Personen weigeren als lid – criteria naast de statuten?

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 10 september 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:6128

De [school] te [plaats] , wordt in standgehouden en bestuurd door de Vereniging. Eisers willen lid worden van de Vereniging. De Vereniging heeft eisers niet toegelaten als lid omdat zij niet voldoen aan de door de Vereniging gestelde criteria dat men lid is van één van de drie kerken te [plaats] en één kind of kinderen op de school heeft. Eisers willen nu via de rechter toegang tot het lidmaatschap verkrijgen door te vorderen dat uitsluitend de toelatingscriteria van de statuten gelden, waarin het lidmaatschap van één van de drie kerken en het hebben van een of meer kinderen op de school niet als toelatingsvereisten zijn opgenomen. 

De rechtbank stelt het volgende voorop. Het recht op vrijheid van vereniging is verankerd in onder meer artikel 8 Grondwet en artikel 11 EVRM. Dit recht omvat niet alleen de vrijheid om zich met anderen te verenigen, maar ook de vrijheid van een vereniging om zelf te bepalen met wie zij zich wenst te verenigen. Tot de kern van deze autonomie behoort de bevoegdheid om te beslissen over de toelating van nieuwe leden. De statuten van de vereniging kunnen criteria voor toelating bevatten. Het staat een vereniging in beginsel vrij om bij de beoordeling van lidmaatschapsaanvragen aanvullende of niet in de statuten neergelegde criteria te hanteren, mits deze niet in strijd komen met de wet, de statuten of de algemene maatstaf van redelijkheid en billijkheid (art. 2:8 BW). 

Uitsluitend wanneer de weigering van een lidmaatschap in strijd is met deze grenzen, kan de rechter ingrijpen. De rechter kan het toelatingsbeleid slechts marginaal toetsen: alleen wanneer het belang van de betrokkene bij toelating veel groter is dan het belang van de vereniging bij haar weigering, kan de vereniging gehouden zijn de betrokkene alsnog als lid toe te laten. Buiten die uitzonderingen komt de vereniging een ruime beoordelingsvrijheid toe om over toelating van leden naar eigen inzicht te beslissen.

Het staat de Vereniging, gelet op het grondrecht van vrijheid van vereniging, in beginsel vrij om te bepalen wie zij als lid wenst toe te laten. Tot die vrijheid behoort eveneens het hanteren van aanvullende of niet-statutaire criteria bij de beoordeling van een lidmaatschapsaanvraag. De rechter dient deze vrijheid te respecteren, tenzij sprake zou zijn criteria die voorbij de grenzen gaan zoals in de hieraan voorafgaande rechtsoverweging zijn genoemd. Daarvan is in dit geval geen sprake.

Noot: ik weet niet of deze uitspraak de heersende leer helemaal juist en volledig weergeeft. Ik zou ook niet direct weten wat het effect is van de anti-discriminatieregelgeving op de grondwettelijke vrijheid van vereniging.