Afdeling wil zelfstandig worden, of toch niet

De vereniging “Westzaanse Gemeenschap is opgericht op 1 april 1946 met het doel om gemeenschapsactiviteiten te organiseren in de voormalige gemeente Westzaan, thans gemeente Zaanstad, op cultureel of enig ander gebied. De vereniging telt 760 leden en 15 afdelingen met van elkaar te onderscheiden activiteiten, waarvan er 5 de stichtingsvorm hebben”.

HVW is een informele vereniging, een afdeling vallend onder het bestuur van Westzaanse Gemeenschap. HVW heeft een eigen afdelingsbestuur. Gedaagde sub 2, [gedaagde2], is op 1 mei 2016 voorzitter geworden van het bestuur van HVW. Partijen verschillen van opvatting over de vraag of dat voorzitterschap nog voortduurt.

Westzaanse Gemeenschap heeft sinds 1986 bij de Rabobank een bankrekening met nummer [nummer], welke rekening specifiek voor HVW in het leven is geroepen. De penningmeester van HVW en de penningmeester van Westzaanse Gemeenschap (als penningmeester van de overkoepelende organisatie) hebben toegang tot die rekening. De penningmeester van HVW was gemachtigd om binnen een daglimiet van € 1.000,- van deze rekening uitgaven te doen binnen de doelstelling en begroting van HVW.

Eind 2022 hebben de voormalig secretaris en penningmeester van HVW aan Westzaanse Gemeenschap meegedeeld dat zij aftreden. De heer [I.] ([I.]) fungeert thans als secretaris van HVW. [gedaagde2] fungeert als (interim) penningmeester.

In een e-mail van 24 december 2022 heeft [I.] aan Westzaanse Gemeenschap meegedeeld dat het bestuur van HVW unaniem heeft besloten om te verzelfstandigen en zich onder dezelfde naam in te schrijven bij de Kamer van Koophandel. De penningmeester van Westzaanse Gemeenschap werd verzocht de Rabobank te informeren dat [gedaagde2] enig gemachtigde over de eerder genoemde bankrekening zou zijn.

Lees meer: Afdeling wil zelfstandig worden, of toch niet

De rechtbank:

Vooropgesteld wordt dat, anders dan Westzaanse Gemeenschap (en aanvankelijk ook HVW c.s.) lijkt te betogen, inschrijving van de vereniging HVW in de registers van de Kamer van koophandel niet betekent dat daarmee een nieuwe vereniging onder dezelfde naam is opgericht. Van zodanige oprichting is ook niet gebleken. HVW bestaat nog als vereniging en [gedaagde2] is de (destijds) formeel aangestelde voorzitter van die vereniging.

Aan Westzaanse Gemeenschap kan worden toegegeven dat de intentie van HVW zoals geformuleerd in de nieuwsbrief van juni 2023 de indruk heeft gewekt dat men zich geheel los wilde maken van Westzaanse Gemeenschap.

Dat doel is echter niet bereikt door de enkele inschrijving van HVW bij de Kamer van Koophandel. Uit het feit van die inschrijving volgt ook niet dat [gedaagde2] niet langer voorzitter is van de (oude) vereniging HVW, die bij gebrek aan opheffingshandelingen immers nog steeds voortbestaat.”

“In de voormelde vaststellingen ziet de voorzieningenrechter aanleiding een tussenvonnis te wijzen dat bedoeld is om langs democratische weg orde in de ontstane chaos te scheppen en daarmee de duidelijkheid te creëren die nodig is om verder te beslissen.

Dit kan binnen de grenzen van de ingestelde vordering alleen door [gedaagde2] in haar hoedanigheid van voorzitter van het bestuur van HVW aan te sporen een afdelingsvergadering uit te schrijven op de wijze als hierna omschreven, met een agenda als hierna omschreven, en omtrent de resultaten van die vergadering op de hierna omschreven wijze verslag uit te brengen aan het bestuur van Westzaanse Gemeenschap. Partijen kunnen vervolgens beide verzoeken om voortzetting van de behandeling, met suggesties voor de nog verder te nemen beslissingen. Indien HVW op die voortzetting vorderingen wil instellen, dient zij zich van bijstand door een advocaat te voorzien. “

Er vooralsnog van uitgaande dat de afdelingsvergadering van HVW de ter zitting door [gedaagde2] beleden intentie om deel te blijven uitmaken van het statutaire verband van de Westzaanse Gemeenschap zal onderschrijven, wordt partijen geadviseerd om een poging te ondernemen om daarover onder leiding van een deskundige bemiddelaar -die binnen de Westzaanse Gemeenschap gezag heeft- afspraken met elkaar te maken, zodat niet hoeft te worden doorgeprocedeerd.

Daarbij moet, als gezegd, uitgangspunt zijn dat de afdelingen rechtspersonen zijn, die vermogen mogen hebben. Voor stichtingen is wettelijk bepaald dat hun vermogen doelgebonden moet worden aangewend. Voor verenigingen is dat niet gebeurd, onder meer omdat de besteding van middelen onder controle van meest aannemelijke verschaffers van die middelen kan plaatsvinden, maar doelgebonden besteding is wel een in de rede liggend uitgangspunt.

Ook ligt het in de rede om bij het uitwerken van een regeling bijzondere aandacht te schenken aan drie vragen:

  • -Wat is de gegroeide praktijk en leidde die, over het algemeen genomen, tot bevredigende resultaten?
  • -Waarover is in het verleden onduidelijkheid ontstaan en hoe kan die in de toekomst worden voorkomen?
  • -Wat is het meest democratisch: over welke bestedingen kan het best verantwoording op afdelingsniveau worden afgelegd en wat behoort op centraal niveau de revue te passeren?

4.14.

Een laatste voorlopige opmerking. Op toewijzing van een veroordeling in de werkelijke proceskosten behoeft in deze zaak niet te worden gerekend. Niet alleen gaat het hier in essentie om een verenigingsrechtelijk geschil, ook is van een geschil over een handelsnaam geen sprake omdat de betrokken rechtspersonen niet als ondernemingen werkzaam zijn. Gesteld noch gebleken is immers dat zij hun activiteiten verrichten met het oogmerk om stoffelijk voordeel te behalen.

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2023:7492

Afdelingen van verenigingen (Bandidos)

 Kernpunten

  • In dit arrest uit april 2020 bepaalde de Hoge Raad dat als een vereniging op de voet van art. 2:20 lid 1 BW wordt verboden (het ging om een motorclub), dat verbod zich niet uitstrekt tot de afdelingen van de vereniging die zelf als rechtspersoon moeten worden aangemerkt. Afdelingen van een vereniging moeten zelf als rechtspersoon worden aangemerkt als die afdelingen een informele vereniging zijn. De Hoge Raad: “Zo kan een afdeling op haar beurt een formele of informele vereniging zijn.”
  • De Hoge Raad overweegt dat het van de omstandigheden van het geval afhangt of een afdeling een informele vereniging is en aldus rechtspersoonlijkheid heeft. Het is niet doorslaggevend “of de statuten of reglementen van de hoofdvereniging of de afdeling expliciet of impliciet voorzien in rechtspersoonlijkheid van die afdeling”.
  • De Hoge Raad overweegt verder dat het in overwegende mate onafhankelijk functioneren van de afdeling ten opzichte van de vereniging niet geldt als een vereiste voor rechtspersoonlijkheid (van de afdeling, dus voor het al dan niet aanmerken van de afdeling als informele vereniging).
  • De Hoge Raad: “Uit art. 2:26 lid 1 BW en de toelichting daarop volgt dat voor het zijn van een informele vereniging is vereist dat er een zelfstandig lichaam is dat als zodanig deelneemt aan het rechtsverkeer, dat leden heeft en dat gericht is op een bepaald doel. Dit veronderstelt enig organisatorisch verband. Of daarvan in een concreet geval sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Dergelijke omstandigheden kunnen zijn dat er min of meer vaste regels of gebruiken zijn, dat een of meer leden coördinerende taken vervullen ten behoeve van het zelfstandige lichaam, dat er ledeninspraak is, dat gelden worden ingezameld of contributie wordt geheven, dat een bankrekening wordt aangehouden op naam van het zelfstandige lichaam of dat er een gemeenschappelijke kas is.Opmerking verdient nog dat uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat aan het bestaan van een informele vereniging niet te zware eisen moeten worden gesteld.”
  • Als kanttekening, deze uitspraak lijkt ook van groot belang voor de vraag of geld op een bankrekening  op naam van een afdeling toebehoort aan de hoofdvereniging of aan de afdeling. En voor de vraag of een afdeling zich af kan scheiden en dan het vermogen van de afdeling mee kan nemen. 
  • Ik merk op dat artikel 2:41a BW bepaalt dat “de artikelen 37-41 zijn van overeenkomstige toepassing op de afdelingen van een vereniging die geen rechtspersonen zijn en die een algemene vergadering en een bestuur hebben; hetgeen in die artikelen omtrent de statuten is bepaald, kan in een afdelingsreglement worden neergelegd.” Daaruit volgt dat ook een afdeling met een bestuur en een ALV  rechtspersoonlijkheid kan ontberen.

HR 24 april 2020 ECLI:NL:HR:2020:797

De vereniging is een rechtspersoon met leden die is gericht op een bepaald doel (art. 2:26 lid 1 BW). Als de statuten van een vereniging zijn opgenomen in een notariële akte is sprake van een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, ook wel een formele vereniging genoemd. Als een vereniging niet beschikt over statuten die in een notariële akte zijn opgenomen, is sprake van een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid,9 ook wel informele vereniging genoemd. Uit art. 2:26 lid 1 BW en de toelichting daarop volgt dat voor het zijn van een informele vereniging is vereist dat er een zelfstandig lichaam is dat als zodanig deelneemt aan het rechtsverkeer, dat leden heeft en dat gericht is op een bepaald doel. Dit veronderstelt enig organisatorisch verband.10 Of daarvan in een concreet geval sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Dergelijke omstandigheden kunnen zijn dat er min of meer vaste regels of gebruiken zijn, dat een of meer leden coördinerende taken vervullen ten behoeve van het zelfstandige lichaam, dat er ledeninspraak is, dat gelden worden ingezameld of contributie wordt geheven, dat een bankrekening wordt aangehouden op naam van het zelfstandige lichaam of dat er een gemeenschappelijke kas is.11 Opmerking verdient nog dat uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat aan het bestaan van een informele vereniging niet te zware eisen moeten worden gesteld.12

3.4.2

Zowel een formele als een informele vereniging kan afdelingen hebben waarbinnen leden van de vereniging bijvoorbeeld geografisch of functioneel zijn ingedeeld. Voor het antwoord op de vraag of een vereniging afdelingen heeft, komt onder meer betekenis toe aan de statuten of reglementen van die vereniging. Het is mogelijk dat een afdeling van een vereniging ook zelf rechtspersoonlijkheid heeft.13 Zo kan een afdeling op haar beurt een formele of informele vereniging zijn.

3.4.3

Als een vereniging op de voet van art. 2:20 lid 1 BW wordt verboden, strekt dat verbod zich niet uit tot de afdelingen van de vereniging die zelf als rechtspersoon moeten worden aangemerkt. Hiervoor is het volgende redengevend.

Art. 2:20 lid 1 BW moet worden uitgelegd in het licht van de in de Grondwet en het EVRM gewaarborgde vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting. Met de toewijzing van een op de voet van art. 2:20 lid 1 BW gedaan verzoek wordt immers een ernstige inbreuk gemaakt op deze vrijheden, waaraan slechts in het uiterste geval mag worden toegekomen.14 Dit betekent dat art. 2:20 lid 1 BW strikt moet worden uitgelegd (vergelijk hetgeen hiervoor in 3.2.6 met betrekking tot art. 10:122 lid 1 BW is overwogen).

Art. 2:20 lid 1 BW, dat uitdrukkelijk bepaalt dat ‘een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde’ op verzoek van het OM verboden wordt verklaard en wordt ontbonden, dient daarom aldus te worden uitgelegd dat toewijzing van dat verzoek tot gevolg heeft dat uitsluitend de rechtspersoon ten aanzien van wie het verzoek is gedaan, verboden wordt verklaard en wordt ontbonden. Toewijzing van een dergelijk verzoek heeft dus niet tot gevolg dat daarmee tevens een andere rechtspersoon wordt verboden.15 Dat zou zich ook niet verdragen met het uit art. 6 EVRM voortvloeiende recht van die andere rechtspersoon om zich in rechte te kunnen verdedigen tegen een verzoek van het OM dat mede rechtsgevolg kan hebben voor zijn eigen voortbestaan.

3.4.4

Het voorgaande laat onverlet dat het een andere rechtspersoon – waaronder begrepen de afdeling die zelf als rechtspersoon moet worden aangemerkt – niet vrijstaat om de werkzaamheid van de verboden rechtspersoon voort te zetten.

3.4.5

Blijkens het voorgaande kan het verbod van BMC Holland alleen de lokale Nederlandse chapters treffen als die chapters zelf geen rechtspersoon zijn. Nu de lokale Nederlandse chapters naar het oordeel van het hof zijn aan te merken als rechtspersonen, heeft het hof in het midden kunnen laten of de lokale Nederlandse chapters ook afdelingen zijn van BMC Holland.

3.5.1

Onderdeel B1 klaagt dat het hof (in rov. 4.33) heeft miskend dat de verbodenverklaring en ontbinding van een vereniging zich mede uitstrekken over de afdelingen van die vereniging, ook indien die afdelingen informele verenigingen zijn en dus rechtspersoonlijkheid bezitten.

3.5.2

Hiervoor in 3.4.3 is overwogen dat een verbod van een vereniging op de voet van art. 2:20 BW zich niet uitstrekt tot de afdelingen van die vereniging die zelf als rechtspersoon moeten worden aangemerkt. Daaruit volgt dat onderdeel B1 uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting. Het faalt daarom.

3.6.1

Onderdeel B2 klaagt dat het hof (in rov. 4.33) heeft miskend dat (i) een afdeling van een vereniging in beginsel zelf geen vereniging is en dus in beginsel geen rechtspersoonlijkheid bezit, (ii) een afdeling van een vereniging alleen dan ook zelf een vereniging kan zijn en dus rechtspersoonlijkheid kan bezitten, indien de statuten of reglementen van de hoofdvereniging of de afdeling daarin expliciet of impliciet voorzien, en (iii) een afdeling van een vereniging alleen dan ook zelf een vereniging kan zijn en dus rechtspersoonlijkheid kan bezitten, indien de afdeling als zelfstandige eenheid naar buiten optreedt en deelneemt aan het rechtsverkeer, althans heeft het hof miskend dat daarvoor is vereist dat de afdeling in overwegende mate onafhankelijk van de vereniging functioneert. Indien het hof het voorgaande niet heeft miskend, is zijn beslissing niet naar behoren gemotiveerd, aldus het onderdeel.

3.6.2

Hiervoor in 3.4.2 is overwogen dat een afdeling van een vereniging op haar beurt een vereniging kan zijn en rechtspersoonlijkheid kan hebben. Wanneer die afdeling geen formele vereniging is, hangt het af van de omstandigheden van het geval of die afdeling een informele vereniging is en aldus rechtspersoonlijkheid heeft. Anders dan onderdeel B2 onder (ii) tot uitgangspunt neemt, is niet doorslaggevend of de statuten of reglementen van de hoofdvereniging of de afdeling expliciet of impliciet voorzien in rechtspersoonlijkheid van die afdeling. Op het voorgaande stuiten de onder (i) en (ii) geformuleerde klachten van onderdeel B2 af.

De klacht die is geformuleerd onder (iii) mist feitelijke grondslag, nu het hof niet heeft miskend dat een afdeling van een vereniging alleen dan ook zelf een vereniging kan zijn en dus rechtspersoonlijkheid kan bezitten, indien de afdeling als zelfstandige eenheid naar buiten optreedt en deelneemt aan het rechtsverkeer. Uit hetgeen hiervoor in 3.4.1 is overwogen volgt dat het in overwegende mate onafhankelijk functioneren van de afdeling ten opzichte van de vereniging niet geldt als een vereiste voor rechtspersoonlijkheid, zodat ook de daarop gerichte klacht van onderdeel B2 faalt.

Het hof heeft geoordeeld dat de lokale Nederlandse chapters zijn aan te merken als informele verenigingen. Het heeft daartoe – na te hebben overwogen dat zowel de lokale chapters als hun leden (tevens) lid zijn van BMC Holland – redengevend geacht dat de lokale chapters zelf een bestendige organisatie met leden vormen, beschikken over een eigen bestuur, een eigen naam, eigen leden, eigen vergaderingen, een eigen contributieverplichting en eigen onderscheidingstekens op de kleding en zich naar buiten toe als zelfstandige eenheid presenteren. Dit oordeel van het hof is feitelijk, en voldoende begrijpelijk gemotiveerd. Daarom faalt ook de hierop gerichte motiveringsklacht van onderdeel B2.

9Zie art. 2:30 lid 1 BW.

10Parl. Gesch. Inv. Boek 2 BW, p. 1160-1161 (MvA II).

11Vgl. ABRvS 12 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC6406, rov. 2.3.

12Parl. Gesch. Inv. Boek 2 BW, p. 1160-1161 (MvA II).

13Kamerstukken II 1984/85, 17725, nr. 7, p. 26.

14HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:948 (Vereniging Martijn), rov. 3.5-3.6; HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1124 (Hells Angels Harlingen), rov. 3.3-3.4.

15Vgl. HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1124 (Hells Angels Harlingen), rov. 3.6.

Lokale chapters zijn geen informele vereniging (Caloh Wagoh )

 Kernpunten    

  • De motorclub Caloh Wagoh wordt verboden op grond van artikel 2:20 BW. Dat stuk van de uitspraak zal ik niet bespreken. Een vraag die opkomt, is of de lokale chapters ook onder het verbod vallen.
  • Afdelingen van een verboden verklaarde vereniging vallen ook onder het verbod, tenzij die afdelingen zelf rechtspersonen zijn. Afdelingen zijn rechts personen (ten minste) in het geval dat ze een informele vereniging zijn. De vraag is dus of de afdelingen in kwestie een informele vereniging zijn.
  • “Het OM stelt dat de lokale chapters geen informele verenigingen zijn. De zes belanghebbenden verweren zich tegen deze stelling. Naast – kort gezegd – het hebben van een interne organisatiestructuur (zoals het hebben van leden en een lokaal bestuur) is voor het aannemen van het bestaan van een informele vereniging vereist dat die vereniging als zelfstandige eenheid naar buiten toe optreedt en deelneemt aan het rechtsverkeer. De zes belanghebbenden geven twee argumenten waarom volgens hen aan dit vereiste is voldaan voor de lokale chapters: (1) op hun colors staat ook de naam van hun lokale chapter en (2) op de website van Caloh Wagoh, die tot voor kort bestond, werd naar de lokale chapters verwezen.” De rechtbank oordeelt dat deze twee feiten echter niet voldoende zijn om te zeggen dat dat de lokale chapters als zelfstandige eenheid naar buiten toe optreden en deelnemen aan het rechtsverkeer. De afdelinge vallen dus ook onder het verbod.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2021:1484




Chapters van Caloh Wagoh vallen onder het verbod

4.23.

Een verbod van een vereniging op grond van artikel 2:20 lid 1 BW betekent niet dat onder dat verbod ook de afdelingen van die vereniging vallen die zelf een rechtspersoon zijn [voetnoot 10: Arrest Hoge Raad 24 april 2020, ELCI:NL:HR:2020:797 (Bandidos), r.o. 3.4.3.]. Artikel 2:20 lid 1 BW moet worden uitgelegd in het licht van de in de Grondwet en het EVRM gewaarborgde vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting. Door een verbod op de voet van artikel 2:20 lid 1 BW wordt immers een ernstige inbreuk gemaakt op deze vrijheden. Daaraan mag slechts in het uiterste geval worden toegekomen (zie hiervoor).

4.24.

Dit betekent dat artikel 2:20 lid 1 BW strikt moet worden uitgelegd. Artikel 2:20 lid 1 BW bepaalt dat een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, op verzoek van het OM verboden wordt verklaard en ontbonden. Als het OM verzoekt dat een rechtspersoon verboden wordt verklaard en ontbonden, kan dat verzoek, gelet op deze strikte uitleg, dus uitsluitend ten aanzien van die rechtspersoon worden toegewezen. Toewijzing van een dergelijk verzoek heeft dus niet tot gevolg dat daarmee ook een andere rechtspersoon wordt verboden. Dat zou zich ook niet verdragen met het uit artikel 6 EVRM voortvloeiende recht van die andere rechtspersoon om zich in rechte te kunnen verdedigen tegen een verzoek van het OM dat rechtsgevolg kan hebben voor zijn eigen voortbestaan.

4.25.

a Deze omstandigheden zijn echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat de lokale chapters als zelfstandige eenheid naar buiten toe optreden en deelnemen aan het rechtsverkeer. De naam van het chapter op de voorkant van de colors is daarvoor onvoldoende onderscheidend. In de openbare ruimte zal een lid van Caloh Wagoh in full colors niet worden herkend als lid van één van de lokale chapters van Caloh Wagoh, maar als lid van Caloh Wagoh. Het feit dat op de website van Caloh Wagoh naar de lokale chapters werd verwezen, is verder ook onvoldoende om aan te nemen dat de lokale chapters naar buiten toe optreden. Andere feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de lokale chapters als zelfstandige eenheid naar buiten toe optreden en deelnemen aan het rechtsverkeer, hebben de zes belanghebbenden niet aangevoerd en zijn ook overigens niet gebleken. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de lokale chapters geen informele verenigingen zijn en daarom onder het verbod van Caloh Wagoh vallen.

De boekhouding van de afdeling



Rechtbank Amsterdam 20 september 2017
ECLI:NL:RBAMS:2017:6823

In deze zaak besluit de Bond een centraal boekhoudingssysteem in te voeren om te voldoen aan de vereisten voor BTW aangifte. De afdelingen moeten alle gegevens daarin invoeren, ofwel alle stukken (inkoopfacturen, verkoopfacturen, alle afschriften, etc. ) aanleveren bij de Bond zodat de Bond de gegevens kan invoeren. Het bestuur van één van de afdelingen is niet overtuigd. 

“Voorshands is voldoende aannemelijk dat het besluit van het bondsbestuur om de financiële administratie in AFAS te voeren valt onder de omschrijving van de taken en verplichtingen van het bondsbestuur als bedoeld in artikel 17, lid 1, van de Statuten. Het betreft een strategische beslissing in de zin van artikel 11, lid 2, van de Statuten en het is bovendien een afdelingsoverschrijdende aangelegenheid als bedoeld in artikel 11, lid 3, sub m, van de Statuten. Uit deze artikelen volgt dan ook dat het bondsbestuur bevoegd is om dit besluit te nemen (en daarmee dat het besluit rechtsgeldig is genomen). “

Er is tot slot nog een opmerkelijke overweging over de evt. dwangsommen. “Tot slot [hebben de afdelingsbestuursleden] nog naar voren gebracht dat [zij] g ten onrechte niet in hun hoedanigheid als bestuurslid van de [afdeling]  zijn gedagvaard maar als privépersonen. [De afdelingsbestuursleden vragen] zich af wat er gebeurt als zij in dit vonnis op straffe van dwangsommen wordt veroordeeld tot afgifte van de gevraagde documenten en zij kort daarna [aftreden] als bestuurslid van [de afdeling].
Voorop gesteld wordt dat (het bestuur van) de [afdeling ] zelf geen rechtspersoonlijkheid heeft. Dit brengt met zich dat het voor de Bond alleen mogelijk is de bestuursleden van [de afdeling] als privépersonen te dagvaarden. Aan de toewijzing van de vorderingen zal wel de voorwaarde worden verbonden dat de veroordelingen genoemd onder 5.1. en 5.2. enkel gelden zolang [gedaagden gezamenlijk] bestuurslid van [de afdeling zijn]”. 

Vonnis in kort geding van 20 september 2017

in de zaak van
de vereniging BOND VAN VOLKSTUINDERS, []


tegen
1. [gedaagde 1] , 2. [gedaagde 2], 3. [gedaagde 3],
[]

Eiseres zal hierna de Bond worden genoemd. Gedaagden zullen afzonderlijk [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en gezamenlijk (in enkelvoud) [gedaagden gezamenlijk] worden genoemd.

[]

2De feiten

2.1.

De Bond is een vereniging die het beheer voert over ongeveer 6.000 volkstuinen in Amsterdam, Ouder-Amstel, Landsmeer en Almere. De Bond wordt vertegenwoordigd door het bondsbestuur. De Bond heeft 29 afdelingen. Ieder tuinpark van de Bond vormt een afdeling, waaronder tuinpark Amstelglorie.
2.2.

In 2014 heeft het bestuur van de Bond besloten dat er voor alle afdelingen een centrale ledenadministratie en een centrale boekhouding ingevoerd dient te worden.
2.3.

In 2015 heeft de Belastingdienst aan de Bond meegedeeld dat zij, mede namens haar afdelingen, over de afgelopen vijf jaar en in de toekomst Btw-aangifte moet gaan doen.
2.4.

Het bestuur van de Bond heeft in 2015, na overleg met diverse afdelings-penningmeesters, besloten dat AFAS als computerprogramma moet worden gebruikt voor de centrale financiële administratie. Het bondsbestuur heeft de afdelingen daarbij de keuze gegeven om ofwel zelf de administratie in AFAS in te voeren ofwel dit door de Bond te laten doen. Tijdens de bondsvergadering, bestaande uit de afgevaardigden van de afdelingen, op 10 december 2015 heeft het bondsbestuur het besluit besproken met de leden.


2.5.

Tijdens de bondsvergaderingen van 11 juni 2016 en 10 december 2016 is dit onderwerp nogmaals aan de orde gekomen.
2.6.

Bij brief van 29 juni 2017 heeft het bestuur van de Bond aan het bestuur van tuinpark Amstelglorie meegedeeld dat Amstelglorie verplicht is om het besluit tot invoering van haar financiële administratie in AFAS uit te voeren. Het bestuur van de Bond heeft Amstelglorie in deze brief onder meer verzocht om binnen twee weken te bevestigen dat het tuinpark per 1 augustus 2017 haar financiële administratie in AFAS gaat voeren. Het bestuur van de Bond heeft, voor zover van belang, in de brief verder aangegeven ervan uit te gaan dat penningmeester [gedaagde 2] binnen een week bij de afdeling Financiën de inloggegevens voor AFAS opvraagt en vervolgens binnen twee weken een afspraak maakt met die afdeling om de ingeboekte cijfers te bespreken.
2.7.

Bij brief van 5 juli 2017 heeft het bestuur van Amstelglorie onder meer aan de Bond bericht dat het bondsbestuur niet heeft laten weten waarom de huidige wijze van financiële administratievoering door Amstelglorie niet juist zou zijn. Het bestuur van Amstelglorie heeft verder meegedeeld dat zij haar administratie en jaarcijfers over 2016 tijdig en conform de aanwijzingen van het bondsbestuur heeft aangeleverd (zowel digitaal als op papier en met onderliggende stukken) en dat het haar dan ook verbaast waarom het bondsbestuur niet kan consolideren over 2016.
2.8.

Bij e-mailbericht van 11 juli 2017 heeft het bondsbestuur het bestuur van Amstelglorie nogmaals verzocht om uiterlijk op 14 juli 2017 schriftelijk te bevestigen dat Amstelglorie per 1 augustus 2017 haar financiële administratie in AFAS gaat voeren.
2.9.

Bij e-mailbericht van 18 juli 2017 heeft (de gemachtigde van) het bestuur van Amstelglorie onder meer meegedeeld dat hen onvoldoende is gebleken dat er alleen door invoering van de administratie in AFAS aan de fiscus kan worden gerapporteerd en kan worden geconsolideerd. In de brief heeft het afdelingsbestuur verder laten weten dat Amstelglorie het bondsbestuur tijdig haar (in een Algemene Ledenvergadering vastgestelde) jaarcijfers over 2016 heeft aangeleverd en dat het bondsbestuur op basis daarvan kan consolideren.

3Het geschil

3.1.

De Bond vordert samengevat – [gedaagden gezamenlijk] hoofdelijk te veroordelen om binnen één werkdag na betekening van dit vonnis aan de Bond te overhandigen:
  1. de kas van Amstelglorie met alle originele achterliggende stukken;
  2. kassen van alle commissies met originele achterliggende stukken;
  3. bankafschriften van tuinpark Amstelglorie met alle originele achterliggende stukken;
  4. alle originele inkoopfacturen;
  5. memorialen, indien aanwezig, met alle originele achterliggende stukken;
  6. alle verkoopfacturen;
  7. ledenadministratie.
De Bond vordert verder om [gedaagden gezamenlijk] hoofdelijk te veroordelen om na betekening van dit vonnis maandelijks per de tiende van de opvolgende maand alle financiële documenten en informatie die nodig zijn om een deugdelijke financiële administratie van de afdeling Amstelglorie te kunnen voeren in het AFAS systeem aan de Bond te overhandigen.
Tot slot vordert de Bond om de veroordelingen te versterken met dwangsommen, met veroordeling van [gedaagden gezamenlijk] in de proces- en nakosten van dit geding.

3.2.

De Bond stelt daartoe, kort gezegd, dat zij heeft besloten dat alle afdelingen de financiële administratie in AFAS moeten gaan voeren. Dit is een rechtsgeldig genomen besluit. Het bondsbestuur kan dit besluit eenzijdig nemen. Zij heeft daarvoor geen instemming van de afdelingen nodig. Desondanks is het besluit (in elk geval) tijdens de bondsvergadering op 10 december 2015 geaccordeerd door de leden.
[gedaagden gezamenlijk] weigert ten onrechte om aan dit besluit uitvoering te geven. Op grond van de artikelen 5, lid 1, en 13, lid 6, van de Statuten en artikel 8, lid 2, sub f, van het Afdelingsreglement dient [gedaagden gezamenlijk] evenwel de door de Bond genomen besluiten na te leven. Bovendien mag het afdelingsbestuur op grond van artikel 13, lid 6, van de Statuten geen beleid voeren dat in strijd is met het beleid van de Bond. [gedaagden gezamenlijk] zijn bovendien afdelingsbestuurders van een afdeling, die geen rechtspersoonlijkheid heeft. Zij hebben dus niet de vrijheid om zelf te beslissen om al dan niet in AFAS te gaan werken, aldus de Bond.
3.3.

[gedaagden gezamenlijk] voert verweer.
3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

De vordering van de Bond strekt tot afgifte van, kort gezegd, de financiële administratie van tuinpark Amstelglorie. Een dergelijke vordering is in kort geding slechts toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering eveneens toewijst en indien van de Bond niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2.

Het spoedeisend belang van de Bond is aanwezig, nu zij de gevraagde bescheiden stelt nodig te hebben om de financiële administratie van tuinpark Amstelglorie zelf in AFAS in te kunnen voeren. Op die manier kan zij onder meer voldoen aan haar verplichting ten opzichte van de Belastingdienst om over de afgelopen vijf jaar en in de toekomst Btw-aangifte te doen.
4.3.

[gedaagden gezamenlijk] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het besluit van het bestuur van de Bond om de financiële administratie in AFAS te gaan voeren niet rechtsgeldig is genomen. Voorafgaande aan de bondsvergadering van 10 december 2015 was dit besluit niet op de agenda vermeld. Bovendien was het bondsbestuur niet bevoegd om dit besluit zonder instemming van de bondsvergadering te nemen. De Bond heeft haar verplichting om Btw-aangifte te doen niet aangetoond en ook niet dat zij enkel door invoering van de financiële administratie in AFAS aan haar verplichting ten opzichte van de Belastingdienst kan voldoen. Bovendien staat nergens in de Statuten dat de Bond haar jaarrekening dient te centraliseren of consolideren. Daar komt bij dat het bestuur van Amstelglorie begin 2017 de jaarcijfers over 2016 volgens haar eigen boekhoudsysteem heeft aangeleverd. Daarmee heeft zij aan haar verplichtingen voldaan. De Bond heeft dan ook geen redelijk doel of belang bij haar besluit. Op grond van artikel 13, lid 7, van de Statuten is het afdelingsbestuur voor haar eigen afdelingsbeleid verantwoording verschuldigd aan de Afdelingsvergadering. Dat geldt ook voor wat de afdeling doet met de gelden en heffingen die zij aan de Afdelingsleden mag opleggen. Dat geld is doelvermogen voor de Afdeling en niet voor de Bond (zoals volgt uit artikel 13, lid 13, van de Statuten), aldus [gedaagden gezamenlijk]
4.4.

In geschil is de vraag of het besluit van het bestuur van de Bond om de financiële administratie in AFAS te (gaan) voeren bevoegd (en daarmee rechtsgeldig) is genomen en (vervolgens) of tuinpark Amstelglorie gehouden is om dat besluit uit te voeren.
4.5.

In artikel 11, lid 2, van de Statuten is bepaald dat het bondsbestuur verantwoordelijk is voor het nemen van alle strategische en tactische beslissingen met betrekking tot het door de Bond voorgestane beleid van de Bond. In lid 3 van dit artikel is, voor zover van belang, bepaald dat het bondsbestuur meer in het bijzonder als taak en bevoegdheid heeft het coördineren van afdelingsoverschrijdende aangelegenheden (sub m).
4.6.

In artikel 13, lid 2, van de Statuten is bepaald dat een afdeling de belangen van haar tuinpark behartigt en de zaken regelt die uitsluitend de eigen afdeling betreffen. De taken en bevoegdheden van de afdelingen zijn vastgesteld in het Afdelingsreglement. Ingevolge lid 6 van dit artikel is een afdelingsbestuur binnen haar afdeling belast met het uitvoeren en handhaven van het bondsbeleid, zoals dat door het bondsbestuur aan het afdelingsbestuur is gemandateerd. Daarnaast voert een afdeling een op haar eigen afdeling gericht afdelingsbeleid, welk afdelingsbeleid niet in strijd mag zijn met het beleid van de Bond.
In artikel 13, lid 7, van de Statuten is bepaald dat het afdelingsbestuur voor de door het bondsbestuur gemandateerde taken en bevoegdheden verantwoording verschuldigd is aan het bondsbestuur. Voor het eigen afdelingsbeleid is het afdelingsbestuur verantwoording verschuldigd aan de afdelingsvergadering.

4.7.

Ingevolge artikel 17, lid 1, van de Statuten is het bondsbestuur verplicht van de vermogenstoestand van de Bond en van alles betreffende de werkzaamheden van de Bond, naar de eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op zodanige wijze administratie te voeren en daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de Bond kunnen worden gekend.
4.8.

Overwogen wordt als volgt. Voorshands is voldoende aannemelijk dat het besluit van het bondsbestuur om de financiële administratie in AFAS te voeren valt onder de omschrijving van de taken en verplichtingen van het bondsbestuur als bedoeld in artikel 17, lid 1, van de Statuten. Het betreft een strategische beslissing in de zin van artikel 11, lid 2, van de Statuten en het is bovendien een afdelingsoverschrijdende aangelegenheid als bedoeld in artikel 11, lid 3, sub m, van de Statuten. Uit deze artikelen volgt dan ook dat het bondsbestuur bevoegd is om dit besluit te nemen (en daarmee dat het besluit rechtsgeldig is genomen). In tegenstelling tot hetgeen [gedaagden gezamenlijk] stelt, is niet gebleken dat daarvoor (tevens) toestemming van de bondsvergadering, bestaande uit de afgevaardigden van de afdelingen, nodig is. Ook de door [gedaagden gezamenlijk] aangevoerde omstandigheid dat dit besluit voorafgaand aan de bondsvergadering van 10 december 2015 niet op de agenda was vermeld, doet dus niet af aan de rechtsgeldigheid van het besluit. Ook kan [gedaagden gezamenlijk] niet in haar stelling worden gevolgd dat zij rauwelijks met dit besluit is geconfronteerd en rauwelijks is gedagvaard, nu blijkens de verslagen van de bondsvergaderingen van 10 december 2015, 11 juni 2016 en 10 december 2016 meerdere malen (uitvoerig) is gesproken over dit onderwerp en de onder rechtsoverwegingen 2.4 tot en met 2.8 genoemde correspondentie tussen partijen is gevoerd.
4.9.

[gedaagden gezamenlijk] heeft in dit verband verder naar voren gebracht dat het bondsbestuur ook op grond van artikel 11, lid 8, van de Statuten niet bevoegd was om dit besluit te nemen, nu de kosten die gepaard gaan met de invoering van AFAS € 119.000,- bedragen en daarmee de vastgestelde begroting met meer dan 5% overschrijden.
4.10.

In artikel 11, lid 8, van de Statuten is bepaald dat het bondsbestuur niet bevoegd is beslissingen te nemen waarvan de financiële verplichtingen de voor dat boekjaar vastgestelde begroting in totaal met meer dan 5% overschrijden. [gedaagden gezamenlijk] stelt weliswaar dat invoering van AFAS gepaard gaat met € 119.000,- aan kosten, maar laat na om die stelling nader te onderbouwen. De Bond betwist daarentegen dat die kosten door de invoering van AFAS (in een boekjaar) verschuldigd zouden zijn. Het is de voorzieningenrechter ook anderszins niet gebleken dat dit het geval zou zijn.
4.11.

Nu sprake is van een rechtsgeldig besluit van het bondsbestuur, is het afdelingsbestuur van Amstelglorie gehouden om dit besluit uit te voeren. Uit de artikelen 5, lid 1, onder a, van de Statuten en 8, lid 2, sub f, van het Afdelingsreglement volgt immers dat [gedaagden gezamenlijk] , als afdelingsbestuurslid en als afzonderlijk lid van de Bond, gehouden is om besluiten van het bondsbestuur na te leven. De weigering van [gedaagden gezamenlijk] om het besluit van het bondsbestuur uit te voeren is bovendien in strijd met het bondsbeleid, hetgeen niet is toegestaan op grond van artikel 13, lid 6, van de Statuten.
Daarbij komt dat ter zitting is gebleken dat niet alle leden van Amstelglorie gelukkig zijn met het standpunt van het bestuur en getracht hebben een extra ledenvergadering te beleggen, hetgeen op formele gronden is geweigerd. Verder is het bestuur niet compleet, zo is er geen voorzitter. Het komt de voorzieningenrechter voor dat het bestuur voldoende draagkracht moet hebben voor haar beleid en daartoe met haar leden op een lijn moet zien te komen.

4.12.

De vordering tot afgifte van de gevraagde bescheiden alsmede de vordering om de benodigde documenten maandelijks aan het bondsbestuur te verschaffen, worden gelet op het vooroverwogene toegewezen. De Bond heeft immers toegelicht dat zij, bij weigering van het bestuur om AFAS te gebruiken, deze documenten nodig heeft om de financiële administratie van Amstelglorie zelf in AFAS in te kunnen voeren. Aangezien niet kan worden vastgesteld wie van de bestuursleden welke documenten onder zich heeft zal ieder van hen hoofdelijk worden veroordeeld.
4.13.

Tot slot heeft [gedaagden gezamenlijk] nog naar voren gebracht dat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in (het petitum van) de dagvaarding ten onrechte niet in hun hoedanigheid als bestuurslid van de afdeling Amstelglorie zijn gedagvaard maar als privépersonen. [gedaagden gezamenlijk] vraagt zich af wat er gebeurt als zij in dit vonnis op straffe van dwangsommen wordt veroordeeld tot afgifte van de gevraagde documenten en zij kort daarna aftreedt als bestuurslid van Amstelglorie.
4.14.

Voorop gesteld wordt dat (het bestuur van) de afdeling Amstelglorie zelf geen rechtspersoonlijkheid heeft. Dit brengt met zich dat het voor de Bond alleen mogelijk is de bestuursleden van Amstelglorie als privépersonen te dagvaarden. Aan de toewijzing van de vorderingen zal wel de voorwaarde worden verbonden dat de veroordelingen genoemd onder 5.1. en 5.2. enkel gelden zolang [gedaagden gezamenlijk] bestuurslid van Amstelglorie is.
4.15.

De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd als volgt.
4.16.

[gedaagden gezamenlijk] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Bond worden begroot op:
[]
4.17.

De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals hierna in de beslissing vermeld.

5De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.

veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk, zolang zij bestuurslid van de afdeling Amstelglorie zijn, om binnen één week na betekening van dit vonnis aan de Bond aan de [straat] te [plaats] de volgende documenten te overhandigen:
  1. de kas van Amstelglorie met alle originele achterliggende stukken;
  2. kassen van alle commissies met originele achterliggende stukken;
  3. bankafschriften van tuinpark Amstelglorie met alle originele achterliggende stukken;
  4. alle originele inkoopfacturen;
  5. memorialen, indien aanwezig, met alle originele achterliggende stukken;
  6. alle verkoopfacturen;
  7. ledenadministratie.
5.2.

veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk, zolang zij bestuurslid van de afdeling Amstelglorie zijn, om na betekening van dit vonnis maandelijks per de tiende van de opvolgende maand alle financiële documenten en informatie die nodig zijn om een deugdelijke financiële administratie van de afdeling Amstelglorie te kunnen voeren in het AFAS systeem aan de Bond aan de [straat] te [plaats] te overhandigen;
5.3.

veroordeelt [gedaagden gezamenlijk] om aan de Bond een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1. en 5.2. uitgesproken veroordelingen voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt;

Toetsing uitspraak intern beroep

Rb. Gelderland 6 maart 2017
ECLI:NL:RBGEL:2017:1134 



In deze zaak wil de vereniging van duivenhouders af van een uitzonderingspositie voor duivenhouders die niet op zondag willen vliegen. De vereniging is regionale vereniging, en is een afdeling van de landelijke vereniging, en heeft lokale verenigingen als leden. De postduivenhouders zijn lid van de lokale vereniging. De vereniging is van mening dat de uitzonderingspositie alleen de betreffende lokale verenigingen beschermt, niet de individuele duivenhouders. 
Een postduivenhouder tekent beroep aan bij de interne geschillencommissie, en hoger beroep bij de beroepscommissie. Daar krijgt hij gelijk, maar de regionale vereniging gaat toch door met het plan.


De rechter merkt de uitspraak van de beroepscommissie aan als een bindend advies ex artikel 7:900 BW, toets of de commissie in redelijkheid tot haar oordeel heeft kunnen komen, en veroordeelt de regionale vereniging tot nakoming.

Vonnis in kort geding van 6 maart 2017

in de zaak van

[eiser] ,
tegen de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid GELDERS-OVERIJSSELSE UNIE,
Partijen zullen hierna [eiser] en de GOU genoemd worden.

2De feiten

2.1.

De GOU is een duivenhoudersvereniging. Zij maakt als afdeling (8) deel uit van de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Nederlandse Postduivenhouders Organisatie (hierna ook: NPO). De GOU bestaat uit drie regio’s. De leden van de GOU zijn de bij haar aangesloten duivenhoudersverenigingen. De GOU organiseert (al dan niet met hulp van de NPO) onder meer wedvluchten met duiven en afdelingskampioenschappen.
2.2.

[eiser] is lid van postduivenvereniging “[postduivenvereniging]” te [woonplaats] en neemt samen met zijn zoon deel aan de door de GOU georganiseerde wedvluchten en het afdelingskampioenschap. Via “[postduivenvereniging]” is hij lid van de GOU en de NPO. “[postduivenvereniging]” wordt door een kiesman vertegenwoordigd bij de Algemene Leden Vergadering (ALV) van de GOU.
2.3.

[eiser] wil om geloofsredenen zich op zondag niet bezighouden met de duivensport in het algemeen en wedvluchten in het bijzonder. Hij brengt de zondag thuis door en gaat uitsluitend van huis om naar de kerk te gaan. Ongeveer 200 van de in totaal ongeveer 2200 leden van de bij de GOU aangesloten verenigingen wensen net als [eiser] de zondagsrust in acht te nemen. Deze groep wordt ook wel aangeduid als principiële zaterdagvliegers.
2.4.

Artikel 3 van de statuten van de GOU luidt:
“DOEL
Artikel 3
1. De Afdeling stelt zich overeenkomstig de Statuten N.P.O. artikel 3 lid 1 ten doel:
Het bevorderen en doen bevorderen van de postduivenliefhebberij en de wedstrijdsport
met postduiven in de ruimste zin van het woord.
2. De Afdeling tracht dit doel overeenkomstig de Statuten N.P.O. onder meer te bereiken
door:
a. het uitvaardigen van uniforme reglementen en voorschriften;
b. het eerbiedigen van ieders godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras
en geslacht.
(…)”

2.5.

Artikel 3A bepaalt:
“De Afdeling kent in de Regio’s 1 en 3 twee groepen principiëlen vallende onder artikel 3 lid 2 onder b.
1. Leden Basisverenigingen die de duiven op zaterdag thuis willen hebben op de vitesse
en midfondafstanden, dit geldt niet voor NPOvluchten, door middel van een wedvlucht
en indien dit niet mogelijk is willen zij dat de duiven op zaterdag teruggaan. Op zondag nemen zij niet deel aan wedvluchten;
2. Leden Basisverenigingen behorende tot de zaterdag- en zondagvliegers. Deze leden
willen op zaterdag een wedvlucht. Indien dit niet mogelijk is willen zij dat de wedvlucht
op een andere dag plaatsvindt. Zij zullen op zondag deelnemen aan wedvluchten.
De Afdeling verplicht zich dit principe van ieder van beide groepen te eerbiedigen. In het
Huishoudelijk reglement wordt dit nader uitgewerkt. (…)”


2.6.

Lid 5 van artikel 34 van de statuten bepaalt dat wijziging van artikel 3 lid 2 sub slechts kan geschieden door een besluit, dat met algemene stemmen genomen wordt in een Algemene Vergadering Afdeling waarin alle kiesmannen Afdeling aanwezig zijn, dan wel vertegenwoordigd zijn door reserve kiesmannen Afdeling.
2.7.

Artikel 50 van het Huishoudelijk Reglement van de GOU, versie 12-10-2009, luidt:
“NIET DOORGAAN WEDVLUCHTEN
Artikel 50
Ter uitvoering van het gestelde in Statuten artikel 3A geldt:
1. De duiven van de zondagvliegende leden basisverenigingen in Regio 1 en 3 zullen, indien nodig, afzonderlijk vervoerd worden, zodat indien men geen mogelijkheid tot lossen op de zaterdag heeft, men kan lossen op zondag of op een later tijdstip.
2. duiven van de niet-zondagvliegende leden basisvereniging in Regio 1 en 3 zullen, indien nodig, afzonderlijk vervoerd worden, zodat indien men geen mogelijkheid tot lossen op de zaterdag heeft, terug gaat naar een haalbare afstand of naar de verenigingslokalen.
3. In de overige regio’s wordt voor principiële Basisleden het terzake bepaalde in het
Wedvluchtreglement N.P.O. onverkort toegepast.
4. I.v.m. bovenstaande geldt dat, indien voor liefhebbers behorende tot groep 1 een
wedvlucht niet is doorgegaan, de betreffende wedvlucht voor de gehele afdeling niet wordt meegeteld voor het afdelingskampioenschap. (…)
5. Indien na een lossing, door welke oorzaak ook, de eerste duif op zondag terugkeert van een wedvlucht in regio 1 of 3, behoudens genoemd in artikel 50 lid 4, telt in regio 1 of 3 alleen de verenigingswedvlucht.”
2.8.

Ingevolge artikel 53 van het Huishoudelijk Reglement kunnen wijzigingen in dit Reglement alleen worden aangebracht in een Algemene Vergadering Afdeling waarin tenminste een zodanig aantal kiesmannen of reservekiesmannen Afdeling blijkens de presentielijst ter vergadering aanwezig is, dat zij tezamen vertegenwoordigen tweederde of meer van de uit te brengen stemmen die mogelijk zijn bij een voltallige Algemene Vergadering Afdeling. Is niet het vereiste aantal kiesmannen aanwezig dan dient een tweede Algemene Vergadering Afdeling bijeengeroepen te worden, die ongeacht het aantal aanwezige kiesmannen bevoegd is besluiten te nemen over de op de vorige Algemene Vergadering Afdeling geagendeerde wijzigingsvoorstellen.
2.9.

Aan de voorjaarsvergadering van de GOU van 7 maart 2016 zijn door de daartoe aangestelde Commissie Zaterdag/zondag de volgende voorstellen gedaan en is daarover de volgende toelichting gegeven:
“(…) Het voorstel van de commissie zaterdag/zondag is unaniem aan het bestuur voorgedragen. Het voorstel bestaat uit 6 aspecten:
1. Invoering zaterdag/zondag kampioenschap.
2. Afschaffen gemiddelde puntenregeling.
3. Duiven blijven altijd overstaan.
4. Aanpassen huishoudelijk reglement indien voorstellen worden overgenomen.
5. Zaterdag niet toevoegen als inkorfdag voor een wedvlucht.
6. Aanbeveling eerste twee jongen en natourvluchten altijd terug naar huis op zaterdag.
Belangrijk punt is het voorstel om altijd over te blijven staan. Echter om recht te doen aan de principiële rechten, willen we de mogelijkheid bieden voor de zaterdagspelers om hun duiven terug te halen mocht er op zaterdag niet gelost worden. Daarbij geldt wel dat de zondagspelers de extra kosten voor het overstaan zullen dragen, maar de zaterdagspelers voor het terughalen van de duiven. Dus zoals eerder gezegd, geldt hierbij het standpunt de gebruiker betaalt.
Mocht het voorstel aangenomen worden, betekent dit wel dat er een aantal wijzigingen van het huishoudelijk reglement noodzakelijk zijn.(…)”

2.10.

Deze voorstellen zijn aangenomen. In de notulen staat daarover het volgende:
“Het voorstel van de commissie zaterdag/zondag inclusief de toevoeging 5b (van het bestuur) wordt aangenomen. Dit betekent:
a. Invoeren zaterdag/zondagkampioenschap
b. Afschaffen gemiddelde punten.
c. Duiven blijven altijd overstaan en dus geen gescheiden vervoer. Voor principiële
zaterdagverenigingen blijft er de mogelijkheid om de duiven op zaterdag met een aparte
wagen terug te laten halen, mocht er op die dag niet gelost kunnen worden (…). In het kader van de gebruiker betaalt, komen de kosten voor het terughalen van de duiven voor rekening voor die leden die hier gebruik van wensen te maken. En de kosten van het overstaan zijn voor rekening van de liefhebbers die hier gebruik van maken. Ook hier geldt dus: de gebruiker betaalt.
d. Zaterdag wordt niet toegevoegd als inkorfdag voor een wedvlucht met zeer grote
uitzondering kan hiervan afgeweken worden (…)
e. (…)”
2.11.

De GOU heeft de wijzigingen met betrekking tot onder meer het gescheiden vervoeren van de duiven en het aan de zaterdagvliegers in rekening brengen van de hogere transportkosten voor het eventueel terughalen van de duiven op zaterdag in afwachting van de voorgenomen wijziging van artikel 50 van het Huishoudelijk Reglement al doorgevoerd bij de wedvluchten in 2016.
2.12.

[eiser] heeft op 22 april 2016 bij geschrift ex artikel 2G Reglement Rechtspleging N.P.O. aan de Tucht- en Geschillencommissie van de NPO zijn geschil met de GOU over de wijziging van artikel 50 van het Huishoudelijk Reglement voorgelegd. Daarin heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de wijzigingen in strijd zijn met de wet, de statuten van de GOU en het huishoudelijk reglement van de GOU, omdat een verboden onderscheid wordt gemaakt op grond van godsdienst door het de principiële zaterdagsvliegers onmogelijk te maken om aan wedvluchten mee te doen. De GOU heeft in die procedure verweer gevoerd.
Nadat partijen voor repliek respectievelijk dupliek hebben geconcludeerd heeft de Tucht- en Geschillencommissie zich op 26 juli 2016 onbevoegd verklaard.

2.13.

[eiser] heeft op 11 augustus 2016 tegen deze beslissing beroep ingesteld bij het Beroepscollege van de NPO en de GOU heeft ook in die beroepsprocedure verweer gevoerd. Nadat op 11 oktober 2016 partijen zijn gehoord, is op 10 december 2016 uitspraak gedaan. In deze uitspraak zijn de standpunten van partijen als volgt weergegeven:
Verzoeker stelt dat het geschil zich toespitst op de opvattingen van de principiële
duivenhouders, die vanwege hun religie de zondagsrust wensen te handhaven en de rest die
geen principiële bezwaren hebben tegen vliegen of andere activiteiten op de zondag.
Verweerder stelt als kern van het geschil de vraag of de Algemene Ledenvergadering het
bestreden besluit conform de regels heeft genomen.
De consequenties van deze geschillen worden door verzoeker en verweerder verschillend
geduid.
Zo stelt verzoeker dat het op zaterdag inkorven betekent dat de duiven de facto niet op zaterdag kunnen worden gelost en/of tijdig worden teruggebracht. Ook indien de duiven op vrijdag worden ingekorfd komt het voor dat, indien de duiven niet kunnen worden gelost, de duiven niet tijdig worden teruggebracht; dat de kosten van gescheiden inkorven en vervoer geheel door de principiëlen zouden moeten worden gedragen en dat de afdeling 8 de reguliere kampioenschappen wenst te splitsen in zaterdag- en zondagkampioenschap.
Verweerder stelt dat zij inderdaad een gesplitst kampioenschap heeft ingesteld en dat het
systeem van gemiddelde punten is vervallen; dat de zaterdag als inkorfdag wordt toegevoegd en dat het huishoudelijk reglement zou worden aangepast als het voorstel in de
voorjaarsvergadering 2016 zou worden aangenomen.

2.14.

Het Beroepscollege heeft het volgende overwogen:
“Het Beroepscollege overweegt dat de voorgenomen wijziging van artikel 50 in het huishoudelijk reglement niet in overeenstemming is en valt te brengen met de Statuten van Afdeling 8, Gelders-Overijsselse Unie, artikel 3A.
Weliswaar kan Afdeling 8 worden toegegeven dat in artikel 3A wordt gesproken over Leden Basisverenigingen doch in artikel 3 gaat het wel degelijk over het eerbiedigen van ieders godsdienst, levensovertuiging /…/ Artikel 3A is een uitwerking van artikel 3. Artikel 34 lid 5 en 6 zijn een toepassing van artikel 2:43 BW en vindt dus steun in wet en regelgeving. Het voorgaande betekent dat de afdeling de wijziging van het huishoudelijk reglement ten onrechte heeft voorgesteld. De afdeling had eerst een voorstel voor wijziging van de statuten aan de Algemene Vergadering dienen voor te leggen conform de daarvoor geldende regels; in het bijzonder artikel 34 lid 5 en 6.
Vervolgens heeft het Beroepscollege de voorgenomen wijziging van het huishoudelijk reglement nietig verklaard en de GOU veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in beroep.

2.15.

De GOU heeft voor 9 maart 2017 een voorjaarsvergadering uitgeschreven. Op de aan haar leden toegestuurde agenda staat als agendapunt 10 “Wijziging Huishoudelijk Reglement Afdeling”. Agendapunt 10 A ziet op wijziging van artikel 50 van het Huishoudelijk Reglement zoals in de vergadering van 7 maart 2016 besproken. In de toelichting op de agenda schrijft het bestuur bij dit agendapunt onder meer:
“(…) Onlangs hebben we de uitspraak van het Beroepscollege ontvangen. Deze hebben we ook voorgelegd aan onze juridisch adviseur.
Op basis daarvan hebben we het volgende vastgesteld.
Algemeen:
In dat kader stellen we dat op voorhand vast staat dat de behandelende kamer in het geschil, niet heeft voldaan aan artikel A5.lid 2 en 3 van het Reglement Rechtspleging NPO. In strijd met het in dit lid bepaalde aantal van drie leden bestond de samenstelling
van de behandelende kamer in het betreffende geschil, uit minder dan het aantal van minimaal 3 leden. Door dit vormverzuim dient de uitspraak van het beroepscollege als ongeldig te worden aangemerkt.
Inhoudelijke bemerkingen op de uitspraak:
Het Beroepscollege concludeert dat de Afdeling eerst een voorstel tot wijziging van de Statuten aan de Algemene vergadering had moeten voorleggen, voordat een wijziging van het Huishoudelijk reglement kon worden voorgesteld. Hier dwaalt het Beroepscollege omdat een wijziging van artikel 3 sub b en artikel 3A Statuten GOU niet aan de orde is. Het bestuur van de Afdeling heeft de Algemene Vergadering slechts een wijziging van artikel 50 Huishoudelijk Reglement (HHR) voorgesteld. Een dergelijke wijziging kan op grond van artikel 53 lid 3 van het HHR GOU, worden genomen met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen.
(…)
Voorstellen algemene ledenvergadering
Al sinds de oprichting van de Afdeling 8 GOU wordt uitvoering gegeven aan artikel 3A. Naast dat het tekstueel op basisvereniging niveau is vastgelegd, is het de afgelopen 20 jaar ook op basisvereniging niveau uitgevoerd. Dus niet een individueel basislid, maar de basisvereniging kon beslissen of ze de duiven op zaterdag terug willen krijgen, mocht er op de vitesse en midfond-afstanden niet op zaterdag gelost kunnen worden. Gaarne vragen we de Algemene Ledenvergadering te bevestigen dat de intentie van Artikel 3A altijd geweest is om het op basisverenigingsniveau te regelen, zoals ook uitgevoerd is. We willen hier eerst over stemmen.(…)

3Het geschil in conventie

3.1.

[eiser] vordert samengevat – dat de GOU zal worden veroordeeld tot:
I. onmiddellijke intrekking van het agendapunt 10A (ter zake van wijziging van art. 50
van het Huishoudelijk Reglement van de GOU) van de agenda voor de algemene
ledenvergadering d.d. 9 maart 2017,
II. onmiddellijke naleving van het ongewijzigde artikel 50 van het Huishoudelijk Reglement van de GOU,
III. onmiddellijke naleving van het huidige art. 50 lid 1 en 2 Huishoudelijk Reglement van de GOU door (herstel van) het gelijktijdig gescheiden vervoeren van duiven (van principiële zaterdagvliegers en niet-principiële zaterdagvliegers) naar de losplaats en door het bij slecht weer op zaterdag retourneren van de duiven door het terug rijden van de vrachtauto die de duiven van de principiële zaterdagvliegers vervoerde waarbij de kosten van het gescheiden vervoer niet separaat aan (niet) principiële zaterdagvliegers doorbelast worden;
IV. onmiddellijke naleving van het huidige art. 50 lid 1 en 2 Huishoudelijk Reglement van de GOU en van de werkwijze die voor de ALV van 7 maart 2016 bestond dat de inkorfdag van de duiven uitsluitend vrijdag en niet later plaatsvindt en dat de vluchtdagen voor de eerste 5 jonge duivenvluchten niet wordt verschoven naar de zondag;
V. onmiddellijke naleving van het huidige art. 50 lid 4 en 5 Huishoudelijk Reglement van de GOU door herstel van het kampioenschap (inclusief de regeling van gemiddelde punten) zoals dat gehouden werden voor de ALV van 7 maart 2016,
VI. verzending binnen 14 dagen van de volgende schriftelijke mededeling aan alle basisleden van de GOU (in lettertype Times New Roman, lettertype 10):
“Geacht basislid,
Door middel van deze brief bericht de Gelders Overijsselse Unie dat zij zich – mede gelet op de uitspraak van het Beroepscollege NPO d. d. 10 december 2016 – vanaf heden onverkort zal houden aan het ongewijzigde art. 50 van het Huishoudelijk Reglement. Dit leidt tot:
d. het gescheiden vervoeren van duiven van (niet-)principiële zaterdagvliegers naar de losplaats en het op zaterdag retourneren van de duiven van principiële zaterdagvliegers zonder dat kosten separaat aan beide groepen worden doorbelast.
e. Inkorfdagen op vrijdag en niet op zaterdag;
f. Een kampioenschap zoals dat bestond voor de ALV van 7 maart 2016
(nI. één kampioenschap met een gemiddelde puntentelling).
Wij vertrouwen u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
alles steeds op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- (althans een in redelijkheid door de rechtbank vast te stellen dwangsom) voor iedere dag (een gedeelte van de dag daaronder dag (een gedeelte van de dag daaronder begrepen) dat de GOU in strijd met de betreffende veroordeling handelt en
VII. betaling van de kosten van dit geding, waaronder begrepen een salaris voor de advocaat.

3.2.

GOU voert verweer.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4Het geschil in reconventie

4.1.

GOU vordert samengevat – de tenuitvoerlegging van de beslissing van het Beroepscollege NPO van 10 december 2016 te verbieden totdat in de bodemprocedure zal zijn beslist, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
4.2.

[eiser] voert verweer.
4.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5De beoordeling

in conventie en in reconventie

5.1.

De samenhang van de vorderingen in conventie met de vorderingen in reconventie zijn aanleiding deze tezamen te behandelen.
5.2.

De GOU heeft aangevoerd dat [eiser] niet-ontvankelijk verklaard moet worden omdat hij op deze manier via een omweg van de uitspraak van de Beroepscommissie zich een individueel stemrecht probeert toe te eigenen, terwijl volgens de regelgeving van de GOU alleen de bij haar aangesloten verenigingen via kiesmannen stemrecht hebben.
[eiser] heeft weersproken dat hij zich een individueel stemrecht probeert toe te eigenen. Hij heeft uitsluitend aan de Beroepscommissie voorgelegd dat de wijzigingen van artikel 50 van het Huishoudelijk Reglement in strijd zijn met de wet en de statuten. De nietigheid treedt van rechtswege in. Op de nietigheid van een besluit kan een ieder een beroep doen. Daarvoor is het niet nodig dat hij stemgerechtigd bij het nemen van een besluit.
[eiser] kan in dit laatste gevolgd worden. Uit wet noch regelgeving blijkt dat een beroep op de nietigheid van een besluit van een orgaan van een rechtspersoon alleen gedaan kan worden door iemand die rechtstreeks stemgerechtigd is bij het nemen van dat besluit. Verwezen wordt in dit verband naar het bepaalde in artikel 2:15 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarin is bepaald dat een beroep op de vernietigbaarheid van een dergelijk besluit (ook) gedaan kan worden door iemand die daar een redelijk belang bij heeft.
[Noot: mij  is niet zo duidelijk waarom artikel 2:15 BW relevant zou zijn voor de toegang tot de interne Beroepscommissie].
Dat [eiser] geen redelijk belang heeft bij zijn beroep op de nietigheid van het besluit is niet gesteld en ook niet gebleken.
[eiser] is daarom ontvankelijk in zijn vorderingen.

5.3.

Allereerst zal worden ingegaan op de vraag of de uitspraak van de Beroepscommissie al dan niet in stand kan blijven. Daarbij geldt dat de uitspraak van de Beroepscommissie moet worden aangemerkt als een bindend advies als bedoeld in artikel 7:900 BW.
Op grond van het bepaalde in artikel 7:904 BW zijn partijen aan een dergelijke beslissing gebonden, tenzij dat in verband met de inhoud of de totstandkoming van die beslissing in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Nu de GOU als verweer voert dat zij niet gebonden is aan de beslissing van de Beroepscommissie, gelet op zowel de wijze van totstandkoming als op de inhoud, moet onderzocht worden of die uitspraak de toets van artikel 7:904 BW kan doorstaan.

5.4.

Meest verstrekkend is het verweer van de GOU dat het Beroepscollege spreekt over een voorgenomen wijziging van het huishoudelijk reglement. Een voornemen is niet gelijk aan een besluit. Een besluit ontstaat pas na agendering en besluitvorming van de ALV. Zolang de ALV niet heeft besloten, is er geen sprake van een besluit en is dus de nietigheid of vernietiging van dat niet bestaande besluit aan de orde. De beroepscommissie kan niet een niet genomen besluit nietig verklaren, aldus de GOU.
5.5.

Uit de notulen van de vergadering van 7 maart 2016 blijkt dat aan de vergadering het voorstel is voorgelegd om artikel 50 van het Huishoudelijk Reglement van de GOU te wijzigen en dat dit voorstel is aangenomen. Er is toen dus een besluit genomen dat strekt tot wijziging van artikel 50 van het Huishoudelijk Reglement. Met de daadwerkelijke wijziging van Huishoudelijk Reglement wordt dat besluit tenuitvoergelegd. Dat de vergadering zich daarvan bewust was blijkt uit de mededeling dat, mocht het voorstel aangenomen worden, dit betekent dat er een aantal wijzigingen van het huishoudelijk reglement noodzakelijk is. Waar de Beroepscommissie heeft geoordeeld dat de voorgenomen wijziging nietig is, impliceert dat dat het daaraan ten grondslag liggende besluit tot die wijziging nietig is.
Dit verweer van de GOU houdt derhalve geen stand.

5.6.

Maar zou de GOU gevolgd worden in haar stelling dat er (slechts) sprake is van een voorgenomen besluit en niet van een al genomen besluit, dan liggen de vorderingen van [eiser] die strekken tot naleving van het Huishoudelijk Reglement, voor toewijzing gereed. In dat geval geldt immers dat de GOU handelt in strijd met het Huishoudelijk Reglement zoals dat voor de vergadering van 7 maart 2016 gold, nu vast staat dat zij vanaf april 2016 handelt zoals voorgesteld in die vergadering terwijl daar (in haar optiek nog) geen besluit aan ten grondslag ligt.
5.7.

De GOU heeft aangevoerd dat bij de totstandkoming van de uitspraak niet is voldaan aan de formele vereisten omdat de hoorzitting is gehouden ten overstaan van slechts twee leden van de Beroepscommissie en de uitspraak alleen door de voorzitter is ondertekend terwijl het Reglement Rechtspleging NPO (hierna ook: RR) voorschrijft dat dit door de voorzitter en de secretaris moet gebeuren.
Vooropgesteld wordt dat bij de wijze van tot stand komen van het bindend advies de fundamentele beginselen van procesrecht in beginsel gehonoreerd moeten worden. Deze komen er kort gezegd op neer dat partijen in de gelegenheid gesteld moeten worden hun standpunt kenbaar te maken; dat de gegevens waarop het advies berust ter kennis van beide partijen gebracht dienen te worden; dat de beslissing op een deugdelijk onderzoek gebaseerd dient te zijn en dat de beslissing voldoende gemotiveerd dient te worden.
Niet gezegd kan worden dat aan deze voorwaarden niet is voldaan.
In de oproep voor de hoorzitting staat vermeld dat de behandelende kamer bestaat uit de heren Hoorneman, Veen en Lamers. Vast staat dat bij de hoorzitting Veen niet aanwezig was. Aan de vraag of de voorzitter van de kamer van die afwezigheid melding heeft gemaakt wordt voorbij gegaan. Partijen hebben bij de hoorzitting kunnen constateren dat slechts twee leden van de behandelende kamer aanwezig waren en hadden daar toen opmerkingen over moeten maken. Het gaat niet aan om achteraf erover te klagen dat bij de hoorzitting de kamer niet compleet was.

Na gemotiveerde betwisting heeft de GOU haar stelling dat Veen niet aanwezig is geweest bij de beraadslagingen van de Beroepscommissie na de hoorzitting, niet nader onderbouwd. Er wordt daarom van uitgegaan dat de Beroepscommissie uit de voorgeschreven drie leden heeft bestaan.
Overigens geldt dat in het RR rekening is gehouden met behandeling van een geschil door twee in plaats van drie leden. Artikel 5a van het RR bepaalt dat de behandelende kamer bij voorkeur bestaat uit een oneven aantal leden en dat de stem van de voorzitter de doorslag geeft als door de afwezigheid van een lid de stemmen staken. Behandeling van de zaak door twee in plaats van drie leden leidt daarom niet althans niet zonder meer, tot onverbindendheid van de uitspraak van de Beroepscommissie.

5.8.

Het enkele feit dat de uitspraak niet ook door de secretaris is ondertekend is onvoldoende om te concluderen dat fundamentele beginselen van procesrecht zijn geschonden bij de totstandkoming ervan.
5.9.

Bij de inhoudelijke toetsing geldt dat de uitspraak slechts dan aantastbaar is als de Beroepscommissie, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, in redelijkheid niet tot deze beslissing heeft kunnen komen.
Dat is hier niet het geval.
Gelet op de redengeving van de betreffende statutaire bepalingen, te weten de eerbiediging van ieders godsdienst, en de ten tijde van de behandeling van het geschil al gebleken gevolgen van de wijzigingen, (zoals een aanzienlijke verhoging van de kosten voor de principiële zaterdagvliegers ten opzichte van de andere leden) kan niet gezegd worden dat de Beroepscommissie in redelijkheid niet tot de beslissing had kunnen komen dat voor wijziging van de betreffende bepaling van het Huishoudelijk Reglement van de GOU een wijziging van de statuten nodig is.
Dit alles leidt ertoe dat de GOU gebonden is aan de uitspraak van de Beroepscommissie en dat de vorderingen die ertoe strekken dat de bestreden wijzigingen van het Huishoudelijk Reglement ongedaan gemaakt worden, voor toewijzing gereed liggen. Ook de vordering tot het versturen van een mededeling aan de basisleden zal worden toegewezen nu daartegen geen verweer is gevoerd. Na te noemen dwangsommen komen als een voldoende prikkel tot nakoming voor.

5.10.

De vordering de GOU te veroordelen tot onmiddellijke intrekking van het agendapunt 10A wordt afgewezen, omdat met toewijzing van die vordering afbreuk gedaan zou worden aan het in de Grondwet verankerde recht op vergadering. Het staat (het bestuur van) de GOU vrij dit onderwerp op de agenda te plaatsen. In het geval door de vergadering besloten wordt zoals door het bestuur is voorgesteld, moet er echter wel rekening mee gehouden worden dat dit nieuwe besluit door de Beroepscommissie nietig verklaard kan worden.
5.11.

Gelet op het feit dat al afspraken zijn gemaakt over het transport van de duiven wordt partijen in overweging gegeven in goed overleg een regeling tot stand te brengen die daarmee rekening houdt, zodat zo min mogelijk schade ontstaat.
5.12.

De GOU zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] gevallen en begroot op
5.13.

De vordering in reconventie zal worden afgewezen en de GOU zal ook in deze procedure veroordeeld worden in de kosten van de procedure ad € 408,– aan salaris advocaat.

6De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie

veroordeelt de GOU tot

6.1.

onmiddellijke naleving van het ongewijzigde artikel 50 van het Huishoudelijk Reglement van de GOU, versie 12-10-2009,
6.2.

betaling van een dwangsom van € 500,– voor iedere dag (een gedeelte van de dag daaronder begrepen) dat de GOU in strijd met deze veroordeling handelt, zulks tot een maximum van € 50.000,–,
6.3.

onmiddellijke naleving van het huidige art. 50 lid 1 en 2 Huishoudelijk Reglement van de GOU, versie 12-10-2009, door (herstel van) het gelijktijdig gescheiden vervoeren van duiven (van principiële zaterdagvliegers en niet-principiële zaterdagvliegers) naar de losplaats en door het bij slecht weer op zaterdag retourneren van de duiven door het terug rijden van de vrachtauto die de duiven van de principiële zaterdagvliegers vervoerde waarbij de kosten van het gescheiden vervoer niet separaat aan (niet) principiële zaterdagvliegers doorbelast worden;
6.4.

betaling van een dwangsom van € 500,– voor iedere dag (een gedeelte van de dag daaronder begrepen) dat de GOU in strijd met deze veroordeling handelt, zulks tot een maximum van € 50.000,–,
6.5.

onmiddellijke naleving van het huidige art. 50 lid 1 en 2 Huishoudelijk Reglement van de GOU, versie 12-10-2009, en van de werkwijze die voor de ALV van 7 maart 2016 bestond dat de inkorfdag van de duiven uitsluitend vrijdag en niet later plaatsvindt en dat de vluchtdagen voor de eerste 5 jonge duivenvluchten niet wordt verschoven naar de zondag;
6.6.

betaling van een dwangsom van € 500,– voor iedere dag (een gedeelte van de dag daaronder begrepen) dat de GOU in strijd met deze veroordeling handelt, zulks tot een maximum van € 50.000,–,
6.7.

onmiddellijke naleving van het huidige art. 50 lid 4 en 5 Huishoudelijk Reglement, versie 12-10-2009, van de GOU door herstel van het kampioenschap (inclusief de regeling van gemiddelde punten) zoals dat gehouden werden voor de ALV van 7 maart 2016,
6.8.

betaling van een dwangsom van € 500,– voor iedere dag (een gedeelte van de dag daaronder begrepen) dat de GOU in strijd met deze veroordeling handelt, zulks tot een maximum van € 50.000,–,
6.9.

verzending binnen 14 dagen van de volgende schriftelijke mededeling aan alle basisleden van de GOU (in lettertype Times New Roman, lettertype 10):
“Geacht basislid,
Door middel van deze brief bericht de Gelders Overijsselse Unie dat zij zich – mede gelet op de uitspraak van het Beroepscollege NPO d. d. 10 december 2016 – vanaf heden onverkort zal houden aan het ongewijzigde art. 50 van het Huishoudelijk Reglement. Dit leidt tot:
d. het gescheiden vervoeren van duiven van (niet-)principiële zaterdagvliegers naar de losplaats en het op zaterdag retourneren van de duiven van principiële zaterdagvliegers zonder dat kosten separaat aan beide groepen worden doorbelast.
e. Inkorfdagen op vrijdag en niet op zaterdag;
f. Een kampioenschap zoals dat bestond voor de ALV van 7 maart 2016
(nI. één kampioenschap met een gemiddelde puntentelling).
Wij vertrouwen u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”

6.10.

betaling van een dwangsom van € 500,– voor iedere dag (een gedeelte van de dag daaronder begrepen) dat de GOU in strijd met deze veroordeling handelt, zulks tot een maximum van € 50.000,–,
6.11.

veroordeelt de GOU in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] gevallen en begroot op € 1208,01,
6.12.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.13.

wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie

6.14.

wijst de vordering af,
6.15.

veroordeelt de GOU in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] gevallen en begroot op € 408,–.