Opzegging en geen beroep bij ALV (D.V.O.)

Rechtbank Overijssel 3 augustus 2016
ECLI:NL:RBOVE:2016:3113 




In deze zaak is het lidmaatschap van een lid opgezegd. Het lid ziet (de facto) af van het recht op beroep bij de ALV, omdat hij inschat dat een meerderheid van de leden het bestuur zal steunen.


De rechtbank: ” het antwoord op de onderhavige vraag [of het besluit genomen is in strijd met de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW] wordt naar het oordeel van de rechtbank mede beïnvloed door het feit dat geen algemene ledenvergadering heeft plaatsgevonden. Het uitgangspunt van de wet is immers dat aan de algemene vergadering in een vereniging uiteindelijk de hoogste macht toekomt (zie artikel 2:40 BW). Zou uit de raadpleging van de vergadering volgen dat de leden in meerderheid een bestuursbesluit tot beëindiging van het lidmaatschap van een individueel lid accorderen, dan zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat het bestuursbesluit niettemin in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. (…) Als de verhoudingen binnen een relatief kleine vereniging zijn verstoord en in dit geval kennelijk in die mate dat [X] zelf geen vertrouwen meer had in het oordeel van de meerderheid van de leden met betrekking tot continuering van zijn lidmaatschap, dan is niet (evident) onredelijk of onbillijk dat het bestuur besluit het lidmaatschap van het individuele lid te beëindigen.” 

Vonnis van 3 augustus 2016
in de zaak van
[X] , tegen
de vereniging FIETSCROSSVERENIGING D.V.O.,

[] De feiten

Tussen partijen is op 24 juni 2015 vonnis in kort geding gewezen door de
voorzieningenrechter in deze rechtbank. Het vonnis is door [X] als productie 1 bij dagvaarding in het geding gebracht. In dat vonnis zijn de feiten onder 2.1 tot en met 2.11 op juiste wijze samengevat. De rechtbank neemt die samenvatting hier dan ook integraal over.
2.1

[X] is vanaf 1996 lid van DVO.
2.2

De vader van [X] heeft vanaf 18 maart 1996 tot 10 december 2013 als
voorzitter/penningmeester deel uitgemaakt van het bestuur van DVO.
2.3.

Op 3 november 2014 heeft een ledenvergadering plaatsgevonden. Op de agenda
stond een stemming om een statutenwijziging te laten plaatsvinden.

2.4.

[X] kon zich niet vinden in deze voorgenomen statutenwijziging en hij
heeft voorafgaand aan de vergadering met enkele andere trainingsmaten hierover gesproken.
[X] heeft tegen de voorgenomen statutenwijziging gestemd.

2.5.

In de Notulen van de Algemene ledenvergadering van 3 november 2014 staat over
de stemming inzake de statutenwijziging het volgende:
“3. Stemmen voor statuten wijziging: Statutenwijziging wordt toegelicht, hierna volgt
destemming volgens de geldende (nog te wijzigen statuten,). Nadat er een eerste stemming is
gedaan, waarin per abuis niet direct alle stemgerechtigden worden betrokken, wordt door
een unanieme stemming (lees: 7 leden] de statutenwijziging afgewezen. De reden hiervoor
zou liggen in teveel inspraak waardoor de tegenstemmende leden vrezen voor inmenging in
de besluitvorming van: baanontwerp, traininginvulling en het gevaar voor het ontstaan van
groepjes die elkaar tegenwerken. De rest van de aanwezigen (lees: 19 aanwezigen,) kan zich
hierin niet vinden. Nadat duidelijk wordt dat er meer stemgerechtigden aanwezig zijn (lees:
alle betalende leden) word de stemming opnieuw gedaan. Nu wordt de voorgestelde
statutenwijziging met 12 voor en 6 tegen aangenomen. Dit betreft de minimale 2/3edeel van
de benodigde aantal stemmen volgens de geldende statuten.”

2.6.

Begin 2015 heeft [X] aan DVO verzocht om een wedstrijdlicentie. Bij
brief van 20 januari 2015 heeft het Interim-Bestuur van DVO dit verzoek onder vermelding van de reden niet ingewilligd en op basis van artikel 4 van de statuten per direct het lidmaatschap van [X] beëindigd op de grond dat van DVO redelijkerwijs niet kan worden gevergd om het lidmaatschap te laten voortduren (hierna: het opzeggingsbesluit). In het opzeggingsbesluit wordt [X] er op gewezen dat hij een maand de tijd heeft om tegen deze beslissing in beroep te gaan.

2.7.

Bij brief van 18 februari 2015, gericht aan het bestuur van DVO, is namens [X]
[X] meegedeeld dat hij zich niet kan verenigen met de gang van zaken. Het bestuur
werd verzocht dan wel gesommeerd om binnen 5 dagen na heden het opzeggingsbesluit in te
trekken dan wel te herroepen. Namens [X] werd voorts aangegeven dat deze brief
tevens als beroepschrift diende te worden beschouwd als bedoeld in artikel 4 lid 7 van de
statuten.

2.8.

De brief van 18 februari 2015 heeft DVO ontvangen op 20 februari 2015.
2.9.

Bij brief van 12 maart 2015 heeft het bestuur van DVO gereageerd op de namens
[X] verzonden brieven van 18 februari 2015 en 6 maart 2015 en haar standpunt ten
aanzien de opzegging van het lidmaatschap van [X] uiteengezet.

2.10.

Bij brief van 10 april 2015 is namens [X] gereageerd op voornoemde
brief van 12 maart 2015. Daarbij werd nogmaals gewezen op artikel 4 lid 7 van de statuten.
Voor zover nodig werd opnieuw de vemietigbaarheid van het opzeggingsbesluit ingeroepen
en werd het bestuur gesommeerd om [X] met onmiddellijke ingang weer toe te
laten op het terrein van DVO.

2.11.

[X] traint inmiddels bij FCC De IJsselcrossers (hierna: De IJsselcrossers)
in Doetinchem.

3Het geschil

3.1

[X] vordert in deze bodemprocedure – in het kort gezegd – een verklaring voor recht dat het besluit van DVO tot beëindiging van het lidmaatschap nietig is dan wel de vernietiging van dat besluit alsmede te verklaren dat DVO door de opzegging onrechtmatig heeft gehandeld. Bovendien vordert hij de veroordeling van DVO om hem weer ongehinderd tot de baan en het complex van DVO toe te laten, zodat hij aldaar zijn trainingen kan hervatten, en dit alles met veroordeling van DVO tot betaling van een schadevergoeding en van de kosten van het geding, de nakosten daaronder begrepen.
3.2

DVO voert gemotiveerd verweer. Het bestuur heeft binnen haar statutaire bevoegdheid gemotiveerd besloten om het lidmaatschap van [X] te beëindigen.
3.3

DVO vordert in (voorwaardelijke) reconventie om, indien en voor zover wordt geoordeeld dat [X] weer als lid moet worden toegelaten, hem te verplichten om zich als een fatsoenlijk en sportief lid te gedragen op de wijze als bij dagvaarding geformuleerd.
3.4

[X] heeft in reconventie verweer gevoerd.

4De beoordeling

4.1

[X] is van oordeel dat het bestuursbesluit van 20 januari 2015 tot een onmiddellijke beëindiging van zijn lidmaatschap op diverse gronden als nietig dan wel vernietigbaar moet worden aangemerkt. De rechtbank rubriceert die gronden als volgt:
a. Het bestuur bestond ten tijde van het besluit niet meer uit het statutaire voorgeschreven aantal van tenminste drie personen;
b. Het bestuur heeft in strijd met het bepaalde in artikel 4 lid 7 van de statuten geen Algemene Leden Vergadering ( ALV) uitgeschreven waar in beroep over het opzeggingsbesluit zou kunnen worden geoordeeld;
c. Het besluit is jegens [X] niet redelijk en billijk en mitsdien op grond van het bepaalde in artikel 2:15 lid 1 sub b BW juncto artikel 2:8 BW vernietigbaar.
4.2

De brief van 20 januari 2015 waarin het ontslagbesluit is neergelegd is ondertekend door drie (interim) bestuursleden, waaronder het bestuurslid [B] . Volgens [X] blijkt uit de notulen van de algemene ledenvergadering van 3 november 2014 (productie 2 bij dagvaarding) dat [B] per 31 december 2014 zou aftreden. Mitsdien kan [B] niet meer rechtsgeldig de beëindigingsbrief van 20 januari 2015 hebben ondertekend. Door DVO is als productie 4 bij conclusie van antwoord overgelegd een uittreksel uit de registers van de Kamer van Koophandel waaruit blijkt dat [B] per 27 januari 2015 als secretaris is uitgeschreven. DVO heeft er op gewezen dat de commotie in de vergadering van 3 november 2014 tot een vertraagde uittreding van [B] heeft geleid. De rechtbank oordeelt dat de inschrijving in de daartoe bestemde openbare registers als bepalend heeft te gelden. [B] is, naar daaruit blijkt, tot 27 januari 2015 in functie geweest. Verworpen wordt derhalve het standpunt van [X] dat het beëindigingsbesluit door een bestuur is genomen dat niet voldeed aan de statutair voorgeschreven minimale omvang.
4.3

a. In artikel 4 lid 7 van de statuten is bepaald dat van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap door de vereniging door betrokkene binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van dat besluit, beroep openstaat op de algemene vergadering. De beëindigingsbrief dateert van 20 januari 2015. Bij brief van 18 februari 2015 is door DAS rechtsbijstand namens [X] onder meer gemeld dat die brief moet worden aangemerkt als een beroepschrift zoals bedoeld in artikel 4 lid 7 van de statuten. In de beëindigingsbrief van 20 januari 2015 is op correcte wijze gemeld dat [X] een maand de tijd had om tegen de beslissing in beroep te gaan. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat dit beroep niet door [X] binnen de gestelde termijn van een maand is ingesteld.
b. Tussen partijen staat vast dat er uiteindelijk geen ALV is uitgeschreven waar over het beroep van [X] is geoordeeld. DVO stelt dat zij aanvankelijk niet door heeft gehad dat de brief namens [X] van 18 februari 2015 ook als een beroepschrift moest worden aangemerkt. Toen dat wel duidelijk werd aan het bestuur, is de bereidheid uitgesproken om alsnog een ALV bijeen te roepen. [X] heeft daarvan vervolgens, naar het bestuur stelt, afgezien. Hij zou inmiddels naar zijn mening kansloos zijn op een ALV. [X] betwist dat het bestuur in de periode voor het kort geding van 24 juni 2015, ook maar op enig moment van plan is geweest om alsnog een ledenvergadering uit te schrijven.
c. Wat daarvan ook zijn moge, de rechtbank stelt vast dat [X] na de brief die namens hem op 18 februari 2015 werd verzonden, niet meer heeft aangedrongen op een ledenvergadering, derhalve ook niet nadat hij vaststelde dat die vergadering na de brief van 18 februari 2015 door het bestuur niet werd uitgeschreven. Tussen het bestuur van DVO en de rechtshulpverlener van [X] is na de brief van 18 februari 2015 verder gecorrespondeerd. Door [X] is als productie 6 bij dagvaarding overgelegd de brief van DAS rechtsbijstand aan DVO van 10 april 2015. In die brief wordt namens [X] opgemerkt dat geen ledenvergadering is uitgeschreven en dat het bestuur derhalve haar eigen statuten terzijde schuift, door haar besluit zonder die ledenvergadering te handhaven. Nadrukkelijk eist [X] in die brief niet alsnog het uitschrijven van een ledenvergadering, hetgeen op dat moment nog steeds rechtsgeldig zou kunnen geschieden. De rechtbank leest bovendien in overweging 4.10 van het vonnis in kort geding dat ook tijdens die zitting [X] heeft laten weten geen prijs te stellen op een ledenvergadering.
d. De rechtbank oordeelt dat het bestreden bestuursbesluit door een bevoegd bestuur en binnen de grenzen die door de statuten en de wet ( zie onder meer artikel 2:35 lid 2 BW) zijn bepaald, is genomen, zodat in zoverre van een rechtsgeldig besluit sprake is. Dat geen algemene ledenvergadering is uitgeschreven maakt dat besluit niet nietig of vernietigbaar, gelet op hetgeen daarover hiervoor is overwogen. Kennelijk had ook [X] zelf geen vertrouwen meer in het oordeel van de ledenvergadering waar het ging om zijn positie. Ook in deze bodemprocedure heeft [X] verklaard dat hij, gezien het verloop van de algemene ledenvergaderingen op 3 november 2014 en 26 januari 2015, ervan overtuigd was dat geen meerderheid van de leden tegen het besluit van het bestuur zou stemmen (zie onder meer onder punt 8 repliek). De rechtbank oordeelt derhalve dat het debat tussen partijen over het ontbreken van de algemene ledenvergadering niet kan leiden tot het oordeel dat het besluit tot beëindiging van het lidmaatschap van [X] nietig of vernietigbaar is.
4.4

Waar het gaat om het beroep van [X] op het bepaalde in de artikelen 2:15 juncto 2:8 BW overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op hetgeen hiervoor in dit vonnis reeds is overwogen is met name nog van belang het antwoord op de vraag of het besluit van DVO vernietigbaar is wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2: 8 BW worden geëist. Laatstgenoemd artikel bepaalt dat partijen zich jegens elkander moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd (lid 1) en dat een tussen hen geldend besluit niet van toepassing is voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (lid 2).
4.5

Het antwoord op de onderhavige vraag wordt naar het oordeel van de rechtbank mede beïnvloed door het feit dat geen algemene ledenvergadering heeft plaatsgevonden. Het uitgangspunt van de wet is immers dat aan de algemene vergadering in een vereniging uiteindelijk de hoogste macht toekomt (zie artikel 2:40 BW). Zou uit de raadpleging van de vergadering volgen dat de leden in meerderheid een bestuursbesluit tot beëindiging van het lidmaatschap van een individueel lid accorderen, dan zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat het bestuursbesluit niettemin in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
4.6

De rechtbank oordeelt dan ook dat, nu het bestuur rechtsgeldig heeft besloten en de ledenvergadering achterwege is gebleven, van een evidente strijd met redelijkheid en billijkheid sprake moet zijn om toch in het concrete geval te vernietigen. Daarvan is echter op grond van hetgeen partijen over en weer hebben gesteld in het onderhavige geval niet gebleken. [X] werpt op dat hij op de ledenvergadering van 3 november 2004 slechts gebruik heeft gemaakt van zijn stemrecht en daarover tevoren met diverse andere leden overleg had gevoerd. Met [X] stemt de rechtbank in dat het louter gebruik maken van een stemrecht, ook als de uit te brengen stem niet conform de wens van het bestuur is, in zijn algemeenheid niet behoort te leiden tot beëindiging van het lidmaatschap. Door DVO is daartegen opgemerkt dat de gang van zaken op de ledenvergadering slechts een druppel was die de emmer deed overlopen. De vader van [X] is vele jaren voorzitter/penningmeester van DVO geweest en is, zo begrijpt de rechtbank, niet in alle harmonie uit het bestuur vertrokken. DVO legt uit dat niet slechts de kennelijk teleurgestelde vader van [X] , maar ook [X] zelf daarna obstructief en niet bij een loyaal lidmaatschap behorend gedrag is gaan vertonen. De rechtbank treedt niet in een onderzoek naar de vraag tot welk gedrag dit over en weer heeft geleid, wie wat op zeker moment heeft gezegd of gedaan en aan wie en in welke mate daarover verwijten zouden kunnen worden gemaakt. Als de verhoudingen binnen een relatief kleine vereniging zijn verstoord en in dit geval kennelijk in die mate dat [X] zelf geen vertrouwen meer had in het oordeel van de meerderheid van de leden met betrekking tot continuering van zijn lidmaatschap, dan is niet (evident) onredelijk of onbillijk dat het bestuur besluit het lidmaatschap van het individuele lid te beëindigen.
4.7

De rechtbank acht derhalve onvoldoende grond aanwezig om te oordelen dat het bestuursbesluit niet in stand kan blijven wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid. Van onrechtmatigheid, waarvoor geen andere gronden zijn aangevoerd dan de hiervoor verworpen gronden, is mitsdien ook geen sprake. De rechtbank begrijpt dat [X] , als sportman, de afgelopen 1,5 jaar zijn niveau bij een anderevereniging heeft kunnen handhaven. Bovendien valt het de rechtbank op dat DVO, naar zij althans zelf heeft gesteld, door het verstrijken van de tijd wellicht mogelijkheden ziet om weer met elkaar in gesprek te gaan opdat een hernieuwd lidmaatschap mogelijk zou kunnen worden.
4.8

De eindconclusie is derhalve dat het besluit van DVO tot beëindiging van het lidmaatschap van [X] noch nietig, noch vernietigbaar, noch onrechtmatig is, zodat de vorderingen van [X] die van het tegendeel uitgaan niet voor toewijzing vatbaar zijn. Als in het ongelijk gestelde partij zal [X] de kosten van deze procedure tot na te melden omvang moeten dragen.

5In reconventie

Nu het gevorderde in conventie wordt afgewezen is de voorwaarde waaronder de re-conventionele vordering is ingesteld niet vervuld, zodat de rechtbank niet toekomt aan een beoordeling van de vordering in reconventie. Voor een kostenveroordeling in reconventie is naar het oordeel van de rechtbank (dan ook) geen grond.

6De beslissing

De rechtbank:
In conventie
I. Wijst de vorderingen af.
II. Veroordeelt [X] tot betaling aan DVO van de kosten van deze procedure tot na te melden omvang. De kosten van DVO worden begroot op € 1.909,- aan verschotten (griffiegeld) en € 904,-aan advocaatkosten (twee punten maal € 452,-).
III. Veroordeelt [X] tot betaling aan DVO van de wettelijke rente over de hiervoor ad II genoemde proceskosten, zodra 14 dagen na betekening van het vonnis zijn verstreken zonder dat binnen die termijn betaling heeft plaatsgevonden.
IV. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

Vernietiging royement in kort geding (De Maaasplassen)

Rb. Limburg 19 juli 2016
 ECLI:NL:RBLIM:2016:6217


De voorzieningenrechter vernietigt een besluit tot ontzetting (royement) in kort geding. Volgens mij kan dat niet in kort geding (het lijkt mij geen voorlopige voorziening). Voor het overige een tamelijk eenvoudige zaak van een ongeldig royement. 
” Uit de pleitnota en hetgeen ter zitting is aangevoerd blijkt dat er sprake is van een verstoring van de onderlinge verhouding. Dat [eiseres] hiermee in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van De Maasplassen zou hebben gehandeld is hier overigens niet uit af te leiden. Evenmin is uit hetgeen door De Maasplassen naar voren is gebracht af te leiden dat De Maasplassen door [eiseres] op onredelijke wijze is benadeeld. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is voldaan aan de vereisten die artikel 2:35 BW aan ontzetting stelt. Opzegging van het lidmaatschap door het bestuur was in casu de geëigende weg geweest die door De Maasplassen bewandeld had dienen te worden. Nu De Maasplassen in redelijkheid niet tot het besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap had kunnen komen, is de vordering strekkende tot vernietiging van het ontzettingsbesluit en betredingsverbod toewijsbaar” 

Vonnis in kort geding van 19 juli 2016
in de zaak van

[eiseres],
tegen de vereniging NATURISTENVERENIGING DE MAASPLASSEN,
gedaagde,

Partijen zullen hierna [eiseres] en De Maasplassen worden genoemd.

2De feiten

2.1.

[eiseres] is lid van de naturistenvereniging De Maasplassen.
2.2.

In de statuten van De Maasplassen (productie 10 bij verzoekschrift) staat – voor zover relevant – vermeld:
Artikel 6.1. Het lidmaatschap eindigt:
  1. door overlijden van het lid;
  2. door opzegging door het lid;
  3. door opzegging namens de vereniging; en
  4. door ontzetting
(…)
3. Opzegging van het lidmaatschap namens de vereniging kan tegen het einde van het lopende verenigingsjaar geschieden door het bestuur, met inachtneming van een opzeggingstermijn van tenminste vier weken (…)
De opzegging door het bestuur kan onmiddellijke beëindiging van het lidmaatschap tot gevolg hebben, wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren. De opzegging geschiedt steeds schriftelijk, met opgave van de reden(en).

4. Ontzetting uit het lidmaatschap kan alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt of de vereniging onredelijke wijze benadeelt. (…)”
2.3.

Bij brief van 16 april 2016 deelt het bestuur van De Maasplassen aan [eiseres] mee (productie 6 bij verzoekschrift):
“Het bestuur van de Naturistenvereniging de Maasplassen te Maastricht heeft besloten u met ingang van heden te ontzetten uit het lidmaatschap van de vereniging. Deze ontzetting geschied op geleide van Artikel 6.4e lid van de notarieel vastgelegde Statuten van onze vereniging.

In de periode vanaf 17 februari 2016 zijn het bestuur, bestuursleden op persoonlijke titel en oud-bestuursleden overspoeld met vele e-mails. Hierbij is door u meerdere keren gedreigd met juridische stappen, kort geding en aangifte bij de politie.
Ook zijn er door u leden van de vereniging benaderd met gebruik making van de vertrouwelijk in 2014 ter beschikking gestelde ledenlijst. Dit is een overtreding van de Wet bescherming Persoonsgegevens. In de correspondentie naar deze leden zijn meerdere onwaarheden vermeld.

Door dit optreden en reageren is de vereniging op onredelijke wijze benadeeld en voor het bestuur een niet acceptabele situatie ontstaan. In het belang van de vereniging heeft het bestuur daarom unaniem besloten tot ontzetting uit het lidmaatschap over te gaan. Hierbij hoort ook een betredingsverbod van het verenigingsterrein. Een getekend betredingsverbod is als bijlage toegevoegd. (…)”

2.4.

Het betredingsverbod luidt:
“Het bestuur van de Naturistenvereniging de Maasplassen ontzegt u met ingang van 16 april 2016 de toegang tot het terrein van onze vereniging, gelegen aan de Hoge Weerd ongenummerd te Maastricht. Deze ontzegging is voor onbepaalde tijd. (…)”

2.5.

[eiseres] heeft schriftelijk protest aangetekend bij de Commissie van Beroep. De Commissie van Beroep heeft – voor zover relevant – geoordeeld (productie 12 bij verzoekschrift):
“(…) Het bestuur, en in het bijzonder het lid [naam bestuurslid] , wordt ten onrechte beschuldigd van het openbaar maken van een integrale email van 21 februari 2016 die mevr. [eiseres] gericht heeft aan het bestuur, immers:
  1. Uit de inhoud van betreffende email mocht worden aangenomen dat deze bedoeld was ter (globale) bespreking op de ALV van 22 maart.
  2. In de ALV is niet de integrale email vertoond, doch slechts geanonimiseerde teksten daaruit; dit heeft de commissie uit eigen waarneming kunnen bevestigen.
  3. Vervolgens is het bestuur op onbehoorlijke wijze lastig gevallen met een stroom aan berichten; deze stroom heeft de vorm aangenomen van ‘stalking’.
  4. Binnen deze stroom van berichten is het bestuur op onterechte wijze beschuldigd van allerlei zaken, die samengevat kunnen worden als ‘laster’.
  5. Deze berichtenstroom en de inhoud daarvan is zodanig belastend geworden voor de bestuursleden dat zij niet meer aan hun statutaire taak, namelijk het besturen van de vereniging, konden toekomen; dit kan gezien worden als het veroorzaken van ‘hinderlijke overlast’.
(…) Op grond van bovengenoemde zaken heeft het bestuur besloten tot ontzetting van het lidmaatschap over te gaan.

Mevrouw [eiseres] heeft (…) bij herhaling gehandeld in strijd met Artikel 3 van de Statuten van devereniging, en wel in het bijzonder het genoemde in lid 1 en 3 van dit artikel.

Om die reden mag van het bestuur, en daarmee van de vereniging, niet langer verwacht worden om mevr. [eiseres] als lid van de verenging te handhaven.

De Commissie van Beroep concludeert dan ook op basis van artikel 6.1 lid 4 van de statuten (…) dat het bestuur van de Naturistenvereniging De Maasplassen terecht heeft besloten u uit het lidmaatschap te ontzetten (…) De ontzetting uit het lidmaatschap blijft bij dezen gehandhaafd.”

3Het geschil

3.1.

Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten vordert [eiseres] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de ontzetting van het lidmaatschap van [eiseres] door de vereniging te vernietigen en [eiseres] per omgaande in staat te stellen haar activiteiten als lid van de vereniging voort te zetten,
  • het betredingsverbod van [eiseres] van het terrein te vernietigen, dan wel nietig te verklaren en [eiseres] per omgaande in staat te stellen het perceel zoals in gebruik door de vereniging te betreden gedurende de daarvoor bedoelde uren als dan niet als lid van de vereniging,
  • de vereniging te veroordelen tot een dwangsom van € 500,00, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom, voor iedere dag dat De Maasplassen daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 15.000,00,
  • veroordeling van De Maasplassen in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.

De Maasplassen heeft verweer gevoerd.
3.3.

Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Uit de stukken en de toelichting ter terechtzitting is genoegzaam gebleken dat het gaat om een spoedeisende zaak waarin, gelet op het belang van [eiseres] , een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist. Voorts heeft De Maasplassen ook niet bestreden dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen.
4.2.

In het kader van deze procedure dient beoordeeld te worden of de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat gerechtvaardigd is daarop door toewijzing van de vorderingen vooruit te lopen. Daarbij moet de voorzieningenrechter thans uitgaan van de voorshands vaststaande feiten met de beperkte toetsing daarvan (zonder nadere bewijsvoering) die in deze procedure in beginsel slechts mogelijk is.
4.3.

Kern van het geschil is of het besluit van 16 april 2016 van De Maasplassen om [eiseres] te ontzetten uit haar lidmaatschap in stand kan blijven dan wel dat dit besluit vernietigbaar is.
4.4.

Uit artikel 2:35 BW lid 1 BW volgt dat het lidmaatschap van een vereniging (onder meer) eindigt door opzegging door de vereniging of door ontzetting. De voorzieningenrechter stelt voorop dat ontzetting een zwaar middel is om een lidmaatschap van een vereniging te beëindigen. Ontzetting uit het lidmaatschap is een bestraffende vorm van opzegging en kan volgens artikel 2:35 lid 3 BW alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van devereniging handelt, of wanneer een lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Daarbij moet worden opgemerkt dat niet bij ieder handelen in strijd met statuten, reglementen of besluiten van devereniging plaats is voor ontzetting. Bij niet ernstige schending van regels van de vereniging ligt beëindiging door opzegging meer in de rede. Lid 4 bepaalt dat de ontzetting in beginsel door het bestuur van de vereniging geschiedt en dat beroep openstaat tegen het ontzettingsbesluit binnen één maand na de kennisgeving van het besluit, bij de algemene vergadering van aandeelhouders of een daartoe bij de statuten aangewezen orgaan of derde. In het onderhavige geval kan, zo blijkt uit de statuten van De Maasplassen, beroep worden ingesteld bij de Commissie van Beroep.
4.5.

De Maasplassen heeft niet althans niet voldoende geconcretiseerd in welk opzicht [eiseres] in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van De Maasplassen zou hebben gehandeld. De Maasplassen heeft geen bepalingen van de statuten of van enig reglement genoemd en evenmin bepaalde besluiten, in strijd waarmee [eiseres] zou hebben gehandeld. Uit de pleitnota en hetgeen ter zitting is aangevoerd blijkt dat er sprake is van een verstoring van de onderlinge verhouding. Dat [eiseres] hiermee in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van De Maasplassen zou hebben gehandeld is hier overigens niet uit af te leiden. Evenmin is uit hetgeen door De Maasplassen naar voren is gebracht af te leiden dat De Maasplassen door [eiseres] op onredelijke wijze is benadeeld. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is voldaan aan de vereisten die artikel 2:35 BW aan ontzetting stelt. Opzegging van het lidmaatschap door het bestuur was in casu de geëigende weg geweest die door De Maasplassen bewandeld had dienen te worden. Nu De Maasplassen in redelijkheid niet tot het besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap had kunnen komen, is de vordering strekkende tot vernietiging van het ontzettingsbesluit en betredingsverbod toewijsbaar op de hierna in het dictum weergegeven wijze. []

5De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

vernietigt het besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap en bepaalt dat [eiseres] haar activiteiten als lid van de vereniging mag voortzetten totdat haar lidmaatschap rechtsgeldig is beëindigd
5.2.

vernietigt het betredingsverbod en bepaalt dat [eiseres] toegelaten wordt tot het perceel zoals in gebruik door De Maasplassen

Geen verplicht lidmaatschap (De Middelburcht)

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 15 oktober 2014

ECLI:NL:RBZWB:2014:9245 (online op 16 juni 2016)



Een flatcoöperatie, nu omgezet in een vereniging om fiscale redenen, probeert een bewoner aan het gestelde lidmaatschap van rechtswege te houden. De vereniging is echter geen VvE maar een Boek 2 vereniging en het splitsingsreglement bevat geen regeling inzake verplicht lidmaatschap in de zin van artikel 5:112 lid 3 BW. De kantonrechter is er vervolgens vrij snel klaar mee: ” een onopzegbare verplichting tot het aanhouden van het lidmaatschap van de vereniging strijdig is met het wettelijk stelsel waarvan artikel 2: 35 BW een weergave is” . Hij wijst de vorderingen af.


Hoger beroep: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 20 april 2016 (ECLI:NL:GHSHE:2016:1516)

Vonnis van de kantonrechter d.d. 15 oktober 2014
in de zaak van
de vereniging VERENIGING TOT VERLENING VAN DIENSTEN AAN DE BEWONERS VAN DE SERVICEFLAT “DE MIDDELBURCHT” U.A.,

rechtsopvolgster van de COÖPERATIE TOT VERLENING VAN DIENSTEN AAN DE BEWONERS VAN DE SERVICEFLAT “DE MIDDELBURCHT” U.A.,
handelend onder de naam SERVICEFLAT “DE MIDDELBURCHT”,
eisende partij,
verder te noemen: de vereniging,

t e g e n :
[gedaagde] ,

de beoordeling van de zaak

1.1.

De serviceflat “De Middelburcht” is een gebouw aan de Henry Dunantlaan te Middelburg. Bij notariële akte van 24 november 1972 is het gesplitst in 114 appartementen en is tevens de Vereniging van Eigenaars als bedoeld in (thans) artikel 5: 124 BW (verder: de VvE) opgericht.

1.2.

[gedaagde] is eigenaar van een appartement in “De Middelburcht” en van rechtswege lid van de VvE.
1.3.

Gelijktijdig met en naast de VvE is opgericht de “Coöperatie tot verlening van diensten aan de bewoners van de serviceflat “De Middelburcht” U.A.” (verder: de coöperatie). [gedaagde] was lid van de coöperatie.
1.4.

Om fiscale redenen is op 31 december 2013 de coöperatie omgezet in een “gewone” vereniging, namelijk eiseres. Op 13 december 2013 schreef [gedaagde] aan de VvE en aan de coöperatie geen lid te worden van de vereniging.
1.5.

Aan [gedaagde] zijn over januari tot en met mei 2014 bijdragen (servicekosten en voorschotten van stookkosten) in rekening gebracht die niet volledig zijn voldaan.

4.1.

Bij dagvaarding stelt de vereniging dat [gedaagde] als appartementseigenaar van rechtswege lid is van de vereniging en daardoor gehouden is tot betaling van de verschuldigde bijdragen.

4.2. De kantonrechter verwerpt dit standpunt. De vereniging is niet een vereniging van eigenaars waarvan de appartementseigenaren van rechtswege lid zijn volgens artikel 2: 125 lid 2 BW [n.b. bedoeld lijkt artikel 5:125 BW]. Ook bevat de akte van splitsing niet een regeling, krachtens welke aan alle of bepaalde appartementsrechten mede verbonden is het lidmaatschap van een andere, nader in het reglement omschreven vereniging of coöperatie, voor zover dit lidmaatschap in overeenstemming is met de statuten van die vereniging of coöperatie (artikel 5: 112 lid 3 BW). Daarvoor zijn onvoldoende de bepalingen in de akte van splitsing dat vervreemding van het appartementsrecht alleen mogelijk is aan personen die een schriftelijke verklaring kunnen overleggen van de coöperatie (de rechtsvoorganger van de vereniging dus) dat zij als lid van die vereniging zijn toegelaten en dat het gebruik van het appartementsrecht door een eigenaar slechts is toegestaan zolang hij lid is van de coöperatie (artikelen 3 lid 2 en 4). De statuten van de coöperatie (artikel 9) en van de vereniging (artikel 8) voorzien – gelet op artikel 2: 35 lid 1 juncto 2: 53a BW terecht – in de mogelijkheid van opzegging van het lidmaatschap door het lid waardoor het lidmaatschap eindigt.

5.1.

De vereniging voert bij dagvaarding ook aan dat krachtens de akte van splitsing [gedaagde] verplicht lid is van de vereniging.
5.2.

Dit standpunt miskent naar het oordeel van de kantonrechter dat een onopzegbare verplichting tot het aanhouden van het lidmaatschap van de vereniging strijdig is met het wettelijk stelsel waarvan artikel 2: 35 BW een weergave is (vergelijk gerechtshof Amsterdam 17 november 2005, NJ 2005, 571, waartegen het cassatieberoep is verworpen met toepassing van artikel 81 RO bij HR 7 september 2007, ECLI:NL:HR: 2007:BA9708). De brief van 13 december 2013 van [gedaagde] aan de VvE en de coöperatie moet worden opgevat als onmiddellijke opzegging van het lidmaatschap op grond van artikel 2: 36 lid 4 BW. Als gevolg daarvan was [gedaagde] geen lid van de vereniging in de periode waarop de vordering betrekking heeft. Anders dan de vereniging stelt, volgt uit de afname van gas voor verwarming en uit het gebruik van voorzieningen niet dat [gedaagde] ondanks de opzegging het lidmaatschap erkent. Het gebruik van het appartement is niet goed mogelijk zonder afname van gas en gebruik van voorzieningen.
6.1.

Voor het eerst bij repliek beroept de vereniging zich erop dat de redelijkheid en billijkheid eist dat [gedaagde] de door de leden vastgestelde bijdrage maandelijks en tijdig betaalt.
6.2.

De kantonrechter volgt de vereniging hierin niet omdat de beginselen van redelijkheid en billijkheid op zich geen rechtsgrond vormen voor een verplichting tot betaling van een door (de leden van) devereniging vastgestelde bijdrage. Van gehele of gedeeltelijke toewijzing van de vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking, met aanvulling van rechtsgronden, kan in dit geval geen sprake zijn. De vereniging voert daartoe te weinig feitelijke gronden aan.
7. Uit het voorgaande volgt dat de vordering niet toewijsbaar is. De vereniging dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld.

de beslissing

De kantonrechter:

wijst de vordering af;

Frauderende penningmeester

Rechtbank Gelderland 30 maart 2016
ECLI:NL:RBGEL:2016:2973

Frauderende penningmeester. Tussenvonnis over bewijslevering. De vereniging moet aanvullend bewijs voor de gestelde schade leveren voor zover deze het bedrag van E 29.000 te boven gaat, dit is het bedrag dat de penningmeester erkent te hebben ontrokken aan de kas.

Als curiositeit: de vereniging wordt aangeduid als een “vereniging met zelfstandige rechtspersoonlijkheid”





Vonnis van 30 maart 2016
in de zaak van
de vereniging met zelfstandige rechtspersoonlijkheid (sic!) [eiser],
tegen [gedaagde],

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

De feiten

2.1.

[gedaagde] is vanaf 1 januari 2012 tot 27 mei 2014 penningmeester geweest van [eiser] .
2.2.

Nadat binnen het bestuur van [eiser] twijfels waren gerezen over de financiële situatie heeft de kascontrolecommissie een accountantsbureau opdracht gegeven om de boekhouding te controleren. Onderzoek heeft uitgewezen dat er in 2013 en 2014 aanzienlijk bedragen aan geld zijn onttrokken aan de kas van [eiser] . [gedaagde] heeft erkend dat hij geld aan de kas heeft onttrokken voor eigen doeleinden en heeft per 27 mei 2014 zijn ontslag als penningmeester ingediend.

2.3.

[eiser] heeft op 6 juni 2014 aangifte gedaan bij de politie van verduistering/diefstal.
2.4.

Bij brief van 11 juni 2014 van mr. Looijen voornoemd namens [gedaagde] wordt onder meer het volgende aan het bestuur van [eiser] geschreven:
“Cliënt heeft u aangeboden om op de kortst mogelijke termijn het te berekenen schadebedrag aan uw [eiser] over te laten maken. Het zal duidelijk zijn dat dat voor cliënt ook niet de makkelijkste stap is die hij heeft moeten zetten in zijn leven. De vernedering, zowel ten opzichte van uw [eiser] als de derden tot wie cliënt zich heeft gewend, heeft uiteraard diepe sporen achtergelaten. Cliënt hoopt uw bestuur, uw [eiser] , voor zover mogelijk tevreden te stellen en de derden die bereid zijn om cliënt te helpen.

Cliënt heeft gevraagd om een overzicht / een berekening van het bedrag dat hij aan uw [eiser] verschuldigd is. Het ten onrechte lenen uit de kas is begonnen in het eerste kwartaal van 2013. Alle kasstromen zijn genoteerd, aan de boekhouding mankeert niets. Het enige wat ontbreekt is het geld. Cliënt is uiteraard bereid om de door uw [eiser] ingeschakelde accountant alle informatie te verstrekken zodat op de korst mogelijke termijn de berekening door uw [eiser] te maken is. Indien en zodra het juist bedrag bekend is, zal cliënt voor onmiddellijke betaling zorgdragen, mits uiteraard overeenstemming is bereikt over de hoogte van het bedrag. Cliënt is van oordeel dat uw [eiser] , de leden, dan geen c.q. zo min mogelijk schade hebben geleden.”

2.5.

[gedaagde] heeft op 29 mei 2014 een bedrag van € 1.000,00 aan [eiser] betaald. Daarnaast is de opbrengst van de verkoop van zijn wapen van € 750,00 aan [eiser] overgemaakt.
2.6.

[eiser] heeft, na daartoe op 12 juni 2015 verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, op 16 juni 2015 conservatoir beslag laten leggen op aan [gedaagde] in eigendom toebehorende roerende zaken in en rondom zijn woonadres in [plaats 1] .
2.7.

Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in kort geding van 14 oktober 2015 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank [gedaagde] onder meer veroordeeld tot betaling van € 29.000,00 aan [eiser] ter zake van (voorschot op) schadevergoeding.

3Het geschil

3.1.

Na vermindering van haar eis vordert [eiser] dat de rechtbank, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 50.160,05, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de datum dat het verzuim intrad, tevens te vermeerderen met de beslagkosten. Voorts vordert [eiser] de veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
3.2.

[eiser] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag.
[gedaagde] heeft onrechtmatig jegens haar gehandeld door gelden aan de kas van [eiser] te onttrekken voor eigen doeleinden. Hierdoor heeft [eiser] schade geleden ten bedrage van in totaal € 50.160,05. [eiser] maakt thans aanspraak op vergoeding van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover en de ter verzekering van verhaal van haar vordering gemaakte beslagkosten.

3.3.

[gedaagde] voert verweer.
3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

[gedaagde] voert aan dat [eiser] in de strafrechtelijke procedure jegens hem een vordering als benadeelde partij heeft ingesteld. Hierdoor lopen er thans twee procedures naast elkaar, waarin vergoeding van dezelfde schade wordt gevorderd.
4.2.

Voor zover [gedaagde] met zijn stelling, dat er thans twee procedures lopen waarin dezelfde schade wordt gevorderd, bedoelt te stellen dat [eiser] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de onderhavige vordering, overweegt de rechtbank als volgt. In de strafrechtelijke procedure jegens [gedaagde] is, voor zover de rechtbank bekend, nog geen (onherroepelijke) uitspraak gedaan. Nu op de vordering als benadeelde partij van [eiser] in die procedure nog niet is beslist, kon [eiser] ertoe besluiten om een civiele procedure te entameren voor dezelfde vordering. Het voorgaande betekent dat [eiser] kan worden ontvangen in de onderhavige vordering. Het niet-ontvankelijkheidsverweer, voor zover dat door [gedaagde] is gevoerd, zal daarom worden verworpen.
4.3.

[eiser] heeft ter onderbouwing van haar schade als productie 1 bij dagvaarding een overzicht in het geding gebracht, dat naar aanleiding van het accountantsonderzoek is opgesteld. Blijkens dat overzicht is de in deze procedure gevorderde schade van € 50.160,05 als volgt opgebouwd:
1. verduisterd geld over het gehele jaar 2013 € 36.793,00
2. verduisterd geld over de periode januari tot en met mei 2014 € 10.307,00
3. totaal aan bedragen die direct aan [gedaagde] zijn betaald, maar die
niet meer zijn terug te vinden in de boekhouding van 2014 € 1.827,00
4. onbetaalde rente in verband met lening van de heer De Heus € 866,00
5. accountantskosten voor het op orde brengen van de opzettelijk
veroorzaakte chaos in de boekhouding € 605,00
6. rente en (incasso)kosten vanwege ontstane betalingsproblemen € 1.512,05
Op het totaal van de onder punt 1 tot en met 6 genoemde bedragen (€ 51.910,05) is een bedrag van € 1.750,00 in mindering gebracht. Dit bedrag heeft betrekking op de betaling op 29 mei 2014 van [gedaagde] aan [eiser] van € 1.000,00 en de overboeking aan [eiser] van de opbrengst van de verkoop van zijn wapen van € 750,00.
4.4.

[gedaagde] heeft erkend dat hij een bedrag van in totaal € 29.000,00 (€ 1.000,00 per maand in de periode dat hij als penningmeester voor [eiser] werkzaam was) aan de kas van [eiser] heeft onttrokken. Voor het overige heeft hij de vordering van [eiser] gemotiveerd betwist.
4.5.

[gedaagde] betwist dat hij over 2013 en 2014 een bedrag van in totaal € 47.100,00 (€ 36.793,00 + € 10.307,00) heeft verduisterd. Hij voert in dat verband aan dat hij in de periode dat hij werkzaam was als penningmeester maandelijks € 1.000,00 aan de kas heeft onttrokken, aldus € 29.000,00. De onregelmatigheden in de boekhouding zijn volgens hem voor een groot gedeelte ontstaan doordat de kasafdrachtstaten van de bar en het schietbureau niet overeenkwamen met hetgeen daadwerkelijk aan gelden werd afgedragen. De barmedewerkers en hij hebben vrijwel nooit getekend voor ontvangt en juistheid van de kasafdrachtstaten, maar de staten zijn wel in de boekhouding opgenomen. De vermelding van de onjuiste kasstromen heeft hij diverse malen bij het bestuur van [eiser] aan de orde gesteld, aldus [gedaagde] . In 2014 is een rechtstreeks afdrachtsysteem aan de Rabobank ingevoerd, waardoor geen discussies meer konden ontstaan over hoeveel daadwerkelijk is afgedragen. Voorts stelt [gedaagde] dat het eindsaldo op 31 december 2012 (€ 2.475,00) onjuist en te hoog in de balans was opgenomen vanwege onverklaarbare verschillen van in totaal € 2.000,00. Dit bedrag moest nog op het eindsaldo worden afgeboekt, aldus [gedaagde] . Voorts betwist [gedaagde] , bij gebrek aan onderbouwing, dat [eiser] schade heeft geleden doordat er een bedrag van in totaal € 1.827,00 direct aan hem is betaald. [gedaagde] voert aan dat het bedrag dat in 2014 per bank dan wel per kas aan hem is betaald, was gedekt met facturen en door hem ingediende onkostendeclaraties. Met betrekking tot de gevorderde rente vanwege het niet tijdig terugbetalen van een lening aan de heer de Heus voert [gedaagde] aan dat deze rentevergoeding reeds was overeengekomen tussen [eiser] en de geldverstrekker. Door een aantal oorzaken, waaronder forse uitgaven in verband met een renovatie, is terugbetaling van de geleende bedrag uitgesteld. Omdat de uitstel van terugbetaling van het geleende bedrag geen verband hield met het geld dat [gedaagde] uit de kas had onttrokken, dient de renteclaim niet voor zijn rekening te komen. Daarnaast is [gedaagde] van mening dat de rente niet is aan te merken als schade, omdat [eiser] (langer) het genot heeft gehad van het geleende geld. Ook betwist [gedaagde] dat de incasso- en deurwaarderkosten zijn ontstaan, doordat hij € 29.000,00 aan de kas heeft onttrokken. Tot slot voert hij aan dat het bedrag van € 605,00 aan kosten voor het inschakelen van een accountantskantoor hem niet kunnen worden toegerekend. Deze kosten zijn immers gemaakt doordat de Davilex Account boekhoudsoftware ondeugdelijk was, waardoor het systeem meerdere keren is gecrasht. Daardoor moest de boekhouding grotendeels opnieuw worden ingevoerd. Dit gebeurde ook in maart/april 2014 met de destijds al grotendeels ingebrachte boekhouding van 2013.
4.6.

De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de hoogte van de gevorderde schade, voor zover dit het bedrag van € 29.000,00 te boven gaat, had het op de weg van [eiser] gelegen om haar schade nader te concretiseren en te onderbouwen met relevante stukken. Dit heeft zij echter nagelaten. Zij heeft bij dagvaarding enkel een overzicht overgelegd van de naar aanleiding van het accountantsrapport door haar gestelde schade, zonder het accountantsrapport en/of andere onderliggende stukken over te leggen, hetgeen in het licht van de gemotiveerde betwisting van de schade door [gedaagde] onvoldoende is. Nu [eiser] stelt dat zij door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] schade heeft geleden ter hoogte van ene bedrag, dat het door [gedaagde] erkende bedrag van € 29.000,00 te boven gaat, en zij zich beroep op het rechtsgevolg van deze stelling, zal zij dit moeten bewijzen. [eiser] heeft bewijs aangeboden en zal daarom worden toegelaten tot bewijslevering hiervan.
4.7.

Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5De beslissing

De rechtbank
5.1.

draagt [eiser] op te bewijzen dat zij door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] de schade heeft geleden, ter hoogte van de bedragen in het door haar overgelegde overzicht (productie 1 bij dagvaarding), voor zover die schade het door [gedaagde] erkende bedrag van € 29.000,00 ter zake van zijn onttrekkingen aan de kas, te boven gaat;
[]

Besluit of bindend advies (NVvT)

Rechtbank Midden-Nederland 25 mei 2016
ECLI:NL:RBMNE:2016:2676 



Een lid stelt bezwaar in bij de bezwaarcommissie van een vereniging tegen de weigering om het lid te registreren met een bepaalde aanduiding (het betreft een privaatrechtelijke beroepsvereniging). Het bezwaar wordt afgewezen, de commissie geeft als ” bindend advies” dat de weigering van de registratie terecht is. Het lid legt dit aan de rechter voor. De rechter vraagt zich af of de uitspraak een besluit in de zin van artikel 2:8 en 2:15 BW is, of een bindend advies.

In dit verband houdt partijen de vraag verdeeld welk criterium gehanteerd moet worden bij de beoordeling van [eiseres] ’s vordering: de redelijkheidstoets van artikel 2:8 BW of de ‘onaanvaardbaarheidstoets’ van artikel 7:904 BW. Het antwoord op die vraag valt samen met het antwoord op de vraag of de beslissing van de bezwaarcommissie een tussen [eiseres] en NVvT c.s. geldend bindend advies is in de zin van (de uitkomst van) een tussen hen geldende vaststellingsovereenkomst (zoals NVvT c.s. stelt) of dat het daarop gebaseerde besluit van het bestuur van de NVvH een zelfstandig besluit van NVvT c.s. betreft (zoals [eiseres] stelt). De rechtbank stelt vast dat het reglement dat geldt voor de toetsingscommissie in artikel 6 (handelend over de bezwaarmogelijkheid) niet over bindend advies spreekt, maar wel voorschrijft dat eerst de bezwaarprocedure moet worden gevolgd alvorens de bezwaarmaker gerechtigd is ‘andere procedures te vervolgen’.” De rechter oordeelt dat het gaat om een besluit dat getoetst dient te worden aan artikel 2:8 BW.
Ik merk op dat zowel artikel 2:8 lid 2 BW en artikel 7:904 BW gelijkluidend spreken van 
“naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn”

Vonnis van 25 mei 2016
in de zaak van [eiseres], 

tegen
1. de vereniging NEDERLANDSE VERENIGING VOOR TRAUMACHIRURGIE,
2. de vereniging NEDERLANDSE VERENIGING VOOR HEELKUNDE,
gedaagden,

Partijen zullen hierna [eiseres] en NVvT c.s. genoemd worden. Gedaagden worden afzonderlijk ook NVvT en NVvH genoemd.

2De feiten

2.1.

NVvH is een (wetenschappelijke) vereniging van heelkundige medische specialisten (chirurgen). NVvT is een subvereniging van NVvH, waarvan heelkundig medisch specialisten lid zijn die zich bezighouden met traumachirurgie. [eiseres] is lid van die verenigingen.
2.2.

NVvT kent een regeling op grond waarvan men kan worden geregistreerd als NVvT-traumachirurg. Tot 1 januari 2015 kende die regeling (naast de mogelijkheid van antegrade registratie ook) de mogelijkheid van retrograde registratie. Antegrade registratie is registratie nadat een aanvrager na de aanvraag met succes een voorgeschreven curriculum heeft doorlopen. Retrograde registratie is registratie op grond van – kort gezegd – voldoende hoogwaardige vakinhoudelijke voorervaring. Die registratievorm bestond ten behoeve van de traumachirurg die aantoonbaar reeds aan de voor registratie geldende eisen voldeed en ten aanzien van wie het daarom niet zinvol was het voor antegrade registratie voorgeschreven curriculum te doorlopen. Sedert 1 januari 2015 bestaat de mogelijkheid van retrograde registratie niet meer, maar bestaat de daar min of meer op lijkende mogelijkheid om als zij-instromer te worden geregistreerd. Elke vorm van registratie als NVvT-traumachirurg heeft een (uitsluitend) privaatrechtelijk karakter. Met betrekking tot de registratiepraktijk geldt een reglement met – voor zover hier van belang – de in ieder geval tot 1 januari 2015 geldende navolgende inhoud.


 1. ARTIKEL 1: ACHTERGROND, DOEL EN STREKKING CERTIFICERING

1.1

Het register NVT traumachirurg wordt gehouden door de Nederlandse Vereniging voor Traumachirurgie verder te noemen “NVT”. De persoon die is ingeschreven en aan de voorwaarden verbonden aan inschrijving en verlenging daarvan blijft voldoen, is gerechtigd om aan derden kenbaar te maken dat hij of zij als zodanig in dit register is ingeschreven en kan zich zodanig ook
onderscheiden als ‘NVT traumachirurg’. In algemene zin wordt de persoon bekwaam geacht om werkzaam te zijn op zijn of haar deelspecialisme en ook de daarvoor benodigde kennis te bezitten. Meer specifiek wordt de persoon deskundig en bekwaam geacht de behandeling van ongevalspatienten en de daarbij horende letsels te coördineren en een groot gedeelte ervan zelf uit te voeren. Een letsel wordt gedefinieerd als een acuut ontstane verbreking van de integriteit van weefsel door mechanisch, thermisch of chemisch geweld.
1.2

Met de voorwaarden die aan de registratie worden gesteld, wordt een balans gevonden tussen enerzijds de vereiste kwaliteit, kennis en vaardigheid om de verrichtingen veilig te kunnen toepassen en anderzijds de professionele autonomie van de beroepsgroep evenals de vrije beroepsuitoefening in
concurrentiepositie. De vereniging NVT beoogt met de voorwaarden en richtlijnen voor derden en patiënten inzichtelijk te maken welke normen voor kwaliteit zij nastreeft en aan dit deelspecialisme geregistreerden oplegt. De NVT beoogt hiermee ook uitdrukkelijk kwaliteitsnormen te stellen. De certificering dient dus het bevorderen van de kwaliteit van de behandeling van de ongevalspatiënt en het zowel binnen als buiten de beroepsgroep beter herkenbaar maken van chirurgen die de traumachirurgie uit oefenen. De certificering betekent geen garantie voor de kwaliteit van de NVT traumachirurg. Daarvoor zijn meer facetten relevant.
1.3

De normen zijn beschreven vanuit de wettelijke voorschriften van en werkwijze in Nederland en ervan uitgaande dat de persoon in Nederland zijn opleiding en beroep heeft genoten en ervaring heeft opgedaan. Inschrijving voor personen die elders de opleiding hebben genoten of ervaring hebben opgedaan, blijft binnen het wettelijke stelsel mogelijk voor zover de persoon onvoorwaardelijk ingeschreven is in het BIG register en MSRC register en voorts de ervaring en de na de opleiding tot arts verkregen deskundigheid gelijkwaardig zijn aan de in dit Reglement en bijlagen opgenomen normen en het bestuur de mogelijkheid heeft om dit te toetsen
1.4

De registratielijst van een NVT traumachirurg bevat de gegevens die voor
inschrijving en herregistratie nodig zijn. (…)

2. ARTIKEL 2: VERZOEK TOT lNSCHRIJVlNG:
2.1

Een persoon wordt ingeschreven indien hij voldoet en blijft voldoen aan de voorwaarden van inschrijving zoals in dit Reglement en de bijlagen bepaald en de daarin bedoelde verklaringen schriftelijk heeft afgelegd in zijn verzoek daartoe. (…).
2.2

Het verzoek tot inschrijving geschiedt schriftelijk bij het bestuur van de NVT. Het verzoek bevat de gegevens als vermeld in de bijlage 1 van dit Reglement Het verzoek bevat daarenboven de in bijlage 1 van dit Reglement vermelde bewijsstukken.
2.3

Inschrijving in het Reglement staat alleen open voor personen die aan de kwalificaties als vermeld in Bijlage 2 voldoen. De NVT is te allen tijde gerechtigd om nadere onderliggende stukken te vragen om te beoordelen of de persoon aan de voorwaarden voldoet als vermeld in Bijlage 2 dan wel om te
beoordelen of de informatie die de persoon heeft aangereikt strookt met de feiten.
2.4

De Registratie geschiedt voor vijf jaar te rekenen vanaf de datum van inschrijving in het Register (…)
2.5

Binnen 3 maanden na ontvangst, door het bestuur van de NVT, van het volledige verzoek, met vereiste stukken en verklaringen, tot inschrijving of verlenging daarvan, ontvangt de verzoeker een bevestiging van zijn registratie, de datum van inschrijving en inschrijvingsnummer indien aan de voorwaarden is voldaan, eventuele nadere voorwaarden die aan de inschrijving of verlenging
worden gesteld dan wel de afwijzing van het verzoek met opgaaf van redenen.
Verlenging van deze termijn met maximaal 1 maand is mogelijk. Hiervan wordt de verzoeker zo spoedig als mogelijk op de hoogte gesteld.
2.6

De aanvraag wordt op basis van de in bijlage 2 vermelde kwalificaties door een door het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde benoemde Toetsingscommissie, bestaande uit leden van de NVvH, de NVT en overige subverenigingen die een register voor een deelspecialisme of aandachtsgebied hebben ingesteld, beoordeeld overeenkomstig een Reglement (bijlage 4 van dit
Reglement). (…)

3. ARTIKEL 3: VOORWAARDEN VAN REGISTRATIE
3.1

De registratie tot NVT traumachirurg, als in dit Reglement omschreven, vereist dat de ingeschreven persoon als arts en chirurg is ingeschreven in de daartoe bij Wet in Nederland aangewezen registers, het Reglement tot Registratie en de normen en voorwaarden die daarin zijn opgenomen, de richtlijnen en protocollen van zowel de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde en de NVT alsmede van organen en instellingen, waarnaar de protocollen en reglementen van tijd tot tijd zullen verwijzen, naleeft en respecteert en dat de geregistreerde gericht is op kwalitatief hoogwaardige en patiënt gerichte zorg overeenkomstig de overigens geldende normen en richtlijnen. (…)
3.2

Inschrijving in het Register geeft het bestuur van NVT de bevoegdheid om de naam van de ingeschrevene op te nemen in de lijst” NVT traumachirurg” en deze te plaatsen op de website van de NVvH/NVT.
4. ARTIKEL 4: AANVULLENDE VOORWAARDEN VOOR EEN VOORWAARDELIJKE REGISTRATE EN GELIJKWAARDIGE OPLEIDING EN BEKWAAMHEID
4.1

Het bestuur van de NVT is, na de Toetsingscommissie te hebben gehoord, bevoegd, nadere, en in verhouding tot de in Bijlage 2 genoemde voorwaarden aanvullende voorwaarden te stellen indien de verzoeker op onderdelen genoemd in bijlage 2 niet geheel aan de voorwaarden voldoet. Registratie vindt dan voor gedurende maximaal een periode van 2 jaar voorwaardelijk plaats met deze aantekening. De registratie komt na 2 jaar automatisch te vervallen indien op dat moment de aanvrager niet aan de aanvullende voorwaarden heeft voldaan. Indien binnen de genoemde periode wel aan de aanvullende voorwaarden is voldaan, zal de aantekening van voorwaardelijkheid bij de
registratie komen te vervallen.
4.2

Het bestuur van de NVT kan, na de Toetsingscommissie te hebben gehoord, bepalen dat verzoeker weliswaar niet geheel aan alle voorwaarden vermeld in Bijlage 2 voldoet, maar wel aan deze voorwaarden gelijkwaardige voorwaarden. Het bestuur van de NVT is, alvorens hiertoe te besluiten, gerechtigd om nadere stukken van bewijs te vragen en/of de verzoeker te horen. (…)
6. ARTIKEL 6: BEZWAAR
6.1

Tegen een besluit tot inschrijving, verlenging daarvan, het stellen van nadere voorwaarden daaraan dan wel het doorhalen of schorsen van een registratie uit hoofde van dit Reglement, kan door de persoon die daardoor rechtstreeks in zijn belang wordt geschaad, schriftelijk en gemotiveerd bezwaar worden aangetekend bij het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde,
binnen 3 weken nadat het besluit aan de belanghebbende bekend is gemaakt. Het bestuur, dan wel een door haar in te stellen bezwarencommissie, beslist niet op het bezwaar dan nadat de belanghebbende is gehoord, de belanghebbende de gronden van bezwaar schriftelijk uiteen heeft gezet en de Toetsingscommissie eveneens schriftelijk haar standpunt kenbaar heeft gemaakt.
6.2

De persoon die het niet eens is met dan wel zich benadeeld voelt door een besluit als bedoeld in lid 1, is niet gerechtigd andere procedures te vervolgen voordat de in lid 1 en lid 3 genoemde bezwaarmogelijkheden zijn benut.
6.3

In spoedeisende gevallen kan het betrokken lid het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde verzoeken om de kwestie binnen drie weken te behandelen in welk geval het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde overigens de in lid 1 genoemde elementen zo goed als mogelijk zal naleven.
7. ARTIKEL 7; OVERGANGSREGELING
7.1

Tot 1 januari 2015 kan een retrograde registratie (zie bijlage 1 en 2) aangevraagd worden. Daarna moet de aanvrager aan de voorwaarden voor een antegrade certificering voldoen.
8. ARTIKEL 8: WIJZIGING REGLEMENT
8.1

Dit reglement kan worden gewijzigd op voorstel van het bestuur van de NVT en na goedkeuring van het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde. (…)
2.3.

De in dit reglement genoemde Bijlagen luiden – voor zover hier van belang – als volgt.
Bijlage 1
De certificering wordt onder auspiciën van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde en de Nederlandse Vereniging voor Traumachirurgie uitgevoerd en geregistreerd. In eerste instantie zal een retrograde certificering plaats vinden. Na introductie van het nieuwe curriculum voor de opleiding tot chirurg (SCHERP) wordt dit gevolgd door een antegrade certificering. Retrograde certificering kan tot 1 januari 2015 plaatsvinden. Het certificaat heeft een geldigheidsduur van 5 jaar. Daarna moet hercertificering plaatsvinden.

Procedure aanvraag certificering:
(…)
2. De aanvraag moet bevatten:
A: Voor de retrograde certificering moet de aanvrager als bijlagen indienen:
– Bewijs van inschrijving als arts en chirurg in Nederland. Een recent curriculum vitae alsmede de volledige naam en werkadres van de aanvrager.
– De aanvrager dient onderbouwd en met overlegging van daarop betrekking hebbende stukken aan te tonen dat de aanvrager 20% van zijn werkzaamheden aan de behandeling van ongevalspatiënten besteedt of de verklaring en certificaat in kopie overleggen waaruit blijkt dat de aanvrager
met goed gevolg een 6de jaars differentiatie traumachirurgie of een CHIVO opleiding traumachirurgie heeft gevolgd.
(…)

Bijlage 2
Voorwaarden voor de certificering tot NVT traumachirurg
Retrograde certificering: (indien van toepassing).
In aanmerking komen personen die aan de volgende voorwaarden voldoen:
 De persoon is als arts en chirurg geregistreerd in de daartoe bij Wet bestemde
registers in Nederland.
 De chirurg die kan aantonen dat hij/zij actief is in de traumazorg voor tenminste 20 % v/d klinische activiteiten op basis van een volledige werkweek.
 De chirurg met een voltooide CHIVO opleiding traumatologïe.
 De chirurg met een voltooide 6de jaars differentiatie traumatologie die aansluitend actief is in de traumazorg (20 % v/d klinische activiteiten).
De aanvraag voor de retrograde registratie wordt op basis van de in deze bijlage vermelde kwalificatie door een door het bestuur van de NVT benoemde toetsingscommissie bestaande uit chirurg in een universitair centrum, een in een niet universitaire opleidingskliniek en een kliniek zonder opleidjng beoordeeld overeenkomstig een interne instructie. Bij een positief advies van alle drie leden van de toetsingscommissie, wordt de certificering voor 5 jaar verleend. Bij onenigheid telt de meerderheid van stemmen en wordt een certificering voor 1 jaar verleend mits 2 van de 3 leden een positief advies geven.
(…)
Bovendien geldt als voorwaarde voor alle vormen van certificering dat de aanvrager lid te zijn van de Nederlandse Vereniging voor Traumachirurgie of naar het oordeel van de Toetsingscommissie gelijkwaardige vereniging, commissie of werkgroep die zich aantoonbaar tot doel stelt bij te dragen aan de kwaliteit van de Traumachirurg en wetenschappelijke sessies organiseert.
De certificering NVT traumachirurg sluit niet uit dat chirurgen zonder certificering die zich ertoe bekwaam achten ongevalspatiënten behandelen en traumachirurgische ingrepen uit voeren.
(…)

Bijlage 4
Bijlage 4: Reglement Toetsingscommissie
REGLEMENT TOETSINGSCOMMISSIE NEDERLANDSE VERENIGING VOOR HEELKUNDE
Dit reglement behelst de procedure en werkwijze van de Toetsingscommissie van de
Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (hierna ‘NVvH’).

Artikel 1 Doel en functioneren van de Toetsingscommissie:

1. De Toetsingscommissie behandelt verzoeken tot (her)registratie in een register voor een deelspecialisme of aandachtsgebied dat gehouden wordt door de NVvH of één van haar subverenigingen, hierna ‘Register”. Daartoe toetst de Toetsingscommissie of de aanvragen de chirurg voldoet aan de in het Reglement tot Registratie van de betreffende vereniging gestelde eisen aan
de hand van de stukken en verklaringen die de aanvragende chirurg blijkens
voornoemd Reglement moet indienen.
(…)

Artikel 2 Leden van de Toetsingscommissie:

1. De Toetsingscommissie bestaat uit 10 tot 15 leden: een voorzitter, secretaris,
plaatsvervangend secretaris en 7 tot 12 overige leden. Uit deze Toetsingscommissie wordt steeds voor aanvragen voor een specifiek deelspecialisme of aandachtsgebied, een Toetsingscommissie ad hoc ingesteld.
(…)

Artikel 4 Vertrouwelijkheid en onafhankelijkheid:

1. De leden van de Toetsingscommissie zijn verplicht strikte vertrouwelijkheid te betrachten ten aanzien van de informatie die zij betrekken uit de stukken en verklaringen die door chirurgen in het kader van een aanvraag tot (her)registratie worden aangereikt.
2. De leden zullen onafhankelijkheid betrachten bij het verrichten van hun
werkzaamheden. In ieder geval zal een aanvraag tot (her)registratie niet behandeld worden door
een lid van de vakgroep van de aanvragende chirurg, noch van een lid van een eventueel bestaand regionaal samenwerkingsverband.

Artikei 5: Behandeling aanvragen:

1. Het bestuur van de NVvH of een subvereniging zendt aanvragen en verzoeken tot (her)registratie in een Register zo spoedig mogelijk naar de Toetsingscommissie.
De voorzitter van de Toetsingscommissie stelt op basis van de aard van de aanvraag een procedure voor afhandeling vast alsmede de samenstelling van de Toetsingscommissie ad hoc die in ieder geval zal bestaan uit 1 lid dat lid is van de NVvH en niet lid is van de betreffende subvereniging en 2 leden die geregistreerd zijn in het betreffende Register.
2. Voor iedere aanvraag wordt een toetsingsformulier opgemaakt, dat getekend wordt door de voltallige behandelende commissie en van een concluderend advies voor het bestuur dat de aanvraag of het verzoek in zond, wordt voorzien.
3. Het bestuur van de aanvragende vereniging besluit op basis van het advies van de Toetsingscommissie op de aanvraag tot (her)registratie en stelt de aanvragende chirurg en de Toetsingscommissie hiervan schriftelijk in kennis.
(…)
5. De procedure van ontvangst van de aanvraag tot het toezenden van het besluit van het bestuur op de aanvraag duurt maximaal 3 maanden.
(…)
Artikel 8 Informatie:
De chirurg die een aanvraag heeft ingediend heeft te allen tijde recht op inzage of
een kopie van het advies van de Toetsingscommissie en, in geval van doorhalen
of schorsing van zijn/haar registratie, het advies van de Toetsingscommissie en
de informatie op basis waarvan het bestuur het besluit heeft genomen. (…)
2.4.

Ten aanzien van de in artikel 6.1 van genoemd reglement omschreven bezwaarcommissie geldt eveneens een reglement, luidend – voor zover hier van belang – als volgt.

REGLEMENT BEZWARENCOMMISSIE NEDERLANDSE VERENIGING VOOR HEELKUNDE
Dit reglement geeft uitleg over de procedure en werkwijze van de Bezwarencommissie van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH). Deze uitleg behelst tevens de voorwaarden en het verloop van de procedure.
De Bezwarencommissie handelt geschillen, klachten en onenigheid (hierna omschreven als “Bezwaar”) over bepaalde besluiten en standpunten af teneinde een doelmatige en praktische oplossing te realiseren alvorens de persoon die een Bezwaar heeft, (hierna omschreven als “Klager”) een andere rechtsgang zal en kan benutten.
De Bezwarencommissie is meer specifiek door de NVvH ingesteld om een Bezwaar tegen besluiten, die betrekking hebben op (de aanvraag tot) een (her)registratie (…) af te handelen. Daartoe geeft de Bezwarencommissie een advies aan de het bestuur van de NVvH.
Artikel 1 Doel en functioneren van de BezwarencommissieDe Bezwarencommissie behandelt Bezwaren over een besluit van de NVvH, de Toetsingscommissie dan wel van een subvereniging van de NVvH, af. Het gaat daarbij om besluiten die betrekking hebben op de aanvraag van Klager tot (her)registratie in een register van een deelspecialisme of aandachtsgebied van de chirurgie dat door de NVvH of de betreffende subvereniging wordt gehouden, de behandeling van de aanvraag daarvan, de reactie daarop en de registratie of handelingen naar aanleiding daarvan in de meest ruime zin (…). Deze handelingen worden hierna met “Besluit” aangeduid.
(…)
Artikel 8 Uitspraken1. De uitspraken van de Bezwarencommissie worden gegeven als bindend advies met de kanttekening als in de inleidende zinnen van dit Reglement geplaatst, tenzij partijen uitdrukkelijk arbitrage zijn overeengekomen.
2. De Bezwarencommissie beslist als goede mannen/vrouwen naar billijkheid, de elementaire regels van een goede en eerlijke procesorde en de redelijkheid en billijkheid volgend die er onder andere in bestaan dat er te allen tijde hoor en wederhoor plaatsheeft, ook ten aanzien van wijzigingen in het Bezwaar en standpunten, de uitspraak gemotiveerd is en de Bezwarencommissie onafhankelijk
en onpartijdig adviseert.
3. De toelaatbaarheid van de bewijsmiddelen, de bewijslastverdeling en de waardering van het bewijsmateriaal staan ter vrije beoordeling van de Bezwarencommissie.
(…)

2.5.

[eiseres] is arts en zij heeft zich gespecialiseerd in de heelkunde (chirurgie). Zij praktiseert als chirurg en heeft ook traumachirurgische ervaring. In 2008 en 2009 heeft zij als (trauma)chirurg gewerkt in Nederland (in het Zaans Medisch Centrum en het Wilhelmina Ziekenhuis te Assen), maar thans doet zij dat in het Ipswich Hospital in het Verenigd Koninkrijk. Daarvoor was zij als zodanig werkzaam in het Londense King’s College Hospital, in het kader van een Emergency Surgery Fellowship.
2.6.

Op 12 september 2013 heeft [eiseres] een aanvraag bij de NVvT ingediend tot retrograde registratie als traumachirurg. Bij de aanvraag heeft zij haar cv gevoegd, een bewijs van inschrijving in het Medisch Specialisten Register van de KNMG, haar aanstellingsbrief in het King’s College Hospital, een getuigschrift van een leidinggevende aldaar, een overzicht met verrichte trauma-operaties in 2008, 2009, 2011, 2012 en 2013 (met vermelding van de aard van de ingrepen en het ziekenhuis waar die werden verricht) en een negental certificaten van gevolgde vaktrainingen.
2.7.

Op 26 september 2013 heeft de door het NVvT ter beoordeling van de aanvraag samengestelde toetsingscommissie [eiseres] bericht dat zij uit de ingediende bescheiden niet kan opmaken of [eiseres] voldoet aan de norm van 20% traumazorg. [eiseres] is daarbij verzocht een OK-tabel/weekrooster en/of dienstrooster aan de commissie te verstrekken, waaruit dat wel kan worden opgemaakt. Daarop heeft [eiseres] die dag nog een computeruitdraai overgelegd met matrixgegevens, met het opschrift ‘General Surgery – Trauma Spr Rota’ en betrekking hebbende op de periode van 1 oktober 2012 tot 30 september 2013, waarin – in meerdere blokken – diverse data en wisselende twee- of drie lettercombinaties zijn opgenomen. Bij één van die blokken staat haar naam.
2.8.

Na ontvangst van die uitdraai heeft de commissie op 26 september 2013 bericht dat de gevraagde informatie niet is gegeven, omdat uit die uitdraai niet kan worden opgemaakt of ‘het gaat om uw huidige werkzaamheden in het ziekenhuis waar u nu werkzaam bent’.
2.9.

Op 10 februari 2014 heeft de toetsingscommissie [eiseres] gevraagd de ‘eerder gevraagde informatie, op basis waarvan de toetsingscommissie de 20% norm kan beoordelen’, alsnog te verschaffen.
2.10.

Op diezelfde dag heeft [eiseres] de commissie wederom een computeruitdraai toegezonden, met het opschrift ‘General Surgical Consultant Rota’, waarin 28 balken staan, voor elke dag van de maand februari 2014 één balk. Bij vier van de dagen en bij vier van de nachten, behorende bij die data staat SRI ( [eiseres] ’s initialen). [eiseres] heeft die uitdraai aan de commissie aangeboden met de mededeling dat het haar dienstlijst ‘Emergency Surgery & Major trauma’ betreft. Het gaat daarbij, naar de rechtbank verstaat, om [eiseres] ’s operatiewerkzaamheden in het Ipswich Hospital.
2.11.

Later die dag heeft de commissie [eiseres] bericht dat zij ‘aan de hand van deze informatie niet kan beoordelen of u aan de 20% norm voldoet’. Ook meldde zij [eiseres] toen ‘Daarnaast moet een en ander leesbaar en begrijpelijk zijn. Wederom verzoeken wij u een recent OK tableau en weekschema toe te sturen’.
2.12.

Op 8 april 2014 heeft de commissie [eiseres] meegedeeld graag een recent OK-tableau en weekschema van haar te ontvangen, waaruit duidelijk wordt hoeveel verrichtingen zij in de afgelopen maanden heeft verricht. Diezelfde dag nog heeft [eiseres] de commissie meegedeeld van oordeel te zijn dat geen nadere gegevens benodigd zijn voor de commissie om de aanvraag te kunnen beoordelen.
2.13.

Op 12 mei 2014 heeft de commissie haar verzoek van 8 april 2014 aan [eiseres] herhaald, er op aangedrongen de gevraagde informatie (‘waaruit blijkt dat u aan de 20%-eis voldoet’) voor eind mei 2014 te verschaffen en haar meegedeeld dat de commissie bij gebreke daarvan de aanvraag als ingetrokken zal beschouwen.
2.14.

Op 24 juni 2014 heeft mevrouw [A] (directeur Conference Management van de NVvT) aan [eiseres] meegedeeld dat de toetsingscommissie van oordeel is dat uit haar dossier niet kan worden aangetoond dat zij minstens 20% van haar werkzaamheden aan de behandeling van ongevalspatiënten besteedt, reden waarom de commissie haar dossier heeft gesloten en de aanvraag is geweigerd.
2.15.

Nog op 24 juni 2014 heeft [eiseres] bezwaar aangetekend tegen voormeld besluit. De bezwaarcommissie van de NVvH heeft, na [eiseres] te hebben gehoord, op 19 maart 2015 op het bezwaar beslist. Deze uitspraak luidt, voor zover hier van belang als volgt, zakelijk:
  • de norm uit het toepasselijke reglement, dat op een aanvraag binnen drie maanden na ontvangst van het volledige verzoek moet zijn beslist, is niet geschonden omdat [eiseres] geen volledig (van de vereiste gegevens voorzien) verzoek heeft gedaan; bovendien betreft die norm een instructienorm en is overschrijding ervan niet fataal;
  • [eiseres] ’s bezwaar dat zij tot dan toe geen uitspraak op bezwaar heeft ontvangen is ongegrond omdat die uitspraak eerst op 24 juni 2014 wordt gedaan; [eiseres] komt terzake geen beroep toe op de Algemene wet bestuursrecht;
  • op zichzelf bezien is juist dat [eiseres] niet een afschrift heeft ontvangen van het advies van de toetsingscommissie (zoals had gemoeten), maar nu de toetsingscommissie tot het oordeel is gekomen dat de aanvraag bij gebrek aan voldoende informatie van de zijde van [eiseres] niet verder kon worden behandeld, was voor [eiseres] voldoende duidelijk wat het oordeel van de toetsingscommissie was en waar dat op was gegrond; van materiële schending van de voorgeschreven openheid van besluitvorming is daarom geen sprake;
  • het stond de toetsingscommissie in redelijkheid vrij om, teneinde te kunnen toetsen of [eiseres] de voor de registratie benodigde (hoogwaardige) kwaliteit, kennis en vaardigheid bezit, als eis te formuleren dat zij aantoont ten minste 20% van haar werktijd aan de behandeling van ongevalspatiënten te besteden; de toetsingscommissie heeft terecht beslist dat uit de door [eiseres] aangedragen gegevens niet blijkt dat zij aan die eis voldoet, zodat de toetsingscommissie haar verzoek om registratie op goede grond niet verder heeft behandeld;
  • de bezwaarcommissie, oordelend als goede mannen naar billijkheid, spreekt daarom jegens partijen het bindend advies uit dat de gevraagde registratie terecht niet is toegekend.
2.16.

Op 9 april 2015 heeft het bestuur van de NVvH meegedeeld dat [eiseres] ’s bezwaar tegen de beslissing van de toetsingscommissie ongegrond is, daar het bestuur het bindende advies van de bezwaarcommissie overneemt.

3Het geschil

3.1.

[eiseres] vordert dat de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  1. het besluit van de NVvH van 9 april 2015 alsmede het besluit van de toetsingscommissie van 24 juni 2014, waarbij [eiseres] ’s verzoek tot registratie als NVvT-traumachirurg niet is gehonoreerd, vernietigt;
  2. aan de NVvH en de NVvT opdraagt om binnen twee weken na het te wijzen vonnis een nieuw besluit te nemen, waarbij [eiseres] met ingang van 12 september 2013, althans 12 december 2013 (zijnde een datum gelegen drie maanden na de aanvraag), althans met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen andere datum, met terugwerkende kracht alsnog wordt geregistreerd als NVvT-traumachirurg voor een periode van vijf jaar, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de NVvH en de NVvT daarmee in gebreke blijven;
  3. de NVvH en de NVvT hoofdelijk in de gedingkosten veroordeelt.
3.2.

NVvT c.s. voert verweer.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

[eiseres] voert ter onderbouwing van haar vordering een aantal deelbezwaren aan rond de beoordeling van en de beslissing op haar aanvraag. Bij dagvaarding heeft zij onder meer aangevoerd dat de bijlagen 1 en 2 bij het toepasselijke reglement ten aanzien van (retrograde) registratie onderling verschillende eisen bevatten ten aanzien van de traumachirurgische voorervaring. Bijlage 1 stelt in dat verband de eis dat de aanvrager 20% van zijn werkzaamheden aan de behandeling van ongevalspatiënten besteedt. Bijlage 2 stelt in dat verband de eis dat de aanvrager 20% van zijn klinische activiteiten aan traumazorg besteedt. Ter comparitie heeft [eiseres] evenwel verklaard dat die beide begrippen inhoudelijk van gelijke betekenis zijn (zoals NVvT c.s. had gesteld) en dat in het gestelde verschil derhalve ‘niet de crux zit’ van de beoordeling van haar vordering. De rechtbank verstaat die uitlating aldus dat [eiseres] het bedoelde bezwaar heeft laten varen, zodat het bij de beoordeling van haar vordering geen bespreking behoeft.
4.2.

De (gehandhaafde) bezwaren van [eiseres] leiden haar tot de stelling dat de toetsingscommissie van de NVvT en het bestuur van de NVvH in redelijkheid en billijkheid niet tot het oordeel hebben kunnen komen dat zij niet heeft aangetoond aan de genoemde 20%-eis te voldoen. Deze toets van redelijkheid en billijkheid is hier de juiste maatstaf, aldus [eiseres] , omdat NVvT c.s. als de verenigingen waarbij zij is aangesloten zich jegens haar als lid van die verenigingen uit hoofde van artikel 2:8 BW dienovereenkomstig dient te gedragen. Die eis is geschonden omdat [eiseres] wel aan de 20%-eis voldoet en zulks blijkt uit de bescheiden die zij ten behoeve van de aanvraag heeft ingediend. De gewraakte besluiten zijn daarom vernietigbaar en de rechtbank dient alsnog aan NVvT c.s. op te dragen de registratieaanvraag toe te wijzen. Van het door NVvT c.s. gestelde bindend-advieskarakter van de uitspraak op bezwaar (en van de daarbij, uit hoofde van artikel 7:904 BW geldende, toets dat die uitspraak alleen dan niet geldt wanneer zulks jegens [eiseres] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is) is naar stelling van [eiseres] geen sprake, omdat zulks niet uit de toepasselijke reglementen volgt. Zij wijst in dit verband op de kanttekening in de inleiding van het reglement van de bezwaarcommissie (dat eerst de bezwaarprocedure zal worden doorlopen ‘alvorens een andere rechtsgang kan en zal worden benut’) en de verwijzing daarnaar in artikel 8 lid 1 van dat reglement. Zij stelt dat de uitspraak van de bezwaarcommissie aldus slechts bindend is in de relatie tussen de NVvH en de bezwaarcommissie zelf, alsmede dat de gebrekkige regeling van het karakter van die uitspraak (en het gebrek aan uitleg daaromtrent door NVvT c.s.) hier in haar voordeel moet worden uitgelegd.
4.3.

Voorts legt [eiseres] aan haar vordering, in het kader van de door haar gestelde redelijkheidtoets, ten grondslag dat de toetsingscommissie haar besluit onvoldoende heeft gemotiveerd door niet te vermelden op welke grond zij tot haar oordeel kwam (en tot welk percentage zij volgens die commissie wel aan de eis van traumachirurgische voorervaring voldeed), voorts dat haar ten onrechte niet is meegedeeld welke gegevens de NVvT nog wenste te verkrijgen opdat zij wel op de aanvraag kon beslissen, voorts dat de NVvT haar ondanks haar verzoek daartoe niet heeft meegedeeld wie er in de toetsingscommissie zitting hadden (zodat zij niet kon controleren of de samenstellingseisen waren nageleefd) en dat op haar registratieverzoek pas na 9,5 maand is beslist in plaats van binnen de voorgeschreven termijn van maximaal drie maanden.
4.4.

NVvT c.s. verweert zich met de stelling dat uit de toepasselijke reglementen voldoende duidelijk voortvloeit dat het besluit van de bezwaarcommissie bindend advies betreft, zodat die uitspraak geldt tenzij dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zoals bedoeld in artikel 7:904 BW. Van een bindend advies tussen (uitsluitend) de toetsingscommissie en (het bestuur van) de NVvH is geen sprake omdat zij niet de partijen zijn bij het te beslechten geschil. De genoemde onaanvaardbaarheid doet zich naar stelling van NVvT c.s. niet voor. Zij sluit zich aan bij het oordeel van de bezwaarcommissie omtrent de termijn waarop op de aanvraag is beslist en het oordeel dat voor [eiseres] voldoende duidelijk is wat het oordeel van de toetsingscommisie is en waarop dat is gebaseerd. Die commissie was op de voorgeschreven wijze samengesteld. Dat [eiseres] niet is meegedeeld wie er zitting in hadden, is een gerechtvaardigde keus nu de kring van traumachirurgen klein is en voorkomen moet worden dat een aanvrager contacten legt met leden van de toetsingscommissie om te trachten de uitkomst van de toets te beïnvloeden, aldus NVvT c.s.
4.5.

Dat van die onaanvaardbaarheid ook geen sprake was ten aanzien van de uitkomst van de 20%-toets, motiveert NVvT c.s. als volgt. Retrograde registratie (met vrijstelling van het voor antegrade registratie geldende curriculum) kan naar zijn aard alleen plaatsvinden als de aanvrager aantoont over recente, hoogwaardige traumachirurgische voorervaring te beschikken, gemeten (gezien 1.3 van het registratiereglement) naar de eisen die uit de Nederlandse wetgeving en beroepspraktijk voortvloeien. Welke die eisen zijn volgt uit de door NVvT op haar website gepubliceerde informatie over de taken en verantwoordelijkheden van de (Nederlandse) traumachirurg, waarbij vooral de zwaarwegende rol van coördinator bij de behandeling van letsels telt (productie 1 en 2 bij antwoord), uit de beroeps- en opleidingseisen behorende bij de differentiatie traumachirurgie (productie 3 bij antwoord) en uit de voor de Nederlandse traumachirurg geldende protocollen (productie 4 bij antwoord). Die gegevens waren voor [eiseres] kenbaar, aldus NVvT c.s. De eis van recente werkervaring moet, tegen de achtergrond van de aard van de beroepspraktijk en de snelle veranderingen daarin, worden opgevat als ‘opgedaan in de aan de aanvraag voorafgegane één à twee jaar’. Omdat de wettelijke eisen en de eisen van de beroepspraktijk van land tot land verschillen moeten gegevens rond buitenlandse werkervaring naar de Nederlandse situatie worden ‘vertaald’. Ieder geval leidt tot een andere ‘vertaalslag’, waardoor de eisen rond hetgeen bij een aanvraag aangeleverd moet worden noodgedwongen ruim en niet in detail bepaald zijn. Voorts stelt NVvT c.s. dat de Engelse traumachirurgische praktijk (waarin [eiseres] werkzaam is) in aanmerkelijke mate verschilt van de Nederlandse. In Engeland verricht bijvoorbeeld niet de chirurg maar de orthopeed de operatieve ingrepen bij breuken van de extremiteiten. Ten behoeve van de aldus uit te voeren beoordeling moest voor de toetsingscommissie en de bezwaarcommissie toetsbaar zijn, aldus NVvT c.s., welke traumachirurgische handelingen (naar aard en aantal) [eiseres] heeft verricht, of daarbij van voldoende diversiteit (dus ook: ingrepen bij botbreuken van de extremiteiten) sprake is, of (en in welke mate) zij daarbij een coördinerende rol heeft vervuld en of het traumachirurgische werk in de relevante meetperiode tenminste 20% van het totale werkpakket (op weekbasis tenminste 8 uur) uitmaakte. Die toets is door de toetsingscommissie en de bezwaarcommissie niet uitgevoerd kunnen worden omdat de door [eiseres] aangeleverde gegevens daartoe onvoldoende waren. Uit die gegevens bleek immers niet bij welke specifieke traumachirurgische handelingen [eiseres] betrokken was, wanneer (in de relevante meetperiode) en met welke frequentie dat het geval was en wat daarbij de precieze (regie)rol van [eiseres] was. Bovendien waren de aangeleverde gegevens, met name de op 10 februari 2014 verstrekte OK-planning, onleesbaar. Het oordeel van de toetsingscommissie en de bezwaarcommissie geldt daarom onverkort en kan niet met een beroep op artikel 7:904 BW worden omzeild, aldus NVvT c.s.
4.6.

De rechtbank oordeelt als volgt. Krachtens de toepasselijke reglementen beslist het bestuur van de NVvH of (zoals hier het geval was) een door haar benoemde bezwaarcommissie op een bezwaar tegen een afwijzing van een aanvraag als die van [eiseres] . Dat betekent dat de eventuele gebreken die aan de afwijzingsbeslissing van de toetsingscommissie kleven, aan de bezwaarcommissie konden worden voorgelegd, opdat deze daarop beslist. Gegeven die gang van zaken (waaraan [eiseres] , naar zij erkent, krachtens de reglementen gebonden was), dient hier allereerst te worden beoordeeld of het besluit van de bezwaarcommissie en het daarop gebaseerde besluit van het bestuur van de NVvH in stand kan blijven. Eerst als die vraag ontkennend wordt beantwoord, kan worden toegekomen aan de vraag of de beslissing van de toetsingscommissie in stand kan blijven.
4.7.

In dit verband houdt partijen de vraag verdeeld welk criterium gehanteerd moet worden bij de beoordeling van [eiseres] ’s vordering: de redelijkheidstoets van artikel 2:8 BW of de ‘onaanvaardbaarheidstoets’ van artikel 7:904 BW. Het antwoord op die vraag valt samen met het antwoord op de vraag of de beslissing van de bezwaarcommissie een tussen [eiseres] en NVvT c.s. geldend bindend advies is in de zin van (de uitkomst van) een tussen hen geldende vaststellingsovereenkomst (zoals NVvT c.s. stelt) of dat het daarop gebaseerde besluit van het bestuur van de NVvH een zelfstandig besluit van NVvT c.s. betreft (zoals [eiseres] stelt). De rechtbank stelt vast dat het reglement dat geldt voor de toetsingscommissie in artikel 6 (handelend over de bezwaarmogelijkheid) niet over bindend advies spreekt, maar wel voorschrijft dat eerst de bezwaarprocedure moet worden gevolgd alvorens de bezwaarmaker gerechtigd is ‘andere procedures te vervolgen’. Ook is daar vermeld dat het bezwaar dient te worden aangetekend bij het bestuur van de NVvH en dat dat bestuur ‘danwel een door haar in te stellen bezwarencommissie’ daarop beslist. Dat met de zinsnede ‘andere procedures te vervolgen’ slechts is gedoeld op de enkele mogelijkheid het besluit van de bezwarencommissie op grond van 7:904 BW aan te tasten (zoals NVvT c.s. stelt), ligt niet voor de hand. Ook de in het reglement beschreven mogelijkheid dat het bestuur van de NVvH er voor kan kiezen zelf (kennelijk: buiten de bezwaarcommissie om) op een bezwaar te beslissen, wijst er niet op dat – in het geval het bestuur de afdoening van het bezwaar aan de bezwaarcommissie opdraagt – zulks gebeurt op basis van een voor dat geval bij voorbaat door het reglement tot stand gebrachte overeenkomst tussen de bezwaarmaker enerzijds en NVvT c.s. anderzijds, strekkende tot een bindend-advies van de bezwaarcommissie in de door NVvT c.s. gestelde zin.
4.8.

Hier telt voorts in het voordeel van [eiseres] dat in de considerans van het reglement voor de bezwaarcommissie is vermeld dat die commissie een advies geeft aan het bestuur van de NVvH. Die vermelding strookt niet met de stelling van NVvT c.s. dat de uitspraak van die commissie reeds uit zichzelf bindend is tussen de bezwaarmaker en de NVvT. Evenzeer strookt daar niet mee dat het bestuur van de NVvH aan [eiseres] heeft meegedeeld het advies van de bezwaarcommissie over te nemen. Bij een bindend advies in de door NVvT c.s. gestelde zin vormt dat advies immers reeds de vaststaande afdoening van de klacht. Ook telt hier in het voordeel van [eiseres] dat ook in de considerans van eerdergenoemd reglement staat dat de bezwaarmaker eerst de afdoening door de bezwaarcommissie dient af te wachten alvorens hij ‘een andere rechtsgang zal en kan benutten’. Hier geldt hetgeen onder 4.7 over de vrijwel gelijkluidende zinsnede in het reglement voor de toetsingscommissie is vermeld.
4.9.

Tegenover dit een en ander staat dat het reglement voor de bezwaarcommissie (in artikel 8 lid 1) bepaalt dat de bezwaarcommissie haar uitspraken geeft als bindend advies en dat de woorden ‘als goede mannen/vrouwen naar billijkheid’ aansluiten bij de gebruikelijke werkwijze van bindend adviseurs in de door NVvT c.s. gestelde zin. Ook staat daar tegenover dat de bezwaarcommissie in [eiseres] ’s zaak in haar uitspraak heeft verwoord dat het daarbij om een bindend advies en een oordeel van goede mannen naar billijkheid betreft.
4.10.

Die tegenaanwijzingen zijn echter van onvoldoende gewicht om hier tot het gelijk van NVvT c.s. te leiden. Daartoe is van belang dat het hier gaat om (op zijn minst genomen) onderling niet consistente bepalingen in de door NVvT c.s. zelf opgestelde reglementen en dat die bepalingen niet tot stand zijn gekomen in de directe verhouding tussen NVvT c.s. enerzijds en [eiseres] als degene die daaraan gebonden is anderzijds. Die inconsistentie dient daarom voor rekening van NVvT c.s. te blijven, temeer nu de door NVvT c.s. bepleite uitleg meebrengt dat [eiseres] als bezwaarmaker tegen de afgewezen registratie-aanvraag wordt beperkt in de juridische mogelijkheden die zij in het algemeen heeft om tegen een dergelijke afwijzing op te komen (zoals een beroep op artikel 2:8 lid 1 BW). De wijze waarop de bezwaarcommissie haar beslissing heeft ingekleed leidt niet tot een ander oordeel, omdat dat op een interpretatie van de reglementen berust en niet op een omstandigheid die van belang is voor de inhoud van de desbetreffende reglementsbepalingen en de wijze waarop [eiseres] die heeft moeten begrijpen, op het moment waarop zij als lid van NVvT c.s. aan de reglementen gebonden werd.
4.11.

Niet kan worden uitgesloten dat bij de opstellers van de desbetreffende reglementen het opzet heeft voorgezeten om het bezwaar te regelen in de door NVvT c.s. gestelde zin, maar dat opzet is in dat geval niet voldoende tot uiting gebracht en daarom hier niet doorslaggevend.
4.12.

Het voorgaande betekent dat moet worden beoordeeld of de beslissing van het bestuur van de NVvH van 9 april 2015, als besluit van een orgaan van NVvT c.s., aan de redelijkheidseis van artikel 2:8 BW voldoet en zo nee, of [eiseres] zich terecht op de vernietigbaarheid van die beslissing (ex artikel 2:15 BW) heeft beroepen.
4.13.

Het bestuur heeft zich, zonder daaraan verder eigen overwegingen te wijden, aangesloten bij de beslissing van de bezwaarcommissie. Het komt daarom hier in feite aan op de vraag of die beslissing aan de genoemde redelijkheidseis voldoet. Daarbij is van belang dat de bezwaarprocedure en de in het verlengde daarvan door het bestuur van de NVvH te nemen besluit (iets anders is niet gesteld of gebleken) een volledige toets (heroverweging) omvat van het in het bezwaar betrokken geschil.
4.14.

Tussen partijen staat vast dat de aanvraag van [eiseres] tot retrograde registratie als NVvT-traumachirurg beoordeeld dient te worden aan de hand van de vier inhoudelijke eisen, zoals verwoord in bijlage 2 bij het toepasselijke reglement (zie 2.3) en vermeld achter de vier bullets in die bijlage. Ook staat vast dat de eis vermeld bij de eerste bullet een absolute eis is waaraan [eiseres] voldoet, dat de eisen vermeld bij de tweede, derde en vierde bullets alternatieve eisen zijn en dat [eiseres] niet voldoet aan de eisen vermeld bij de derde en vierde bullet, zodat beslissend is of zij voldoet aan de eis vermeld bij de tweede bullet. Dit betreft de eis dat zij aantoont actief te zijn in de traumazorg voor ten minste 20 % van de klinische activiteiten op basis van een volledige werkweek.
4.15.

Tussen partijen staat voorts vast dat deze eis in het reglement voor de toetsingscommissie niet nader is omschreven (niet naar inhoud en niet wat de periode betreft waaraan die eis getoetst moet worden) en dat dat reglement ook geen concrete voorschriften geeft voor de aanvrager van een registratie en/of de toetsingscommissie ten aanzien van de feitelijke gegevens die nodig zijn om te kunnen beoordelen of aan die eis is voldaan. Als door NVvT c.s. gesteld en door [eiseres] niet weersproken staat vast dat het ontbreken van die concrete voorschriften noodzakelijkerwijs voortvloeit uit de omstandigheid dat het bij de aanvraag van een retrograde registratie veelal om in het buitenland werkzame traumachirurgen gaat, waarbij de 20%-toets aan de hand van de recente buitenlandse werkervaring veelal (zoals ook hier) een individuele vertaalslag vereist die noodzaakt tot een ruime en weinig gedetailleerde omschrijving van de eisen die rond de onderbouwing van de aanvraag gelden. Ook staat vast, als door NVvT c.s. gesteld en [eiseres] niet (voldoende weersproken) dat een retrograde registratie-aanvraag, zeker in het geval de aanvrager in het buitenland werkt, op de onder 4.5 omschreven wijze moet worden getoetst.
4.16.

[eiseres] heeft ten enenmale niet voor de rechtbank inzichtelijk gemaakt dat de door haar (aan NVvT c.s.) aangeleverde gegevens nopen tot de slotsom dat zij aan de genoemde 20%-toets voldoet. Daartoe had zij die gegevens nader dienen uit te leggen, opdat aan de hand daarvan duidelijk was geworden dat zij aan de onder 4.5 omschreven toetsnorm voldeed. Nu zij dat heeft nagelaten, is van die duidelijkheid geen sprake. Daarmee moet haar stelling dat NVvT c.s. in redelijkheid niet tot de bestreden beslissingen (de initiële en die op bezwaar) heeft kunnen komen, als onvoldoende onderbouwd worden verworpen. Van vernietigbaarheid van die beslissingen op die grond is daarom geen sprake.
4.17.

Een ander verwijt van [eiseres] is dat NVvT c.s. haar niet voldoende duidelijk heeft gemaakt welke gegevens zij nog nodig had om haar aanvraag wel te kunnen beoordelen. Het kan worden daargelaten of NVvT c.s. in dat verband de vereiste duidelijkheid jegens [eiseres] heeft betracht, omdat [eiseres] voorts had dienen te stellen dat zij (indien daarom gevraagd), nadere gegevens had kunnen en willen verstrekken. Dat heeft zij echter niet voldoende gesteld. Integendeel: zij heeft ter comparitie verklaard dat zij de onderbouwing van haar aanvraag niet duidelijker heeft kunnen maken dan met de aangeleverde gegevens. Dit sluit aan bij haar antwoord van 8 april 2014 op het verzoek van NVvT om een leesbaar, begrijpelijk en recent OK-tableau en weekschema, inhoudend dat die gegevens niet nodig waren omdat de reeds verstrekte gegevens voldoende duidelijk waren. Ook sluit dat aan bij het feit dat [eiseres] op dat op 12 mei 2014 herhaalde verzoek van NVvT c.s. in het geheel niet meer heeft gereageerd. Ook dit verwijt treft daarom geen doel.
4.18.

Dat lot treft ook het verwijt dat NVvT c.s. niet voldoende heeft gemotiveerd op welke grond het bestreden besluit was gebaseerd. Uit zowel de beslissing van (de bezwarencommissie van) de NVvH als uit de beslissing van de NVvT blijkt dat die grond was gelegen in de vaststelling dat de aangeleverde gegevens onvoldoende waren om de voorgeschreven toets te kunnen uitvoeren. Dat is een voldoende motivering. Gegeven die motivering (en mede gelet op hetgeen onder 4.16 is beslist) kan NVvT c.s. niet worden verweten dat zij niet heeft aangegeven tot welk percentage [eiseres] wel aan voorgeschreven voorervaringseis voldeed.
4.19.

Ten slotte baten [eiseres] ook niet haar verwijten dat de NVvT [eiseres] ondanks haar verzoek daartoe niet heeft meegedeeld wie er in de toetsingscommissie zitting hadden (zodat zij niet kon controleren of de samenstellingseisen waren nageleefd) en dat op haar registratieverzoek pas na 9,5 maand is beslist in plaats van binnen de voorgeschreven termijn van maximaal drie maanden. Wat de samenstelling van de commissie aangaat is daartoe van belang dat [eiseres] niet heeft gesteld dát die commissie niet op de juiste wijze was samengesteld. Aan haar moet worden toegegeven dat NVvT c.s. geen valide reden heeft genoemd om de namen van de commissieleden aan haar te onthouden nadat de commissie uitspraak had gedaan (waarvan uitgaande aan [eiseres] het recht toekomt om die namen alsnog te vernemen), maar gegeven het ontbreken van een stelling omtrent de onjuiste samenstelling van de toetsingscommissie leidt het onthouden van die namen niet tot het oordeel dat het bestreden besluit van die commissie een schending van artikel 2:15 BW oplevert. De termijn waarop de NVvT op de aanvraag dient te beslissen, moet worden gezien als een instructienorm aan de NVvT, die de (on)redelijkheid van het uiteindelijk genomen besluit niet regardeert. De ongerijmde consequentie van een andersluidende uitleg zou zijn dat elk (te) laat genomen besluit wegens strijd met genoemd artikel vernietigbaar zou zijn en dat na die vernietiging alsnog een vervangend besluit moet worden genomen op de aanvraag, welk besluit nog op een veel langere termijn zal volgen dan het vernietigde besluit.
4.20.

De slotsom moet derhalve zijn dat elk van de verwijten die [eiseres] aan NVvT c.s. richt faalt en dat de bestreden besluiten van de (bezwarencommissie van de) NVvH en het initiële besluit van de NVvT in stand moeten worden gelaten. De vordering van [eiseres] moeten daarom worden afgewezen. []

5De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst de vorderingen af,