Woonvereniging

Ik behandel geen VvE zaken op dit weblog, maar dit gaan om een woonvereniging. Het lidmaatschap is geld waard.

“[de financier] heeft verder een beroep gedaan op verkrijgende verjaring in de zin van artikel 3:99 BW. Hij heeft aangevoerd dat alle betrokkenen ervan uitgingen dat [de financier] rechthebbende op studio 1 was en daarmee het lidmaatschap of een vergelijkbare positie bezat, dat hij gedurende tien jaar het ongestoord bezit en gebruik van studio 1 heeft gehad en dat hij ter zake te goeder trouw was. “

“Ook dit argument kan niet leiden tot het aannemen van een lidmaatschapsrecht. Een lidmaatschapsrecht is een persoonlijk recht dat niet door verkrijgende verjaring op grond van artikel 3:99 BW wordt verkregen. Daarbij komt dat verkrijgende verjaring bezit te goeder trouw vergt en dat is in dit geval niet komen vast te staan. Van (ondubbelzinnig) bezit is geen sprake omdat [de financier] er blijkens zijn eigen stellingen zelf vanuit ging dat hij een pandrecht had, en dus geen bezit van de studio of het lidmaatschapsrecht dat recht gaf op gebruik van de studio. “

“In afwijking van de wettelijke regeling beslist bij de Woonvereniging niet het bestuur maar de algemene vergadering over de toelating als lid. Niet gesteld of gebleken is dat de algemene vergadering, die toen in ieder geval ook bestond uit de leden die studio’s 2 tot en met 5 mochten bewonen, tot de toelating van [de financier] als lid heeft besloten. Daarbij komt dat de afspraken van 26 juni 2009 niet de toelating als lid inhouden, maar toekenning van “rechten (…) m.b.t. het vruchtgebruik, verhuur en verkoop van studio 1”. Dat is niet hetzelfde als een lidmaatschap; een lidmaatschap houdt meer in. Ook materieel is geen sprake van een lidmaatschap, in de zin dat geen sprake is van betaling van inleggeld en bewoning door [de financier] . Niet gebleken is dat [de financier] inleggeld heeft betaald. “

“De rechtbank heeft geoordeeld dat [de financier] met de afspraak van 26 juni 2009 geen eerste recht van koop op het pand heeft verkregen. De rechtbank overwoog dat het bestuur van de Woonvereniging zonder toestemming van de algemene vergadering niet bevoegd is overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van onroerende zaken aan te gaan en dat die toestemming niet is verleend voor het verlenen van een eerste recht van koop aan [de financier] . [de financier] moet dat tegen zich laten gelden. Dat betekent dat de Woonvereniging jegens [de financier] niet tekort is geschoten door hem het pand niet aan te bieden, zo overwoog de rechtbank. “

Dit lijkt me een beroep op artikel 2:44 lid 2 BW. Dat een recht van eerste koop eronder valt, is niet helemaal evident. De wet spreekt van ” overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen”.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 1 oktober 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6121

Intern beroep verhinderen

“Bij brief van 14 november 2022 heeft het bestuur aan [eiser] medegedeeld dat zij het lidmaatschap van [eiser] per direct opzeggen (hierna: het Besluit). Het bestuur noemt als reden voor de opzegging dat zij geen toestemming heeft gegeven voor de Website, [eiser] geen antwoord geeft op de vragen van het bestuur over de Website, het niet lukt om in gesprek te gaan met [eiser] en [eiser] niet langer een positieve bijdrage levert aan de Watersportvereniging. “

“In een e-mail van 13 maart 2023 heeft [eiser] het bestuur geïnformeerd dat hij de Website niet heeft gemaakt (…) [en dat] [eiser] wenst de ledenvergadering bijeen te roepen om het Besluit aan te vechten en heeft het bestuur verzocht om binnen drie weken de ledenvergadering te beleggen.

“In reactie hierop heeft het bestuur op 23 maart 2023 aan [eiser] bericht dat het aanvragen van een bijzondere ledenvergadering om het Besluit terug te draaien buiten alle proporties en onredelijk is. Het bestuur heeft de opzegging naar eigen zeggen eerder al heroverwogen. [eiser] heeft volgens het bestuur een reeds geplande ledenvergadering niet benut om hier tegen op te komen en de opzegging heeft vier maanden geleden plaatsgevonden. “

De rechtbank: “De statuten voorzien in een beroepsmogelijkheid bij de ledenvergadering als een lidmaatschap wordt opgezegd door het bestuur. Vast staat dat in de opzeggingsbrief van 14 november 2022 geen melding is gemaakt van deze beroepsmogelijkheid. Het bestuur heeft [eiser] daar ook naderhand niet op gewezen, terwijl [eiser] kenbaar heeft gemaakt dat hij het niet eens was met het Besluit. Zo heeft [eiser] in correspondentie tussen hem en het bestuur (2.8 en 2.10) benoemd dat hij zich niet kon vinden in de redenen voor opzegging en zich tegen de opzegging verzet. [eiser] heeft het bestuur op 13 maart 2023 hierna ook expliciet verzocht om het bijeenroepen van een ledenvergadering, om tegen de opzegging door het bestuur op te komen. De weigering van het bestuur hierna om over te gaan tot het bijeenroepen van de ledenvergadering, maakt dat het Besluit in strijd is met de door artikel 2:8 geëiste redelijkheid en billijkheid. Immers, met deze gang van zaken heeft het bestuur verhinderd dat [eiser] in beroep kon gaan tegen het Besluit, waartoe hij op grond van de statuten gerechtigd was.”

“Vast staat dat het in deze zaak gaat om een besluit tot opzegging en niet tot ontzetting. In de wet wordt onderscheid gemaakt tussen opzegging van lidmaatschap (2:36 BW) en ontzetting van een lid (2:35 BW). Het gaat om twee verschillende wijzen waarop het lidmaatschap eindigt, waarvoor een zelfstandige grond bestaat. Voor ontzetting is slechts plaats als een lid heeft gehandeld in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging. De wet voorziet in een beroepsmogelijkheid voor het ontzette lid bij de ledenvergadering, waarvoor een termijn is bepaald. Wat opzegging betreft, bestaat deze wettelijke beroepsmogelijkheid en termijn niet. De Watersportvereniging heeft ervoor gekozen om in haar statuten te voorzien in een beroepsmogelijkheid bij opzegging.”

” Dit betekent echter niet dat hierop de wettelijke bepalingen inzake ontzetting van toepassing zijn. Dat het Watersportverbond in haar statuten wel een beroepstermijn bepaalt bij zowel opzegging als ontzetting, doet er in dit verband niet toe. De statuten van het Watersportverbond zijn niet van toepassing op de verhouding tussen de Watersportvereniging en haar leden. Nu de statuten van de Watersportvereniging geen termijn voorschrijven voor het instellen van beroep tegen een opzeggingsbesluit en het voor het bestuur bovendien al geruime tijd kenbaar was dat [eiser] op wenste te komen tegen het Besluit, ziet de rechtbank geen aanleiding om haar verweer te volgen dat [eiser] op 13 maart 2023 in redelijkheid niet meer kon verzoeken om het bijeenroepen van de ledenvergadering.”

Rechtbank Amsterdam 7 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5137