Toelating als lid

  •  “De vraag die voorligt is of [de vereniging] verplicht kan worden om [eiser] als lid toe te laten. Een vereniging kan op grond van het grondwettelijke recht van vrijheid van vereniging niet worden verplicht om personen als lid toe te laten. Ook als een aspirant-lid voldoet aan de kwalitatieve eisen van lidmaatschap zoals neergelegd in de statuten, brengt dit niet zonder meer mee dat hij het lidmaatschap kan afdwingen. Het persoonlijk karakter van het lidmaatschap van een vereniging verzet zich hiertegen.”
  • ” Een vereniging kan, met inachtneming van de bij statuten of reglement gestelde normen, in beginsel naar eigen inzicht beslissen. Onder bepaalde omstandigheden kan de weigering van het lidmaatschap onrechtmatig zijn bijvoorbeeld in gevallen waarin het aspirant-lid een groot belang heeft bij het verkrijgen van het lidmaatschap en een redelijke grond voor weigering ontbreekt.”
  • Daarvan is hier echter geen sprake. Voorop staat dat het bestuur van [de vereniging] , zoals ook blijkt uit de statuten, als enige en laatste instantie bevoegd is om over het eventuele lidmaatschap van [eiser] te beslissen. Dat is ook het geval indien en voor zover [A] enig bestuurder van [de vereniging] zou zijn. “
  • “[de vereniging] is een vereniging die – onder meer – onderdak biedt aan mensen in maatschappelijk of psychische nood.”
    • Eiser is bewoner van het opvangcentrum.
  •  “Weliswaar kan de voorzieningenrechter zich in enige mate inleven in de wens van [eiser] om invloed uit te willen oefenen op het beleid van [de vereniging] , nu dit immers direct raakt aan de omstandigheden van zijn verblijf in de woongemeenschap van [de vereniging] , maar dit is geen dusdanig uitzonderlijke of gewichtige omstandigheid dat moet worden afgeweken van het wettelijk uitgangspunt van vrijheid van vereniging. Dit geldt temeer aangezien [de vereniging] aannemelijk heeft gemaakt daadwerkelijk toe te werken naar een transitie die bestaat in de omzetting naar de rechtsvorm stichting en dat daarnaast het bestuur van [de vereniging] ook bezwaren ziet in de persoon van [eiser] . Dit laatste heeft, zo heeft de [de vereniging] toegelicht, te maken met hoe [eiser] zich in het verleden heeft opgesteld richting de vereniging. Dat [de vereniging] door het weigeren van het lidmaatschap misbruik zou maken van haar bevoegdheid en in strijd zou handelen met de eisen van redelijkheid en billijkheid, zoals [eiser] stelt en [de vereniging] betwist, is ook niet aannemelijk geworden.
  • “De voorzieningenrechter concludeert dat de weigering van [de vereniging] om [eiser] als verenigingslid toe te laten niet onrechtmatig is.”