Afdeling kan geen rechtszaak aanspannen tegen vereniging

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND 1 april 2015



In deze zaak probeert een afdeling zonder rechtspersoonlijkheid een kort geding aan te spannen tegen de vereniging. De afdeling is niet-ontvankelijk. 

Kort geding vonnis van 1 april 2015
inzake
1. de Bedrijfsgroep Zwembaden van de Vereniging van recreatie-ondernemers in Nederland, welke vereniging statutair is gevestigd te Driebergen, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
verder te noemen: de Bedrijfsgroep Zwembaden,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Sportfondsen Nederland B.V. ,
verder te noemen: Sportfondsen Nederland, […] eisers sub 1 tot en met 7,
hierna gezamenlijk aan te duiden als: de Bedrijfsgroep Zwembaden c.s.,

tegen:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Vereniging van recreatie-ondernemers in Nederland ,
verder te noemen: Recron, gedaagde,

Eisers sub 2 tot en met 7 zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als
Sportfondsen Nederland c.s.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de producties 1 tot en met 34 van eisers,
  • de producties 1 tot en met 27 van Recron,
  • de mondelinge behandeling van 31 maart 2015,
  • de pleitnota van eisers,
    – de pleitnota van Recron.
1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.

In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 1 april 2015 vonnis gewezen. Het onderstaande vormt hiervan de schriftelijke motivering en is opgemaakt op
8 april 2015.

2
2. De feiten 
2.1. Recron is een vereniging die tot doel heeft om de belangen van de recreatieondernemers en -ondernemingen die zich bezighouden met de exploitatie van recreatie en toeristische activiteiten te behartigen of doen behartigen.

2.2.

Recron kent, zoals blijkt uit artikel 9 van de door haar als productie 1 overgelegde statuten (hierna: de statuten) de volgende organen c.q. onderdelen:
a. het bestuur,
b. de ledenraad,
c. de algemene ledenvergadering,
d. bedrijfsgroepen en bedrijfsgroepbesturen.

2.3.

De Bedrijfsgroep Zwembaden is één van de zes bedrijfsgroepen die Recron kent.
2.4.

Sportfondsen Nederland c.s. was in ieder geval tot 20 maart 2015 lid van Recron.
Zij heeft bij brief van 20 maart 2015 haar lidmaatschap met onmiddellijke ingang opgezegd. Recron stelt zich echter op het standpunt dat er geen grond is voor onmiddellijke opzegging en dat het lidmaatschap van Sportfondsen Nederland c.s., gelet op de bepalingen daarover in artikel 6 lid 4 van de statuten, op zijn vroegst per 1 januari 2016 eindigt.
2.5.

Recron tracht haar in 2.1. genoemde doel onder meer te bereiken door het meewerken aan de totstandkoming van bindende regelingen, waaronder begrepen het afsluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s).
2.6.

De gesprekken en de onderhandelingen over het afsluiten van cao’s vinden plaats in een tweetal commissies, namelijk de arbeidsvoorwaardencommissie (hierna: de AVC) en de onderhandelingscommissie (hierna: de OHC).
In de AVC zitten afgevaardigden van de verschillende bedrijfsgroepen binnen Recron die mandaat hebben om namens de onder de bedrijfsgroepen ressorterende leden van Recron te spreken en te onderhandelen over de inhoud van de af te sluiten cao.
In de OHC zitten afgevaardigden van de AVC. De OHC onderhandelt met de vakbonden over de inhoud van de af te sluiten cao.
2.7.

In artikel 26 van de statuten is een bepaling opgenomen over de besluitvorming inzake de cao. Deze bepaling houdt – samengevat – in dat:
– het bestuur met betrekking tot het afsluiten van cao’s de goedkeuring van de leden die
onder de werkingssfeer van de betreffende cao vallen, behoeft,
– de goedkeuring van de leden geacht wordt niet te zijn verleend, indien van het totaal aantal
aan de hand van de tijdig bij het bestuur binnengekomen stemmen 2/5 gedeelte zich
tegen het voorstel heeft verklaard.
Verder geldt dat in dit artikel ook nog is vermeld dat op verzoek van het bestuur het besluit van de leden inzake de goedkeuring van de aan hen door het bestuur voorgelegde cao
buiten de algemene ledenvergadering kan worden genomen, maar alleen via schriftelijke c.q. elektronische stemming onder alle leden die het betreft.
2.8.

In de periode van maart 2014 tot omstreeks medio februari 2015 hebben er diverse gesprekken binnen de AVC, en tussen de OHC en de betreffende bonden plaatsgevonden over het sluiten van een nieuwe Cao Recreatie.
Onder de werkingssfeer van deze cao vallen drie van de zes bedrijfsgroepen binnen Recron, namelijk de bedrijfsgroepen: i) zwembaden, ii) kampeer- en bungalowbedrijven en
iii) groepsaccomodaties.
In de AVC zaten twee afgevaardigden van de Bedrijfsgroep Zwembaden, namelijk de heren [A] (hierna: [A]) en [B] (hierna: [B]). [A] maakte tevens deel uit van de OHC.

2.9.

De onderhandelingen hebben ertoe geleid dat er omstreeks 19 februari 2015 een principeakkoord is gesloten tussen Recron en de betreffende bonden over een nieuwe
Cao Recreatie. In dit akkoord is onder meer overeengekomen dat:
– er een loonsverhoging van totaal 3,5% zal plaatsvinden, waarvan 2,5% per 1 januari 2015
en 1% per 1 januari 2016,
– met ingang van 1 april 2015 de jeugdlonen in de groepen 1 tot en met 4 stapsgewijs worden
afgeschaft en vervangen door een systeem waarbij voor inschaling ervaring en opleiding
leidend zijn.
2.10.

In maart 2015 heeft het bestuur van Recron het principeakkoord inzake de nieuwe Cao Recreatie ter goedkeuring voorgelegd aan de leden die onder de werkingssfeer van deze nieuwe Cao komen te vallen. Op verzoek van het bestuur heeft dit door middel van een elektronische stemming plaatsgevonden. Er hebben zich minder dan 2/5 gedeelte van de tijdig bij het bestuur binnengekomen stemmen tegen het principeakkoord verklaard.
2.11.

Recron is voornemens om op 2 april 2015 de nieuwe Cao Recreatie voor akkoord
te ondertekenen en aan te melden bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).

3De vordering 3.1. Bedrijfsgroep Zwembaden c.s. vordert dat Recron bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,: a) wordt verboden handelingen te verrichten die zouden kunnen leiden tot de definitieve totstandkoming van een nieuwe Cao Recreatie, zoals – maar niet uitsluitend – het ondertekenen van de cao-tekst en/of het aanmelden daarvan bij de Minister van SZW (conform artikel 4 Wet op de Loonvorming), zolang de werkingssfeer van die cao zodanig is dat de zwembadbranche daaronder valt, b) wordt veroordeeld om aan haar binnen 48 uur na het in deze zaak te wijzen vonnis een lijst te verstrekken met alle leden die behoren tot c.q. vertegenwoordigd zijn door/in de Bedrijfsgroep Zwembaden, dit naar de stand van zaken van 19 maart 2015 en onder verbeurte van een dwangsom, c) wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

3.2.

Recron voert gemotiveerd verweer.
3.3.

De stellingen van partijen zullen hierna voor zover van belang worden besproken.

4De beoordeling
Ontvankelijkheid Bedrijfsgroep Zwembaden

4.1.

Recron voert als verweer dat de Bedrijfsgroep Zwembaden niet ontvankelijk in haar vorderingen moet worden verklaard, omdat zij niet als procespartij kan optreden.
4.2.

Dit verweer slaagt.
4.2.1.

De bevoegdheid om als partij in een burgerlijk geding op te treden komt, afgezien van bijzondere wettelijke regelingen, in beginsel slechts toe aan natuurlijke personen en
aan rechtspersonen, dus niet aan een ambtelijk orgaan of een orgaan van een rechtspersoon.
Dit uitgangspunt laat echter ruimte voor uitzonderingen. Een dergelijke uitzondering zou bijvoorbeeld kunnen worden gemaakt indien zou kunnen worden geconcludeerd dat het afsnijden van de weg naar de burgerlijke rechter een niet aanvaardbaar gebrek aan rechtsbescherming zou betekenen. (Zie de uitspraken van de Hoge Raad van
25 november 1983, NJ 1984, 297 en 3 december 1993, ECLI:NL:1993:ZC1163).
4.2.2.

Vaststaat dat de Bedrijfsgroep Zwembaden geen rechtspersoon betreft. Zij
is één van de zes in artikel 9 van de statuten genoemde bedrijfsgroepen binnen Recron
(de vereniging). Uit dit artikel volgt dat een bedrijfsgroep moet worden gezien als een orgaan c.q. onderdeel van Recron (de vereniging). Als uitgangspunt geldt dan ook dat zij niet als partij in dit geding kan optreden. Er zijn geen bijzondere wettelijke regelingen waarin is bepaald dat zij dit wel kan. De Bedrijfsgroep Zwembaden heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die de conclusie kunnen dragen dat op dit uitgangspunt in de gegeven omstandigheden een uitzondering zou moeten worden gemaakt. In dit verband wordt nog overwogen het niet zo is dat de Bedrijfsgroep Zwembaden – zoals zij aanvoert – het in dit geding aan de orde zijnde cao-overleg als partij betrokken is geweest. Immers, vaststaat dat deze onderhandelingen zijn gevoerd door daartoe door het bestuur speciaal aangewezen commissies, namelijk de AVC en de OHC en dat deze commissies bestaat uit afgevaardigden van de leden van de diverse bedrijfsgroepen.
4.2.3.

De Bedrijfsgroep Zwembaden zal gezien het voorgaande dan ook niet ontvankelijk in haar vorderingen worden verklaard.
4.3.

Vervolgens is aan de orde de beoordeling van de vorderingen van
Sportfondsen Nederland c.s.
Verbod tot het verrichten van handelingen die zouden kunnen leiden tot de definitieve 
totstandkoming van een nieuwe Cao Recreatie 
4.4. Sportfondsen Nederland c.s. vordert dat het Recron wordt verboden om handelingen te verrichten die zouden kunnen leiden tot de definitieve totstandkoming van een nieuwe
Cao Recreatie.

4.5.

Vooropgesteld wordt dat partijen het erover eens zijn dat (het bestuur van) Recron een definitief akkoord over de inhoud van de in het geding zijnde cao met de betreffende bonden heeft bereikt, zij het dat het akkoord nog moet worden ondertekend. Ook zijn zij het er terecht over eens dat deze cao pas in werking treedt na aanmelding daarvan bij de
Minister van SWZ. De ondertekening van de cao en de aanmelding daarvan hebben nog niet plaatsgevonden. Vraag is of Recron kan worden verplicht om daarvan af te zien.
4.6.

Het staat ter vrije keus aan een onderneming om te besluiten of zij lid wil worden van Recron. Wanneer een onderneming besluit dat te doen dan wordt zij – zoals blijkt uit het bepaalde in artikel 5 lid 3 van de statuten van Recron – geacht:
– haar instemming te hebben verleend met de statuten en het huishoudelijk reglement,
– zich te onderwerpen aan, onder meer, de toepasselijke cao, inclusief de nader daaruit
voortvloeiende verplichtingen,
– zich te onderwerpen aan de besluiten van de algemene ledenvergadering, de ledenraad, het
bestuur en het bestuur van de bedrijfsgroep dat haar regardeert.
Sportfondsen Nederland c.s. heeft door lid te worden van Recron zich dus aan dit alles vrijwillig onderworpen.
4.7.

Recron heeft onweersproken aangevoerd dat het bestuur op basis van de statuten de AVC en de OHC heeft ingesteld en dat deze commissies bij uitsluiting bevoegd zijn om over het sluiten van cao’s te onderhandelen. De kantonrechter zal daarom daarvan uitgaan.
4.8.

Vaststaat dat de AVC en de OHC hebben onderhandeld over de nieuwe
Cao Recreatie en dat dit heeft geleid tot een principeakkoord tussen Recron en de betreffende bonden.
4.9.

Het bestuur heeft dit principeakkoord, buiten de vergadering om, aan de leden
die het betreft voorgelegd en heeft deze leden elektronisch laten stemmen. Dit is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 26 van de statuten (zie 2.10).
4.10.

Vast staat dat er zich minder dan 2/5 gedeelte van de tijdig bij het bestuur binnengekomen stemmen tegen het principeakkoord hebben verklaard.
Daarmee staat – gelet op het bepaalde in artikel 26 van de statuten – ook vast dat de leden de door het bestuur aan hen voorgelegde principeakkoord inzake de nieuwe Cao Recreatie hebben goedgekeurd.
Dat een aantal leden het wellicht hiermee niet eens is, maakt dit – zoals Recron ook aanvoert – niet anders. De statutaire bepalingen, waaraan ieder lid zich door zijn lidmaatschap heeft geconformeerd, maken dat leden van Recron gebonden kunnen zijn aan een cao waar zij tegen hebben gestemd. Dit is het gevolg van de aldus door partijen (de vereniging en haar leden) aangegane (democratische) regeling. Dat er – zoals Sportfondsen Nederland c.s. aanvoert – sprake zou zijn van een weeffout in de statuten, is niet gebleken. Bovendien
heeft Sportfondsen Nederland c.s. daaraan geen juridische consequenties verbonden.

4.11.

Uit het voorgaande volgt dat de onderhandelingen en de besluitvorming over de nieuwe Cao Recreatie in overeenstemming met de statuten hebben plaatsgevonden en dat de leden de nieuwe Cao Recreatie hebben goedgekeurd.
4.12.

Als uitgangspunt geldt dan ook dat het bestuur van Recron, in beginsel, gerechtigd is om de vervolgstap te zetten en de definitieve totstandkoming van de Cao Recreatie te realiseren door deze cao te ondertekenen en aan te melden bij de Minister van SZW.
4.13.

Het is vervolgens de vraag of Recron desondanks kan worden verplicht om hiervan af te zien.
4.14.

Sportfondsen Nederland c.s. stelt zich – naar de kantonrechter begrijpt – op het standpunt dat Recron daartoe kan worden verplicht, omdat het volgens haar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn wanneer zij (als lid dan wel voormalig lid) aan deze nieuwe Cao Recreatie gebonden zou raken. Recron dient de cao in de huidige vorm dan ook om die reden geen doorgang te laten vinden, aldus Sportfondsen Nederland c.s. Sportfondsen Nederland c.s. voert ter onderbouwing van dit standpunt – samengevat – het volgende aan.
Recron heeft in het kader van de onderhandelingen over het sluiten van deze nieuwe cao de belangen van de zwembadbranche in grote mate veronachtzaamd. Zowel de zwembadbranche als – kort gezegd – de verblijfsrecreatiebranche valt onder de werkingssfeer van deze nieuwe cao. Recron heeft bij deze onderhandelingen alleen oog gehad voor de belangen van de verblijfsrecreatiebranche. Recron heeft een principeakkoord met de vakbonden gesloten dat lijnrecht in strijd is met de belangen van de zwembadbranche. Zo is Recron akkoord gegaan met een loonsverhoging van in totaal 3,5% en met de afschaffing van de jeugdlonen, dit terwijl Sportfondsen Nederland c.s. van te voren
duidelijk te kennen had gegeven dat dit geen optie voor haar was en de zwembadbranche in economisch opzicht in buitengewoon zwaar weer verkeert. De verblijfsrecreatiebranche verkeert niet, althans veel minder, in economisch zwaar weer dan de zwembadbranche.
De Cao Recreatie die thans voorligt, is voor de zwembadbranche financieel ondraaglijk en zal ertoe leiden dat haar voortbestaan in het geding komt. Het is echter van groot maatschappelijk belang dat deze branche blijft bestaan. Recron had gezien het voorgaande de zwembadbranche dan ook buiten de werkingssfeer van deze nieuwe Cao Recreatie moeten laten vallen.
4.15.

Recron heeft dit standpunt van Sportfondsen Nederland c.s. gemotiveerd betwist.
4.16.

De kantonrechter overweegt in dit verband het volgende.
4.17.

Vooropgesteld wordt dat de belangen van de leden van Recron inzake de totstandkoming van een nieuwe cao, met inachtneming van hetgeen daarover in de statuten is bepaald, zijn behartigd door de AVC en de OHC.
In de AVC zaten twee afgevaardigden van de Bedrijfsgroep Zwembaden. In de OHC zat één van die twee afgevaardigden. De leden die onder de Bedrijfsgroep Zwembaden ressorteerden werden dus in de AVC en OHC vertegenwoordigd.
4.18.

In de periode tot en met eind juni 2014 zijn de belangen van de zwembaden – zoals Sportfondsen Nederland c.s. ook lijkt te onderkennen – wel degelijk meegewogen in het kader van de onderhandelingen die in de AVC en tussen de OHC en de betreffende bonden hebben plaatsgevonden.
4.19.

Uit de processtukken kan worden opgemaakt dat – zoals Recron aanvoert – de onderhandelingen met de betreffende bonden eind juni/begin juli 2014 zijn vastgelopen, omdat het aanpassen van de jeugdlonen geen deel uitmaakte van het eindbod van Recron, en de bonden zich op het standpunt stelden dat wanneer er geen afspraken over de jeugdlonen zouden komen, zij geen mandaat hadden om tot een eindresultaat te komen.
4.20.

In de vergadering van de AVC van 9 september 2014 is – zoals blijkt uit het door Recron als productie 18 in het geding gebrachte conceptverslag – gesproken over de stand van zaken inzake de cao onderhandelingen. Uit dit verslag kan worden opgemaakt dat de AVC teleurgesteld is en op dat moment geen reden ziet om met betere tegenvoorstellen te komen. Besloten is om niet het initiatief te nemen de onderhandelingen met de bonden te hervatten.
4.21.

In de bestuursvergadering van de Bedrijfsgroep Zwembaden is gesproken over het vastlopen van de cao-onderhandelingen en de hervatting daarvan. In dat kader is gesproken over een uitruil van de jeugdlonen en leeftijddagen. Uit het door Recron als productie 27 in het geding gebrachte conceptverslag van deze vergadering kan – zoals Recron betoogt – worden opgemaakt dat Sportfondsen Nederland en Optisport geen voorstander waren van een dergelijke uitruil, maar Laco International en Zwembad Doesburg wel. Binnen de Bedrijfsgroep Zwembaden werd dus verschillend over deze uitruil gedacht.
4.22.

Uit het hiervoor in 4.21. genoemde conceptverslag – bezien in relatie met de
e-mail van [C] (hierna: [C]) van Recron van 23 september 2014 (productie 3
van Recron) – kan worden opgemaakt dat het de Bedrijfsgroep Zwembaden nog niet geheel duidelijk was dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de werknemers die in de jeugdlonen vallen en de hulpkrachten die in de minimumjeugdloonschalen vallen, en dat de laatste categorie, de hulpkrachten, niet in de cao-onderhandelingen zouden worden meegenomen. [C] heeft aan Sportfondsen Nederland en Optisport verzocht om aan hem het aantal jeugdloners en hulpkrachten door te geven. Optisport heeft vervolgens bij e-mail van 26 september 2014 laten weten dat zij gemiddeld 40 jeugdloners en 400 hulpkrachten heeft. Sportfondsen Nederland heeft bij e-mail van 23 september 2014 laten weten dat zij geen gebruik maakt van hulpkrachten. Zij heeft daarbij echter niet opgegeven hoeveel jeugdloners bij haar in dienst zijn. Ten aanzien van Optisport kan in ieder geval – zoals Recron aanvoert – worden geconcludeerd dat slechts een relatief klein deel van haar werknemersbestand bestaat uit jeugdloners, zodat, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet valt in te zien, dat het stapsgewijs afschaffen van de jeugdlonen zeer ingrijpende financiële consequenties voor haar heeft.
4.23.

Tijdens de vergadering van de AVC van 3 oktober 2014 is – zoals blijkt uit het door Recron als productie 19 overgelegde conceptverslag van deze vergadering – het volgende besproken.
4.23.1.

Eerst is toegelicht dat er voor de bonden drie zeer belangrijke punten zijn, namelijk: i) andere systematiek jeugdlonen, ii) hogere loonsverhoging, en iii) compensatie afschaffen leeftijddagen.
4.23.2.

Daarna is de vraag voorgelegd of er bereidheid bestaat om de bonden tegemoet te komen of dat het hebben van geen cao een begaanbare weg is.
De afgevaardigden van de Bedrijfsgroepen kampeer- en bungalowbedrijven en groepsaccomodaties (kort gezegd: “de verblijfsrecreatie”) hebben daarop te kennen gegeven dat er een cao moet komen.
De afgevaardigden van de Bedrijfsgroep zwembaden hebben toegelicht dat de zwembaden liever wel een cao willen, maar dat het ook best een tijdje zonder kan. Daarbij is opgemerkt dat eigenlijk elke loonsverhoging uit den boze is, maar dat wanneer deze toch plaatsvindt, dit in ieder geval niet meer in 2014 dient te gebeuren.
4.23.3.

Vervolgens is er gediscussieerd over meerdere varianten en is afgesproken dat de volgende punten in het kader van een op 7 oktober 2014 te houden overleg aan de betreffende bonden zullen worden voorgelegd en toegelicht:
– looptijd: 1 juli 2014 tot 1 juli 2016,
– loon: 3% per 1 maart 2015 met uitloop naar 3,5%,
– jeugdlonen: instemmen met onderzoek naar andere vorm,
– leeftijddagen: 50-55 jaar: vervalt
56- AOW: halveren.
4.23.4.

Uit het voorgaande volgt – zoals Recron terecht aanvoert – dat de AVC akkoord is gegaan met hervatting van de onderhandelingen, in welk kader een loonsverhoging van maximaal 3,5% en de aanpassing van de jeugdlonen bespreekbaar zijn.
4.23.5.

De Bedrijfsgroep Zwembaden was in deze AVC, met twee afgevaardigden, vertegenwoordigd. Dat de afgevaardigden van de Bedrijfsgroep Zwembaden – zoals Sportfondsen Nederland c.s. betoogt – daarbij zijn “overstemd”, kan niet uit het conceptverslag worden opgemaakt. Er zijn ook geen concrete aanknopingspunten dat dit het geval is geweest; Sportfondsen Nederland c.s. heeft daarvoor geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht. Integendeel, uit het hierna nog te bespreken conceptverslag van de AVC van 28 januari 2015 valt op te maken dat er tot aan dat moment nog nooit binnen de AVC over een voorstel is gestemd, maar dat de leden van de AVC altijd op basis van consensus tot overeenstemming zijn gekomen.
4.23.6.

Bovendien geldt dat ook wanneer de afgevaardigden van de Bedrijfsgroep Zwembaden tegen de hiervoor genoemde afspraak (zoals weergegeven in 4.23.3) zouden zijn geweest en de afgevaardigden van de andere twee Bedrijfsgroepen vóór, dit nog niet betekent dat de belangen van Sportfondsen Nederland c.s. (de zwembaden) op grove wijze zijn veronachtzaamd. Sportfondsen Nederland c.s. wist toen zij lid van Recron werd en zich aan de statuten van Recron conformeerde dat Recron niet alleen de belangen van de zwembaden, maar ook die van – kort gezegd – de verblijfsrecreatiebranche behartigde.
Zij behoorde er dan ook rekening mee te houden dat deze belangen niet altijd parallel zouden lopen en dat er op basis van een belangenafweging tot besluitvorming zou worden gekomen, waarbij de kans bestond dat zij gebonden zou raken aan besluiten waarin zij zich niet zou kunnen vinden. Dat is nu eenmaal inherent aan het in de statuten neergelegde besluitvormingssysteem waaraan zij zich door haar lidmaatschap heeft geconformeerd.

4.24.

Op 7 oktober 2014 heeft het overleg met de betreffende bonden plaatsgevonden en is het cao-bod zoals afgestemd in het kader van het overleg van de AVC van 3 oktober 2014 voorgelegd. Op 12 november 2014 hebben de bonden dit bod afgewezen.
4.25.

Op 8 januari 2015 hebben de bonden een nieuw voorstel gedaan. Er kon daarbij worden gekozen uit twee opties. Dit voorstel van de bonden is besproken in de AVC van
9 januari 2015. In het door Recron als productie 21 in het geding gebrachte conceptverslag van deze AVC is te lezen dat na enige discussie is afgesproken dat akkoord wordt gegaan met een maximale loonsverhoging van 3,5 % zonder terugwerkende kracht waarvan 2,5% per 1 januari 2015. In dit verslag is verder vermeld dat over de jeugdlonen al overeenstemming is bereikt.
4.26.

Op 19 januari 2015 heeft een informeel overleg met de bonden plaatsgevonden en is er een niet bindende overeenstemming bereikt.
4.27.

Op 28 januari 2015 is deze overeenstemming besproken in de AVC. Uit het door Recron als productie 22 overgelegde conceptverslag van deze bespreking kan worden opgemaakt dat de vertegenwoordigers van de Bedrijfsgroep Zwembaden te kennen hebben gegeven dat alle voorstellen wat deze Bedrijfsgroep betreft van tafel zijn, omdat er
– kort gezegd – steeds “iets” bij komt en het uitgangspunt dat er een goedkopere cao zou komen niet wordt gerealiseerd.
De voorzitter van de AVC heeft vervolgens opgemerkt te willen vermijden om het in de AVC tot een stemming te laten komen, aangezien consensus het uitgangspunt is en de leden van de AVC daarin tot die tijd in zijn geslaagd. De zwembaden hebben echter, zo blijkt uit dit conceptverslag, vastgehouden aan hun standpunt. De voorzitter van de AVC heeft vervolgens het voorstel om verder te praten met de bonden op basis van het op
19 januari 2015 bereikte resultaat in stemming gebracht. De uitslag van deze stemming gaf aan dat er verder kon worden gesproken met de bonden; alleen de vertegenwoordigers van de Bedrijfsgroep Zwembaden hadden tegengestemd.
4.28.

Begin februari 2015 heeft [C] van Recron aan de bonden voorgesteld om de werkingssfeer van de Cao Recreatie aan te passen, in die zin dat de zwembaden daar niet onder zouden vallen. De bonden hebben dit voorstel tijdens de bespreking met de OHC op
17 februari 2015 van de hand gewezen. Vervolgens is er een principeakkoord bereikt tussen Recron en de bonden. In de AVC van 19 februari 2015 is dit akkoord na stemming aangenomen.
4.29.

Onder de hiervoor in 4.17. tot en met 4.28. geschetste omstandigheden, in
onderlinge samenhang bezien, kan niet worden geconcludeerd dat de belangen van
Sportfondsen Nederland c.s. in het kader van de onderhandelingen over een nieuwe
Cao Recreatie op grove wijze zijn veronachtzaamd. Haar belangen zijn conform de statuten behartigd in de AVC en de OHC. Deze commissies hebben op democratische wijze en met inachtneming van het daarover in de statuten bepaalde, onderhandeld over de inhoud van de nieuwe cao.
Op 3 oktober 2014 is de AVC akkoord gegaan met de thans door
Sportfondsen Nederland c.s. ter discussie gestelde loonsverhoging en een andere vorm van de jeugdlonen. In deze AVC zaten twee vertegenwoordigers van de Bedrijfsgroep Zwembaden. Het is voldoende gebleken dat zij achter deze beslissing van de AVC stonden.
Daarbij komt nog dat Sportfondsen Nederland c.s. haar – door Recron betwiste – stelling dat de nieuwe Cao Recreatie voor haar financieel ondraaglijk is en ertoe zal leiden dat haar voortbestaan in het geding komt, niet gemotiveerd met (financiële) stukken heeft onderbouwd, zodat het nog maar de vraag is of dit wel het geval zal zijn. Er is ook geen enkel aanknopingspunt gebleken voor de juistheid van deze stelling. Bovendien geldt dat Recron, onweersproken, heeft aangevoerd dat een lid zich zal kunnen beroepen op de in de nieuwe Cao Recreatie opgenomen dispensatieregeling, wanneer zij door het in deze cao bepaalde in een financieel ondraaglijke positie zal komen te verkeren.
4.30.

Sportfondsen Nederland c.s. voert verder nog aan dat zij haar lidmaatschap rechtsgeldig per 20 maart 2015 heeft opgezegd en dat zij daarom niet meer (verenigingsrechtelijk) gebonden is aan de nog definitief tot stand te komen Cao Recreatie.
Het valt echter – wat er ook zij van de juistheid van deze door Recron gemotiveerd betwiste stelling – niet in te zien dat deze omstandigheid een wettelijke grondslag voor toewijzing van het door Sportfondsen Nederland c.s. gevorderde verbod oplevert. De omstandigheid dat Sportfondsen Nederland c.s. haar lidmaatschap heeft opgezegd, betekent nog niet dat
Recron niet (meer) bevoegd zou zijn om de Cao Recreatie met de bonden definitief te maken.
Daarbij is van belang dat Recron onweersproken heeft aangevoerd dat er naast
Sportfondsen c.s. nog andere leden zijn die onder de Bedrijfsgroep zwembaden ressorteren. Het zou daarbij gaan om ongeveer 200 leden. Recron behartigt dus niet alleen de belangen van Sportfondsen Nederland c.s., maar ook die van andere zwembadondernemers.
4.31.

Sportfondsen Nederland c.s. heeft geen andere inhoudelijke argumenten dan die hiervoor zijn besproken aan haar vordering ten grondslag gelegd.
4.32. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van Sportfondsen Nederland c.s. moet worden afgewezen, omdat daarvoor geen wettelijke grondslag is gebleken.
4.33.

Ook een door de kantonrechter in het kader van dit kort geding te maken belangenafweging brengt – anders dan Sportfondsen Nederland c.s. betoogt – niet mee dat de vordering bij wijze van ordemaatregel moet worden toegewezen.
De kantonrechter ziet geen aanleiding tot het treffen van een dergelijke ordemaatregel.
Uit het voorgaande volgt immers dat er geen aanknopingspunten zijn voor de veronderstelling dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat het Recron niet vrijstond het principeakkoord te sluiten en vervolgens op basis van dat principeakkoord een cao aan te gaan. De kantonrechter merkt hierbij op dat Sportfondsen Nederland c.s. niet heeft betwist dat het principeakkoord een voldoende concrete overeenstemming bevat van hetgeen in de nieuwe cao zou moeten worden geregeld.
Gebod tot het verstrekken van een lijst met leden 
4.34. Sportfondsen Nederland c.s. vordert dat Recron wordt veroordeeld om aan haar een
lijst te verstrekken met alle leden die behoren tot c.q. vertegenwoordigd zijn door/in de
Bedrijfsgroep Zwembaden.

4.35.

Deze door Recron gemotiveerd betwiste vordering zal worden afgewezen, omdat de wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt. Sportfondsen Nederland c.s. wil los van Recron een eigen cao voor de zwembadbranche tot stand brengen, en wenst de door haar gevorderde lijst van leden te verkrijgen om deze leden te verzoeken om zich bij haar aan te sluiten. In feite wenst zij dus dat deze leden (ook) hun lidmaatschap bij Recron opzeggen. Niet valt in te zien dat Recron daaraan haar medewerking dient te verlenen.
Proceskosten 

5
5. De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:

5.1.

verklaart de Bedrijfsgroep Zwembaden niet ontvankelijk in haar vorderingen,
5.2.

wijst de vorderingen van Sportfondsen Nederland c.s. af,

Annotatie van Rogier Wolf bij uitspraak verenigingsrecht

Annotatie bij Gerechtshof Amsterdam september 2014 (V.V. Young Boys)


Annotatie (pdf) van R.A. Wolf in JIN 2015/35 bij Gerechtshof Amsterdam 30 september 2014 (ook op rechtspraak.nl; gepubliceerd 21 januari 2015)

Met name aandacht voor art. 2:29 lid 2 BW. Volgens schrijver blijven bestuurders aansprakelijk voor reeds aangegane schulden van een bij notariële akte opgerichte vereniging na inschrijving van de vereniging in het Handelsregister, blijven (als ik het goed zie) bestuurders volgens schrijver wel aansprakelijk voor reeds aangegane schulden van de vereniging.

Randvermelding (Fort Prins Hendrik)

Gerechtshof Den Haag 9 september 2014 (publicatie 24 maart 2015)
ECLI:NL:GHDHA:2014:2895

Randvermelding. Arrest duidt de vereniging aan met de verouderde term “rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging”.
Bungalowparkzaak. In statuten vermelde verplichting van leden (bugaloweigenaren) om een beheersbijdrage te betalen aan de vereniging, kan geen grondslag geven voor een verplichting om die bijdrage te betalen aan het bedrijf dat het parkbeheer van de vereniging heeft overgenomen.

Arrest d.d. 9 september 2014
Inzake de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging (sic!)
VERENING VAN EIGENAREN VAN CHALETS IN HET RECREATIEPARK FORT PRINS FREDERIKappellante,  hierna te noemen: de Vereniging,

tegen 
J&J INVESTMENTS B.V., geïntimeerde,  hierna te noemen: J&J, [rare opmaak door plakken/knippen, red.]
in hoger beroep niet verschenen.

Het geding

Bij exploot van dagvaarding van 17 februari 2014, met daarin opgenomen zeven grieven, (met producties) is de Vereniging in hoger beroep gekomen van het vonnis dat door de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam op 21 januari 2014 tussen partijen in kort geding is gewezen. Tevens heeft de Vereniging in dit exploot haar eis gewijzigd. Het verzoek van de Vereniging tot behandeling van de zaak als spoedappel is afgewezen. Tegen J&J is verstek verleend. Vervolgens heeft de Vereniging de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1.

De feiten waarvan de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.6) van het bestreden vonnis is uitgegaan, staan niet ter discussie, zodat ook het hof daarvan uit zal gaan.
2.

Kort en zakelijk weergegeven, en voor zover in hoger beroep van belang, gaat het geschil om het volgende.

(2.1) De leden van de Vereniging zijn eigenaren van percelen (recreatie-)grond, al dan niet met opstallen, gelegen in het recreatiegebied op het terrein van Fort Prins Frederik te Ooltgensplaat (hierna ook: het Park).

(2.2) Recreatiecentrum Het Fort Ooltgensplaat B.V. (hierna: RFO BV) en Monument Prins Frederik B.V. zijn eigenaar van de infrastructuur van het Park.

(2.3) Tot eind 2008 heeft de Vereniging het beheer gevoerd over de infrastructuur van het Park. Het betreffende beheerscontract werd eind 2008 beëindigd.

(2.4) Vanaf enig moment nadien heeft RFO BV de infrastructuur van het Park beheerd totdat zij het beheer in juni 2013 heeft overgedragen aan J&J.

(2.5) De heer [N] is bestuurder van RFO BV en indirect bestuurder van J&J.

(2.6) Voor de levering van elektriciteit en water, alsmede voor de riolering, zijn de leden van de Vereniging aangewezen op de infrastructuur van het park. Zij beschikken niet over een directe aansluiting op deze nutsvoorzieningen.

(2.7) Er is tussen J&J en de leden van de Vereniging een geschil ontstaan over de (door de individuele perceelseigenaren te betalen) beheerskosten. In dit kort geding gaat het met name over de kosten van voormelde nutsvoorzieningen. Het geschil heeft onder meer geleid tot (a) afsluiting door J&J van deze nutsvoorzieningen bij de chalets van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] wegens gestelde wanbetaling, en (b) dreiging daartoe ten aanzien van de overige chalets.

(2.8) De voorzieningenrechter heeft bij het thans bestreden vonnis vorderingen van de Vereniging met als strekking (a) een gebod tot aansluiting en (b) een verbod tot afsluiting, afgewezen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter onder meer (en zeer kort weergegeven) overwogen dat de Vereniging de grondslag van haar vorderingen onvoldoende heeft geconcretiseerd en onderbouwd, terwijl het spoedeisend belang, zeker ten aanzien van vordering (b), onvoldoende is gebleken.

3.

De Vereniging heeft in hoger beroep bij het exploot van dagvaarding, met daarin de grieven, haar vordering gewijzigd. Zij vordert thans, zakelijk weergegeven, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1) een gebod aan J&J om de chalets van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] binnen 24 uur na de betekening van dit arrest weer aan te sluiten en aangesloten te houden op water, elektriciteit en riolering, op straffe van een dwangsom, althans een door het hof te treffen andere voorziening;
2) een verbod aan J&J om, totdat in een bodemprocedure anders is beslist, de leden van de Vereniging van voormelde nutsvoorzieningen af te sluiten zolang zij de overeengekomen prijzen voor deze nutsvoorzieningen betalen, althans een door het hof te treffen andere voorziening;
3) veroordeling van J&J in de kosten van beide instanties.
4.

Het hof acht het spoedeisend belang in beginsel gegeven, nu onbetwist is gesteld dat er sprake is van (dreiging van) het wegvallen van een elementaire levensbehoefte bij (permanente) bewoners van het Park. Dit betekent dat het hof de (in hoger beroep gewijzigde) vorderingen van de Vereniging zal onderzoeken.
5.

Voorop wordt gesteld dat de huidige procedure een kort geding betreft. De grondslag en omvang van de uiteindelijke (betalings)verplichtingen van de individuele bewoners/perceelseigenaren van het Park jegens J&J zal uiteindelijk in een bodemprocedure vastgesteld moeten worden, als partijen er samen niet uitkomen. In deze procedure zal worden onderzocht of er spoedshalve een voorziening moet worden getroffen.
6.

Niet in geschil is dat voor water, elektriciteit en riolering de individuele leden van de Vereniging zijn aangewezen op de daartoe aanwezige infrastructuur van het Park. Evenmin in geschil is dat de leden bereid zijn te betalen voor het door hen gebruikte water en de elektriciteit. Ze hebben echter bezwaar tegen de wijzigingen die J&J daarboven eenzijdig wil opleggen. Het gaat hierbij met name om diverse – volgens de Vereniging door J&J ‘opgedrongen’ – contractuele en algemene voorwaarden, zoals nader omschreven in 22 en 23 van de appeldagvaarding/memorie van grieven. Het kort geding leent zich niet voor beoordeling hiervan, nu hiervoor diepgaand moet worden onderzocht wat de grondslag daarvan is. Dit klemt temeer, nu niet, althans niet voldoende duidelijk, door de Vereniging uiteen is gezet wat de grondslag was van de betalingsverplichting voorhéén (tussen 2009 en midden 2013) die kennelijk wél door betrokkenen werd geaccepteerd (zie ook appeldagvaarding/memorie van grieven 55), en nu evenmin voldoende duidelijk uiteen is gezet welke verplichtingen toen voor de bewoners/perceelseigenaren concreet golden. De voorzieningenrechter heeft hier ook al op gewezen in het bestreden vonnis in rechtsoverweging 4.5 (regels 9 tot en met 13), zonder dat dit overigens heeft geleid tot een toereikende verduidelijking in hoger beroep.
Het hof zal de beide vorderingen van de Vereniging in het licht van het voorgaande beoordelen.

Beoordeling van vordering I.

7.

Vordering I) betreft het gebod tot heraansluiting van de beide chalets [betrokkenen].
Zoals toegelicht in de memorie van grieven 33, 34 en 35 (en de bijbehorende producties 3 en 4) hebben betrokkenen (hierna ook: [betrokkenen]) voor het gebruik van water en elektriciteit betaald, maar hebben zij geweigerd (i) daar bovenop de nieuwe rioleringsbijdrage van € 10,– per maand te betalen, (ii) het voorschot water nog langer te betalen en (iii) toegang te verlenen voor controle van de betreffende meters.
8.

Ad (i). De Vereniging heeft in hoger beroep (appeldagvaarding/grieven onder 13) onweersproken gesteld dat er voorheen geen verplichting bestond tot betaling van een rioolbijdrage, zodat het hof hiervan uitgaat. Anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen in rechtsoverweging 4.5, eerste alinea (slot) van het bestreden vonnis, biedt artikel 9 van de Statuten van de Vereniging geen grondslag voor een verplichte rioolbijdrage aan J&J. In dit artikel is immers slechts bepaald: ´De jaarlijkse bijdrage  [hof: aan de Vereniging] zal moeten worden betaald per aansluiting op het riool.” Hieruit valt geen verplichting tot betaling van een rioolbijdrage aan J&J (of haar voorgangster) te destilleren.
Mogelijkerwijs is het niet onredelijk in de verhouding tussen partijen dat er enige rioolbijdrage wordt betaald, maar zolang de grondslag hiervan voor het overige onduidelijk is gebleven, ziet het hof als voorzieningenrechter geen aanleiding om hierop vooruit te lopen. Hieromtrent moet in een bodemprocedure worden beslist.

Ad (ii en iii). Naar het hof begrijpt is het sinds het contract met waterbedrijf Evides per 1 december 2012 (appeldagvaarding/grieven 25) gebruikelijk dat er voorschotten voor water in rekening worden gebracht. Het hof leidt hieruit af dat [betrokkenen] met het betalen van voorschotten hebben ingestemd. De Vereniging klaagt er echter over dat er ondanks herhaalde verzoeken geen afrekening plaatsvindt. Het hof stelt hier tegenover dat [betrokkenen] geweigerd hebben een – voorshands niet onredelijke – controle van de watermeter door J&J toe te staan. Onder deze omstandigheden is het hof voorshands van oordeel dat er aan de zijde van [betrokkenen] onvoldoende grond bestaat voor de weigering deze voorschotten nog langer te betalen, terwijl er evenmin een voldoende grond bestaat om de niet onredelijke controle van de meters te weigeren.
9.

Het komt er kortom op neer dat beide partijen enig verwijt valt te maken. Nu het echter gaat om een belangrijke levensbehoefte, zal het hof bij wijze van voorziening de heraansluiting gelasten binnen 24 uur na betekening van dit arrest telkens zodra [betrokkenen] de betreffende betalingen voor elektriciteit en (voorschotten) water hebben verricht, vermeerderd met voor ieder een redelijk bedrag aan kosten van heraansluiting (te stellen op € 200,–). Hieraan zal een (voor matiging vatbare) dwangsom worden verbonden.

Beoordeling van vordering II

10.

Uit de stellingen van de Vereniging valt niet af te leiden dat er ten aanzien van de overige bewoners een voldoende concrete dreiging voor afsluiting bestaat, zeker niet nu J&J in december 2013 én bij de behandeling in kort geding, naar het hof uit de pleitnota van J&J afleidt, te kennen heeft gegeven niet tot afsluiting over te zullen gaan en nu het hof bovendien inmiddels duidelijk heeft gemaakt (in rechtsoverweging 8) dat J&J geen aanspraak heeft op enige rioolbijdrage zolang niet nader is beslist (in een bodemprocedure) of nader is afgesproken. Het hof gaat er daarom van uit dat J&J tot zolang geen maatregelen zal treffen bij het uitblijven van een rioolbijdrage. Onder deze omstandigheden acht het hof geen genoegzaam spoedeisend belang aanwezig. Deze vordering wordt daarom afgewezen.

Slotsom

11.

Uit het voorgaande vloeit voort dat het bestreden vonnis vernietigd zal worden en dat de vordering van de Vereniging deels, in na te melden zin, zal worden toegewezen. De grieven I, II, III en IV zijn hiermee besproken, terwijl de overige grieven geen verdere bespreking meer behoeven. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Het onderhavige kort geding is daartoe ook niet geëigend. Bij deze beslissing is passend dat partijen de eigen proceskosten dragen.


Beslissing

Het hof:

  • vernietigt het bestreden vonnis, en opnieuw rechtdoende:
  • gebiedt J&J om de chalets van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] binnen 24 uur (de zaterdagen en zondagen niet meegerekend) na betekening van dit arrest aan te sluiten op water, elektriciteit en riolering, zodra[betrokkenen] de betreffende betalingen voor elektriciteit en water hebben verricht, vermeerderd met een redelijk bedrag aan kosten van heraansluiting (te stellen op € 200,–) zowel voor [betrokkene 1] als voor [betrokkene 2] (dus per chalet), zulks op straffe van een (voor matiging vatbare) dwangsom van
    € 500,– per dag, een dagdeel daaronder begrepen, tot een maximum van € 20.000,–.
  • verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
  • bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep;
– wijst af het meer of anders gevorderde.

Vereniging als financieringsvehikel

Rechtbank Midden-Nederland 18 maart 2015
ECLI:NL:RBMNE:2015:1753

Verenigingen zijn er in alle soorten in maten. Deze zaak gaat om vereniging WIF, kennelijk een soort financieringsvehikel voor woningbouwcorporaties. In het licht van financiële problemen besluit het bestuur van WIF om al haar 4000 woningen te verkopen. Woonbron, een van de leden van WIF is het hier niet mee eens. 
Verder tamelijk specifieke casus. Verkoop van alle woningen is geen besluit tot ontbinding c.q. geen materiële liquidatie.

Vonnis in kort geding van 18 maart 2015 
in de zaak van 
de stichting STICHTING WOONBRON eiseres, tegen 
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid 
WIF (WOONINVESTERINGSFONDS) 
2. [gedaagde sub 2] gedaagden,

Eiseres zal hierna Woonbron genoemd worden en gedaagden gezamenlijk het WIF c.s. en afzonderlijk het WIF en [gedaagde sub 2].

1De procedure

2De feiten

2.1.

Het WIF is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die in 1999 is opgericht met als doel uitsluitend werkzaam te zijn op het gebied van de volkshuisvesting, meer in het bijzonder door het aankopen en verkopen van huurwoningen. Een belangrijke reden voor de oprichting van het WIF was het voorzien van woningbouwcorporaties van liquiditeit voor de bouw van woningcomplexen. De vereniging telt momenteel 77 leden, waarvan Woonbron er een is. Het WIF wordt deels gefinancierd door haar leden door middel van achtergestelde leningen (via certificaten). Het WIF is een toegelaten instelling in de zin van artikel 70 Woningwet.
2.2.

[gedaagde sub 2], gedaagde sub 2, is sinds 23 februari 2015 de (enige) bestuurder van het WIF. Hij is de opvolger van de heer [A], die is afgetreden.
2.3.

De statuten van het WIF luiden – voor zover van belang – als volgt:
“(…)
Doel.
Artikel 2.
1. Het werkgebied van de vereniging omvat alle gemeenten in Nederland.
2.a. De vereniging stelt zich ten doel uitsluitend werkzaam te zijn op het gebied van de volkshuisvesting.
2.b. De vereniging richt zich in het bijzonder op het aankopen en verkopen van huurwoningen.
(…)

Taken en Bevoegdheden Directie.
Artikel 10.
1. a. Behoudens de beperkingen volgens de statuten is de directie belast met het besturen van de vereniging.
(…)
3. De directie is, mits met goedkeuring van de raad van toezicht, bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot het verkrijgen, vervreemden of bezwaren van registergoederen, van overeenkomsten waarbij de vereniging zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidsstelling voor een schuld van een derde verbindt. Op het ontbreken van deze goedkeuring kan door en tegen derden beroep worden gedaan.
(…)
Algemene Vergadering.
Artikel 15.
1. Aan de algemene vergadering komen in de vereniging alle bevoegdheden toe die niet door de Wet of statuten zijn opgedragen aan directie of Raad van Toezicht.
De algemene vergadering heeft in het bijzonder de volgende taken en bevoegdheden:
(…)
b. besluiten tot wijziging van de statuten en ontbinding van de vereniging;
(…)
d. vaststelling van door de directie opgemaakte (meerjaren) beleidskaders en / of (meerjaren) beleidsplannen;
(…)”

2.4.

Sinds 15 november 2012 staat het WIF onder verscherpt toezicht van het Centraal Fonds Volkshuisvesting (hierna: CFV).
2.5.

Het WIF verkrijgt, naast de achtergestelde leningen van haar leden, financiering van ABN Amro Bank (hierna: ABN Amro) en de Bank Nederlandse Gemeenten (hierna: BNG). Medio maart 2015 bedroeg het saldo van de bankleningen € 290.000.000,00. De termijn van deze financiering(en) loopt af op 31 maart 2015.
2.6.

In februari 2014 heeft het WIF een saneringsaanvraag gedaan bij het CFV. Op verzoek van het CFV heeft het WIF een vijftal scenario’s uitgewerkt.
2.7.

Het WIF heeft op 4 juni 2014 een advertentie geplaatst in het Financieele Dagblad. Door middel van deze advertentie werd kenbaar gemaakt dat het WIF voornemens is haar totale woningenportefeuille te verkopen.
2.8.

Eind november 2014 heeft er op initiatief van de toenmalig bestuurder een consultatie plaatsgevonden, waarbij leden van het WIF hun visie konden geven over de mogelijkheid van verkoop van de gehele woningenportefeuille of de mogelijkheid van het zoeken van herfinanciering voor de op 31 maart 2015 aflopende bankleningen.
2.9.

Op 27 november 2014 heeft de toenmalige bestuurder van het WIF goedkeuring gekregen van de raad van toezicht voor het volgende, op 24 november 2014 door hem genomen besluit:
“Bovenstaande afwegende besluit het Bestuur tot verkoop van de gehele vastgoedportefeuille van WIF aan de hoogste bieder in het gevolgde verkoopproces.”

2.10.

Het WIF en Round Hill Dutch Residential Investment SCS (hierna: Round Hill) hebben op 28 november 2014 een overeenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst verkoopt het WIF haar gehele woningenportefeuille, bestaande uit ongeveer 4.000 woningen, aan Round Hill. De inhoud van de tussen WIF en Round Hill gesloten overeenkomst luidt – voor zover relevant – als volgt:
“(…)
PARTIJEN
I. WIF (Woninginvesteringsfonds), (…) (“Verkoper”);

II. ROUND HILL DUTCH RESIDENTIAL INVESTMENT SCS, (…) (“Koper”),
(…)
De verkoper en de Koper hebben vervolgens overeenstemming bereikt over de verkoop en koop van het Verkochte, welke overeenstemming de Verkoper en de Koper hierbij wensen vast te leggen.

DEEL I: KERNGEGEVENS
De kerngegevens zijn:

Verkochte de complexen die nader zijn omschreven in de als Bijlage 3 aangehechte omschrijving van het Verkochte.
Koopprijs € 365.000.000,– (zegge: driehonderd vijfenzestig miljoen euro) kosten koper, verminderd met (…)

Datum levering 31 maart 2015
(…)
Ontbinden voorwaarden de ontbindende voorwaarden die van toepassing zijn, zoals vermeld in artikel 17 lid 1 van de Koopvoorwaarden
(…)
DEEL II: KOOPVOORWAARDEN
(…)
Artikel 17. Ontbindende voorwaarden
17.1.

De Koop geschiedt – met inachtneming van het bepaalde in artikel 17.2 en 17.3 – onder de ontbindende voorwaarde dat:
(…)
c. de voor overdracht van het Verkochte benodigde toestemming van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet uiterlijk op de Datum van Levering onherroepelijk is verleend; en/of
(…)
17.2.

Op de ontbindende voorwaarden als bedoeld in lid 1 sub b., c. en d. dient een beroep te worden gedaan, welk beroep uitsluitend door de Verkoper kan worden gedaan krachtens een daartoe strekkende schriftelijke (waaronder begrepen per e-mail) mededeling aan de Koper en/of aan de Notaris, uiterlijk op de Datum van Levering. Doet de Verkoper een beroep op een ontbindende voorwaarden als bedoeld in lid 1 sub b., c. en d., dan verleent dit beroep noch aan de Verkoper noch aan de Koper enig recht op (schade)vergoeding (van gemaakte kosten), onder welke titel dan ook.
(…)”

2.11.

Tijdens de algemene ledenvergadering van het WIF van 14 november 2014 is door de toenmalig bestuurder van het WIF het volgende medegedeeld:
“(…) De heer [A] antwoordt dat de volgorde als volgt is. (…) Met de kopende partij is opgenomen dat er geconsulteerd moet worden en dat de Raad van Toezicht het besluit van de bestuurder moet accorderen. Tijdens de algemene ledenvergadering op 27 juni is afgesproken dat de certificaathouders zouden worden geconsulteerd. (…)”

2.12.

De heer [B], voormalig lid van de raad van toezicht van het WIF, heeft tijdens de algemene ledenvergadering van het WIF van 24 november 2014 – onder meer – het volgende medegedeeld:
“(…) De heer [C] vraagt hoe de Raad van Toezicht besluit wanneer uit de consultatie blijkt dat 50% voor herfinanciering is en 50% voor verkoop van de portefeuille. De heer [B] antwoordt dat hier veel over is gesproken. Het is nog ingewikkelder. Het kan zijn dat de meerderheid van de certificaathouders kiest voor herfinanciering en dat de Raad van Toezicht zegt, op basis van de dan voorliggende informatie, dat het niet verantwoord is. Dan wordt de Algemene Ledenvergadering gepasseerd. (…)”

2.13.

Namens de Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport op 5 februari 2015 toestemming gegeven voor de verkoop van 3.817 woningen door het WIF aan Round Hill. Toestemming voor verkoop is vereist op grond van de artikelen 11c en 11d van het Besluit beheer sociale-huursector (Bbsh).

3Het geschil

3.1.

Woonbron vordert bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. gedaagden te verbieden direct, danwel indirect verdere uitvoering te (doen) geven aan het (verkoop)besluit gedateerd 24 of 28 november 2014 en te bepalen dat het aan gedaagden onder andere, maar niet uitsluitend, verboden is over te (doen) gaan tot de goederenrechtelijke levering aan Round Hill (of enige andere derde) van de in de koopovereenkomst, die is gesloten op grond van voornoemd besluit, omschreven onroerende zaken die in eigendom toebehoren aan Wif, alsmede gedaagden te verbieden alle verdere (rechts)handelingen te (doen) verrichten, die noodzakelijk zijn om de voornoemde goederenechtelijke levering voor te bereiden en tot stand te brengen, op straffe van een direct door gedaagden ieder hoofdelijk, althans ieder voor een gelijk deel, te verbeuren dwangsom van € 50.000.000,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, per overtreding van genoemde verboden of één daarvan;
II. gedaagden ieder hoofdelijk, althans ieder voor een gelijk deel te veroordelen in de proceskosten van deze procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de na de uitspraak vallende (na)kosten, forfaitair berekend op € 131,00 zonder betekening en verhoogd met € 68,00 in geval niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan en betekening heeft plaatsgevonden, alles te verhogen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente vanaf bedoelde termijn voor voldoening.

3.2.

Het WIF c.s. voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Woonbron in haar vorderingen jegens [gedaagde sub 2] en tot afwijzing van de vorderingen jegens het WIF en [gedaagde sub 2]. Dit voorgaande steeds met veroordeling van Woonbron in de proceskosten.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

De kern van het geschil dat partijen verdeeld houdt, wordt gevormd door de vraag of het besluit van de (voormalig) bestuurder van het WIF om tot verkoop van de gehele woningenportefeuille van het WIF over te gaan rechtsgeldig is genomen.
4.2.

Woonbron legt aan haar vordering ten grondslag dat het besluit tot verkoop van de gehele woningenportefeuille meebrengt dat sprake is van materiële liquidatie en ontbinding van het WIF. Woonbron verwijst in dit verband naar de beschikking van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam van 27 februari 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:597; TICA). Een besluit tot ontbinding dient, zo voert Woonbron aan onder verwijzing naar artikel 15 lid 1 onder b van de statuten van het WIF, te worden genomen door de algemene ledenvergadering van het WIF. Omdat het besluit tot verkoop van de woningenportefeuille, en daarmee het besluit tot liquidatie en ontbinding niet is genomen door de algemene ledenvergadering is volgens Woonbron sprake van een nietig besluit in de zin van artikel 2:14 lid 1 BW. Waar het besluit tot verkoop volgens Woonbron nietig is, ontbeert het rechtskracht en mag er daarom geen gevolg aan worden gegeven door over te gaan tot levering van de woningenportefeuille aan Round Hill op 31 maart 2015.
4.3.

Het WIF c.s. betwist dat sprake is van een nietig besluit. Volgens haar is er geen sprake van materiële liquidatie van het WIF, was het besluit tot verkoop geen besluit dat op grond van de statuten door de algemene ledenvergadering moest worden genomen en behoefde het bestuur geen toestemming van de algemene ledenvergadering voor het besluit tot verkoop. Omdat de raad van toezicht toestemming aan het bestuur heeft gegeven kan dan ook in beginsel uitvoering worden gegeven aan het besluit tot verkoop van de woningenportefeuille en kan zij overgaan tot levering van de woningenportefeuille aan Round Hill op 31 maart 2015.
4.4.

Anders dan Woonbron betoogt, betekent de verkoop van de gehele woningenportefeuille door het WIF aan Round Hill geen materiële liquidatie van het WIF. De zich in de door Woonbron aangehaalde beschikking van de Ondernemingskamer voordoende situatie is een andere dan de onderhavige. In dit geval vindt geen uitkering van de verkoopopbrengst van (in dit geval) de woningenportefeuille plaats aan de leden, maar wordt deze opbrengst aangewend om eerst het consortium van banken te voldoen dat financiering heeft verstrekt aan het WIF, waarna het restant van de opbrengst zal worden aangewend om een rentevergoeding aan de leden te betalen. De verschuldigdheid van deze rente vloeit voort uit de leningsovereenkomsten die deze leden met het WIF hebben gesloten. Van een besluit tot ontbinding en/of vereffening is reeds hierom geen sprake.
4.5.

Evenmin volgt uit het feit dat het WIF na verkoop van haar woningenportefeuille geen woningen meer in eigendom heeft, dat sprake is van materiële liquidatie. Tijdens de algemene ledenvergadering van 12 december 2014 is meegedeeld dat er voor het WIF na verkoop van de woningenportefeuille twee mogelijkheden zijn. Bij de eerste blijft het fonds bestaan en bezint het zich op een nieuwe toekomst, bij de tweede mogelijkheid zal kunnen worden besloten tot opheffing en daaropvolgende liquidatie van het WIF. Ter terechtzitting is door de (nieuwe) bestuurder [gedaagde sub 2] verklaard dat het scenario dat het WIF blijft bestaan nog steeds een reëel scenario is. Leden zullen mogelijk tot een vorm van doorstart besluiten. De (statutaire) doelstelling van het WIF is het verstrekken van liquide middelen aan zijn leden door het kopen van woningen van die leden. In het geval van liquidatie van het WIF, boeken alle leden (definitief) een aanzienlijk verlies op hun achtergestelde leningen. Niet gesteld of gebleken is dat het WIF in de toekomst niet opnieuw financiering van een bank of een consortium van banken kan verkrijgen teneinde woningen van zijn leden te kopen. Daarmee is in het bestek van dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden dat een meerderheid van de leden zich tegen dit mogelijke scenario zal uitspreken en dat verkoop van de gehele woningenportefeuille betekent dat het WIF materieel geliquideerd en ontbonden wordt. Het standpunt van Woonbron dat het besluit tot verkoop nietig is omdat het genomen had moeten worden door de algemene ledenvergadering wordt daarom verworpen.
4.6.

Ook indien er veronderstellenderwijs van uit wordt gegaan dat sprake is van een nietig besluit, dienen de vorderingen van Woonbron te worden afgewezen. In een dergelijk geval zal de nietigheid van het besluit tot verkoop naar alle waarschijnlijkheid niet aan Round Hill kunnen worden tegengeworpen omdat zich hier een van de in artikel 2:16 lid 2 BW genoemde situaties voordoet.
4.7.

Uit de, hiervoor onder 2.11 gedeeltelijk geciteerde notulen van de algemene ledenvergadering van 14 november 2014 blijkt dat de bestuurder van het WIF aan Round Hill heeft medegedeeld dat de leden van het WIF geconsulteerd dienden te worden en dat de raad van toezicht zijn toestemming diende te geven aan het voorgenomen besluit tot verkoop. Gelet hierop kan niet worden geconcludeerd dat Round Hill, er veronderstellenderwijs van uitgaande dat het besluit tot verkoop nietig is omdat het niet door de algemene vergadering is genomen, dit gebrek kende. Dat Round Hill het (veronderstelde) gebrek behoorde te kennen is door Woonbron onvoldoende aannemelijk gemaakt. Weliswaar voert Woonbron aan dat (toenmalig) lid van de raad van toezicht [B] heeft verklaard dat overwogen is ontbindende voorwaarden, bijvoorbeeld goedkeuring van de algemene ledenvergadering, op te nemen in de koopovereenkomst met Round Hill en dat Round Hill daartoe niet bereid was, maar hieruit volgt niet dat Round Hill behoorde te weten dat het besluit tot verkoop door de algemene ledenvergadering moest worden genomen zoals Woonbron betoogt. Door het WIF c.s. is ook weersproken dat Round Hill een dergelijk vereiste uit de statuten heeft gedistilleerd. Het WIF c.s. heeft onweersproken aangevoerd dat de notaris die Round Hill bijstond, mr. [G] , aan het WIF heeft medegedeeld dat uit zijn onderzoek en dat van Round Hill van de statuten van het WIF, niet bleek dat in dit geval toestemming van de algemene ledenvergadering vereist zou zijn. Voorshands dient er daarom van te worden uitgegaan dat een eventuele nietigheid van het besluit tot verkoop niet succesvol aan Round Hill kan worden tegengeworpen.
4.8.

Woonbron wordt evenmin gevolgd waar zij stelt dat het besluit tot verkoop nietig of vernietigbaar is omdat het in strijd is met artikel 15 lid 1 onder d van de statuten. Op grond van dit artikelonderdeel is de algemene ledenvergadering, met uitsluiting van het bestuur en de raad van toezicht, bevoegd tot vaststelling van door de directie opgemaakte (meerjaren)beleidskaders en/of (meerjaren)beleidsplannen. De voorgenomen verkoop van de woningenportefeuille is, anders dan Woonbron lijkt te betogen, niet het opmaken van een beleidskader of beleidsplan. Veeleer geeft de verkoop van de woningenportefeuille aanleiding tot het opstellen van een dergelijk kader of plan, waarin wordt bepaald of het WIF wordt voortgezet of dat het wordt geliquideerd en op welke wijze een en ander zal geschieden. Een in dat geval gemaakt beleidskader of beleidsplan dient vervolgens op grond van de statuten te worden voorgelegd aan de algemene ledenvergadering.
4.9.

Naast het voorgaande stelt Woonbron, subsidiair, dat de toenmalige bestuurder [A] en de raad van toezicht de uitslag van de consultatie in eerste instantie (tijdens de algemene ledenvergadering van 12 december 2014) misleidend heeft gepresenteerd aan de leden en dat deze omstandigheid vernietiging van het besluit tot verkoop rechtvaardigt op de voet van artikel 2:15 lid 1 jo 2:8 BW. In verband hiermee voert woonbron aan dat als uitslag van de consultatie aan de leden is voorgehouden dat 56% van de leden voor verkoop was, terwijl de uitslag weergegeven had moeten worden alsof sprake was van een formele stemming met gewogen telling van de stemmen. Bij een gewogen telling van de stemmen zou duidelijk zijn geworden dat een meerderheid van de leden tegen verkoop van de woningportefeuille was.
4.10.

Dit betoog mist relevantie indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat het besluit tot verkoop nietig is vanwege strijd met artikel 15 lid 1 onder b of d van de statuten. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat Woonbron deze stelling aanvoert voor het geval artikel 10 lid 3 van de statuten van toepassing is. In dit artikel is – kort gezegd – bepaald dat de directie bevoegd is tot het verkrijgen, vervreemden of bezwaren van registergoederen, mits dit gebeurt met goedkeuring van de raad van toezicht.
4.11.

Het in 4.9 weergegeven betoog impliceert dat de raad van toezicht, toen hij op 27 november 2014 goedkeuring gaf aan het bestuursbesluit tot verkoop van de woningenportefeuille, op de hoogte was van de uitslag van de consultatie, uitgaande van een formele stemming met gewogen telling van de stemmen. Daarvan uitgaande voldoet het besluit tot verkoop aan de vereisten van artikel 10 lid 3 van de statuten. Onder deze omstandigheden is het niet waarschijnlijk dat het besluit tot verkoop vanwege strijd met de redelijkheid en billijkheid door de rechter in een bodemprocedure zal worden vernietigd, ook niet indien komt vast te staan dat de leden in het kader van de uitslag van de consultatie zijn misleid.
4.12.

De voorzieningenrechter houdt rekening met de mogelijkheid dat ook de raad van toezicht op 27 november 2014 geen inzicht had in de uitkomst die een stemronde zou hebben opgeleverd met een gewogen telling. Indien ervan wordt uitgegaan dat [A] die gegevens aan de raad van toezicht had moeten verstrekken en dat niet heeft gedaan, staat echter geenszins vast dat de raad van toezicht zijn goedkeuring aan het besluit tot verkoop zou hebben onthouden, gelet op de mededeling van de heer [B], toenmalig lid van de raad van toezicht, tijdens de algemene ledenvergadering van 24 november 2014. Hij deelde toen mee dat voor het geval een meerderheid van de leden voor herfinanciering zou zijn de algemene ledenvergadering zou kunnen worden gepasseerd indien de raad van toezicht van mening zou zijn dat op basis van voorliggende informatie het door de algemene ledenvergadering voorgestane besluit niet verantwoord zou zijn (zie het hiervoor onder 2.12 weergegeven citaat van de notulen van die vergadering). Daarom kan niet zonder meer gezegd worden dat het besluit tot verkoop vernietigbaar is vanwege het ontbreken, dan wel op onjuiste wijze tot stand komen van de daarvoor statutair vereiste goedkeuring van de raad van toezicht.
4.13.

Ook indien er echter van wordt uitgegaan dat het bestuursbesluit tot verkoop door de rechter in een bodemprocedure op deze grondslag zal worden vernietigd kan deze vernietiging hoogstwaarschijnlijk niet aan Round Hill worden tegengeworpen. Niet gesteld of gebleken is immers dat Round Hill bij het sluiten van de koopovereenkomst wist of behoorde te weten dat de leden, dan wel de leden én de raad van toezicht, zouden worden misleid doordat hen met betrekking tot de consultatie onvolledige, dan wel onjuiste gegevens zouden worden verstrekt.
4.14.

Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat de vorderingen van Woonbron jegens zowel het WIF als [gedaagde sub 2] zullen worden afgewezen. Woonbron zal daarom, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het WIF c.s. worden begroot op € 1.429,00, opgebouwd uit € 613,00 aan griffierecht en € 816,00 aan salaris advocaat.

5De beslissing

5.1.

wijst het gevorderde af,
5.2.

veroordeelt Woonbron in de proceskosten, aan de zijde van het WIF c.s. tot op heden begroot op € 1.429,00,
5.3.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Opzegging wordt aangemerkt als royement (moskee Assalam)

Rechtbank Den Haag 11 maart 2015
ECLI:NL:RBDHA:2015:2492



In deze zaak was het lidmaatschap van een (lastig) lid opgezegd. De grond voor  opzegging was echter letterlijk overgenomen uit de bepaling van de statuten voor ontzetting (royement). De rechter merkt het besluit dus als een royement aan, zodat het lid het recht heeft om ertegen in beroep te gaan bij de ALV.

Vonnis in kort geding van 11 maart 2015 in de zaak van
[eiser], tegen
de vereniging Marokkaans Islamitische Vereniging Moskee Assalam,

Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘de vereniging’.

1De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 25 februari 2015 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

1.1.

De vereniging is in 1997 opgericht. De vereniging heeft volgens artikel 2 van de statuten ten doel het organiseren van godsdienstige en godsdienstig-culturele manifestaties en activiteiten voor alle islamieten en hun gezinnen. [eiser] is al vele jaren lid van de vereniging.
1.2.

In de statuten is verder – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“(….)
Artikel 5
1.Het lidmaatschap eindigt:
a. (…)
b. door opzegging door een lid;
c. door opzegging door de vereniging;
d. door ontzetting.
(….)
3. Opzegging van het lidmaatschap namens de vereniging kan tegen het einde van het lopende boekjaar door het bestuur worden gedaan:
– wanneer een lid na daartoe bij herhaling schriftelijk te zijn aangemaand op een november niet volledig aan zijn geldelijke verplichtingen jegens de vereniging heeft voldaan;
– wanneer het lid heeft opgehouden te voldoen aan de vereisten die op dat moment door de statuten voor het lidmaatschap worden gesteld.
(…)
4. Ontzetting uit het lidmaatschap kan alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt of wanneer het lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Zij geschiedt door het bestuur, dat het lid zo spoedig mogelijk van het besluit in kennis stelt, met opgave van de redenen. Het betrokken lid is bevoegd binnen één maand na ontvangst van de kennisgeving in beroep te gaan bij de algemene ledenvergadering. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst. (…..)
Artikel 10
1. Het bestuur vertegenwoordigt de vereniging.
2. De vertegenwoordigingsbevoegdheid komt mede toe aan de voorzitter tezamen met de secretaris of de penningmeester, dan wel aan de secretaris tezamen met de penningmeester. (….)
Artikel 15
1. Algemene ledenvergaderingen worden door het bestuur bijeengeroepen zo dikwijls het dit wenselijk oordeelt. (….)”
1.3.

In het huishoudelijk reglement van de vereniging is onder meer het volgende vermeld:
“(….)
Artikel 11 overtredingen
De overtredingen zoals bedoeld in de statuten bestaan uit:
a. Onbehoorlijk gedrag en/of handelen of nalaten waardoor de belangen van de vereniging worden geschaad.
b. Het doen aan groepsvorming of het creeren van fitna.
(…)
e. Het zonder toestemming van het bestuur in de moskeeruimten collecteren of geld of goederen (laten) inzamelen.
(….)
l. Het verbaal en non-verbaal bedreigen van moskeegangers en in het bijzonder bestuursleden.
(….)
Artikel 12 sancties
1. Bij overtreding van een of meer bepalingen van artikel 12 zal het bestuur bepalen welke sanctie zal worden opgelegd.
3. De mogelijke sancties zijn (combinatie is mogelijk):
-pandontzegging/toegangsverbod
-gesprek met het bestuur
-mondelinge waarschuwing
-schriftelijke waarschuwing
-schorsing
-aangifte bij de politie
-opzegging lidmaatschap (….)”

1.4.

Bij brief van 19 maart 2014 heeft het bestuur van de vereniging [eiser] een waarschuwing gestuurd met als reden dat hij zich frequent schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van onder andere bestuursleden en moskeegangers door verbaal en non-verbaal geweld en dat hij zich schuldig heeft gemaakt het verstoren van algemene leden-vergaderingen. Tevens heeft het bestuur [eiser] meegedeeld dat hem een pandverbod zal worden opgelegd indien hij zich niet houdt aan de in die brief opgesomde regels.
1.5.

Bij brief van 1 augustus 2014 heeft het bestuur van de vereniging aan [eiser] onder meer het volgende meegedeeld:
“(….)
Op 20 maart 2014 (19 maart, toevoeging rechtbank) bent u schriftelijk gewaarschuwd om op te houden met het zich frequent schuldig maken aan bedreiging van o.a. bestuursleden en moskeegangers door verbaal en non-verbaal geweld. U bent toen gewaarschuwd voor o.a. het bedreigen van moskeegangers en bestuursleden door bij herhaling te roepen dat u “nog steeds een plek in de gevangenis heeft”, voor het verstoren van een aantal algemene ledenvergaderingen, bijvoorbeeld de alv van 17 maart jl. en het pogen het slot van het moskeegebouw te forceren omdat u het niet eens was met een besluit van het bestuur, bekrachtigd door de algemene ledenvergadering. Hier is zelfs de politie voor ingeschakeld. We hebben in genoemde brief aangegeven dat indien u uw gedrag niet verbetert, u o.a. een pandverbod/toegangsverbod zal worden opgelegd voor een periode van minimaal 2 jaar en maximaal 10 jaar.
(…)
Ondanks de schriftelijke waarschuwing en vele gesprekken en bemiddelingspogingen bent u op de oude voet doorgegaan met het openlijk bedreigen en kleineren van bestuursleden en het opzetten van individuele leden tegen het bestuur. (….)
Ondanks uw agressie en asociaal gedrag hebben we zolang mogelijk gewacht met het treffen van maatregelen omdat we hoopten op verbetering van uw gedrag. Een tweetal recente incidenten hebben ons echter doen inzien dat u planmatig bezig bent het bestuur te ondermijnen de mensen tegen elkaar en tegen het bestuur op te zetten. De verhoudingen zijn hiermee definitief verstoord. Op 26 juni 2014 heeft u in het moskeegebouw aan de Rijkestraat geprobeerd de jaarlijkse contributie van onze leden in ontvangst te nemen van willekeurige leden. Naast het feit dat hier naar onze mening sprake is geweest van oplichting, raakten veel leden in de war aangaande het gezag van het bestuur. Binnen de vereniging is het immers uitsluitend het bestuur dat contributiegelden in ontvangst mag nemen. Het andere voorval betreft uw bedreigingen aan het adres van een individueel bestuurslid op 27 juli 2014. U heeft een van de bestuursleden het spreken in de moskee onmogelijk gemaakt door hem openlijk te beledigen en te bedreigen. Het betreffende bestuurslid voelde zich in extreme mate bedreigd door dat u schreeuwend en met zwaaiende armen hard op hem bent ingelopen. (….) De bestuursleden voelen zich hierdoor niet meer veilig als u in de moskee aanwezig bent.

Besluiten
1. Opzegging lidmaatschap
Het bestuur van de vereniging heeft besloten uw lidmaatschap van de vereniging per maandag 4 augustus 2014 op te zeggen. U bent dus per genoemde datum geen lid meer. Dit, omdat u bij herhaling en na schriftelijk te zijn gewaarschuwd de vereniging door uw gedrag op onredelijke wijze blijft benadelen. Daar u nu al maanden bezig bent het bestuur te ondermijnen door de bestuursleden te bedreigen en publiekelijk uit te schelden en tevens de besluitvorming van het bestuur frustreert, zijn wij van mening dat u een acuut gevaar vormt voor de saamhorigheid in de moskee. Immers, na vele gesprekken en bemiddelingspogingen en een schriftelijke waarschuwing blijft u het bestuur ondermijnen en bedreigen. Dit gedrag leidt in toenemende mate tot chaos, scheldpartijen en ondermijning van het gezag van het bestuur (….) Tevens voelen de leden van het bestuur zich door uw toedoen niet meer veilig in de moskee.
2. Toegangsverbod/pandverbod
Zoals hierboven gesteld is het bestuur van de vereniging bevoegd personen die zich o.a. aan agressie en geweld schuldig maken een pandverbod/toegangsverbod op te leggen.
Overeenkomstig het gestelde in de waarschuwingsbrief (….) heeft het bestuur besloten u een pandverbod en een toegangsverbod op te leggen voor een periode van 5 jaar na dagtekening van deze brief. U mag zich dus vanaf deze datum 5 jaar lang niet meer in de moskeegebouwen en -terreinen aan De Rijkestraat 2 en de Bernadottelaan 3 vertonen.
(….)”

1.6.

Bij brief van 22 augustus 2014 heeft [eiser] via zijn advocaat beroep ingesteld tegen het besluit van het bestuur hem uit het lidmaatschap te ontzetten en heeft hij onder meer verzocht door de algemene ledenvergadering te worden gehoord voordat deze een beslissing neemt op het beroep.
1.7.

Bij brief van 11 december 2014 heeft [eiser] het bestuur van de vereniging gesommeerd de besluiten tot opzegging/ontzetting van het lidmaatschap en het toegangsverbod uiterlijk 29 december 2014 in te trekken en hem weer als volwaardig lid ongehinderd en onbelemmerd toegang te geven tot de moskeeruimtes.
1.8.

Het bestuur van de vereniging heeft op de brieven van 22 augustus 2014 en 11 december 2014 niet gereageerd.

2Het geschil

2.1.

[eiser] vordert – zakelijk weergegeven –:
I. (het bestuur) van de vereniging te verbieden [eiser] de toegang tot de Moskee Assalam aan de Rijkestraat 2 te Gouda en de toegang tot de dependance van de Moskee Assalam aan de Bernadottelaan 3 te Gouda te ontzeggen;
II. (het bestuur) van de vereniging te verbieden [eiser] te beperken in zijn rechten uit hoofde van het lidmaatschap van de vereniging;
III. (het bestuur) van de vereniging te gebieden [eiser] onverwijld weer ongehinderd en onbelemmerd tot de Moskee Assalam aan de Rijkestraat 2 te Gouda en de dependance van de Moskee Assalam aan de Bernadottelaan 3 te Gouda, althans tot de toekomstige vestigingsplaats van de Moskee Assalam toe te laten en [eiser] op de gebruikelijke wijze als volwaardig lid van de vereniging te behandelen;
een en ander op verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de vereniging in de proceskosten.

2.2.

Daartoe voert [eiser] – verkort weergegeven – het volgende aan.
– De reden waarom het bestuur tot opzegging van het lidmaatschap van [eiser] en het toegangsverbod heeft besloten is gelegen in het feit dat [eiser] aan de orde heeft gesteld dat het bestuur in strijd met de statuten van de vereniging handelt. Het bestuur weigert rekening en verantwoording van het beleid en beheer af te leggen en trekt zich van haar statutaire verplichtingen niets aan. Het bestuur wil € 500.000,– à € 600.000,– aan banktegoeden van de vereniging gebruiken voor het oprichten van de El-Wahda Moskee te Gouda. Het bestuur is daartoe niet bevoegd zonder voorafgaande goedkeuring door de algemene ledenvergadering. [eiser] en tenminste 350 andere leden van de vereniging willen gebruik blijven maken van de moskee Assalam, die nu dreigt te worden gesloten.
– De besluiten van het bestuur van de vereniging tot opzegging van het lidmaatschap van [eiser] en oplegging van een toegangsverbod zijn nietig/vernietigbaar op grond van de artikelen 2:14 en 2:15 Burgerlijk Wetboek (BW) wegens strijd met de wet en de statuten en met de redelijkheid en billijkheid. De bestuursleden van devereniging zijn niet door de algemene ledenvergadering benoemd, maar door middel van coöptatie in het bestuur terecht gekomen en kunnen dan ook geen rechtsgeldige besluiten nemen. De opzeggingsbrief van 1 augustus 2014 is slechts voorzien van één handtekening, zonder dat duidelijk is van wie deze afkomstig is en wat de functie van deze persoon is, terwijl de vertegenwoordigings-bevoegdheid uitsluitend toekomt aan twee gezamenlijk handelende bestuursleden op grond van artikel 10 lid 2 van de statuten. Door [eiser] het lidmaatschap van de vereniging te ontnemen en door hem de toegang tot de moskeeruimtes te ontzeggen ontneemt het bestuur het kernrecht van de leden van de vereniging en ook het recht van iedere moslim om de moskeeruimtes te bezoeken. Evenmin is aan [eiser] de mogelijkheid kenbaar gemaakt beroep van de bestuursbesluiten in te stellen bij de algemene ledenvergadering, hetgeen in strijd is met de artikelen 2:33 en 35 lid 4 BW en artikel 5 lid 4 van de statuten.
– Voorts zijn de bestuursbesluiten op materiële gronden vernietigbaar nu de beschuldigingen en aan [eiser] gemaakte verwijten volstrekt onjuist zijn en met schriftelijke getuigenverklaringen ontkracht worden.
– Daarnaast handelt de vereniging onrechtmatig jegens [eiser], nu zij inbreuk maakt op de rechten van Massoudi lid te zijn van de vereniging en de moskee te betreden en is de vereniging gehouden de schade die [eiser] heeft geleden te vergoeden.
– [eiser] heeft een spoedeisend belang om weer als volwaardig lid van de vereniging te worden behandeld en toegang tot de moskeeruimtes te hebben.
2.3.

De vereniging voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3De beoordeling van het geschil

3.1.

De vereniging heeft allereerst betwist dat [eiser] een spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft. Geoordeeld wordt dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft, nu hij niet aan de gebedsdiensten in de Moskee Assalam en ook overigens niet aan de activiteiten van de vereniging kan deelnemen. Het niet reageren op diverse (aangetekende) brieven door devereniging maakt het belang van [eiser] naar zijn aard ook spoedeisend.
3.2.

De vereniging betwist dat de huidige bestuursleden niet zijn benoemd door de algemene ledenvergadering. Uit de door de vereniging overgelegde notulen van de algemene ledenvergadering van 22 april 2012 wordt voorshands afgeleid dat het bestuur rechtsgeldig door de algemene ledenvergadering van de vereniging is gekozen.
3.3.

[eiser] stelt dat de besluiten van het bestuur tot opzegging van zijn lidmaatschap en oplegging van een pandverbod/toegangsverbod niet rechtsgeldig zijn, nu de brief van 1 augustus 2014 van het bestuur van devereniging slechts ondertekend is door één persoon, zonder dat duidelijk is van wie deze afkomstig is en welke functie de persoon heeft, terwijl de vertegenwoordigingsbevoegdheid niet toekomt aan één bestuurslid, doch aan de gezamenlijk handelende bestuursleden in de combinatie volgens artikel 10 van de statuten.
3.4.

Voor zover al niet gezegd kan worden dat het bestuur van de vereniging bij de aanzegging van de opzegging van het lidmaatschap en het opleggen van een toegangsverbod ook namens de overige bestuursleden heeft gesproken (waarmee de bestuursbesluiten moeten worden geacht te zijn genomen), heeft het bestuur het besluit van 1 augustus 2014 naar het oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval bekrachtigd door middel van de verklaring van het bestuur van 20 februari 2015, die door alle bestuursleden is ondertekend. Voorshands wordt geoordeeld dat de besluiten van het bestuur van 1 augustus 2014 rechtsgeldig door het bestuur zijn genomen.
3.5.

Bij de motivering van het besluit tot opzegging in de brief van 1 augustus 2014 geeft het bestuur als reden op dat dit is “omdat u bij herhaling en na schriftelijk te zijn gewaarschuwd de vereniging door uw gedrag op onredelijke wijze blijft benadelen.” De opzeggingsgrond is woordelijk ontleend aan artikel 5 lid 4 van de statuten, welke bepaling ziet op ontzetting uit het lidmaatschap. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient “de opzegging” van het lidmaatschap gelet hierop derhalve te worden aangemerkt als een ontzetting uit het lidmaatschap van de vereniging, zodat de algemene ledenvergadering alsnog op het door [eiser] ingestelde beroep moet beslissen.
3.6.

Ter onderbouwing van de stelling van [eiser] dat de door het bestuur van de vereniging genomen besluiten op materiële gronden vernietigbaar zijn, heeft hij een aantal schriftelijke getuigenverklaringen overgelegd waarin wordt verklaard dat de beschuldigingen van het bestuur ongegrond zijn. De (echtheid van de) verklaringen wordt door de vereniging betwist. De vereniging heeft van haar kant verklaringen overgelegd volgens welke de handtekeningen onder de door [eiser] overgelegde verklaringen zouden zijn vervalst. Voor nader onderzoek op dit punt is binnen het bestek van dit kort geding geen plaats. Ook overigens is zonder nader onderzoek niet uit te maken of de gronden waarop het besluit tot ontzetting is gebaseerd, juist zijn en of het besluit in stand kan blijven. Dit betekent dat op de beslissing van de algemene ledenvergadering op het beroep dat [eiser] tegen het besluit tot ontzetting heeft ingesteld, niet vooruit gelopen kan worden middels de door [eiser] gevraagde voorzieningen. De gevraagde voorzieningen zijn dan ook niet toewijsbaar.
3.7.

Hoewel de gevraagde voorzieningen daarop niet zijn gericht, overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende met betrekking tot het beroep dat [eiser] op 22 augustus 2014 heeft ingesteld tegen het besluit van het bestuur om hem uit zijn lidmaatschap te ontzetten. Het bestuur heeft niet gereageerd op herhaalde verzoeken en sommaties van [eiser] om een algemene ledenvergadering bijeen te roepen. Het bestuur handelt daarmee in strijd met artikel 2:35 lid 4 BW en artikel 5 lid 4 van de statuten. Het bestuur dient dan ook, gelet op het zwaarwegende belang van [eiser], op korte termijn een algemene ledenvergadering bijeen te roepen met als agendapunt de ontzetting van [eiser] uit het lidmaatschap van de vereniging. De voorzieningenrechter acht een termijn van één maand voorshands redelijk. Op deze algemene ledenvergadering dient [eiser] te worden gehoord over zijn beroep tegen het besluit tot ontzetting uit zijn lidmaatschap van de vereniging, waarna de algemene ledenvergadering op dit beroep dient te beslissen. Hangende het beroep is [eiser] op grond van artikel 35 lid 4 BW en artikel 5 lid 4 van de statuten geschorst. Dit heeft tot gevolg dat [eiser] in afwachting van de beslissing op het beroep tegen de besluit tot ontzetting uit zijn lidmaatschap geen toegang heeft tot de moskee Assalam.
3.8.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevraagde voorlopige voorzieningen worden geweigerd. In de omstandigheden van het geval acht de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

4De beslissing

De voorzieningenrechter:

– weigert de gevraagde voorzieningen;
– bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.