Bestuursaansprakelijkheid

“In [een andere rechtszaak] is HKB veroordeeld tot betaling van de saneringskosten van haar voormalig kegelclubhuis aan haar koper HBB. HKB had bij de verkoop onder meer gegarandeerd dat het pand geen asbest bevatte en de vrijwaring afgegeven dat – mocht dit anders zijn – zij instond voor de saneringskosten. [gedaagde1] en [gedaagde2] ondertekenden deze overeenkomst als bestuurders namens HKB. Later bleek er wel asbest aanwezig in het pand. Aanvankelijk vreesde men ook voor bodemverontreiniging, maar daar bleek uiteindelijk geen sprake van te zijn.

HKB heeft [de bestuursleden] [gedaagde1] en [gedaagde2] opgeroepen in vrijwaring. HKB acht het onbegrijpelijk en onverantwoord van [gedaagde1] en [gedaagde2] dat zij de overeenkomst hebben getekend met de garantie dat er geen sprake was van asbestverontreiniging, terwijl zij wisten of konden weten dat daarvan wel sprake was. HKB heeft na het vonnis in de hoofdzaak een schikking getroffen met HBB waarbij zij tegen betaling van € 170.000,- afzag van hoger beroep. HKB houdt gedaagden aansprakelijk voor vergoeding van dit schikkingsbedrag.”

Lees meer: Bestuursaansprakelijkheid

“HKB [de vereniging] grondt haar vordering op de omstandigheid dat gedaagden [de bestuursleden] namens haar een garantie over afwezigheid van onder meer asbest hebben afgegeven die naar zij wisten, althans behoorden te weten, in strijd was met de werkelijkheid. Echter, naar oordeel van de rechtbank heeft HKB onvoldoende concrete aanknopingspunten gegeven als onderbouwing hiervan. De omstandigheid dat HKB het pand in 1923 heeft gekocht, levert niet zonder meer op dat gedaagden van de aanwezigheid van asbest wisten of moesten weten. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat het pand deels verhuurd is geweest. Opmerking verdient dat, gezien de afgeketste deal met Grontmij (zie r.o. 2.3), gedaagden weliswaar alert hadden moeten zijn op het punt van bodemverontreiniging – waarvan achteraf geen sprake blijkt te zijn geweest – maar dat dat niet zonder meer geldt voor asbestverontreiniging.”

” Voor zover HKB zich op het standpunt stelt dat ook zonder kennis van het asbest in het pand, het akkoord gaan met de verstrekkende garantiebepaling in de koopovereenkomst onverantwoord was, overweegt de rechtbank als volgt.
Bestuurshandelen moet worden beoordeeld op grond van hetgeen de bestuurder wist of kon voorzien op het moment van de hem verweten beslissing. Niet is komen vast te staan dat gedaagden wisten van de aanwezigheid van asbest. Het aangaan van de koopovereenkomst met de garantieverklaring zou – zeker achteraf – wel kunnen worden gekwalificeerd als een inschattingsfout, maar naar oordeel van de rechtbank niet als een beslissing die op het moment van ondertekening reeds als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt en die daarom tot aansprakelijkheid leidt. De garantiebepaling was immers een onderdeel van een groter pakket aan voorwaarden (zie r.o. 2.4 en 2.5 van dit vonnis). Het gewoonweg schrappen van de bepaling – zoals HKB stelt – zal naar verwachting geen optie zijn geweest.”

“De rechtbank betrekt bij haar beoordeling ook dat HKB ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst een niet-professionele sportvereniging was en het bestuur bestond uit onbezoldigde vrijwilligers. Deze omstandigheid beïnvloedt de mate van inzicht die HKB van haar toenmalig bestuurders [gedaagde1] en [gedaagde2] mocht verwachten bij het namens HKB aangaan van de overeenkomst. Of [gedaagde1] lid was van de bouwcommissie en of hij heeft deelgenomen aan de onderhandeling met HBB maakt deze beoordeling niet anders.”

“Gedaagden hadden achteraf gezien als bestuurders van HKB de concept-koopovereenkomst kritisch moeten (laten) beoordelen. Maar, het namens HKB aangaan van de koopovereenkomst inclusief de garantieverklaring kan gezien de hiervoor genoemde omstandigheden niet als ernstig verwijtbaar worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat alles bij elkaar niet optelt tot onbehoorlijk bestuur waarvan gedaagden een ernstig verwijt kan worden gemaakt.”

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2023:5993

Naturistenvereniging – lid moet praten met bestuur

Rechtbank Limburg 14 juni 2023, ECLI:NL:RBLIM:2023:3703

Een vereniging zegt het lidmaatschap op van twee leden.

“Naar het oordeel van de rechtbank kon het bestuur, alle belangen afwegend, reeds op basis van deze omstandigheden in redelijkheid tot opzegging van het lidmaatschap komen. Alles bij elkaar genomen ontstaat uit de door de rechtbank vastgestelde omstandigheden en gedragingen een beeld van voortdurende strijd en verzet van [eisers] [de leden] tegen het bestuur van NVZ – dat gaandeweg de vorm aannam van een soort ‘kat-en-muisspel’ – gedurende een periode van zes tot acht maanden (sinds het aftreden van [eiseres sub 2] uit het bestuur). Dit beeld wordt bevestigd door de uitlatingen van [eiser sub 1] op Facebook en zijn verklaring ter zitting dat hij nog altijd achter die uitlatingen staat. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eisers] niet alleen door het niet betalen voor gasten en de uitlatingen op Facebook, maar ook door de weigering in te gaan op het herhaalde en gemotiveerde verzoek van het bestuur tot een gesprek, gehandeld in strijd met hetgeen van hen, als leden van de vereniging, op basis van de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. De rechtbank tekent daarbij aan dat [eisers] op bepaalde momenten wel hebben aangegeven te willen meewerken, maar dit uiteindelijk toch steeds niet deden en er in hun gedrag geen blijk van hebben gegeven echt te willen meewerken.”

“Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat NVZ een kleine vereniging (met camping) is, die is gericht op recreatie en waarbij het vreedzaam en rustig naast elkaar leven van groot belang is.”

Lees verder “Naturistenvereniging – lid moet praten met bestuur”