet naleven van de statuten en het huishoudelijk
reglement en heeft geconstateerd dat dit niet het geval is. Het bestuur heeft
zich vervolgens op het standpunt gesteld dat ze het betreurt dat [eiser],
volgens eigen zeggen, overlast ondervindt, maar dat ze niets kan veranderen aan
de situatie. [eiser] wil die stellingname van het bestuur niet aanvaarden en
eist dat het bestuur maatregelen neemt om de ‘overlast’ weg te nemen. Tot nu
toe heeft het bestuur geprobeerd om [eiser] van zijn standpunt te overtuigen en
heeft het over deze zaak geen mededelingen gedaan aan de bewoners. Nu echter
[eiser] een advocaat heeft ingeschakeld om hun klachten en eisen kracht bij te
zetten en de advocaat met gerechtelijke stappen dreigt achten wij het moment
gekomen om alle bewoners over deze kwestie te informeren. Het bestuur houdt er
rekening mee dat de Vereniging eveneens een advocaat moet inschakelen en dat
hiermee aanzienlijke kosten aan de Vereniging in rekening zullen worden
gebracht.
(…)
Tijdens de
Algemene Vergadering, op 13 april, vraagt [eiser] in de rondvraag om een
oordeel van de leden over de afhandeling door het bestuur van zijn klachten.
Wanneer hij aandringt op een stemming wordt hem vanuit de vergadering duidelijk
gemaakt dat dit niet de manier is om een dergelijke klacht aanhangig te maken.
Veel aanwezigen weten op dat moment overigens niet waar het eigenlijk over
gaat.
(…)
In zijn brief
van 27 mei maakt het bestuur aan [eiser] alsnog duidelijk hoe ze hun klachten
in een Algemene Vergadering aanhangig kunnen maken, namelijk door te vragen het
punt op de agenda van de volgende Algemene Vergadering aan de orde te stellen.
Een extra Algemene Vergaderingmoet door het bestuur worden georganiseerd wanneer
[eiser] daarvoor voldoende medestanders (10% van het maximale aantal van 78
stemmen) kunnen vinden.
Verder stelt
het bestuur dat [eiser] in de bespreking op 11 mei in de gelegenheid zijn
gesteld om nadere voorstellen te doen om tot een oplossing van hun klachten te
komen, maar die gelegenheid niet hebben benut.
(…)
De in deze
mededeling genoemde brieven berusten bij het bestuur. Wanneer u ze wilt inzien
verzoeken wij u dat via één van de bestuursleden te regelen.
2.15.
De behandeling van de klachten van [eiser]
2.15.1.
[gedaagde sub
4] schrijft op 9 juli 2012 namens De Paasberg aan [eiser] onder meer:
“Referte:
Verslag van de 133e Algemene vergadering, d.d. 25 april 2012
Onder
verwijzing naar punt 03 van het onder referte genoemde verslag delen wij u mede
dat het bestuur van de Vereniging twee personen bereid heeft gevonden om in een
Klachtencommissie zitting te nemen, waaronder één die bereid is het
voorzitterschap op zich te nemen.
Het bestuur
nodigt u uit om één lid van deze commissie te benoemen, en de benoeming aan het
bestuur schriftelijk uiterlijk op 31 juli 2012 mee te delen
Wij verzoeken u
uw klacht over geluidsoverlast schriftelijk te specificeren naar aard, plaats
en niveau en deze aan het bestuur te zenden.”
2.15.2.
[eiser]
antwoordt bij brief van 16 juli 2012, voor zover hier van belang:
“Overigens denk
ik dat de klacht inhoudelijk voldoende kan blijken uit alle correspondentie
welke tot nu toe tussen u en mij c.q. mijn advocaat is gevoerd. Ik ben best
bereid daar nog een toelichting c.q. samenvatting op te geven vooral omdat ik
uit uw huidige schrijven opmaak dat u mijn klacht slechts beperkt tot de hinder
welke door de bovenbuurvrouw wordt veroorzaakt. Het moge duidelijk zijn dat dit
slechts een onderdeel is van een bredere klacht waarbij met name de handelwijze
van het bestuur ter discussie gesteld zal worden. Dit blijkt ook uit genoemde correspondentie.
(…)
Ook hoor ik van
u graag welke bevoegdheden de commissie heeft en welke niet om het onderzoek
uit te voeren en hoe haar onafhankelijkheid van met name het bestuur
gewaarborgd is.”
2.15.3.
Bij brief van
25 juli 2012 verzoekt [gedaagde sub 2] namens De Paasberg aan [eiser] om zijn
bredere klacht betreffende de handelwijze van het bestuur schriftelijk nader te
specificeren naar aard en deze aan het bestuur te zenden.
2.15.4.
Bij brief van
dezelfde datum deelt [gedaagde sub 2] namens De Paasberg onder verwijzing naar
haar brief van 23 september 2011 aan [eiser] mee dat de klacht in zijn brief
van 10 maart 2011 is afgewezen, maar dat hij een beroep kan doen op
artikel 27 van het Huishoudelijk Reglement. De door een klachtencommissie te
behandelen klacht dient hij schriftelijk te specificeren naar aard, plaats en
niveau en te sturen aan het bestuur, waarna dit een voorzitter van een
klachtencommissie zal benoemen, die op opzet van de commisssie en de
afhandeling van de klacht in behandeling zal nemen.
2.15.5.
[eiser] voldoet
hieraan bij brief van 28 augustus 2012. Hij schrijft onder meer:
“Ik ben blij
dat er eindelijk een commissie benoemd wordt die deze zaak na anderhalf jaar
gaat onderzoeken. U geeft in uw brieven aan dat u onderscheid wenst te maken
tussen deze klacht en de klacht die wij hebben over de wijze waarop het bestuur
deze klacht behandeld heeft. Daar kan ik mee instemmen.
Het lijkt mij
ook wenselijk en redelijk dat eerst de klacht jegens [gedaagde sub 3] en de
bovenbuurman [derde] onderzocht wordt en dat, nadat de onderzoekscommissie haar
eindrapportage opgesteld heeft, de klacht tegen het bestuur ingediend en
behandeld wordt.
(…)
Wij vinden dat
gemaakte afspraken nagekomen moeten worden dat is redelijk en billijk, niet
alleen omdat dat zo afgesproken is maar ook omdat de regelgeving van onze
vereniging daarom vraagt.
Dat is feitelijk de enige stelling waarop de onderzoekscommissie wat mij
betreft een antwoord moet formuleren.
(Volgt
aanhaling van artikel 8 lid 1 BW, rechtbank.)
De opsomming
van feiten wordt goed verwoord in het schrijven van de door ons ingeschakelde
advocaat [derde] van 10 juni 2011. Deze gaat als bijlage C hierbij.
Ik verzoek de
commissie deze brief en bijlagen als uitgangspunt te nemen voor haar onderzoek
en alle daarin genoemde
beweringen op hun juistheid of onjuistheid te beoordelen en daarvan verslag te
doen.”
2.15.6.
[gedaagde sub
2] schrijft op 31 augustus 2012 namens De Paasberg aan [eiser] onder meer:
“Op mijn vraag
hoe nu omgegaan diende te worden met de klachten die u heeft, heeft u
geantwoord dat u deze door een klachtencommissie wilde laten beoordelen. Ik heb
toegezegd dat ik zou zorgdragen dat voor eind juli een klachtencommissie
geformeerd zou zijn.
Met de onder
referte (G) (brief van De Paasberg aan [eiser] van 9 juli 2012, rechtbank) heb
ik inhoud gegeven aan voornoemde toezegging ondanks het feit dat formeel nog
geen verzoek voor het instellen van een klachtencommissie van u ontvangen was.
Ik meende dat een versnelling van het proces in het belang van een herstel van
de goede relatie door u op prijs zou worden gesteld. In artikel 27.3 van het
Huishoudelijk Reglement staat hoe het bestuur in deze te handelen heeft.
In uw onder
referte (F) (brief van [eiser] aan De Paasberg van 16 juli 2012, rechtbank)
deelt u ons mede dat de klacht van de hinder van de bovenbuurvrouw onderdeel is
van een bredere klacht waarbij de handelwijze van het bestuur ter discussie
gesteld zal worden. Tevens stelt u voorwaarden aan het benoemen door u van een
lid van de klachtencommissie en vraagt u naar de bevoegdheden van de commissie.
Deze reactie is aanleiding geweest voor het bestuur om terug te gaan naar de
formele behandeling van klachten overeenkomstig het Huishoudelijk Reglement.
Het bestuur heeft u dit meegedeeld met onze onder referte (E) (brief van De
Paasberg aan [eiser] van 25 juli 2012, rechtbank).
Zoals
aangegeven in artikel 27 van het Huishoudelijk Reglement staat het de commissie
vrij te beslissen hoe ze met klachten wenst om te gaan. Het bestuur staat hier
buiten.
Ten tijde van
het indienen van uw klacht was [gedaagde sub 3] voorzitter van het bestuur. Zij
heeft toen aangegeven dat zij niet wenste deel te nemen aan de discussie over
uw klacht. Het bestuur heeft dat aanvaard en geen reden gevonden om [gedaagde
sub 3] te vragen uit het bestuur terug te treden gedurende de behandeling van
uw klacht.
(…)
In de onder
referte (E) genoemde brief wordt gerefereerd aan de brief, d.d. 10 maart 2011,
waarmee u uw klacht heeft ingediend bij het bestuur, en aan de brief van het
bestuur aan Advocatenkantoor Altena, d.d. 23 september 2011, waarmee het
bestuur uw klacht heeft afgewezen. Gedurende deze periode heeft u zich laten
vertegenwoordigen door Advocatenkantoor Altena. Als gevolg van de door het
advocatenkantoor gevoerde correspondentie heeft het bestuur gemeend de leden
van de vereniging over deze zaak in detail te moeten informeren. Immers, het
bestuur is verantwoording schuldig aan de Algemene Vergadering en bij een verdere
escalatie van uw zaak zouden kosten moeten worden gemaakt. ”

2.15.7. En op 5 oktober 2012 schrijft [gedaagde sub 4] namens De Paasberg aan
[eiser], voor zover hier van belang:
“Op 4 oktober
2012 heeft het bestuur in overeenstemming met artikel 27 van het Huishoudelijk
Reglement de door u en de door het bestuur benoemde leden van een
klachtencommissie de volgende opdracht gegeven:
“Aan de
commissie wordt verzocht een oordeel te geven over de ontvankelijkheid van de
klacht en, indien de klacht ontvankelijk is, een oordeel te geven op grond
waarvan de eis is ingesteld. In dit geval dient de commissie tevens een oordeel
te geven over de eis, waartoe [eiser] als eisende partij de andere partij,
[gedaagde sub 3], veroordeeld wil zien.”
De commissie
heeft deze opdracht aanvaard.”
2.15.8.
In het verslag
van de 134e Algemene Vergadering van 14 november 2012 is vermeld, voor zover
hier van belang:
Ingekomen stukken.
Er is een brief
binnengekomen van [eiser], met een aantal punten die ze graag in de AV
behandeld wilden zien. Omdat deze brief niet volgens de statutaire regels voor
het toevoegen van agendapunten is ingediend zal de brief niet in deze
vergadering aan de orde worden gesteld, maar door het bestuur worden
beantwoord.
(…)
Verslag AV 133 van 25 april
2012.
(…)
4a. Actiepunten Bestuur uit het verslag van AV 133.
1. Behandeling
klacht van [eiser] over geluidshinder
De voorzitter
meldt dat deze klacht in behandeling is bij een klachtencommissie. Het bestuur
heeft er voor gekozen het werk van de Klachtencommissie (KC) buiten de leden en
aangeslotenen van de vereniging te houden, omdat het een zeer specifiek
onderwerp betreft en omdat het bestuur van mening is dat een KC invloed kan
hebben op het totale gebeuren binnen de vereniging en mogelijk emotionele
reacties kan oproepen, die voor het functionneren van de vereniging niet
bevorderlijk zijn. Het bestuur heeft een voorzitter en een commissielid van
buiten benoemd en ook de klager heeft een commissielid aangewezen. De
commentaren, die [eiser] heeft ingebracht op het HR, worden aangehouden tot de
KC zijn verslag klaar heeft, omdat in dat verslag mogelijk nog punten naar voren
komen die van invloed kunnen zijn op het HR.
[derde] vraagt
of de vereniging iets moet betalen voor het werk van de KC. De voorzitter
antwoordt dat de verliezer betaalt, als er iets te betalen valt.
[derde] vraagt
wie er in de KC zitten, de voorzitter antwoordt: “Mensen, die goed op de
hoogte zijn van het onderwerp: een [derde], die uit de bouw komt en een
[derde], die bij de gemeente Renkum heeft gewerkt. Op een vraag van [derde]
antwoordt de voorzitter dat hij goede hoop heeft dat de commissie belangeloos
werkt. Echter, wanneer er door de klager nadere onderzoeken worden geëist
kunnen de kosten makkelijk oplopen tot een paar duizend Euro en die moeten dan
worden betaald door de partij, die in het ongelijk is gesteld.
2. Behandeling
vragen van [derde]:
Deze vragen
betreffen een brief van [eiser] van 2 september 2011 aan de bewoners, waarin
hij het bestuur beschuldigt van “leugenachtige beweringen” en
“mogelijke overtreding van de wet”. [derde] heeft in de vorige AV aan
[eiser] gevraagd wat die leugenachtige beweringen waren en op welke punten het
bestuur de wet heeft overtreden (zie verslag AV 133, blz. 8, onderaan).
De voorzitter
stelt dat het bestuur die vragen aan een klachtencommissie wilde voorleggen.
Het bestuur is daarop teruggekomen omdat het bestuur een entiteit is, die door
de leden en aangeslotenen gekozen is en daarom geen onderwerp van een klacht
kan zijn. Wanneer de leden van mening zijn dat het bestuur of een bestuurslid
niet goed functionneert hebben ze het recht om daar direct afstand van te
nemen. [derde] stelt dat hij in de AV133 geen klacht heeft ingediend, maar aan
[eiser] heeft gevraagd zijn beschuldigingen hard te maken. Is daar een antwoord
op gekomen? Nee. [derde] stelt dat het dan geen zin heeft om aan de
ledenvergadering een oordeel over deze zaak te vragen. Na enige discussie wordt
besloten dat het bestuur een brief naar [eiser] zal sturen, waarin hem gevraagd
wordt zijn beweringen te onderbouwen. (…)Actiepunt.
3. Formuleren van
eisen aan vloerbedekking
Voor dit punt
wil het bestuur, net als bij actiepunt 1, het rapport van de klachtencommissie
voor actiepunt 1 afwachten. Actiepunt.
[derde] vraagt
of er een termijn is gesteld waarbinnen de klachtencommissie met haar
bevindingen moet komen. Die termijn is niet gesteld. Spreker concludeert dat
deze zaak dan wel eens lang kan gaan duren. De voorzitter zegt dat we nog
ervaring moeten opdoen met het fenomeen ‘Klachtencommissie’. We hebben het nu
aan de commissie overgelaten om haar werkwijze te bepalen. Hij (de voorzitter)
heeft geprobeerd de zaak te bespoedigen maar kreeg toen van de klager te horen
dat hij onvoldoende tijd kreeg om zijn zaak voor te bereiden. Wanneer partijen
geen informatie verschaffen of dat veel te traag doen is het aan de commissie
om maatregelen te nemen. Voor het bestuur kan dat een reden zijn om een
aanpassing van de klachtenprocedure voor te stellen aan de AV.
2.15.9. Een
klachtencommissie, bestaande uit [derde] voorzitter, en [derde] en [derde],
leden, heeft blijkens een door genoemde [derde] ondertekende notitie de
volgende stukken bestudeerd:
“A) De klacht
van [eiser].
B) NSG
indicaties en NEN 1070 en NEN 5077 tijdens de ingebruikneming van de flat van
[derde].
C) De gegevens
van de vloerbedekking van de flat van [derde]
D) De geluid
hinder gegevens als opgegeven door [eiser]
E) Het
huishoudelijk Reglement 2002 en 2012
2.15.10. Een
brief van de klachtencommissie aan [eiser], [gedaagde sub 3] en De Paasberg van
19 februari 2013 is ondertekend door de voorzitter en het lid [derde]. Deze
brief luidt, voor zover hier van belang:
“Onderwerp:
Klacht geluidshinder
van [eiser]
Onder
verwijzing naar het verzoek van het bestuur d.d. 04/10/2012 om de bovengenoemde
klacht als genoemd in de brief van [eiser] d.d. 28/08/2012 te behandelen geven
wij hierbij onze conclusie.
De klachten
commissie heeft de procedure volgens art. 27 “Behandelingen van klachten” van
het huishoudelijk reglement 2012 uitgevoerd.
De aanvullende
vragen van de commissie aan het bestuur, [eiser] en [gedaagde sub 3] zijn
beantwoord.
Ondanks de
uitgebreide informatie van [eiser] t.a.v. verschillende onderwerpen waren de
gegevens voor de klacht “geluidshinder” niet zodanig beantwoord dat hij voor
behandeling vatbaar is.
Op grond van
het bovenstaande moeten wij de klacht ongegrond verklaren.”
2.15.11. Het
lid [derde] schrijft op 8 maart 2013 aan De Paasberg, [gedaagde sub 3] en
[eiser]:
“Het briefje
van de heren [derde] en [derde] gedateerd 19 februari 2013 aan bestuur,
beklaagde en klager heb ik niet mede ondertekend, omdat het ‒ ondanks mijn
herhaald aandringen en mijn tussenrapport van 22-12-2012 ‒ geen antwoord geeft
op de vragen van het bestuur noch op de eis van klager.
Bovendien
beroepen ondertekenaars zich m.i. onterecht op onvoldoende gegevens. Als men
over onvoldoende gegevens beschikt om een klacht te behandelen ‒ ook al was de
eis nakoming van gemaakte afspraken ‒ ligt een gesprek met klager voor de hand,
het reglement voorziet hierin en klager heeft om een gesprek gevraagd. De
voorzitter heeft echter pertinent geweigerd klager voor een gesprek met de
Commissie uit te nodigen, waarmee de grondslag van de conclusie van beide heren
wegvalt.
Hierbij bied ik
alle betrokkenen mijn eindrapport van 20 februari 2013 aan. Mijn
mede-commissieleden hebben dit na lezing, ieder om een andere reden, afgewezen
en alsnog hun op 19 februari gedateerde brief verzonden, waarvan ik jl
maandag, 4 maart, een copie heb ontvangen.”
2.15.12. De
Paasberg zendt op 19 maart 2013 aan [eiser] een kopie van haar brief van
18 maart 2013 aan de klachtencommissie; De Paasberg deelt mee dat zij
aanneemt dat de inhoud van die brief (zie hierna) voor zich spreekt. De
Paasberg dankt de commissie voor haar bereidheid de klacht van [eiser] te
behandelen overeenkomstig de in de brief van 4 oktober 2012 gegeven
opdracht. De brief aan de klachtencommissie vervolgt:
“Overeenkomstig
het gestelde in artikel 27.4.d van het Huishoudelijk Reglement heeft de
commissie bij meerderheid haar conclusie in de onder referte (C) genoemde brief
(brief van de klachtencommissie van 19 februari 2013, rechtbank) aan de
betrokkenen meegedeeld. Een toelichting op een afwijkend standpunt over
genoemde conclusie is ontvangen in de onder referte (D) genoemde brief (brief
van [derde] van 8 maart 2013, rechtbank).
Het bestuur
beschouwt met de ontvangst van de conclusie van de commissie de ingediende
klacht over geluidshinder als afgehandeld.”
De vordering en het verweer
3.1.
[eiser] vordert
dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
huishoudelijk reglement:
primair: nietig zal verklaren dan
wel zal vernietigen het besluit tot wijziging en goedkeuring van het
huishoudelijk reglement d.d. 25 april 2012 wegens strijd met de wet, de
statuten of redelijkheid en billijkheid;
subsidiair: http://uitspraken.rechtspraak.nl/image/?id=2371e4de-baee-423a-97ec-ac7a45e981d6nietig zal verklaren dan wel zal vernietigen de
wijzigingen van de artikelen 2, 3, 12, 13, 16, 18, 23 en 27 van het
huishoudelijk reglement van 25 april 2012 wegens strijd met de wet, de statuten
of redelijkheid en billijkheid;
huisregels
nietig zal
verklaren dan wel zal vernietigen de nieuwe huisregels; omdat deze niet conform
de statuten artikel 20 lid 6 zijn goedgekeurd door de algemene vergadering;
klacht geluidsoverlast
1. Het advies
van de klachtencommissie van 19 februari 2013 en het besluit van De Paasberg
van 19 maart 2013 zal vernietigen;
2. Een nieuwe
beslissing zal nemen conform de adviezen/aanbevelingen van mevrouw [derde] en
daarbij zal bepalen dat de [gedaagde sub 3] wordt verplicht sloffen te dragen,
als zij zich bevindt in de wooneenheid 74, op straffe van een dwangsom van
€ 50,00 voor iedere keer dat zij dit nalaat en daarbij zal bepalen dat de
eigenaar van het woonrecht van wooneenheid 74 wordt verplicht goed isolerende
vloerbedekking met een goed isolerende onderlaag aan te brengen binnen één maand
na het in deze te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100,00
voor iedere dag dat hij na het verstrijken van de termijn nalaat hieraan gevolg
te geven;
toerekenbare tekortkoming en onrechtmatige daad
1. voor recht
zal verklaren dat gedaagden toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming
van de koopovereenkomst, subsidiair voor recht zal verklaren dat gedaagden zich
onrechtmatig jegens eisers hebben gedragen;
2. gedaagden
zal veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding aan eisers van
€ 20.590,60 plus de in punt 117 van de dagvaarding genoemde p.m. posten,
althans zal bepalen dat eisers gehouden zijn tot het betalen van een
schadevergoeding wegens geleden en nog te lijden immateriële en materiële
schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet
3. De Paasberg
zal veroordelen tot het kopen van het woonrecht en het daarbij behorende
lidmaatschap van de wooneenheid aan de [plaats], voor € 30.000,00, binnen
één maand na betekening van het in deze te wijzen vonnis;
tenslotte
gedaagden zal
veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De
verschillende onderdelen van de vordering zijn gegrond op hetgeen daarbij
vermeld is, c.q. op hetgeen gevorderd wordt te verklaren voor recht.
3.3.
De Paasberg
voert gemotiveerd verweer.




De beoordeling
4.1.
Het huishoudelijk reglement
4.1.1.
Tegen de
primaire vordering tot nietigverklaring dan wel vernietiging van het besluit
tot wijziging en goedkeuring van het huishoudelijk reglement d.d. 25 april 2012
wegens strijd met de wet, de statuten of redelijkheid en billijkheid voert De
Paasberg kort gezegd het volgende aan.
Om te komen tot de wijziging van het
huishoudelijk reglement is een zorgvuldige procedure gevolgd. De oproeping voor
de vergadering waarvoor het onderwerp geagendeerd was is vóór de daarvoor
bepaalde uiterste termijn gedaan. Waar [eiser] stelt dat aan de leden te weinig
tijd is geboden voor de voorbereiding van de behandeling van het
wijzigingsvoorstel met concepttekst in de algemene vergadering, is De Paasberg
van mening dat de oproeping tijdig, dat wil zeggen in overeenstemming met het
bepaalde in artikel 19 lid 4 van de statuten is geschied. Zelfs is de
behandeling nog een keer uitgesteld om een lid gelegenheid te geven
schriftelijk te reageren op het wijzigingsvoorstel. Nadat de opmerkingen van
dit lid waren verwerkt in een tweede concept, is het huishoudelijk reglement in
de algemene vergadering opnieuw vastgesteld met overgrote meerderheid van
stemmen. De voor de totstandkoming ervan gevolgde procedure vertoont in zoverre
geen strijdigheid met de wet en/of de statuten.
4.1.2.
De Paasberg
geeft in paragraaf 55 van haar conclusie van antwoord de stelling van [eiser]
in paragraaf 26 van de dagvaarding juist weer, namelijk dat de uitnodiging voor
de algemene vergadering van 25 april 2012 de leden twaalf dagen voor de
vergadering heeft bereikt. De Paasberg voert verder aan dat [eiser] in die
vergadering geen bezwaar heeft gemaakt tegen de toezending van de oproeping op
een termijn van twaalf dagen, maar – integendeel – uitvoerig commentaar heeft
geleverd op diverse artikelen in de concepttekst. [eiser] kreeg voor zijn
kritiek geen steun uit de vergadering. [eiser] heeft onvoldoende gesteld om te
kunnen concluderen dat zijn belangen niet bij de behandeling van het onderwerp
zijn betrokken, aldus De Paasberg.
4.1.3.
Ter zitting
hebben partijen het debat voortgezet met de vraag of de behandeling van het
voorstel tot wijziging van het huishoudelijk reglement voldoende zorgvuldig is
verlopen. [eiser] vraagt er aandacht voor dat, nadat de behandeling was
verdaagd omdat de leden [derde] en [derde] schriftelijk commentaar wilden
indienen, deze commentaren vervolgens niet in de algemene vergadering zijn
behandeld.
4.1.4.
De Paasberg
voert daartegen aan dat er een schriftelijke artikelsgewijze toelichting is
verstrekt en dat de commentaren van de leden [derde] en [derde] ter vergadering
voorhanden waren.
4.1.5.
In artikel 2:15
lid 1 BW is bepaald dat, onverminderd het elders in de wet omtrent de
mogelijkheid van vernietiging bepaalde, een besluit van een orgaan van een
rechtspersoon vernietigbaar is:
a.     wegens strijd met
wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten
regelen;
b.    wegens strijd met de
redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist;
c.     wegens strijd met een
reglement.
4.1.6.
Voor zover de
bezwaren van [eiser] gericht zijn tegen afzonderlijke bepalingen van het
huishoudelijk reglement vallen ze onder de subsidiaire vordering. 

[eiser] stelt
dat het huishoudelijk reglement, wat de wijze waarop het tot stand gekomen is
aangaat, in strijd is met wettelijke of statutaire bepalingen. Vervolgens neemt
hij het standpunt in dat het besluit tot vaststelling van het huishoudelijk
reglement in strijd is met hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt
gevorderd ten aanzien van de gedragingen van partijen jegens elkaar, dan wel of
de toepasselijkheid van het huishoudelijk reglement of de afzonderlijke
bepalingen daarvan tussen [eiser] en De Paasberg naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Toetsingsmaatstaf is de vraag of
de algemene vergadering bij afweging van álle betrokken belangen in
redelijkheid en naar billijkheid tot de vaststelling van het huishoudelijk
reglement heeft kunnen komen.
4.1.7.
In casu heeft
het bestuur, nadat de algemene vergadering op 16 november 2011 de behandeling
van het concept huishoudelijk reglement had verdaagd teneinde de leden [derde]
en [derde] in de gelegenheid te stellen schriftelijk commentaar te leveren, bij
de agenda voor de voortgezette behandeling op 25 april 2012 de hiervoor onder
2.9 aangehaalde toelichting gevoegd, waarin is vermeld dat het bestuur onder
meer de reactie van de leden [derde] en [derde] in de door het bestuur
opgestelde tekst heeft “ingewerkt” (wat dat ook mag betekenen) en vervolgens de
tekst op zijn juridische merites heeft laten controleren (zonder daarbij te
vermelden door wie en met welke gevolgen). Daaruit volgt dat de ingediende
commentaren op het concept op hun weg naar de algemene vergadering door het
filter van het bestuur zijn gegaan en dááruit volgt weer dat de algemene
vergadering niet heeft kunnen komen tot een eigen afweging van alle betrokken
belangen, zoals wettelijk vereist was voor het nemen van het besluit tot
vaststelling van het herziene huishoudelijk reglement. Dat [eiser] in de
vergadering gelegenheid heeft gehad om artikelsgewijs commentaar te geven maakt
dit niet anders.
4.1.8.
Het bestuur
heeft nog aangevoerd dat het schriftelijke commentaar van de leden [derde] en
[derde] ter vergadering aanwezig was, maar in het verslag van de vergadering is
daar niets over vermeld. Uit niets blijkt dat dit commentaar – evenmin als
trouwens de commentaren van de andere in de toelichting genoemde leden – door
het bestuur alsnog ter sprake is gebracht. Hetzelfde geldt voor de brief van
deze leden van 24 april 2012.
4.1.9.
Een en ander
leidt tot de conclusie dat het in de algemene vergadering van 25 april 2012
genomen besluit tot vaststelling van het herziene huishoudelijk reglement in
aanmerking komt voor vernietiging, zoals primair door [eiser] is gevorderd.
4.2.
De huisregels
4.2.1.
[eiser] staat
op het standpunt dat de nieuwe huisregels van oktober 2012 nietig dan wel
vernietigbaar zijn omdat ze niet overeenkomstig artikel 20 lid 6 van de
Statuten door de algemene vergadering zijn vastgesteld.
4.2.2.
De rechtbank
leest in artikel 20 lid 6 van de statuten niet dat de huisregels door de
algemene vergadering moeten worden vastgesteld, maar dat het bestuur
toestemming van de algemene vergadering nodig heeft om huisregels vast te
stellen. [eiser] stelt wel dat de huisregels van De Paasberg niet door de
algemene vergadering zijn vastgesteld maar door het bestuur, maar hij stelt
niet dat het bestuur de huisregels zonder toestemming van de algemene
vergadering heeft vastgesteld.
4.2.3.
Artikel 2 van
het huishoudelijk reglement moet kennelijk aldus worden gelezen, dat een
algemene regeling van niet tijdelijke aard, die door het bestuur is getroffen,
vervalt, tenzij de regeling door de eerstvolgende algemene vergadering wordt bekrachtigd.
Daaruit volgt dat een door het bestuur getroffen algemene regeling niet bindend
is behoudens bekrachtiging door de algemene vergadering. Het komt de rechtbank
voor dat de regeling in zoverre overeenstemt met het standpunt van [eiser]. Het
verschil met wat ten aanzien van het huishoudelijk reglement is bepaald in
artikel 22 van de statuten moet kennelijk aldus worden verstaan dat het
huishoudelijk reglement door de algemene vergadering wordt vastgesteld, terwijl
de huisregels door het bestuur worden vastgesteld en, om hun werking te kunnen
hebben, vervolgens bekrachtiging door de algemene vergadering behoeven. De
statuten laten zich niet uit over de voorwaarden waaronder de huisregels worden
bekrachtigd. Een recht van amendement is niet uitdrukkelijk opgenomen. Gegeven
het bepaalde in artikel 25 van de statuten mag er echter van uitgegaan worden,
dat de algemene vergadering bevoegd is bepalingen van de huisregels te
amenderen alvorens tot bekrachtiging over te gaan.
4.2.4.
Indien uit
artikel 2 van het huishoudelijk reglement zou volgen dat een algemene regeling
bindend is zolang de algemene vergadering daar niet over heeft beslist, volgt
daaruit dat van beslissingen van het bestuur op basis van dergelijke in deze
zin bindende bepalingen beroep openstaat op de algemene vergadering.
4.2.5.
De vordering
van [eiser] is op dit punt dan ook niet toewijsbaar.
4.3.
De klacht over de geluidsoverlast
4.3.1.
[eiser] stelt
dat de behandeling van klachten blijkens het huishoudelijk reglement wordt
gegoten in de vorm van een bindend advies en dat de uitspraak van de
klachtencommissie moet worden beschouwd als een vaststellingsovereenkomst als
bedoeld in artikel 7:900 BW.
Zijn bezwaar tegen de gevolgde klachtenprocedure
is dat de klachtencommissie niet zelfstandig heeft geoordeeld, maar dat heeft
gedaan op basis van een opdracht van het bestuur, waar de klachtenregeling niet
in voorziet. De opdracht van het bestuur heeft een onnodig hoge drempel voor de
klachtencommissie opgeworpen voor eigen onderzoek en daarmee onnodig een
normale gang van zaken/procesgang gefrustreerd. Het bestuur heeft voorts bij
voorbaat al getracht de uitkomst van – zo leest de rechtbank – de klachtenprocedure
te beïnvloeden, aldus [eiser]. Hij stelt verder dat de klachtencommissie, die
blijkens haar uitspraak van mening was over te weinig informatie te beschikken,
hem niet om aanvullende informatie heeft gevraagd, dat de commissie zijn verzoek
om te worden gehoord heeft afgewezen en dat hem niet duidelijk is welke
informatie van de zijde van het bestuur of de bovenbuurman of [gedaagde sub 3]
is aangeleverd, zodat hij daar ook niet op heeft kunnen reageren. Het recht te
worden gehoord, het principe van hoor en wederhoor en het principe de klacht
nader te mogen onderbouwen/aanvullen is hiermee geschonden. De
klachtencommissie heeft bovendien haar advies onvoldoende inhoudelijk
gemotiveerd, zo meent [eiser], verwijzend naar het minderheidsrapport van het
commissielid [derde].
4.3.2.
De Paasberg
staat op het standpunt dat het bestuur de klachtencommissie niet heeft
beïnvloed door zelf een onderzoeksopdracht te formuleren. Volgens De Paasberg
is het verwijt dat de – naar haar mening zakelijke en neutrale – formulering
van de opdracht de klachtencommissie ten nadele van [eiser] zou hebben
beïnvloed niet onderbouwd. De Paasberg betoogt dat tot de wettelijke
taakomschrijving van het bestuur om de vereniging te besturen behoort
commissies en werkgroepen in de vereniging instructies te geven die passen
binnen het door het bestuur gewenste beleid. Voor zover de klacht van [eiser]
gericht is tegen het bestuur is De Paasberg van mening dat de klacht niet
thuishoort bij de klachtencommissie maar bij de algemene vergadering, die
bevoegd is sancties op te leggen en de bestuursleden uit hun functie te
ontheffen wanneer zij ondermaats/onrechtmatig handelen, en dat de
klachtencommissie hiertoe niet kan besluiten gezien artikel 27 van het
huishoudelijk reglement, waarin bepaald is dat het bestuur op basis van de
conclusies van de commissie de maatregelen neemt die het met toepassing van de
statuten, dat reglement en andere binnen de Vereniging geldende regels nodig
acht.
4.3.3.
Hoewel [eiser],
zoals hiervoor is besproken, op goede gronden de vernietiging van het
huishoudelijk reglement heeft gevorderd, baseert hij zijn bezwaren tegen de
aanpak en het advies van de klachtencommissie en het daarop gevolgde
bestuursbesluit wel op het bepaalde in artikel 27 van dat reglement. Het
verweer van het bestuur is eveneens op die bepaling gegrond. Bij gebreke van
enig ander handvat voor de beoordeling van dit geschilpunt, behoudens de Titels
1 en 2 van Boek 2 BW, zal de rechtbank eveneens van die bepaling uitgaan.
4.3.4.
Het bepaalde in
lid 5 van genoemd artikel 27 staat eraan in de weg de uitspraak van de
klachtencommissie als een bindend advies aan te merken. Het bestuursbesluit is
dan ook vatbaar voor toetsing aan het bepaalde in de artikelen 2:8 en 2:15 lid
1 BW.
4.3.5.
Uit de hiervoor
onder 2.15.9 aangehaalde notitie van de klachtencommissie blijkt, dat deze
commissie een aantal stukken bestudeerd heeft. Volgens het bepaalde in artikel
27 lid 4 onder b van het huishoudelijk reglement had de commissie partijen in
de gelegenheid moeten stellen tot re- en dupliek. Noch uit het procesdossier
dat aan de rechtbank is voorgelegd noch uit de opsomming van de door de
commissie bestudeerde stukken blijkt evenwel dat dat gebeurd is. In strijd met
het bepaalde onder b van dat artikellid heeft de commissie geen gevolg gegeven
aan het verzoek van [eiser] om te worden gehoord, aldus ook de brief van het
commissielid [derde] van 8 maart 2013. De Paasberg heeft verder de stelling van
[eiser] niet betwist dat hij niet kon beschikken over de stukken die van de
zijde van de wederpartij bij de commissie zijn ingediend en zich daartegen dus
niet heeft kunnen verweren.
4.3.6.
De Paasberg
heeft, door niettemin op basis van het bepaalde in lid 5 van genoemd artikel te
besluiten om op basis van het meerderheidsadvies van de klachtencommissie de
klacht van [eiser] als afgehandeld te beschouwen in plaats van de commissie te
wijzen op haar nalatigheid, waarbij mr. [derde] in haar minderheidsadvies
op goede gronden de vinger had gelegd, zich jegens [eiser] niet gedragen naar
hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Dit besluit van het
bestuur komt dan ook in aanmerking voor vernietiging als door [eiser]
gevorderd.
4.3.7.
Voor
vernietiging van het advies van de klachtencommissie is echter, aangezien de
klachtencommissie bij gebreke van beslissingsbevoegdheid niet als orgaan van De
Paasberg valt aan te merken, in de wet noch in het huishoudelijk reglement een
rechtsgrond te vinden. De vordering kan dus in zoverre niet worden toegewezen.
4.3.8.
De wet laat
geen ruimte om een rechterlijke uitspraak in de plaats van het vernietigde
besluit te stellen. Dit onderdeel van de vordering is dus evenmin toewijsbaar.
Het orgaan dat het besluit nam, in casu het bestuur van De Paasberg, zal een
nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van wat in het vonnis is overwogen
over de gronden voor de vernietiging.
4.3.9.
De vordering om
te bepalen dat [gedaagde sub 3] verplicht wordt sloffen te dragen als zij zich
in de wooneenheid boven die van [eiser] bevindt is ingesteld in het kader van
de vordering tot het nemen van een nieuwe beslissing en moet het lot daarvan
delen.
4.4.
Toerekenbare tekortkoming en onrechtmatige daad
4.4.1.
De primaire
vordering tot verklaring voor recht dat De Paasberg tekortgeschoten is in de
nakoming van de koopovereenkomst is niet toewijsbaar, reeds omdat [eiser], naar
hij ook zelf stelt, het lidmaatschap van De Paasberg dat recht geeft op het
gebruik van het appartement heeft gekocht van de vorige bewoonster, [derde], en
niet van De Paasberg. De onder 2.3 weergegeven passage uit het daar genoemde
document doet daar niet aan af. Van het bestaan van enige koopovereenkomst
tussen De Paasberg en [eiser] in de nakoming waarvan De Paasberg toerekenbaar
tekortgeschoten is, is ook anderszins niet gebleken.
4.4.2.
Om dezelfde
reden komt de vordering om De Paasberg te veroordelen tot terugkoop van het
woonrecht niet in aanmerking voor toewijzing.
4.4.3.
De subsidiaire
vordering is gegrond op onrechtmatige daad. [eiser] stelt dat de
bestuursmededeling van september 2011 over zijn geschil met [gedaagde sub 3]
onjuist en tendentieus is en dat daardoor zijn eer en goede naam is aangetast.
4.4.4.
De Paasberg
stelt daartegenover dat de eer en goede naam van de bestuursleden is aangetast
door de beschuldigingen/uitlatingen van [eiser] over hen.
4.4.5.
Voor zover De
Paasberg haar verweer in zoverre al op relevante feiten gefundeerd heeft, wat
door [eiser] wordt betwist, heeft zij geen vordering op dat punt ingesteld. Wat
zij verder aanvoert over [Anonimisering toegevoegd] eigen gedragingen – hij zou stelselmatig
moedwillig overlast hebben veroorzaakt en zich op agressieve en intimiderende
wijze hebben uitgelaten jegens andere leden – hoeft dus niet te worden
onderzocht. Aan de orde is de vraag of De Paasberg, in het bijzonder door –
zoals [eiser] stelt – de bestuursmededeling van september 2011 onder de leden
te verspreiden, onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld.
4.4.6.
De rechtbank is
van oordeel dat dit het geval is. Uit het over en weer gestelde blijkt immers
dat de verhoudingen tussen [eiser] en [gedaagde sub 3] persoonlijk en tussen
[eiser] en het bestuur (waarvan [gedaagde sub 3] destijds als voorzitter deel
uitmaakte) in september 2011 al min of meer gespannen waren. Onder die
omstandigheden had het op de weg van het bestuur gelegen discretie te
betrachten. Van de noodzaak om de leden ieder afzonderlijk uitvoerige en
gedetailleerde informatie over het conflict tussen [eiser] en [gedaagde sub 3]
te verstrekken is onvoldoende gebleken. Het bestuur heeft in dit verband
betoogd dat [eiser], door rechtsmaatregelen aan te kondigen, De Paasberg
plaatste voor de te verwachten noodzaak van het maken van kosten van
rechtsbijstand. Dit betoog is op zichzelf niet onjuist, maar dat dit met zich
meebracht dat de leden tot in detail behoorden te worden ingelicht over het
geschil – dat van persoonlijke aard is – valt in redelijkheid niet in te zien.
De Paasberg heeft dusdoende jegens [eiser] gehandeld in strijd met de
zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt, te meer omdat de
leden die kennisnamen van deze mededeling daaruit in redelijkheid konden
concluderen dat het bestuur in het geschil tussen [eiser] en [gedaagde sub 3]
zich reeds aan de zijde van [gedaagde sub 3] had geschaard. De Paasberg is dan
ook op grond van het bepaalde in artikel 6:162 lid 1 BW verplicht de schade die
[eiser] als gevolg van dit handelen heeft geleden te vergoeden.
4.4.7.
[eiser] stelt
voorts dat de bestuursleden ook ieder voor zichzelf jegens hem aansprakelijk
zijn voor zijn schade. De door hem gestelde feiten kunnen evenwel niet leiden
tot het oordeel dat aan de zijde van [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3],
[gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] sprake is van zodanig onbehoorlijk bestuur
dat hun persoonlijk daarvan een ernstig verwijt gemaakt kan worden. Tegen hen
persoonlijk is de vordering tot schadevergoeding dan ook niet toewijsbaar.
4.4.8.
[eiser] vordert
een immateriële schadevergoeding van € 5.000,-. (…)
4.4.9.
De rechtbank
overweegt dat [eiser] van zijn kant evenmin heeft aangestuurd op een minnelijke
regeling van het conflict. Waar dit – in ieder geval in de aanvang – vooral van
persoonlijke aard is, heeft hij, nadat een minnelijke regeling met [gedaagde
sub 3] niet mogelijk was gebleken, althans naar hij stelt niet door haar is
nageleefd, steeds gekozen voor een formele benadering. Hij heeft daarin geen
maat gehouden en elke mogelijkheid van compromis geblokkeerd. In zoverre heeft
hij zelf ook bijgedragen aan de situatie die tot de schade heeft geleid.
4.4.10.
Op het punt van
de reiskostenvergoeding overweegt de rechtbank dat [eiser] niet heeft gesteld
waarom hij een ander verblijf op 62 km afstand van zijn appartement in de
Paasbergflat heeft gekozen. De kosten van verplaatsing tussen zijn appartement
en het andere verblijf kunnen dan ook in redelijkheid niet ten laste van De
Paasberg worden gebracht.
4.4.11.
Toekomstige
schade, zoals de gevorderde verhuiskosten, komt niet voor vergoeding in
aanmerking omdat die nog niet kan worden begroot en niet vast staat dat die
zich zal verwezenlijken.
4.4.12.
Ten slotte
heeft [eiser] geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat hij
de exploitatiekosten van het appartement niet aan De Paasberg verschuldigd is
als hij daar (tijdelijk) niet verblijft.
4.4.13.
De te vergoeden
schade wordt op grond van wat hiervoor is overwogen begroot op € 5.000,-.
4.5.
Conclusie; proceskosten
4.5.1.
Al het
voorgaande leidt tot de hierna te vermelden beslissing.
4.5.2.
In de
omstandigheid dat partijen ieder op enkele punten in het ongelijk gesteld zijn,
ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren op de wijze als
hierna zal worden vermeld.
BESLISSING
De rechtbank
– vernietigt
het besluit van De Paasberg tot wijziging en goedkeuring van het huishoudelijk
reglement d.d. 25 april 2012;
– vernietigt
het besluit van De Paasberg van 19 maart 2013 om op basis van het
meerderheidsadvies van de klachtencommissie de klacht van [eiser] als
afgehandeld te beschouwen;
– veroordeelt
De Paasberg om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen ten
titel van schadevergoeding € 5.000,-;
– verklaart de
veroordeling tot betaling uitvoerbaar bij voorraad;
– wijst het
meer of anders gevorderde af;
– compenseert
de kosten van het geding aldus dat partijen ieder de eigen kosten dragen.