Klassieker: Besluit vereist overleg (Wijsmuller)

Hoge Raad 15 juli 1968
(Wijsmuller)
ECLI:NL:HR:1968:AC4232 (met tekst sinds 26-11-2021)

Klassieker. De Hoge Raad geeft als regel dat: “dat de betekenis van een
bepaling in de statuten van een rechtspersoon, voorschrijvende dat een besluit
moet uitgaan van een orgaan van die rechtspersoon, in het geval waarin dat
orgaan uit meer personen is samengesteld in het bijzonder hierin is gelegen,
dat het besluit tot stand komt als vrucht van onderling overleg van alle leden
van dat orgaan die, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aan dat overleg
wensen deel te nemen”.
Gevolg: een besluit genomen in een overleg tussen drie van de vijf leden van de Raad van Bestuur kan niet worden aangemerkt als  een besluit van de Raad van Bestuur.




Met betrekking tot het cassatieberoep:
[Verzoeker komt op tegen een besluit
tot ontslag, genomen door een aandeelhoudersvergadering. Zowel de
kantonrechter, als de rechtbank, als de Hoge Raad komen tot de conclusie dat
het ontslagbesluit nietig is. Volgens de rechtbank en de Hoge Raad is de reden
dat de grootaandeelhouder het stemrecht alleen kon uitoefenen met instemming
met instemming van een “vergadering van houders van prioriteitsaandelen”, welke
vergadering door de Raad van Bestuur bijeen moest worden geroepen. De vergadering
is echter bijeengeroepen na overleg tussen drie van de vijf leden van de Raad
van Bestuur, niet van de gehele Raad van Bestuur.
]

O. [=overwegende] dat, naar vaststelling door de Rb., de besluiten tot het ontslag — van
welker inschrijving de doorhaling is verzocht — in een voltallige vergadering
van aandeelhouders van NV Bureau Wijsmuller zijn genomen met algemene stemmen,
uitgebracht door Wijsmuller Nederland NV, als houdster van 596 van de 600
aandelen en gevolmachtigde van de houder der overige aandelen; dat volgens de
statuten van Wijsmuller Nederland NV een, door de Raad van Bestuur van deze
naaml. venn. bijeen te roepen, vergadering van houders van prioriteitsaandelen
in deze vennootschap belast is met het geven van goedkeuring aan de Raad van
Bestuur tot het uitoefenen van stemrecht op de aandelen die Wijsmuller
Nederland NV in NV Bureau Wijsmuller bezit;
O. dat de Rb. een der door de oorspronkelijke verzoeker — [verzoeker] —
tegen de ontslagbesluiten aangevoerde formele bezwaren aldus heeft weergegeven,
dat voornoemde vergadering van houders van prioriteitsaandelen geen geldige
beslissingen heeft kunnen nemen omdat zij niet rechtsgeldig was bijeengeroepen
daar de Raad van Bestuur daartoe niet geldig had besloten;
O. dat de Rb., na dit formele bezwaar vervolgens te hebben onderzocht en
juist bevonden, hieruit de conclusie heeft getrokken dat het besluit van de
Raad van Bestuur om voor het ontslagbesluit te stemmen ‘onvoldoende rechtsgrond
is voor het verleende ontslag’ en een ‘formeel juist ontslagbesluit derhalve
niet tot stand is gekomen’, zodat de beschikking van de Ktr., houdende bevel
tot doorhaling van de inschrijving van de verleende ontslagen, dient te worden
bevestigd;
O. dat, gezien deze opzet van de beschikking, duidelijk is dat de Rb. het
door haar weergegeven formele bezwaar van [verzoeker] heeft opgevat als
inhoudende mede een beroep op de nietigheid zowel van de ontslagbesluiten zelf
als van het besluit van de Raad van Bestuur om voor de ontslagbesluiten te
stemmen;
O. dat, voor zover het tweede middel uitgaat van een andere opvatting van
de stellingen van [verzoeker] dan deze aldus door de Rb. feitelijk — in
cassatie onaantastbaar — zijn vastgesteld, dit middel feitelijke grondslag
mist;
O. dat het de Rb. vrijstond om, met voorbijgaan van tegen des
Kantonrechters beslissing gerichte grieven, deze beslissing te bevestigen op
andere dan de door de Ktr. gebezigde grond, die door de Ktr. buiten behandeling
was gelaten; dat hierin niet is gelegen een geoorloofd treden buiten de grenzen
van het hoger beroep, zodat ook in zoverre het tweede middel faalt;


O. thans aangaande het eerste middel:
dat de Rb. heeft
vastgesteld dat de vergadering van houders van prioriteitsaandelen in Wijsmuller
Nederland NV, welke was bijeengeroepen na overleg tussen drie van de vijf leden
van de Raad van Bestuur van die vennootschap, niet kan worden aangemerkt als
bijeengeroepen krachtens een besluit van de Raad van Bestuur, zoals de statuten
in dit geval voorschreven;
dat de betekenis van een
bepaling in de statuten van een rechtspersoon, voorschrijvende dat een besluit
moet uitgaan van een orgaan van die rechtspersoon, in het geval waarin dat
orgaan uit meer personen is samengesteld in het bijzonder hierin is gelegen,
dat het besluit tot stand komt als vrucht van onderling overleg van alle leden
van dat orgaan die, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aan dat overleg
wensen deel te nemen
;


dat de Rb. oordelende dat [verzoeker] bij zijn formele bezwaar, gericht
tegen de geldigheid van het besluit van de vergadering van houders van
prioriteitsaandelen, geen gerechtvaardigd materieel belang heeft omdat de houders
dier aandelen ‘allerminst onvoorbereid’ ter vergadering zijn verschenen, zich
niet heeft uitgelaten over het belang dat [verzoeker] als houder van
prioriteitsaandelen er bij heeft kunnen hebben dat het besluit tot
bijeenroeping van die vergadering na regelmatig voorbereidend overleg binnen de
Raad van Bestuur was uitgegaan van deze Raad als zodanig, gelijk de statuten
voorschrijven;
dat niets is gebleken of gesteld omtrent bijzondere omstandigheden op grond
waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat [verzoeker] — die als aandeelhouder in
beginsel er een belang bij heeft dat de statuten voorschriften, regelende de
vennootschappelijke samenwerking, worden nageleefd — in het onderhavige geval
niet met vrucht een beroep zou kunnen doen op de onregelmatige wijze van
bijeenroepen van de vergadering van houders van prioriteitsaandelen of dat dat
beroep zou zijn gedaan in strijd met de goede trouw of zou opleveren misbruik
van recht;
dat mitsdien het middel, dat uitgaat van de stelling dat vaststaat dat [verzoeker]
geen gerechtvaardigd belang heeft bij zijn beroep op de nietigheid van het
besluit der vergadering van houders van prioriteitsaandelen, feitelijke
grondslag ontbeert;
O. wat ten slotte het derde middel betreft, dat de Rb. heeft geoordeeld dat
het besluit van de Raad van Bestuur van Wijsmuller Nederland NV om ter
vergadering van aandeelhouders van NV Bureau Wijsmuller voor de
ontslagbesluiten te stemmen, nu dat besluit de statutair voorgeschreven
goedkeuring van de vergadering van houders van prioriteitsaandelen ontbeerde,
‘onvoldoende rechtsgrond’ is voor de verleende ontslagen;
dat dit oordeel aldus moet worden verstaan dat de Raad van Bestuur, zonder
de voorgeschreven goedkeuring het stemrecht op de aandelen uitoefende, de
stemmen op de aandelen van Wijsmuller Nederland NV onbevoegdelijk heeft
uitgebracht, zodat de ontslagbesluiten niet met de vereiste medewerking van
aandeelhouders zijn tot stand gekomen;
dat de Rb. immers kennelijk heeft aangenomen als bedoeling van de regeling
van de uitoefening van het stemrecht, dat binnen het grotere geheel van de
‘Wijsmullergroep’, zoals de Rb. deze heeft beschreven, van welke groep zowel de
‘holding-company’ Wijsmuller Nederland NV als enige dochtermaatschappijen,
waaronder NV Bureau Wijsmuller, deel uitmaken, en waarin een kleine kring van
familieleden — naast [verzoeker] zijn drie broers en een schoonzuster — tezamen
in verschillende opzichten de belangen in handen heeft en/of functies bekleedt,
de eis van voorafgaande goedkeuring door de vergadering van houders van
prioriteitsaandelen in de moedermaatschappij voorwaarde is voor de bevoegdheid
van de Raad van Bestuur om op de aandelen die de moedermaatschappij in de
dochtermaatschappij bezit stemrecht uit te oefenen, en daarmede van de
rechtsgeldigheid van het ingevolge deze uitoefening van stemrecht tot stand
gekomen besluit;
dat zich hier dus niet voordoet het geval — ‘zonder meer’ — dat een
aandeelhouder of representant van een aandeelhouder voor het uitbrengen van
zijn stem(men) niet de toestemming heeft gekregen die deze aandeelhouder op
grond van een buiten de statuten gelegen regeling behoeft, zoals verzoekster
tot cassatie in haar toelichting op het middel haar bezwaar tegen de beslissing
van de Rb. nader heeft ontwikkeld;
dat mitsdien ook dit middel faalt;
O. dat, nu de middelen in het principale beroep vruchteloos worden
voorgesteld, het voorwaardelijk voorgedragen incidentele middel geen
behandeling behoeft;

Verwerpt het beroep;


Noot 
ECLI:NL:PHR:2020:111 r.4.37
Hier valt nog een dwarsverband te leggen: deze vervolgstap zou tevens aansluiten bij andere rechtspraak van de Hoge Raad, zoals de bekende ‘Wijsmuller’-beschikking. 109 Daarin is de norm ontwikkeld dat – kort gezegd – allen die vergader- en stemrecht hebben in de gelegenheid moeten worden gesteld aan de besluitvorming deel te nemen en dus toegelaten moeten worden tot de vergadering waarin die besluitvorming plaatsvindt, welke norm geldt zowel voor de algemene vergadering als voor andere organen van de rechtspersoon.110 Deze norm is ingegeven door de gedachte dat een besluit van een meerhoofdig orgaan van een rechtspersoon tot stand dient te komen als ‘vrucht van onderling overleg’ van alle leden van dat orgaan die, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aan dat overleg wensen deel te nemen.111 De sanctie op niet-naleving van deze norm, waaraan een zekere verwantschap met het bepaalde in bijvoorbeeld art. 2:227 lid 7 BW niet kan worden ontzegd (en die ook een generiek karakter heeft, gelijk art. 2:227 lid 7 BW), pleegt te worden gevonden in vernietigbaarheid van het betreffende besluit op de voet van art. 2:15 BW. 112

109HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101.
110Zie o.a. Kroeze (2015), nr. 306, onder verwijzing naar Timmerman (1991), p. 82.
111Zie o.a. Timmerman (1991), [C.W. de Monchy & L. Timmerman, De nieuwe algemene bepalingen van boek 2 BW (preadvies Vereeniging ‘Handelsrecht’), Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1991] p. 82 onder verwijzing naar HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101, waarover ook Kroeze (2015), nr. 306 die tevens verwijst naar HR 6 juni 1969, ECLI:NL:HR:1969:AB7220, NJ 1969/317; HR 22 juni 1973, ECLI:NL:HR:1973:AD8091, NJ 1973/497; HR 14 maart 1975, ECLI:NL:HR:1975:AD8094, NJ 1975/409; HR 16 december 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4716, NJ 1984/718; Hof Amsterdam 7 februari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV3011, JOR 2012/76. Van Schilfgaarde (2016), p. 231 noemt HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101 waar hij het oog heeft op “veel oudere jurisprudentie, waarin juist gewezen wordt op het belang van het te voeren overleg”.
112Zie voor aansluiting bij art. 2:15 lid 1 onder a BW o.a. Timmerman (1991), p. 82; Kroeze (2015), nr. 306, die na de behandeling van deze norm overstapt op behandeling van het bepaalde in art. 2:227 lid 7 BW (art. 2:117 lid 4 BW) en art. 2:238 lid 2 BW, eveneens in het kader van art. 2:15 lid 1 onder a BW; Overes e.a. (2019), p. 121, 198-199. Zie ook Dumoulin (1999), p. 97-98 onder verwijzing naar andere literatuur.
HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101.
110Zie o.a. Kroeze (2015), nr. 306, onder verwijzing naar Timmerman (1991), p. 82.
111Zie o.a. Timmerman (1991), p. 82 onder verwijzing naar HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101, waarover ook Kroeze (2015), nr. 306 die tevens verwijst naar HR 6 juni 1969, ECLI:NL:HR:1969:AB7220, NJ 1969/317; HR 22 juni 1973, ECLI:NL:HR:1973:AD8091, NJ 1973/497; HR 14 maart 1975, ECLI:NL:HR:1975:AD8094, NJ 1975/409; HR 16 december 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4716, NJ 1984/718; Hof Amsterdam 7 februari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV3011, JOR 2012/76. Van Schilfgaarde (2016), p. 231 noemt HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101 waar hij het oog heeft op “veel oudere jurisprudentie, waarin juist gewezen wordt op het belang van het te voeren overleg”.
112Zie voor aansluiting bij art. 2:15 lid 1 onder a BW o.a. Timmerman (1991), p. 82; Kroeze (2015), nr. 306, die na de behandeling van deze norm overstapt op behandeling van het bepaalde in art. 2:227 lid 7 BW (art. 2:117 lid 4 BW) en art. 2:238 lid 2 BW, eveneens in het kader van art. 2:15 lid 1 onder a BW; Overes e.a. (2019), p. 121, 198-199. Zie ook Dumoulin (1999), p. 97-98 onder verwijzing naar andere literatuur.

De Hoge Raad, enz.;

Forumbank arrest: ALV is niet de hoogste macht (klassieker)

Hoge Raad 21 januari 1955 (Forumbank arrest ; volledige tekst met noot)

ECLI:NL:HR:1955:AG2033 (tekst gepubliceerd 21 oktober 2021)
Met tekst uitspraak.  In het Forumbank arrest oordeelde de Hoge Raad dat de algemene vergadering van een NV geen bindende instructies kan geven aan de directie over onderwerpen die tot de bevoegdheid van de directie behoren. De Hoge Raad oordeelt dat het niet juist om te stellen dat de algemene vergadering “bevoegd is aan de directie opdracht te geven [eigen aandelen in] te kopen, en wel omdat de bestuurders ondergeschikt zijn aan de naamloze vennootschap en de algemene vergadering de hoogste macht in de naamloze vennootschap bezit”. 
Algemeen wordt aangenomen dat dit ook geldt voor verenigingen: de ALV heeft niet de hoogste macht. Het bestuur is niet ondergeschikt aan de ALV en de ALV is niet bevoegd om opdrachten te geven aan het bestuur t.a.v. onderwerpen die tot de bevoegdheid van het bestuur behoren. Wel kan de ALV het bestuur steeds ontslaan.
N.b.: het ging om (wat nu is) een Boek 2 BW vereniging, niet om een VVE.
[Eiser], eiser
tot cassatie van een op 21 April 1954 door het Hof te Amsterdam tussen pp.
gewezen arrest, tegen
[Verweerder 1], [Verweerder 2], [Verweerder 3], verweerders in cassatie

Uitspraak

[De Hoge Raad vat eerst de procedure bij de rechtbank en het hof samen. Ik heb de samenvatting van de feiten overgenomen. De uitspraak van de Hoge Raad zelf begint bij het kopje “Hoge Raad”]
 
O. dat uit het
bestreden arrest blijkt:
dat [Verweerder 1]
en [Verweerder 2] voor de Rb. te Amsterdam hebben gedaagd [Eiser], [Verweerder
3] en de N.V. Forum-Bank, te Amsterdam, en hebben gevorderd dat zal worden
nietigverklaard wegens strijd met de wet, dan wel de Statuten der genoemde
Vennootschap, de goede zeden, redelijkheid, billijkheid en/of goede trouw het
besluit, genomen in de algemene vergadering van aandeelhouders der voornoemde
vennootschap op 15 Jan. 1953 met 411 tegen 117 stemmen, tot verkoop van 297
aandelen Forum-Bank door [Eiser] en [Verweerder 3] aan deze bank tegen den
prijs van ƒ 1000 per aandeel, waarbij de koopprijs ad ƒ 297.000 in de
eerste plaats zal worden aangewend tot afdekking van het gezamenlijk
debet-saldo van [Eiser] en [Verweerder 3], en voor de rest in overleg met pp.:
dat [Verweerder 1]
en [Verweerder 2] deze vordering doen steunen op de navolgende gronden:
‘[Eiser] en [Verweerder
3], die ieder wegens saldo hunner voorschotrekening een aanzienlijk bedrag,
onverminderd rente en kosten, aan de Forum-Bank N.V. schuldig waren en die
ieder tot meerdere zekerheid voor de voldoening van zijn schuld aan genoemde
Bank een aantal aandelen, elk nominaal groot ƒ 1000, in haar geplaatst
maatschappelijk kapitaal in onderpand hadden gegeven, hebben op grond van het
bepaalde bij art. 15 der statuten van de Forum-Bank schriftelijk en met opgave
der te behandelen onderwerpen gevorderd, dat een algemene vergadering van
aandeelhouders van de Forum-Bank zou worden gehouden, voorzover te dezen van
belang luidende:
‘aanbod van de
Heren [Eiser] en [Verweerder 3] tot verkoop aan de vennootschap van tweehonderd
zeven en negentig aandelen Forum-Bank N.V. tegen een prijs, door de algemene
vergadering van aandeelhouders vast te stellen’, waarna dit onderwerp als punt
6 op de agenda van de op 11 Dec. 1952 gehouden jaarlijkse algemene vergadering
der aandeelhouders van genoemde Bank is geplaatst.
Op die vergadering
is ten aanzien van voormeld punt geen beslissing genomen, doch de vergadering
is verdaagd tot 15 Jan. 1953.
Dientengevolge is
op 15 Jan. 1953 een tweede algemene vergadering van aandeelhouders van de
Forum-Bank gehouden, welke blijkens de daarvan opgemaakte presentielijst werd
bijgewoond door acht aandeelhouders, in totaal vertegenwoordigende 528
aandelen, rechtgevende tot het uitbrengen van 528 stemmen.
Tot die aanwezige
aandeelhouders behoorden onder meer [Verweerder 1] met 50 aandelen en [Verweerder
2] met 35 aandelen, zomede de door hun gemachtigde vertegenwoordigde [Eiser]
met 296 aandelen en [Verweerder 3] met 110 aandelen.
Op deze vergadering
is bovenomschreven punt 6 der agenda opnieuw in behandeling genomen.
Daaromtrent is daarbij, blijkens de daarvan gemaakte notulen een uitvoerige
discussie ontstaan, waarbij zowel de directie van de Forum-Bank als de
voltallige aanwezige raad van commissarissen zich met klem tegen de aanvaarding
van het in bedoeld punt vervat aanbod hebben verklaard, omdat zij zulks in
strijd achtten, zowel met de belangen der Forum-Bank N.V. als met die van
derzelver aandeelhouders, van wie het aanbod niet is uitgegaan.
Bovendien heeft de directie
van de Forum-Bank daarbij de vergadering er nadrukkelijk op gewezen, dat de
inkoop door de Bank van een dergelijk omvangrijk pakket eigen aandelen een
ernstig gevaar voor de liquiditeitspositie van de Bank zou opleveren en
onverenigbaar was met het nog kort te voren door de Nederlandse Bank
dienaangaande ingenomen en aan de Forum-Bank kenbaar gemaakt standpunt.
Voorts hebben
directie en commissarissen van de Forum-Bank ter vergadering als hun mening te
kennen gegeven, dat het nemen van een besluit omtrent gemeld aanbod niet tot de
bevoegdheid van de algemene vergadering van aandeelhouders van de Bank behoort
en dat daaraan geen rechtsgeldigheid kan worden toegekend.
Ook de overige ter
vergadering aanwezige aandeelhouders, met uitzondering van één, vertegenwoordigende
5 aandelen en uitbrengende 5 stemmen, hebben zich unaniem bij het voormelde
standpunt van directie en commissarissen aangesloten en hebben zich
uitgesproken tegen de behandeling en aanneming van meergemeld agendapunt.
Desondanks heeft de
gemachtigde van [Verweerder 3] het voorstel gedaan, dat de Forum-Bank N.V. het
aanbod van [Eiser] en [Verweerder 3] om 297 aandelen Forum-Bank aan genoemde
Bank te verkopen tegen een prijs van ƒ 1000 per aandeel aanvaardt, waarbij
de koopprijs ad ƒ 297.000 in de eerste plaats zal worden aangewend tot
afdekking van hun gezamenlijk debetsaldo, terwijl de directie van de Bank wordt
gemachtigd omtrent tijdstip en wijze van betaling van het restant met hen tot
een regeling te komen.
Na hevige oppositie
van het volledige bestuur der Forum-Bank, zowel tegen gemeld voorstel zelf als
tegen het in stemming brengen daarvan, werd met 411 tegen 117 stemmen tot
stemming over het voorstel besloten, waarna het voorstel zelf met 411 stemmen
‘vóór’ en 117 stemmen ’tegen’ is aangenomen.
[Verweerder 1] en [Verweerder
2] achten dit laatste besluit nietig als zijnde zowel in strijd met de wet en
de statuten als met de goede zeden, de goede trouw, de redelijkheid en de
billijkheid […]
dat de voornoemde
Rb. bij vonnis van 26 Juni 1953 het meergenoemde besluit nietig heeft verklaard
wegens strijd met redelijkheid en goede trouw;
dat [Eiser] en [Verweerder
3] bij aan [Verweerder 1] en [Verweerder 2] betekende appèldagvaarding van deze
uitspraak in hoger beroep zijn gekomen, en het Hof bij het aangevallen arrest
deze uitspraak heeft bekrachtigd;
dat het Hof heeft
overwogen:
[…]
Hoge Raad
O[verwegende] omtrent het
middel [“het middel’ is het stuk met daarin de argumenten van Eiser]:
dat het Hof, de
grenzen trekkend tussen de bevoegdheid van de algemene vergadering der naamloze
vennootschap de Forum-Bank en de bevoegdheid van haar bestuur, […], heeft vastgesteld dat de bevoegdheid tot inkoop van
eigen aandelen uitsluitend toekomt aan de directie dier vennootschap;
dat het middel van
dit oordeel van het Hof, hetwelk dan ook in cassatie niet is bestreden,
uitgaat; [Eiser is het er mee eens dat alleen de directie kan besluiten over inkoop]
dat het Hof wijders [bovendien] heeft geoordeeld dat, nu het besluit van de algemene vergadering tot inkoop van
eigen aandelen de instemming van het bestuur niet had, terecht de nietigheid
van het besluit is ingeroepen [door de directie], als zijnde het genomen in strijd met de wet en
de statuten der vennootschap;
dat het Hof bij het
geven van dit oordeel het bestreden besluit, hetwelk ook volgens [Eiser] de
uitvoering door de directie behoeft, moet hebben verstaan aldus, dat het de
strekking heeft de directie zonder meer te verplichten om tot uitvoering ervan
over te gaan, des dat reeds door het enkele niet-uitvoeren van het besluit de
directie haar plicht verzaakt [blijkbaar is het niet helemaal duidelijk of het gaat om een bindende opdracht of een vrijblijvend verzoek aan de directie, de Hoge Raad neemt aan dat het een bindende opdracht was];
dat bij het primaire middel, mede
blijkens de mondelinge toelichting, de stelling wordt verdedigd [
kortom, Eiser voert aan als argument],
dat de algemene vergadering, ondanks het feit dat de inkoop van eigen aandelen in het
algemeen tot de bevoegdheid van de directie behoort, bevoegd is aan de directie
opdracht te geven een bepaald aantal eigen aandelen voor een bepaalden prijs
van bepaalde verkopers te kopen, en wel omdat de bestuurders ondergeschikt zijn
aan de naamloze vennootschap en de algemene vergadering de hoogste macht in de
naamloze vennootschap bezit;
dat waar in deze
stelling sprake is van een opdracht tot aankoop van eigen aandelen kennelijk
wordt gedoeld op een besluit van een strekking als het Hof, naar hoger is
overwogen, aan het onderhavige besluit moet hebben toegekend [de Hoge Raad neemt aan dat Eiser stelt dat het besluit een bindende opdracht voor de directie vormt] ;
dat in deze stelling, aldus
verstaan, echter wordt voorbijgezien dat ook de algemene vergadering de bij wet
en statuten getrokken grenzen harer bevoegdheid niet mag overschrijden
[de stelling van eiser hierboven in vet is onjuist, omdat de algemene vergadering de grenzen van haar bevoegdheid niet mag overschrijden]
en dat
het Hof, in cassatie onbestreden, als voormeld heeft vastgesteld dat de inkoop
van eigen aandelen uitsluitend tot de bevoegdheid van de directie behoort;
dat dus de primaire
klacht faalt;
dat de subsidiaire
klacht, als zou het Hof verzuimd hebben het verweer, dat de algemene
vergadering bevoegd is aan de directie een opdracht te geven, bij voormelde
lezing van ’s Hofs arrest ongegrond is;
Verwerpt het
beroep. 

Klacht tegen notaris inzake royement (Kring Vrienden)

Gerechtshof Amsterdam 7 februari 2012
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV5543 (niet eerder gesignaleerd)

Tuchtrechtelijke zaak tegen een notaris. Uitleg over royement (ontzetting) dat direct tijdens een ALV mondeling bekend wordt gemaakt aan de leden – moeten deze de ALV per verlaten, of pas na ontvangst van de brief over het royement? 
Voor het zich hier voordoende geval dat een besluit tot royement aanstonds mondeling aan het lid wordt medegedeeld bieden de statuten geen regeling. Te verdedigen valt dat een dergelijke mededeling tot gevolg heeft dat het lid geschorst is en geen toegang meer heeft tot ledenvergaderingen, behalve die waarin zijn beroep wordt behandeld. De beroepstermijn, gedurende welke het lid is geschorst, kan immers worden geacht op het moment van de mondelinge mededeling te zijn ingegaan, zij het dat die niet eerder eindigt dan een maand na ontvangst van de schriftelijke kennisgeving. Een andere uitleg is ook verdedigbaar, maar zelfs als die juist(er) zou zijn, kan niet worden geoordeeld dat de notaris door zijn andersluidende uitleg tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.”



Beslissing van 7 februari 2012 in de zaak van:
[NAMEN KLAGERS] APPELLANTEN, tegenMR. [naam] notaris te [plaatsnaam] GEÏNTIMEERDE

1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellanten, verder klagers, is bij een op 18 mei 2011 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement ‘s-Hertogenbosch, hierna de kamer, van 21 april 2011, waarbij de kamer een onderdeel van de klacht van klagers tegen geïntimeerde, verder de notaris, gegrond heeft verklaard zonder hieraan een tuchtrechtelijke maatregel te verbinden en de overige onderdelen van de klacht ongegrond heeft verklaard.
1.2. Op 30 juni 2011 is van de zijde van de notaris een verweerschrift – met bijlagen – ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Op 12 oktober 2011 is van de zijde van klagers nog een aantal aanvullende producties ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2011. Klagers en de notaris en zijn gemachtigde zijn verschenen. Zij hebben het woord gevoerd; klager sub 3 en de gemachtigde van de notaris aan de hand van een pleitnota.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben de juistheid van de door de kamer vastgestelde feiten niet betwist, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Klagers achten de vaststelling van de feiten door de kamer onvolledig en hebben de feiten aangevuld. Slechts indien en voor zover die aanvulling voor de beoordeling van belang is, zal het hof daarop onder 6. (De beoordeling) ingaan.
4. Het standpunt van klagers
i. Klagers verwijten de notaris dat hij voorafgaand aan de algemene ledenvergadering, verder ALV, van 25 juni 2010 niet heeft gereageerd op brieven van klagers en van hun raadsman mr. [].
ii. Voorts wordt de notaris verweten dat hij de informatie uit voornoemde brieven niet onder de aandacht heeft gebracht van de ALV van 25 juni 2010, terwijl deze informatie wel degelijk van belang was voor de leden die op de ALV van 25 juni 2010 aanwezig waren.
iii. Ook verwijten klagers de notaris dat hij niet onafhankelijk en niet onpartijdig heeft gehandeld. De notaris dient in zijn ambt ook de belangen van eventuele derden, zoals klagers, te behartigen. Dat heeft hij naar de mening van klagers nagelaten.
iv. De notaris wordt tevens verweten dat hij op geen enkele wijze in de ALV van 25 juni 2010, waarin de royementen van de klagers werden uitgesproken, is opgetreden, terwijl de normale beginselen van “hoor en wederhoor” en “goed bestuur” met alle voeten werden getreden. Deze nalatigheid is laakbaar en valt de notaris aan te rekenen als onvoldoende uitoefening van zijn ambt.
v. De notaris heeft volgens klagers verschillende rollen en taken vervuld tijdens de ALV van 25 juni 2010 en daarbij gebruik gemaakt van het aanzien dat een notaris heeft. Voor deze rollen en taken ontbraken concrete schriftelijke opdrachten en/of waren deze strijdig met de onafhankelijke en onpartijdige uitoefening van het notarisambt.
vi. Klagers verwijten de notaris voorts dat hij in het [dagblad] uitspraken heeft gedaan over de vier geroyeerde leden die strijdig zijn met de onafhankelijke en onpartijdige uitoefening van het notarisambt.
vii. De notaris wordt bovendien verweten dat hij de notulen onjuist en onterecht heeft vastgesteld in een notariële akte. Er zijn in de akte data en namen gewijzigd of onjuist opgenomen ten opzichte van hetgeen daadwerkelijk is gezegd. Dit alleen al is klachtwaardig. Daarnaast hebben klagers de notaris hiervan melding gemaakt per brief. Deze brief heeft hij niet beantwoord. Evenzo heeft hij nagelaten om tijdens de ALV van 25 juni 2010, bij het bespreken van de notulen van de vorige jaarvergadering, van die brief melding te maken.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris heeft de stellingen van klager betwist en heeft zich als volgt verweerd.
5.2. De notaris acht klagers niet ontvankelijk in hun klacht omdat hij van mening is dat de klagers door de verweten gedragingen niet in hun belangen zijn geraakt.
5.3. De notaris stelt zich op het standpunt dat de opdracht van het bestuur van de [naam] volstrekt duidelijk was. Hij zou de notulen van de ALV opmaken en dat heeft hij ook gedaan. Waar nodig heeft hij desgevraagd adviezen gegeven aan de voorzitter van het bestuur van de vereniging. De rol van de notaris tijdens de vergadering was dus duidelijk. De notaris heeft ten aanzien van het al dan niet terecht zijn van het royement van klagers aangevoerd dat dit duidelijk blijkt uit het proces-verbaal van de ALV van 25 juni 2010. Daarbij dient te worden opgemerkt dat klagers een jaar eerder al door het bestuur van de vereniging waren gewaarschuwd, nadat ook toen is gesproken over een mogelijk royement van de klagers. Op 26 januari 2011 heeft een bestuursvergadering van de vereniging plaatsgevonden waarbij het royement van klagers aan de orde is gekomen. De notaris heeft de opdracht gekregen om ook van deze vergadering de notulen op te maken. De notaris heeft de brieven van klagers niet beantwoord omdat zij hun grieven richting het bestuur van de [naam] moesten uiten. Dit heeft de advocaat van het bestuur hen ook bericht. Bij het opmaken van notulen van een vergadering is het doel de essentie van hetgeen ter vergadering is voorgevallen en wat daar ter sprake is gekomen weer te geven op een wijze die begrijpelijk is voor iemand die niet bij de vergadering aanwezig was. Het notarieel verslag betreft geen woordelijk verslag van de vergadering. Dat heeft de notaris ook niet gepretendeerd en dat werd ook niet van hem verlangd. Als de leden het niet eens zijn met de werkwijze van het bestuur van de vereniging, dan kunnen zij het bestuur wegsturen. Het handelen van het bestuur valt de notaris niet te verwijten. Voorafgaand aan de ALV is het royement van klagers besproken tijdens een vergadering van het bestuur van de vereniging. Daarbij is de notaris ook aanwezig geweest. Toen is door het bestuur tot royement van de klagers besloten en op de ALV van 25 juni 2010 is een en ander uitgesproken door de voorzitter van het bestuur van de vereniging. Tijdens de vergadering heeft de notaris desgevraagd medegedeeld dat het bestuur ten aanzien van het royement een schriftelijke kennisgeving aan de geroyeerde leden moet toezenden en hen moet wijzen op de beroepsmogelijkheid tegen het royement. Voorts heeft de notaris desgevraagd medegedeeld dat de geroyeerde leden zich aanstonds uit de zaal moesten verwijderen. De notaris is van mening dat dit verenigingsrechtelijke zaken betreffen. De notaris acht de klagers noch op grond van wat hij op de ledenvergadering op verzoek van het bestuur naar voren heeft gebracht noch door de inhoud van de opgemaakte notariële verslagen van de algemene ledenvergaderingen in hun belangen geschaad. Het artikel in het [dagblad] was een weergave van de reactie van de notaris op een eerder redactioneel artikel in dezelfde krant over de onderhavige kwestie.
6. De beoordeling
6.1. Alvorens tot de beoordeling over te gaan stelt hof vast dat de kamer ten onrechte [naam] heeft aangemerkt als klager. [naam] is op 26 juni 2010 overleden en de klacht van klagers dateert van 23 augustus 2010. De door [naam] aan klager sub 3 verleende machtiging is door zijn overlijden komen te vervallen. Het hof zal de beslissing van de kamer op dat punt vernietigen. In de kop van deze beslissing is met deze omstandigheid reeds rekening gehouden.
6.3. Met betrekking tot het hiervoor onder 4. sub iv omschreven klachtonderdeel is het hof, anders dan de kamer, van oordeel dat de notaris niet klachtwaardig heeft gehandeld. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
6.4. Blijkens het in zoverre niet bestreden proces-verbaal van vergadering van 21 juli 2010 bladzijde 9, is het voorstel om klagers te royeren staande de vergadering voorgelegd door de voorzitter van de vereniging. De notaris heeft op de vraag van de voorzitter of er bij briefjes gestemd kon worden, het volgende opgemerkt:
“nee, het is een ontzettingsbesluit en dat is volgens de statuten een besluit van het bestuur. Wat het bestuur doet door instemming van de leden te vragen, is al meer dan wat het bestuur moet doen. Als dit besluit wordt genomen, dan moet dit binnen een week schriftelijk meegedeeld worden. Zo staat in de statuten. Als er vanavond ad hoc een besluit wordt genomen, dan moet er binnen week een aangetekende brief aan deze mensen gestuurd worden, waarna zij in beroep kunnen gaan”.
Later heeft de notaris de voorzitter het volgende medegedeeld:
“Een royement gaat onmiddellijk in. Het verlies van lidmaatschapsrechten, aanwezigheid op vergadering en binnen een maand hebben zij recht op van beroep bij de eerstvolgende ledenvergadering.”
6.5. Artikel 8 lid 4 van de statuten van de vereniging luidde ten tijde van de beraadslaging over het royement als volgt :
“Ontzetting uit het lidmaatschap kan alleen worden uitgesproken indien een lid in strijd met de statuten, de reglementen of de besluiten van de vereniging handelt of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Het bestuur stelt het betrokken lid binnen één week na het besluit schriftelijk met opgave van redenen van het besluit in kennis.
De betrokkene is bevoegd binnen één maand na ontvangst van de kennisgeving van het besluit in beroep te gaan bij de algemene ledenvergadering.
In de ledenvergadering waarin het beroep wordt behandeld, heeft de betrokkenen tijdens de behandeling van het beroep recht van toegang en mag daarin het woord voeren.
Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst, zodat het zijn rechten als lid van de vereniging niet kan uitoefenen, met dien verstande evenwel dat een geschorst lid toegang heeft tot de ledenvergadering , waarin de schorsing wordt behandeld en bevoegd is daarover het woord te voeren.”
6.6. Voor het zich hier voordoende geval dat een besluit tot royement aanstonds mondeling aan het lid wordt medegedeeld bieden de statuten geen regeling. Te verdedigen valt dat een dergelijke mededeling tot gevolg heeft dat het lid geschorst is en geen toegang meer heeft tot ledenvergaderingen, behalve die waarin zijn beroep wordt behandeld. De beroepstermijn, gedurende welke het lid is geschorst, kan immers worden geacht op het moment van de mondelinge mededeling te zijn ingegaan, zij het dat die niet eerder eindigt dan een maand na ontvangst van de schriftelijke kennisgeving. Een andere uitleg is ook verdedigbaar, maar zelfs als die juist(er) zou zijn, kan niet worden geoordeeld dat de notaris door zijn andersluidende uitleg tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is dus ongegrond.
6.7 Met betrekking tot het hiervoor onder 4 sub vi weergegeven klachtonderdeel begrijpt het hof de motivering van de kamer aldus, dat de kamer van oordeel is dat de notaris met zijn opmerkingen ter bestrijding van de hem in de krant aangewreven partijdigheid, de grenzen van wat hem als notaris betaamt niet heeft overschreden.
Het hof deelt dat oordeel.
6.8. Voor het overige heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
6.9. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
– vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover daarin [naam] als klager is aangemerkt en voor zover daarbij het onder 4 sub iv van deze beslissing weergegeven klachtonderdeel gegrond is verklaard
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
– verstaat dat de klacht niet mede door [naam] is ingediend;
– verklaart ook het hiervoor onder 4 sub iv weergegeven klachtonderdeel ongegrond;
– bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
KLN 10.13
21 april 2011
DE KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT ‘s-HERTOGENBOSCH
neemt de volgende beslissing op de klacht van [namen] hierna te noemen klagers, tegen mr. [naam] te
[plaatsnaam] hierna te noemen de notaris.
1. De procedure
1.1 Op 23 augustus 2010 hebben klagers een klacht ingediend tegen de notaris.
1.2 Op 20 september 2010 heeft de notaris op de klacht gereageerd.
1.3 Op 20 oktober 2010 hebben klagers gerepliceerd.
1.4 Op 18 november 2010 heeft de notaris gedupliceerd.
1.5 Bij brief van 2 december 2010 heeft de plaatsvervangend voorzitter besloten de behandeling van de klacht door te verwijzen naar de volle kamer van toezicht.
1.6 De kamer van toezicht heeft de klacht behandeld ter openbare vergadering van
17 februari 2011. De heren [namen] zijn verschenen, waarbij [naam] namens klagers als woordvoerder is opgetreden. De notaris is eveneens verschenen.
2. De feiten
2.1 Op 14 december 2009 heeft de notaris op verzoek van het bestuur van de [naam] een notarieel proces-verbaal opgemaakt van de algemene ledenvergadering van de [naam] van 2 juni 2009.
2.2 Op 21 juli 2010 heeft de notaris op verzoek van het bestuur van de [naam] een notarieel proces-verbaal opgemaakt van de algemene ledenvergadering van de [naam] van 25 juni 2010. Tijdens deze ledenvergadering heeft de voorzitter van het bestuur aan klagers kenbaar gemaakt dat zij als lid zijn geroyeerd. De klagers hebben naar aanleiding hiervan een civiele procedure in kort geding opgestart. Op verzoek van de voorzitter heeft de notaris het bestuur van de vereniging geadviseerd en het bestuur medegedeeld dat het royement direct zou ingaan en dat de geroyeerde leden zich direct uit de zaal waar de ledenvergadering werd gehouden dienden te verwijderen.
2.2 Voorafgaand aan de algemene ledenvergadering van de Kring van Vrienden van
‘s-Hertogenbosch van 25 juni 2010 heeft de notaris niet inhoudelijk gereageerd op brieven van de klagers aangaande mogelijke onjuistheden in het notarieel proces-verbaal van de algemene ledenvergadering van 2 juni 2009.
3. De klacht en het verweer daartegen
3.1 Klagers stellen, zakelijk weergegeven, het navolgende.
3.1.1 Het handelen van de notaris wordt door klagers als klachtwaardig gezien. Klagers worden door dit handelen in hun belangen geschaad. Daarom zijn klagers ontvankelijk in hun klacht tegen de notaris.
3.1.2 De notaris heeft in de uitoefening van het notarisambt klachtwaardig gehandeld ten aanzien van klagers. Hiertoe zijn door klagers de volgende gronden ter motivering aangevoerd.
i. De notaris heeft in de aanloop naar de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010 niet gereageerd op brieven van klagers en van hun raadsman [];
ii. De notaris heeft de informatie uit voornoemde brieven niet onder de aandacht gebracht van de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010, terwijl deze informatie wel degelijk van belang was voor de leden die op de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010 aanwezig waren;
iii. De notaris heeft niet onafhankelijk en niet onpartijdig gehandeld. De notaris dient in zijn ambt ook de belangen van eventuele derden, zoals klagers, te behartigen. Dat heeft hij naar de mening van klagers nagelaten;
iv. De notaris heeft op geen enkele wijze in de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010, waarin de royementen van de klagers werden uitgesproken, opgetreden, terwijl de normale beginselen van “hoor en wederhoor” en “goed bestuur” met alle voeten werden getreden. Deze nalatigheid is laakbaar en valt de notaris aan te rekenen als onvoldoende uitoefenen van zijn ambt;
v. De notaris heeft veel verschillende rollen en taken vervuld tijdens de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van het aanzien dat een notaris heeft. Voor deze rollen en taken ontbraken concrete schriftelijke opdrachten en/of waren deze strijdig met het onafhankelijk en onpartijdig uitoefenen van het notarisambt;
vi. De notaris heeft in het [dagblad] uitspraken gedaan over de vier geroyeerde leden die strijdig zijn met het onafhankelijk en onpartijdig uitoefenen van het notarisambt;
vii. De notaris heeft de notulen onjuist en onterecht vastgesteld in een notariële akte. Er zijn in de akte data en namen gewijzigd of onjuist opgenomen ten opzichte van hetgeen daadwerkelijk is gezegd. Dit alleen is al klachtwaardig. Daarnaast hebben klagers de notaris hiervan keurig melding gemaakt per brief. Deze brief heeft hij niet beantwoord. Evenzo heeft hij nagelaten om er tijdens de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010, bij het bespreken van de notulen van de vorige jaarvergadering, melding van te maken aan de leden.
Aldus heeft de notaris in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 17 eerste lid van de Wet op het notarisambt (Wna).
3.2 De notaris heeft, zakelijk weergegeven, het navolgende opgeworpen.
3.2.1 De notaris acht klagers niet ontvankelijk in hun klacht omdat hij van mening is dat de klagers door het verwijt dat hem wordt gemaakt niet door hem in hun belangen worden geschaad.
3.2.2 De notaris stelt zich op het standpunt dat de opdracht van het bestuur van de [naam] volstrekt duidelijk was. Hij zou de notulen van de ledenvergadering opmaken en dat heeft hij ook gedaan. Daar waar nodig heeft hij desgevraagd adviezen gegeven aan de voorzitter van het bestuur van de vereniging. De rol van de notaris tijdens de vergadering was dus duidelijk. De notaris heeft ten aanzien van het al dan niet terecht zijn van het royement van klagers aangevoerd dat dit duidelijk blijkt uit het proces-verbaal van de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010. Daarbij dient te worden opgemerkt dat klagers een jaar eerder al door het bestuur van de vereniging waren gewaarschuwd, nadat toen ook is gesproken over een mogelijk royement van de klagers. Op 26 januari 2011 heeft een bestuursvergadering van de vereniging plaatsgevonden waarbij het royement van klagers aan de orde is gekomen. De notaris heeft de opdracht gekregen om ook van deze vergadering de notulen op te maken. De notaris heeft de brieven van klagers niet beantwoord omdat zij hun grieven richting het bestuur van de [naam] moesten uiten. Dit heeft de advocaat van het bestuur hen ook bericht. Bij het opmaken van notulen van een vergadering is het doel dat de essentie van hetgeen ter vergadering is voorgevallen en wat daar ter sprake is gekomen duidelijk te beschrijven voor iemand die niet bij de vergadering aanwezig was. Het notarieel verslag betreft geen woordelijk verslag van de vergadering. Dat heeft de notaris ook niet gepretendeerd en dat werd ook niet van de notaris verlangd. Als de leden het niet eens zijn met de werkwijze van het bestuur van de vereniging, dan kunnen zij het bestuur wegsturen. Het handelen van het bestuur valt de notaris niet te verwijten. Voorafgaand aan de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010 is het royement van klagers besproken tijdens een vergadering van het bestuur van de vereniging. Daarbij is de notaris ook aanwezig geweest. Toen is door het bestuur tot royement van de klagers besloten en op de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010 uitgesproken door de voorzitter van het bestuur van de vereniging. Tijdens de vergadering heeft de notaris desgevraagd aangevoerd dat het bestuur ten aanzien van het royement een schriftelijke kennisgeving aan de geroyeerde leden moet toezenden en dat zij hen moet wijzen op de beroepsmogelijkheid tegen het royement. Voorts heeft de notaris desgevraagd aangevoerd dat de geroyeerde leden zich aanstonds uit de zaal moesten verwijderen. De notaris is van mening dat dit verenigingsrechtelijke zaken betreffen. De notaris acht de klagers noch op grond van wat hij op de ledenvergadering op verzoek van het bestuur naar voren heeft gebracht noch door de inhoud van de opgemaakte notariële verslagen van de algemene ledenvergaderingen in hun belangen geschaad.
4. De beoordeling
4.1.1 Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht zijn drie van de vier klagers verschenen. Op desbetreffende vraag van de plaatsvervangend voorzitter is namens klagers geantwoord dat de heer [naam] na indiening van de klacht is overleden. Namens klagers, dus ook namens de overleden klager, is het woord gevoerd door klager, de heer [naam]. De notaris heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
4.1.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klagers is de Kamer van Toezicht van oordeel dat de klagers ontvankelijk zijn in hun klacht. Volgens tuchtrechtelijke jurisprudentie kan degene die zodanig bij het in een klacht gewraakte doen en/of nalaten van de notaris betrokken is, dat hij als belanghebbende bij een uitspraak over die klacht kan worden aangemerkt, in die klacht worden ontvangen. Deze situatie is van toepassing op ieder van de vier klagers.
4.2 De Kamer van Toezicht zal puntsgewijs ingaan op de inhoud van de hiervoor samengevatte klacht van de klagers. De Kamer van Toezicht heeft zoveel mogelijk de op pagina 16 van de bij repliek aangehaalde conclusie van de klagers overgenomen, omdat deze conclusie de inhoud van de klacht naar het oordeel van de Kamer van Toezicht afdoende verwoordt. De klacht wordt hierna puntsgewijs besproken.
4.2.1 Ad i:
De notaris had naar het oordeel van de Kamer van Toezicht naar aanleiding van de door klagers en hun raadsman aan hem gerichte correspondentie gepaster danwel wellevender kunnen reageren richting de klagers. De notaris had de klagers en hun raadsman kunnen berichten dat zij zich moesten wenden tot (de raadsman van) het bestuur en niet tot de notaris. Omdat echter de notaris niet de spreekbuis is van het bestuur van de vereniging en de klagers al een raadsman hadden ingeschakeld, die hen had moeten inlichten dat zij zich tot het bestuur van de vereniging moesten wenden, acht de Kamer van Toezicht de klacht op dit punt ongegrond.
4.2.2 Ad ii:
De klagers hadden hun bevindingen moeten richten aan het bestuur van de vereniging en niet aan de notaris. Gelet hierop en op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.2.1 is vermeld, acht de Kamer van Toezicht de klacht wegens een gebrek aan belang eveneens ongegrond.
4.2.3 Ad iii:
Uit de door klagers overlegde stukken blijkt dat de klagers wisten dat de notaris niet alleen was verzocht om een notarieel proces-verbaal op te maken van de algemene ledenvergadering, maar ook dat de notaris als adviseur voor het bestuur van de vereniging optrad. De notaris trad niet alleen tijdens de algemene ledenvergadering op als adviseur van het bestuur, maar ook gedurende (enkele van) de hieraan voorafgaande vergaderingen van het bestuur, waarin – zo begrijpt de Kamer van Toezicht – eveneens het royement van (onder meer) de klagers aan de orde is geweest. Naar het oordeel van de Kamer van Toezicht kan van de notaris niet worden verwacht dat hij in de rol van adviseur van het bestuur, tijdens de algemene ledenvergaderingen direct de belangen van individuele leden kan behartigen. De klacht wordt ook op dit punt ongegrond verklaard.
4.2.4 Ad iv:
De notaris heeft gesteld het woord op de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010 te hebben gevoerd op verzoek van de voorzitter van het bestuur van de vereniging. De voorzitter van het bestuur van de vereniging heeft hem tijdens de vergadering om advies gevraagd. Dit heeft de voorzitter hem gevraagd nadat hij had medegedeeld dat enkele leden, waaronder de klagers, geroyeerd waren. De notaris heeft aan dit verzoek voldaan en de voorzitter van advies voorzien.
De klagers hebben gesteld dat de notaris tijdens voornoemde algemene ledenvergadering ook hun belangen had moeten dienen en had moeten ingrijpen toen de voorzitter mededeelde dat zij geroyeerd waren. Ten aanzien van dit punt verwijst de Kamer van Toezicht naar hetgeen onder rechtsoverweging 4.2.3 is weergegeven. Ook daarna heeft de notaris, volgens klagers, hun belangen niet behartigd door hen – op zijn advies – direct uit de vergadering te laten verwijderen.
De Kamer van Toezicht overweegt dat van de notaris in de gegeven omstandigheden niet kon worden gevergd dat hij tijdens de algemene ledenvergadering ten faveure van de klagers ingreep tegen de voorzitter van het bestuur. De Kamer van Toezicht overweegt voorts dat de notaris daarna het bestuur van de vereniging onjuist heeft voorgelicht cq geadviseerd. De notaris heeft ten onrechte gesteld dat het uitgesproken royement direct in zou gaan en dat de geroyeerde leden direct de vergadering moesten verlaten.
De Kamer van Toezicht betrekt bij haar oordeel de navolgende wetsartikelen uit het Burgerlijk Wetboek, boek 2 Rechtspersonen, titel 2 Verenigingen.
Artikel 2:35 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek:
‘De vereniging kan het lidmaatschap opzeggen in de gevallen in de statuten genoemd, voorts wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereisten door de statuten voor het lidmaatschap gesteld, te voldoen, alsook wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren. Tenzij de statuten dit aan een ander orgaan opdragen, geschiedt de opzegging door het bestuur.’;
Artikel 2:35 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek:
‘Tenzij de statuten dit aan een ander orgaan opdragen, geschiedt de ontzetting door het bestuur. Het lid wordt ten spoedigste schriftelijk van het besluit, met opgave van redenen, in kennis gesteld. Hem staat, behalve wanneer krachtens de statuten het besluit door de algemene vergadering is genomen, binnen één maand na ontvangst van de kennisgeving van het besluit, beroep op de algemene vergadering of een daartoe bij de statuten aangewezen orgaan of derde open. De statuten kunnen een andere regeling van het beroep bevatten, doch de termijn kan niet korter dan op één maand worden gesteld. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst.’;
Artikel 2:38 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek:
‘Behoudens het in het volgende artikel bepaalde, hebben alle leden die niet geschorst zijn, toegang tot de algemene vergadering en hebben daar ieder één stem; een geschorst lid heeft toegang tot de vergadering waarin het besluit tot schorsing wordt behandeld, en is bevoegd daarover het woord te voeren. De statuten kunnen aan bepaalde leden meer dan één stem toekennen.’
De statuten van de vereniging zijn door de partijen niet ingebracht, zodat de Kamer van Toezicht daar geen acht op heeft kunnen slaan en uit moet gaan van voorgaande wetsartikelen.
Uit de hiervoor vermelde wetsartikelen volgt dat de door de voorzitter geroyeerde leden gedurende de beroepstermijn zijn geschorst. Deze beroepstermijn gaat in na ontvangst van een schriftelijke en met redenen omklede kennisgeving van het royement.
In de notulen van de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010 valt te lezen dat de voorzitter heeft medegedeeld dat de schriftelijke kennisgeving van het royement aan de betreffende leden zal worden toegezonden. De beroepstermijn was op de vergadering nog niet aangevangen, tenzij er sprake was van een disciplinaire- ofwel ordemaatregel. Dat er sprake is geweest van een dergelijke maatregel is noch gesteld noch gebleken.
De notaris wordt verweten dat hij het bestuur onjuist heeft geadviseerd omtrent de ingang van de schorsing van de geroyeerde leden en het aanstonds verwijderen van die leden uit de vergadering. De Kamer van Toezicht acht de klacht op dit punt gegrond.
4.2.5 Ad v:
De notaris heeft naar de mening van klagers tijdens de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010 veel verschillende rollen en taken voor het bestuur van de vereniging vervuld. De notaris heeft dit tot op zekere hoogte beaamd en heeft daarbij aangevoerd dat hij deze rollen en taken heeft vervuld in opdracht van het bestuur van de vereniging. Hij heeft het bestuur van (juridisch) advies voorzien en daarnaast heeft hij de notulen van de vergaderingen opgemaakt. Naar het oordeel van de Kamer van Toezicht is het bestuur van een vereniging niet verplicht de notaris hiertoe een schriftelijke opdracht te verstrekken. Dit onderdeel van de klacht wordt derhalve ongegrond verklaard.
4.2.6 Ad vi:
De notaris heeft volgens de klagers uitlatingen gedaan over de klagers in het [dagblad]. De notaris heeft ter zitting een verklaring gegeven voor het artikel ‘Ik laat mij niet voor het karretje spannen’ in het [dagblad]. Dit artikel is tot stand gekomen nadat de notaris richting de redactie van het [dagblad] had gereageerd op een reactie in de katern ‘commentaar’ in diezelfde krant van 29 juni 2010. Het eerstgenoemde artikel is aldus de mededeling van de notaris na redactieberaad en nadat de inhoud van dat artikel is doorgesproken met de notaris, door de redactie van het [dagblad] in die krant geplaatst. De Kamer van Toezicht is van oordeel dat de uitleg van de notaris op dit punt voldoende aanleiding geeft om dit onderdeel van de klacht ongegrond te verklaren.
4.2.7 Ad vii:
De door de notaris opgemaakte notulen van de algemene ledenvergaderingen van de [naam] betreffen telkens een notarieel proces-verbaal. Op de algemene ledenvergadering van de vereniging zijn deze notulen uiteindelijk vastgesteld. Van de notaris mag zeker verlangd worden dat de inhoud van het notarieel proces-verbaal juist is. De stelling van de klagers dat de inhoud van het notarieel proces-verbaal onjuist was, is afdoende weersproken door de notaris. Vervolgens hebben de klagers hun stelling niet meer nader onderbouwd. Daarmee dient de klacht op dit punt ongegrond verklaard te worden.
4.3 Hetgeen de klagers hebben gesteld als weergegeven in rechtsoverweging 4.2.4, heeft de notaris niet weersproken. De notaris had op dit betreffende onderdeel een duidelijkere verslaglegging van de algemene ledenvergadering moeten doen. Ook het feit dat de notaris het bestuur van de vereniging heeft geadviseerd te handelen in tegenspraak met de hiervoor geldende wetgeving betrekt de Kamer van Toezicht in haar oordeel. De notaris is een gespecialiseerd jurist en werd juist hierom door het bestuur van de vereniging als adviseur geraadpleegd. Hij is bovendien in die hoedanigheid aanwezig geweest bij (enkele van) de vergaderingen van het bestuur van de vereniging in voorbereiding op de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010. De notaris had zich derhalve op dit punt meer in het verenigingsrecht kunnen en moeten verdiepen ter voorkoming van de onterechte verwijdering uit de algemene ledenvergadering van de klagers.
4.4 De notaris heeft ter zitting blijk gegeven zich bewust te zijn van het belang dat de klagers hebben bij een duidelijk en volledig opgemaakt notarieel proces-verbaal van de algemene ledenvergadering van de [naam] Van de omvangrijke klacht van de klagers wordt één onderdeel gegrond verklaard. Daarbij zijn de omstandigheden die ten grondslag liggen aan dit onderdeel van de klacht van belang. De notaris heeft in een hectische vergadering ten aanzien van de beslissing tot royement van enkele van de leden een op dit onderdeel onduidelijk verslag opgemaakt. Het betrof op 25 juni 2010 een buitengewoon turbulente algemene ledenvergadering van de vereniging. Hij is daarbij gevraagd om advies te geven en het bestuur te assisteren. Hij heeft stellige uitlatingen gedaan richting de voorzitter van het bestuur en heeft de vragen van deze voorzitter stellig beantwoord. Mede hierdoor was het royement voor de betreffende leden een zeer vernederende kwestie en dat hebben die leden gelet op de inhoud van de klacht ook als zodanig ervaren. Echter, de publiciteit rond de gewraakte vergaderingen van de [naam] heeft naast het gewicht van het gegrond verklaarde (geringe) deel van de klacht ook een rol gespeeld bij de beoordeling van de vraag naar een mogelijke sanctie. De notaris heeft door de hele gang van zaken en door de publiciteit cq ruchtbaarheid die aan de zaak wordt gegeven al het nodige ondergaan. Hij is als gevolg van deze klachtzaak negatief in het nieuws gekomen.
4.5 De kamer zal, gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.4 is overwogen, aan de gegrondverklaring geen tuchtrechtelijke maatregel verbinden.
5. De beslissing
De kamer van toezicht:
verklaart de klacht gedeeltelijk – zoals hiervoor overwogen in rechtsoverweging 4.2.4 – gegrond, zonder hieraan een tuchtrechtelijke maatregel te verbinden;

verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Klacht notaris (Kring Vrienden)

Gerechtshof Amsterdam 21 oktober 2014
ECLI:NL:GHAMS:2014:4397 



Tuchtklacht tegen de notaris in de nasleep van het conflict bij de vereniging Kring Vrienden. Korte overweging over de rol van een notaris die aanwezig is bij een ALV om daarvan een proces-verbaal op te maken.

Beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 28 augustus 2014 en uitgesproken op 21 oktober 2014inzake [klager], appellant, tegen[notaris], geïntimeerde.

1Het geding in hoger beroep

1.1.

Appellant (hierna: klager) heeft op 16 april 2014 een beroepschrift – met bijlage – bij het hof ingediend tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 17 maart 2014. De kamer heeft in de bestreden beslissing klager op tien onderdelen van zijn klacht tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) niet-ontvankelijk verklaard en die klacht op een onderdeel ongegrond verklaard .
1.2.

De notaris heeft een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
1.3.

De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 28 augustus 2014. Klager en de notaris zijn verschenen en hebben aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities het woord gevoerd.

2De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3De feiten

3.1.

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Klager heeft tegen de vaststelling van die feiten bezwaar gemaakt. Het hof zal hiermee, voor zover relevant, bij de beoordeling rekening houden.
3.2.

Het gaat in deze zaak – samengevat weergegeven – om het volgende.
3.2.1.

Klager is lid geweest van de vereniging [vereniging] (verder:
de vereniging). Aan de vereniging is de Stichting [stichting] (hierna: de stichting) gelieerd.
In de loop van 2008 is tussen een aantal leden van die vereniging enerzijds en het bestuur van devereniging (hierna: het bestuur) anderzijds een conflict ontstaan over de stichting. Dit conflict is dat jaar tijdens een algemene ledenvergadering aan de orde gekomen. Op 25 juni 2010 heeft een bestuursvergadering plaatsgevonden. Van deze vergadering zijn notulen opgemaakt. Vervolgens heeft op diezelfde dag een algemene ledenvergadering (hierna: de ALV) plaatsgevonden. Tijdens de ALV heeft het bestuur, na raadpleging van de aanwezige leden, de ontzetting van vier leden – onder wie klager – aangezegd. De notaris heeft van deze vergadering notarieel proces-verbaal opgemaakt. Het bestuur heeft de ontzetting uit het lidmaatschap aan de desbetreffende leden schriftelijk bevestigd. Op 26 januari 2011 heeft een algemene ledenvergadering plaatsgevonden waarbij het beroep van de vier leden tegen het besluit tot ontzetting ongegrond is verklaard.
3.2.2.

De andere drie geroyeerde leden hebben op 23 augustus 2010 een klacht tegen de notaris ingediend bij de kamer (toen nog kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen geheten). De kamer heeft die klacht bij beslissing van 21 april 2011 op zes onderdelen ongegrond en op een onderdeel gegrond verklaard, zonder oplegging van een maatregel (ECLI:NL:TNOKSHE:2011:YC0611 [noot: niet gepubliceerd op rechtspraak.nl). In hoger beroep heeft het hof bij beslissing van 7 februari 2012 (ECLI:NL:GHAMS:2012:BV5543) de klacht op alle onderdelen ongegrond verklaard.
3.2.3.

De vier geroyeerde leden hebben een civiele procedure tegen zowel de vereniging als tegen de voorzitter van de vereniging aangespannen. Bij vonnis van 7 december 2011 heeft de rechtbank ‘s-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) [Noot: niet gepubliceerd, ook kenbaar uit executiegeschil ECLI:NL:RBSHE:2012:BX2731– kort weergegeven en voor zover van belang – voor recht verklaard dat de door de voorzitter tijdens de ALV gedane uitlatingen jegens de vier leden onrechtmatig zijn. De voorzitter en de vereniging zijn tot schadevergoeding veroordeeld. Voorts heeft de rechtbank het besluit tot ontzetting vernietigd, omdat de door het bestuur aangevoerde gronden het besluit tot ontzetting niet kunnen dragen en de algemene ledenvergadering in redelijkheid niet tot ongegrondverklaring van het beroep tegen het besluit tot ontzetting heeft kunnen komen. De rechtbank heeft het besluit tot ontzetting geconverteerd in een besluit tot opzegging van het lidmaatschap van devereniging. Het hof ‘s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 16 juli 2013 (ECLI:GHSHE:2013:3040) het vonnis van de rechtbank op de hiervoor genoemde punten bekrachtigd.

4Het standpunt van klager

Klager stelt zich op het standpunt dat de notaris onzorgvuldig, nalatig, partijdig en ondeskundig heeft gehandeld. De klacht valt – zakelijk weergegeven – in de volgende onderdelen uiteen:

i. de notaris wist dat het besluit tot royement reeds op de aan de ALV voorafgaande bestuursvergadering was genomen. De notaris heeft nagelaten tijdens de ALV erop toe te zien dat de leden hierover zouden worden geïnformeerd. De notaris heeft in plaats daarvan doen voorkomen of het besluit tot royement nog moest worden genomen. De notaris heeft aldus geen dan wel onjuiste informatie verstrekt;
ii. de notaris heeft meegewerkt aan en/of nalatig gehandeld ter zake van het besluit tot royement, welk besluit nadien is vernietigd. De notaris heeft de belangen van klager en de vereniging onvoldoende behartigd door tijdens de bestuurs- en ledenvergadering van 25 juni 2010 niet te waarschuwen voor de gebreken die aan het besluit tot royement kleefden. Klager verwijst in dit verband naar het vonnis van de rechtbank. Klager is nooit gewaarschuwd voor een royement en het beginsel van “hoor en wederhoor” is niet in acht genomen, aldus klager in klacht ii. en vi., terwijl de notaris als deskundige op het gebied van het verenigingsrecht had moeten weten dat dat wel was vereist;
iii. de notaris heeft meegewerkt aan en/of nalatig gehandeld ter zake van de door de voorzitter gepleegde onrechtmatige daad, welke onrechtmatige daad ook aan de vereniging is toegerekend. Klager verwijst in dit verband naar het vonnis van de rechtbank. De notaris heeft het bestuur en de leden tijdens de ALV met zijn opstelling en antwoorden alleen maar aangemoedigd tot royeren;
iv. de notaris heeft meegewerkt aan en/of nalatig gehandeld ter zake van het besluit tot royement, welk besluit nadien is vernietigd. De notaris heeft nagelaten tijdens de ALV ervoor te waarschuwen dat in het besluit tot royement een duidelijke omschrijving van de gronden tot royement ontbrak. Klager verwijst in dit verband naar het vonnis van de rechtbank;
v. de notaris heeft meegewerkt aan en/of nalatig gehandeld ter zake het besluit tot royement, welk besluit nadien is vernietigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat voor zover de gronden tot royement gevonden zouden moeten worden in de zorg en kritiek van de vier geroyeerde leden op het bestuur, die onwaar en misleidend zijn gebleken. De notaris heeft nagelaten tijdens de ALV hiervoor te waarschuwen;
vi. zie klacht ii.;
vii. de rechtbank heeft geoordeeld dat de algemene ledenvergadering zich misleid mag voelen door de voorzitter van de vereniging en in diens kielzog door het bestuur. De notaris heeft hieraan meegewerkt en/of op dit punt nalatig gehandeld;
viii. de notaris heeft meegewerkt aan en/of nalatig gehandeld ter zake van de motivering voor het royement. De notaris had zich meer moeten verdiepen in de achtergronden en deugdelijke adviezen moeten geven;
ix. de notaris had het bestuur en de algemene ledenvergadering moeten wijzen op de mogelijkheid van opzegging van het lidmaatschap ter vermijding van – zo begrijpt de kamer – de vernietiging van de besluiten tot royement. De notaris had zich meer moeten verdiepen in de achtergronden en deugdelijke adviezen moeten geven;
x. de notaris heeft onjuiste adviezen gegeven over de rol van de algemene ledenvergadering in relatie tot de stichting. De notaris heeft tijdens de ALV medegedeeld dat het bestuur niet meer openheid over de financiën van de stichting behoeft te geven. Dit is onjuist, aldus klager;
xi. de notaris heeft met een reactie in het [dagblad] op een eerder artikel in die krant over het verloop van de ALV laakbaar, nalatig en partijdig gehandeld.

5Het standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6De beoordeling

Ontvankelijkheid

6.1.

De notaris heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat klager op grond van het ne bis in idem -beginsel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klacht, omdat in de door de andere drie geroyeerde leden gevoerde klachtprocedure is geklaagd over hetzelfde handelen dan wel nalaten van de notaris en de kamer en het hof daarover een tuchtrechtelijk oordeel hebben gegeven (zie 3.2.2.).
6.2.

De kamer heeft geoordeeld dat de klachtonderdelen i. tot en met ix. en xi. betrekking hebben op hetzelfde handelen dan wel nalaten van de notaris als waarover in de eerdere beslissingen reeds is geoordeeld, zodat klager wat betreft die klachtonderdelen op grond van het ne bis in idem -beginsel niet in zijn klacht kan worden ontvangen. De kamer is met betrekking tot klachtonderdeel x. tot een inhoudelijke behandeling gekomen.
6.3.

Het hof overweegt als volgt.
Klachtonderdelen ii. tot en met vi. en xi.

Naar vaste jurisprudentie van het hof geldt in het tuchtrecht de regel dat na behandeling van een klacht door de tuchtrechter, een klacht over “hetzelfde feit” niet andermaal kan plaatsvinden. Dit ne bis in idem -beginsel leidt ertoe, dat indien kan worden gesproken van “hetzelfde feit”, de beoordeling van het tuchtrechtelijke aspect van de klacht in een eerdere zaak, aan een nieuwe tuchtrechtelijke beoordeling van het handelen van de notaris in de weg staat.
Het hof is van oordeel dat de klacht op de onderdelen ii. tot en met vi. in de kern ziet op hetgeen waarover in de eerdere klachtprocedure onherroepelijk is beslist in de onder 3.2.2. bedoelde beslissing van dit hof van 7 februari 2012. De onderhavige klachtonderdelen hebben betrekking op het handelen dan wel nalaten van de notaris ter zake van het op de ALV uitgesproken royement en zien daarmee op hetzelfde feitencomplex dat aan het in vorenbedoelde beslissing weergegeven klachtonderdeel iv. ten grondslag werd gelegd. De door klager aangevoerde specifieke punten met betrekking tot het uitgesproken (besluit tot) royement kunnen hiervan niet los worden gezien. Dat inmiddels de civiele rechter zich over het royement en het op de ALV verhandelde heeft uitgesproken, doet aan het voorgaande niet af, omdat die omstandigheid niets verandert aan de aard of het nalaten van de notaris bij gelegenheid van die ALV. Hetzelfde geldt voor de andere stukken die klager als grond voor een hernieuwde beoordeling van de onderhavige klachtonderdelen heeft aangevoerd.
Ook met betrekking tot klachtonderdeel xi. is het hof van oordeel dat het beroep op het ne bis in idem -beginsel slaagt. Over de vraag of het in dit klachtonderdeel verweten handelen van de notaris, zijn reactie in het [dagblad] op een eerder artikel in die krant, tuchtrechtelijk door de beugel kon, heeft het hof in voornoemde beslissing van 7 februari 2012, in rechtsoverweging 6.7., een uitdrukkelijk oordeel gegeven, dat onherroepelijk is geworden.
Klager dient met betrekking tot deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Klachtonderdelen i. en vii. tot en met x.

Naar het oordeel van het hof is het in deze klachtonderdelen verweten handelen van de notaris in de eerdere klachtprocedure geen onderdeel van de klacht geweest. Deze klachtonderdelen zal het hof derhalve hierna inhoudelijk beoordelen.

Inhoudelijk

Klachtonderdeel i.

6.4.

Het nemen van het besluit tot royement viel binnen de bevoegdheden van het bestuur. Het was ook aan het bestuur en niet aan de notaris om de leden tijdens de ALV over (de totstandkoming van) het besluit tot royement volledig en correct te informeren. Hierbij is van belang dat de notaris bij de ALV aanwezig was om het proces-verbaal van vergadering op te stellen en zo nodig vanuit zijn deskundigheid als notaris op vragen van het bestuur of leden te reageren en toelichting te geven op de verschillende agendapunten. Klager heeft aangevoerd dat het besluit tot royement van (onder anderen) klager al op de aan de ALV voorafgaande bestuursvergadering door het bestuur was genomen. Wat hiervan ook zij, het feit dat daarvan geen mededeling is gedaan op de ALV is gezien de taak en bevoegdheden van het bestuur niet aan de notaris toe te rekenen. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdelen vii. tot en met ix.

6.5.

Het hof acht de verwijten die klager de notaris op deze punten maakt niet terecht. De door de (toenmalige) voorzitter van het bestuur tijdens de ALV gedane uitlatingen jegens onder anderen klager, welke uitlatingen de rechtbank opzettelijk misleidend acht, vallen de (toenmalige) voorzitter van het bestuur en wellicht het bestuur aan te rekenen. Het was niet de taak van de notaris tijdens de ALV hiertegen op te treden (zie hetgeen hiervoor onder 6.4. is overwogen). Ook was het aan het bestuur het besluit tot royement deugdelijk te motiveren en eventueel voor opzegging van het lidmaatschap in plaats van royement te kiezen. Dat de notaris aan misleiding van de leden en/of de gebrekkige motivering van het besluit tot royement heeft meegewerkt of op deze punten nalatig heeft gehandeld, is het hof niet gebleken. Ook deze klachtonderdelen zullen ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel x.

6.6.

Uit het proces-verbaal van vergadering blijkt dat de notaris op de ALV op verzoek van de (toenmalige) voorzitter van het bestuur aan de leden een toelichting heeft gegeven over de juridische verwevenheid tussen de vereniging en de stichting. Het hof is niet gebleken dat de notaris onjuiste adviezen heeft gegeven over de rol van de algemene vergadering in relatie tot de stichting. Het hof volgt de notaris in zijn verweer dat hetgeen de notaris tijdens de ALV over de financiële aspecten ten aanzien van de aankoop van een onroerende zaak door de stichting heeft medegedeeld, in het perspectief van zijn toelichting op vorenbedoelde juridische verwevenheid dient te worden gezien. Niet kan worden gezegd dat de notaris op dit punt onjuist heeft gehandeld. Dit betekent dat dit klachtonderdeel eveneens ongegrond zal worden verklaard.
Conclusie

6.7.

Het hof is deels tot een andere beslissing dan de kamer gekomen. Omwille van de duidelijkheid zal het hof de beslissing van de kamer in zijn geheel vernietigen en beslissen overeenkomstig het voorgaande.
6.8.

Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.9.

Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7De beslissing

Het hof:

– vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:

– verklaart klager in de klachtonderdelen ii. tot en met vi. en xi. niet-ontvankelijk;
– verklaart de klacht op de onderdelen i. en vii. tot en met x. ongegrond.

Verenigingstuchtrecht en art. 6 EVRM

Conclusie AG Vlas 5 september 2014
ECLI:NL:PHR:2014:1743
Hoge Raad 24 oktober 2014 (art. 81 RO) ECLI:NL:HR:2014:3037
In cassatie op ECLI:NL:GHDHA:2013:5198

Zaak tussen oud-broeder en de Congregatie en de Provincie, dit zijn kerkelijke, rechtspersoonlijkheid bezittende verenigingen(*) van religieuzen binnen de Rooms Katholieke Kerk.


Hof, r.o. 14 : “[] Onderdeel van het canoniek recht is de wegzendingsprocedure waar de voorliggende zaak om draait. Het hof duidt die procedure als een tuchtrechtelijke procedure. Het staat de burgerlijke rechter niet vrij die tuchtrechtelijke procedure [] als beheerst door het canonieke en niet het Nederlands civiele recht, inhoudelijk te beoordelen. [] Slechts een marginale toetsing is toegelaten. [] In dat kader heeft [appellant] betoogd dat de wegzendingsprocedure getoetst moet worden aan art. 6 EVRM.

15. Inzake het verenigingstuchtrecht (zoals hier aan de orde) wordt toepasselijkheid van art. 6 EVRM niet aangenomen. Genoemde bepaling richt zich tegen de verdragstaten en de door hen ingerichte procedures en niet rechtstreeks tot de burgers. Dit betekent overigens niet dat van genoemde bepaling geen reflexwerking uit kan gaan in de relatie burgers en/of niet-publiekrechtelijke rechtspersonen onderling. Het begrip “eerlijk proces” (met name het recht van hoor en wederhoor en de mogelijkheid tot hoger beroep bij een onafhankelijke instantie) staat daarbij centraal. Vertaald naar de onderhavige zaak, komt het neer op de vraag of de wegzendingsprocedure de toets der kritiek (een eerlijke procedure) kan doorstaan. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Daartoe overweegt het hof het volgende.”

AG: ” Terecht heeft het hof overwogen dat het de burgerlijke rechter niet vrijstaat deze tuchtrechtelijke procedure die beheerst wordt door het canonieke recht en niet door het Nederlandse civiele recht, inhoudelijk te toetsen en dat slechts een marginale toetsing kan plaatsvinden. De rechter kan slechts toetsen of sprake is van strijd met de wet, van strijd met de eigen tuchtrechtelijke regels en of de interne procedure met voldoende waarborgen is omkleed. Het is vaste rechtspraak dat tuchtrechtelijke beslissingen slechts beperkt kunnen worden getoetst.”

Het is mij niet duidelijk of deze overwegingen zonder meer van toepassing zijn op niet-religieuze verenigingen. In ieder geval r.o. 15 van het hof sluit aan bij het verenigingstuchtrecht, in contrast met de voorafgaande alinea die gebaseerd was op de toepasselijkheid van canoniek recht.


(*) Noot: heel misschien is dit in het kerkelijk recht niet een pleonasme. De eerlijkheid gebiedt te melden dat ik de formulering had overgenomen uit r.o. 1.1 van de conclusie.

Conclusie inzake: [eiser] (hierna: [eiser]) tegen
1. Congregatie van de Broeders van de Onbevlekte Ontvangenis van de Heilige Maagd Maria (hierna: de Congregatie ),2. Nederlandse provincie van de Congregatie van de Broeders van de Onbevlekte Ontvangenis van de Heilige Maagd Maria (hierna: de Provincie).

Deze zaak heeft betrekking op de rechtspositie van een rooms katholiek geestelijke die zijn congregatie heeft moeten verlaten op grond van een kerkelijk wegzendingsbesluit. Aan de orde komt de vraag of met het wegzendingsbesluit de tussen partijen bestaande overeenkomst sui generis is beëindigd en de vraag of de burgerlijke rechter het wegzendingsbesluit volledig dan wel slechts marginaal kan toetsen.

1Feiten en procesverloop

1.1

De relevante feiten zijn als volgt. (1) De Congregatie en de Provincie zijn kerkelijke, rechtspersoonlijkheid bezittende verenigingen van religieuzen binnen de Rooms Katholieke Kerk. De Congregatie is een internationale organisatie met onder andere nationale afdelingen in Ghana en in Nederland. Aan het hoofd van de Congregatie staat de Generale Overste. De Provincie is de Nederlandse afdeling van de Congregatie met aan het hoofd de Provinciale Overste.
1.2

[eiser] is op 15 augustus 1962 in de Congregatie ingetreden als broeder en heeft bij zijn intrede de gelofte van gehoorzaamheid, celibaat en armoede afgelegd. Hij is daarbij lid geworden van de Provincie.
1.3

Op 11 maart 1984 is een overeenkomst tussen de Provincie en [eiser] tot stand gekomen, waarin onder andere is bepaald dat [eiser] voor onbepaalde tijd alleen mocht blijven wonen en voortaan uitsluitend zelf verantwoordelijk is voor huisvesting, werkkring, studie, vorming, verzekeringen, belastingen en besteding van zijn salaris. Volgens deze overeenkomst bleef [eiser] volwaardig broeder met alle rechten en plichten die daaraan verbonden zijn.
1.4

Van 1962 tot 1989 was [eiser] lid van de Provincie en vanaf 1989 tot november 2000 lid van de Ghanese provincie van de Congregatie.
1.5

Tussen [eiser] en de leiding van de Ghanese provincie is een conflict ontstaan. De Generale Overste van de Congregatie heeft [eiser] mondeling op de hoogte gebracht van zijn besluit [eiser] over te plaatsen naar de Provincie, welke overplaatsing in november 2000 schriftelijk aan [eiser] is bevestigd. [eiser] heeft daaraan geen gehoor gegeven, ook niet na herhaalde aanzegging zich bij de Provinciaal Overste in Nederland te melden, en is in Ghana gebleven.
1.6

Bij decreet van 21 november 2003 van de Generale Overste is [eiser] uit de Congregatie ontslagen op grond van ‘obstinate disobedience to the lawful orders of Superiors in grave matters’ en daarmee schending van zijn gelofte van gehoorzaamheid. Na bevestiging van dit decreet bij besluit van de Congregatie voor Religieuzen bij de Heilige Stoel heeft [eiser] daartegen bezwaar aangetekend. Bij besluit van 28 februari 2005 zijn de bezwaren van [eiser] ongegrond verklaard en is het decreet herbevestigd. [eiser] heeft daartegen beroep aangetekend bij de Vaticaanse rechtbank, de Signatura Apostolica, welk beroep op 2 maart 2006 ongegrond is verklaard. Het daartegen ingestelde bezwaar is door dezelfde rechtbank op 2 december 2006 definitief afgewezen.
1.7

De Provincie heeft bij brief van 6 december 2006 aan [eiser] bericht dat hij met ingang van de datum van de beslissing van de Signatura Apostolica (2 december 2006) niet langer lid van de Congregatie is.
1.8

[eiser] heeft vervolgens in 2007 een civiele procedure aangespannen tegen de Congregatie en de Provincie en gevorderd – kort weergegeven – een verklaring voor recht dat sprake is van een arbeidsovereenkomst die kennelijk onredelijk c.q. onregelmatig is opgezegd, alsmede vergoeding van materiële en immateriële schade.
1.9

De rechtbank Rotterdam heeft zich bij vonnis van 11 december 2007 bevoegd verklaard van de vorderingen kennis te nemen en overwogen dat partijen in het verdere verloop van de procedure de stellingen van [eiser] moeten uitdiepen dat (i) sprake is van schending van elementaire beginselen van een behoorlijke procesorde in de kerkelijke rechtsgang en (ii) naast de verbintenissen tussen partijen van meer kerkrechtelijke aard, er tevens een rechtsverhouding tussen partijen op grond van het civiele recht is ontstaan (een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst sui generis). 2
1.10

Bij vonnis van 2 september 2008 heeft de rechtbank Rotterdam geoordeeld dat de formele regels ten aanzien van de wegzendingsprocedure zijn nageleefd en dat de klachten over de kerkelijke rechtsgang moeten worden verworpen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, maar wel van een overeenkomst sui generis. Volgens de rechtbank moet worden beoordeeld of de wegzending niet tot een onredelijke financiële situatie voor [eiser] heeft geleid die de Congregatie en de Provincie zich hadden moeten aantrekken. Aan partijen is alsnog gelegenheid gegeven het debat hierover te voeren.
1.11

Bij vonnis van 17 maart 2009 heeft de rechtbank de vorderingen van [eiser] afgewezen, omdat uitgaande van de omstandigheid dat [eiser] recht heeft op AOW en op een ABP-pensioen er geen reden is om hem naar analogie van art. 7:681 BW een schadevergoeding toe te kennen en evenmin een vergoeding voor immateriële schade. 4
1.12

[eiser] heeft tegen deze vonnissen hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 14 mei 2013 heeft het hof Den Haag de vonnissen bekrachtigd. Het hof heeft daartoe overwogen dat zeker na de overeenkomst van 11 maart 1984 de relatie van partijen niet aan de kenmerken van een arbeidsovereenkomst voldoet (rov. 7). Volgens het hof is de verhouding van partijen aan te merken als een overeenkomst sui generis, die wel vermogensrechtelijke aspecten bevat (rov. 9). Van materiële schade is aan de kant van [eiser] door de wegzending geen sprake, omdat de wegzending waarmee de overeenkomst sui generis werd beëindigd, niet ertoe heeft geleid dat [eiser] verstoken was van inkomsten en niet meer kon voorzien in eigen onderhoud (rov. 10). De schade die volgens [eiser] door zijn wegzending ontstaat omdat hij geen aanspraak meer kan maken op verzorging door de Congregatie en de Provincie tot zijn levenseinde en hij daardoor genoodzaakt is zelf een regeling te treffen, is door [eiser] op geen enkele manier gespecificeerd of nader onderbouwd (rov. 12). Over de stelling van [eiser] dat de kerkelijke wegzendingsprocedure niet voldoet aan art. 6 EVRM, heeft het hof overwogen dat de wegzendingsprocedure als een tuchtrechtelijke procedure moet worden geduid en dat in het verenigingstuchtrecht de toepasselijkheid van art. 6 EVRM niet wordt aangenomen. Wel kan een reflexwerking van art. 6 EVRM worden aanvaard en moet de vraag worden beantwoord of de wegzendingsprocedure als een eerlijke procedure kan worden beschouwd. Volgens het hof moet deze vraag bevestigend worden beantwoord en is de wegzendingsprocedure naar behoren verlopen (rov. 14-19).
1.13

[eiser] heeft tijdig cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof. De Congregatie en de Provincie hebben verweer gevoerd. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht, gevolgd door re- en dupliek.

2Bespreking van het cassatiemiddel

2.1

Het cassatiemiddel voert tegen het bestreden arrest vier klachten aan. De eerste klacht valt uiteen in vier onderdelen. Onderdeel 1.1 is gericht tegen rov. 3, 6 en 10 van het arrest en betoogt dat, nu vaststaat dat partijen een overeenkomst sui generis voor het leven hebben gesloten, welke overeenkomst is geamendeerd door de overeenkomst van 11 maart 1984, het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de bekrachtiging van het wegzendingsdecreet door de Signatura Apostolica niet alleen een einde heeft gemaakt aan het lidmaatschap van [eiser] van de Provincie maar ook aan de overeenkomst sui generis en dit oordeel als uitgangspunt te nemen voor de beoordeling van de vorderingen van [eiser].Onderdeel 1.2 betoogt dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is, omdat niet zonder toelichting valt in te zien waarom het lidmaatschap van de Provincie met de overeenkomst sui generis zou moeten worden vereenzelvigd respectievelijk waarom het royement van [eiser] als lid van de Provincie tevens de beëindiging inhield van de overeenkomst sui generis zonder dat daarvoor een nadere beëindigingshandeling naar Nederlands recht had plaatsgevonden. Onderdeel 1.3 voert aan dat zelfs indien zou moeten worden geoordeeld dat het lidmaatschap van [eiser] van de Provincie zou moeten worden vereenzelvigd met de overeenkomst sui generis, het hof in rov. 10 blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat door de wegzending de overeenkomst sui generis werd beëindigd, terwijl de wegzending slechts zag op het lidmaatschap van de Provincie. Onderdeel 1.4 betoogt dat het voorgaande ook rov. 9 t/m 20 van het bestreden arrest aantast.
2.2

Deze klachten kunnen gezamenlijk worden behandeld. In de kern genomen verdedigen de klachten de opvatting dat het lidmaatschap van [eiser] van de Provincie los moet worden gezien van de tussen [eiser] en de Provincie gesloten overeenkomst van 11 maart 1984. De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. In rov. 3 heeft het hof de (vaststaande) feiten van de zaak weergegeven en in rov. 6 het standpunt van [eiser]. In rov. 10 heeft het hof geoordeeld dat [eiser] door zijn wegzending geen materiële schade heeft geleden. Volgens het hof heeft de wegzending waarmee de overeenkomst sui generis werd beëindigd, niet ertoe geleid dat [eiser] verstoken was van inkomsten en niet meer kon voorzien in het eigen onderhoud. Het hof heeft in rov. 7 – onbestreden in cassatie – overwogen dat zeker na de overeenkomst van 11 maart 1984 de relatie van partijen niet aan de kenmerken van een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW voldoet. Op de vraag hoe de relatie van partijen dan wel moet worden gekwalificeerd, heeft het hof in rov. 9 – eveneens onbestreden in cassatie – overwogen dat deze verhouding moet worden aangemerkt als een overeenkomst sui generis. Het hof heeft vervolgens in rov. 10 overwogen dat met de wegzending de overeenkomst sui generis werd beëindigd. Daarmee heeft het hof geenszins een onderscheid gemaakt tussen enerzijds het lidmaatschap van [eiser] van de Provincie en anderzijds de overeenkomst van 11 maart 1984.
2.3

Voor zover de klachten betogen dat het hof in rov. 9 dit onderscheid wel heeft gemaakt, berusten zij op een verkeerde lezing van het arrest. Voor zover de klachten betogen dat het hof dit onderscheid ten onrechte niet heeft gemaakt, wordt miskend dat in het onderhavige geval sprake is van één rechtsverhouding, die – onbestreden in cassatie – is gekwalificeerd als een overeenkomst sui generis. De overeenkomst van 11 maart 1984 staat niet los van het lidmaatschap van [eiser] van de Provincie, zoals ook duidelijk uit deze overeenkomst blijkt. Daarin is uitdrukkelijk bepaald dat [eiser] ‘volwaardig broeder f.i.c.’ blijft met alle rechten en plichten die daaraan verbonden zijn. De relatie tussen [eiser] en de Provincie als een overeenkomst sui generis heeft een gemengd karakter met religieuze en civielrechtelijke aspecten. Door de bekrachtiging van het wegzendingsbesluit en daarmee de beëindiging van het lidmaatschap van [eiser] van de Provincie is een einde gekomen aan de rechtsverhouding tussen [eiser] en de Provincie die als overeenkomst sui generis is geduid. De overeenkomst sui generis kan niet voortbestaan zonder het lidmaatschap van de Congregatie. Het oordeel van het hof is voorts begrijpelijk en voldoende gemotiveerd in het licht van de gedingstukken. 10 Op het voorgaande stuiten de klachten 1.1 t/m 1.4 af.
2.4

De tweede klacht betoogt onder 2.1 dat – kort samengevat – het hof in rov. 14 blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de burgerlijke rechter de uitspraak van de verenigingstuchtrechter aangaande de wegzending slechts marginaal kan toetsen, terwijl een volledige toetsing zou moeten plaatsvinden. Onder 2.2 wordt betoogd dat zonder nadere toelichting niet begrijpelijk is waarom de door de Provincie en de Congregatie aan het wegzendingsbesluit ten grondslag gelegde reden als deugdelijk moet worden aangemerkt.
2.5

Het hof heeft in rov. 14 de wegzendingsprocedure geduid als een tuchtrechtelijke procedure, hetgeen in cassatie niet is bestreden. Terecht heeft het hof overwogen dat het de burgerlijke rechter niet vrijstaat deze tuchtrechtelijke procedure die beheerst wordt door het canonieke recht en niet door het Nederlandse civiele recht, inhoudelijk te toetsen en dat slechts een marginale toetsing kan plaatsvinden. De rechter kan slechts toetsen of sprake is van strijd met de wet, van strijd met de eigen tuchtrechtelijke regels en of de interne procedure met voldoende waarborgen is omkleed. Het is vaste rechtspraak dat tuchtrechtelijke beslissingen slechts beperkt kunnen worden getoetst. 11 De klacht onder 2.1 faalt mitsdien. Voor het overige bouwen de klachten voort op de eerdere klachten en delen zij het lot daarvan.
2.6

De derde klacht betoogt dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door onder meer (i) in rov. 9 niet te oordelen dat de tussen partijen gesloten overeenkomst voor het leven niet opzegbaar is, althans (ii) door niet ten minste te oordelen dat de overeenkomst moet worden aangemerkt als een ‘duurovereenkomst zonder beëindigingsregeling’ en dat de overeenkomst daarom hooguit beëindigd kan worden wegens een zwaarwegende reden, en (iii) dat uit de gedingstukken niet blijkt dat de overeenkomst is beëindigd zolang hij nog voortduurt.
2.7

De klacht mist feitelijke grondslag, omdat [eiser] in feitelijke instanties niet heeft gesteld dat de tussen partijen gesloten overeenkomst een overeenkomst voor het leven betreft die niet opzegbaar zou zijn. Voor het overige bouwt de klacht voort op de eerdere klachten en faalt hij ook om die reden.
2.8

In de vierde klacht wordt betoogd dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet te onderzoeken of de reden voor de wegzending van [eiser] moet worden aangemerkt als een ‘zwaarwegende reden voor beëindiging’. Ook deze klacht bouwt voort op de voorgaande klachten en faalt mitsdien.
2.9

Ik geef Uw Raad in overweging de zaak af te doen met toepassing van art. 81 lid 1 RO.

3Conclusie

De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden

A-G

1Zie rov. 3 van het arrest van het hof Den Haag van 14 mei 2013, alsmede rov. 2.1-2.6 van het tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, van 11 december 2007 en rov. 2.2-2.3 en 2.6 van het tussenvonnis van 2 september 2008.
2Zie rov. 6.5 van het vonnis van 11 december 2007.
3Zie rov. 2.19 van het vonnis van 2 september 2008.
4Zie rov. 3.2-3.4 van het vonnis van 17 maart 2009.
5In rov. 7 van het arrest wordt abusievelijk 13 maart 1984 als datum van de overeenkomst vermeld.
6Zie nr. 3.13 van de s.t. zijdens [eiser].
7De tekst van de overeenkomst is geciteerd in rov. 3 van het bestreden arrest.
8Zie Asser/Rensen 2-III* 2012, nr. 393; zie in het algemeen P. T. Pel, Geestelijken in het recht, diss. Groningen 2013, p. 365-370.
9Vgl. HR 29 december 1911, W 9272, m.nt. E.M. Meijers en HR 28 januari 1959, NJ 1959/170. In beide arresten is overwogen dat personen die tot een kerkgenootschap behoren ‘onderling zijn verbonden door een tweeledigen voor geen splitsing vatbaren band: een van godsdienstigen of ideëlen aard en tegelijkertijd een band van wereldlijken of materiëlen aard beantwoordende aan burgerrechtelijken kenmerken’.
10Zie dagvaarding in eerste aanleg onder 20; conclusie van repliek in eerste aanleg onder 34; MvG onder 47 en 215; pleitnota zitting hof zijdens [eiser] onder 1 en 9.
11Zie in dit verband HR 19 december 2003, ECLI:NL:2003:AN7818, NJ 2004/559, m.nt. C.J.H. Brunner, en de conclusie van A-G Timmerman vóór dit arrest (ECLI:NL:PHR:2003:AN7818), onder 3.5 met vermelding van verdere literatuur.