Wetsvoorstel Bestuur en toezicht

Het Wetsvoorstel Bestuur en toezicht rechtspersonen is ingediend.

Het wetsvoorstel bevat een aantal belangrijke wijzigingen voor verenigingen.

Het nieuwe artikel 2:9 lid 5 BW geeft een nieuwe regeling voor tegenstrijdig belang:
” Een bestuurder neemt niet deel aan de beraadslaging en de besluitvorming indien hij
daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang
van de rechtspersoon en de daaraan verbonden onderneming of organisatie. Wanneer
hierdoor geen bestuursbesluit kan worden genomen, wordt het besluit genomen door de
raad van commissarissen. Bij ontbreken van een raad van commissarissen wordt het
besluit genomen door de algemene vergadering, tenzij de statuten anders bepalen”

Het nieuwe artikel 2:9 lid 6 BW bepaalt dat de statuten een regeling moeten bevatten voor in geval van  ontstentenis of belet van
elk van de bestuurders (bijv. als het hele bestuur opstapt).

Het wordt ook voor verenigingen mogelijk om niet-uitvoerende bestuurders te benoemen (een constructie met een algemeen en dagelijks bestuur, maar dan met wettelijke basis in het nieuwe artikel 2:9a BW).

Het nieuwe artikel 2:9c BW bepaalt dat dat in geval van faillissement, ieder bestuurslid jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk is voor het tekort indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is voor het faillissement. Tot nu toe bepaalde de wet dit alleen voor BV en NV.
Indien de boekhouding niet aan de vereisten van artikel 2:10 voldoet, dan heeft het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk vervuld (tegenbewijs niet mogelijk, maar onbelangrijke verzuimen worden niet in aanmerking genomen) en wordt vermoedt dat onbehoorlijke taakvervulling een een belangrijke oorzaak is van het faillissement (tegenbewijs mogelijk). Deze bepaling is niet van toepassing op onbezoldigde bestuurders van informele verenigingen en van verenigingen die niet aan de heffing van de vennootschapsbelasting zijn onderworpen.

De raad van commissarissen krijgt een uitgebreide regeling in artikelen  2:11 tot en met 2:11c BW

Informele vereniging en aansprakelijkheid (DTV groep)

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 april 2016
ECLI:NL:GHARL:2016:3406


Zaak betreft een inkoopvereniging voor ondernemers, waarbij geïntimeerde de spil is. Kortingen bedongen door de vereniging worden uitbetaald als bonussen aan geïntimeerde. Een van de aangesloten ondernemingen, Mazzelshop,  zegt het lidmaatschap op en vordert uitbetaling naar rato van deze bonussen. Geïntimeerde beroept zich erop dat hij slechts lid van de inkoopvereniging is en dat Mazzelshop in ieder geval geen vordering jegens hem heeft.

Het hof:
” Uit het voorgaande volgt derhalve dat DTV Groep als samenwerkingsverband heeft deelgenomen aan het rechtsverkeer en, mede in het licht van de overige onder 3.6 genoemde omstandigheden, moet worden beschouwd als een informele vereniging in de zin van de wet en dus ingevolge artikel 2:3 BW rechtspersoonlijkheid bezit.
Dat betekent dat Mazzelshop, nu haar vordering is gegrond op nakoming van (betalings)verplichtingen van DTV Groep, [geïntimeerde] daarvoor niet in rechte kan betrekken. De vordering van Mazzelshop jegens [geïntimeerde] ligt daarmee voor afwijzing gereed.
Daarbij neemt het hof tot slot nog in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] als bestuurder van DTV Groep kan worden beschouwd. Mazzelshop heeft ook niet aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] in die hoedanigheid aansprakelijk zou zijn voor de bedoelde schuld.”

3 De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1

Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende.
Op 1 januari 2010 is Mazzelshop door ondertekening van een samenwerkingsovereenkomst lid geworden van de DTV Groep, een groep van detaillisten uit de tuinmeubelbranche. Het lidmaatschap werd aangegaan voor de duur van 1 jaar en had tot doel om door gezamenlijke inkoop betere condities te verkrijgen. [geïntimeerde] is eveneens lid van de DTV Groep. In het huishoudelijk reglement van de DTV Groep is onder meer bepaald dat (i) bij opzegging van het lidmaatschap het lid al haar rechten op extra condities en andere voordelen van de groep verliest, en (ii) groepskapitaal, verkregen door reclame of op andere wijze, niet wordt uitgekeerd.



In de ledenvergadering van 7 januari 2010 is afgesproken dat de door [geïntimeerde] gemaakte onkosten voor de DTV Groep, bestaande uit het beschikbaar stellen van [geïntimeerde] van arbeid, huisvesting, telefoon, fax en internet, kunnen worden gedeclareerd bij DTV Groep en dat deze kosten worden betaald uit de pot organisatiebijdragen. Daarnaast is in de ledenvergadering gesproken over de oprichting van een coöperatie U.A. Deze coöperatieve vereniging, genaamd: “Coöperatieve Inkoopcombinatie DTV Groep U.A.”, is opgericht op 22 oktober 2010. Eerder, namelijk op 27 september 2010, heeft Mazzelshop aan de aspirant-leden van deze coöperatie (per adres [adres] ) bericht de samenwerking met de coöperatie in oprichting per direct te beëindigen. Bij brief van 26 januari 2011 heeft Mazzelshop DTV Groep (per adres [adres] ) verzocht om tot financiële (eind)afrekening van DTV Groep over te gaan.

3.2

Mazzelshop heeft in eerste aanleg kort samengevat gevorderd om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 11.307,21, vermeerderd met rente en (beslag)kosten. Daarnaast heeft Mazzelshop gevorderd om [geïntimeerde] bij incidenteel vonnis te veroordelen tot afgifte van de volledige administratie van de inkoopvereniging DTV Groep over het jaar 2010. Mazzelshop heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat DTV Groep bij diverse leveranciers inkoopkortingen heeft verkregen, die als “omzetbonussen”, in de vorm van “reclamebijdrage” en “organisatiebijdrage” voor DTV Groep door [geïntimeerde] van deze leveranciers zijn ontvangen. Volgens Mazzelshop heeft zij recht op uitbetaling van een gedeelte van deze bonussen, namelijk naar rato van de door Mazzelshop bij deze leveranciers ingekochte goederen. Voor zover Mazzelshop in haar administratie heeft kunnen nagaan, betreft dat in elk geval het genoemde bedrag € 11.307,21.
3.3

De kantonrechter heeft Mazzelshop niet ontvankelijk verklaard in haar vordering. De kantonrechter heeft geoordeeld dat DTV Groep een informele vereniging is, waarvan [geïntimeerde] slechts lid is, zodat de rechtsverhouding tussen Mazzelshop en [geïntimeerde] waarop Mazzelshop haar vordering baseert, niet bestaat. De kantonrechter heeft voorts in een overweging ten overvloede geoordeeld dat Mazzelshop haar stelling dat tussen partijen de afspraak zou bestaan dat ieder voordeel ten goede zou komen aan de individuele leden onder aftrek van gemaakte kosten onvoldoende heeft onderbouwd.
3.4

Mazzelshop heeft tegen de beslissing van de kantonrechter drie grieven aangevoerd. De grieven I en III zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat Mazzelshop niet ontvankelijk is. Grief II is gericht tegen de veroordeling van Mazzelshop in de proceskosten. Het hof zal de grieven gezamenlijk bespreken.
3.5

Voor de beoordeling van de vordering van Mazzelshop jegens [geïntimeerde] is relevant of DTV Groep als vereniging in de zin van artikel 2:26 lid 1 BW kan worden aangeduid of niet. Daarbij neemt het hof, in navolging van de wetgever (Parl. Gesch. Aanpassing B.W. (Inv. 3, 5 en 6), blz. 150), tot uitgangspunt dat voor het bestaan van een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid niet noodzakelijk is dat er een (duidelijk aanwijsbare) rechtshandeling is waarbij zij is opgericht. Een informele vereniging kan ontstaan doordat een samenwerkingsverband van personen als eenheid gaat deelnemen aan het rechtsverkeer. Een informele vereniging is wel een rechtspersoon, maar kent geen volledige rechtsbevoegdheid (art. 2:30 BW). Of sprake is van een informele vereniging in de zin van de wet hangt af van de omstandigheden van het geval.
3.6

De kantonrechter heeft onder 4.2 van haar vonnis geoordeeld dat DTV Groep een samenwerkingsverband betreft tussen de aangesloten leden dat tot doel heeft om door gezamenlijke inkoop betere condities te verkrijgen en daarmee een vereniging is. Tegen dat oordeel heeft Mazzelshop geen grief gericht. Onder 4.3 van haar vonnis heeft de kantonrechter voorts als omstandigheid meegewogen dat Mazzelshop zich als lid heeft verbonden aan DTV Groep en niet aan [geïntimeerde] . Ook dat oordeel is door Mazzelshop niet bestreden. Vast staat voorts dat op het lidmaatschap van de DTV Groep het Huishoudelijk Reglement DTV Groep van toepassing was en dat tussen de leden werd vergaderd.
3.7

Mazzelshop heeft in de toelichting op de grieven betoogd dat DTV Groep een vereniging is, maar geen rechtspersoonlijkheid bezit, omdat zij zich naar buiten toe niet als economische eenheid heeft gedragen. Zij voert daartoe aan dat DTV Groep geen eigen bankrekening had en niet onderhandelde met leveranciers. Volgens Mazzelshop trad [geïntimeerde] naar buiten toe op, werd de bankrekening van [geïntimeerde] gebruikt en was [geïntimeerde] de ontvanger van de gelden, inclusief alle bonussen. Mazzelshop heeft ter onderbouwing van haar betoog in hoger beroep een e-mail overgelegd van 14 juli 2014 van de leverancier 4 Seasons Outdoor B.V. waarin wordt bericht dat zij aan de firma [geïntimeerde] op rekeningnummer 1239.16.135 een bedrag van € 26.164,05 heeft voldaan ter zake een factuur met datum 23 oktober 2010. Daarnaast heeft Mazzelshop gewezen op een als productie 4 bij dagvaarding overgelegde factuur van DTV Groep aan leverancier Garden Impressions waarop als bankrekeningnummer staat vermeld [rekeningnummer] . [geïntimeerde] heeft het betoog van Mazzelshop bestreden.
3.8

Het hof constateert dat uit de door Mazzelshop overgelegde producties niet blijkt dat diverse leveranciers betalingen hebben gedaan aan [geïntimeerde] in plaats van DTV Groep. Uit de enkele vermelding van een rekeningnummer in deze producties volgt immers niet op wiens naam dit rekeningnummer is gesteld. Uit de overgelegde producties blijkt daarentegen juist dat DTV Groep wel als economische eenheid naar buiten toe optrad. De factuur aan Garden Impressions is immers gesteld op naam van DTV Groep. Daarnaast heeft de hiervoor genoemde leverancier 4 Seasons Outdoor B.V. in een als productie 3 bij dagvaarding overgelegd e-mailbericht van 22 december 2010 bericht dat zij een vergoeding heeft betaald aan DTV Groep en dat Mazzelshop zich voor uitbetaling van enig gedeelte daarvan moet wenden tot DTV Groep. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat van de zijde van [geïntimeerde] een overzicht is overgelegd van afspraken die zijn gemaakt tussen die leverancier, tevens handelend onder de naam CSUN Garden Furniture, en DTV Groep. Volgens die afspraken zouden individuele leden van de DTV Groep diverse kortingen ontvangen op hun bestellingen bij leveranciers. Daarnaast zou DTV Groep aan het einde van het seizoen op basis van een factuur een reclame-bijdrage van 2% en een organisatiebijdrage van 1% van de gerealiseerde omzet in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 30 september 2010 ontvangen. Mazzelshop heeft het bestaan van deze afspraken, waaruit blijkt dat individuele leden korting ontvingen op hun bestellingen bij leveranciers en dat DTV Groep van diezelfde leveranciers een reclame- en organisatiebijdrage ontving, niet bestreden.
3.9

Uit het voorgaande volgt derhalve dat DTV Groep als samenwerkingsverband heeft deelgenomen aan het rechtsverkeer en, mede in het licht van de overige onder 3.6 genoemde omstandigheden, moet worden beschouwd als een informele vereniging in de zin van de wet en dus ingevolge artikel 2:3 BW rechtspersoonlijkheid bezit. 
Dat betekent dat Mazzelshop, nu haar vordering is gegrond op nakoming van (betalings)verplichtingen van DTV Groep, [geïntimeerde] daarvoor niet in rechte kan betrekken. De vordering van Mazzelshop jegens [geïntimeerde] ligt daarmee voor afwijzing gereed. 
Daarbij neemt het hof tot slot nog in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] als bestuurder van DTV Groep kan worden beschouwd. Mazzelshop heeft ook niet aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] in die hoedanigheid aansprakelijk zou zijn voor de bedoelde schuld.
3.10

Nu Mazzelshop haar stelling dat aan DTV Groep toebehorende gelden (omzetbonussen, in de vorm van reclame- en organisatiebijdragen) door [geïntimeerde] zijn ontvangen, onvoldoende heeft onderbouwd, passeert het hof het bewijsaanbod van Mazzelshop dat tussen [geïntimeerde] en Mazzelshop de afspraak bestond dat [geïntimeerde] door haar ontvangen en aan Mazzelshop toekomende (bonus)bedragen zou uitbetalen aan Mazzelshop als niet ter zake dienend. Reeds hierop strandt ook de – betwiste – stelling van Mazzelshop bij akte dat [geïntimeerde] door de ontvangst van betalingen van leveranciers voor DTV Groep jegens Mazzelshop ongerechtvaardigd zou zijn verrijkt, terwijl deze nieuwe stelling bovendien in strijd met de twee conclusie regel te laat is voorgedragen.

4De slotsom

4.1

Het voorgaande voert tot de slotsom dat de grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. De restitutievordering is, gelet op deze uitkomst, niet toewijsbaar.
4.2

Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Mazzelshop veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
[]

5De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, van 20 augustus 2014;

veroordeelt Mazzelshop in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 704,00 voor verschotten en op € 1.341,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;

verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Hoge Raad: Vervaltermijn en onrechtmatige daad (IMG / X)

Hoge Raad 3 juni 2016
ECLI:NL:HR:2016:1061

Een vereniging zegt het lidmaatschap van een lid (een onderneming) met onmiddellijke ingang op. Na het verstrijken van de vervaltermijn van artikel 2:15 BW stelt het lid een vordering tot schadevergoeding in op de grond dat de opzegging onrechtmatig is. Het hof heeft de vordering toegewezen.

De Hoge Raad oordeelt dat “art. 2:15 BW [] een zodanige, op onrechtmatige daad gebaseerde, vordering niet uit [sluit], ook niet in een geval waarin een lid van de rechtspersoon daarmee wil opkomen tegen de opzegging van zijn lidmaatschap van die rechtspersoon.”

3Uitgangspunten in cassatie

3.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerster] voert een onderneming waarin de detailhandel in meubelen wordt uitgeoefend. []
(ii) IMG is bij notariële akte opgericht als vereniging. Leden van de vereniging zijn, kort samengevat, (eigenaren van) detailhandelzaken in meubelen, []
(vi) Bij brief van 20 juli 2005 heeft IMG aan [verweerster] het lidmaatschap van laatstgenoemde met onmiddellijke ingang opgezegd met als reden “(…) dat van ons als vereniging redelijkerwijs niet kan worden gevergd het lidmaatschap langer te laten voortduren (…)” IMG voerde vier gronden aan die volgens haar zowel ieder voor zich als gezamenlijk tot dat standpunt leidden, te weten:

  • (1) dat zij had vernomen dat [verweerster] lid van een andere inkoopgroep zou worden;
  • (2) dat [betrokkene 1] bonusbetalingen in MKB BV had gelaten die volgens IMG aan leden van IMG hadden moeten worden uitgekeerd;
  • (3) dat dientengevolge sprake was van een te hoog voorgestelde vermogenspositie van MKB BV;
  • (4) dat [betrokkene 1] zich ten koste van andere IMG-leden had verrijkt met betalingen die in verband met de toewijzing van meubelverkooppunten aan IMG-leden waren bedongen.
(vii) [verweerster] heeft tegen de opzegging bezwaar gemaakt en, na afwijzing daarvan, daartegen op de in de statuten voorgeschreven wijze beroep aangetekend. Dit beroep is door de ledenvergadering verworpen, naar [verweerster] bij brief van 17 oktober 2005 door IMG is meegedeeld.
(viii) [verweerster] heeft zich niet op de voet van art. 2:15 BW in rechte beroepen op vernietigbaarheid van het besluit tot opzegging.
[]
3.2

Voor zover in cassatie van belang is inzet van deze procedure de vraag of de hiervoor in 3.1 onder (vi) bedoelde opzegging jegens [verweerster] onrechtmatig was. 
Kort weergegeven was de rechtbank van oordeel dat moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van het opzeggingsbesluit omdat [verweerster] niet binnen de vervaltermijn van art. 2:15 lid 5 BW daarvan de nietigheid heeft ingeroepen, en dat [verweerster] onvoldoende bijkomende omstandigheden heeft gesteld die meebrengen dat toepassing van het voor rechtsgeldig te houden besluit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
3.3

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en – voor zover in cassatie van belang – voor recht verklaard dat IMG onrechtmatig jegens [verweerster] heeft gehandeld door de opzegging met onmiddellijke ingang. Het heeft IMG veroordeeld tot vergoeding van de schade die [verweerster] daardoor heeft geleden, op te maken bij staat. Het hof heeft daartoe onder meer het volgende overwogen.

  • [verweerster] kan met een beroep op art. 2:8 lid 2 BW niet bewerkstelligen dat zij ondanks het niet vernietigd zijn van het besluit, vergoeding van schade kan vorderen als ware sprake van een (ver)nietig(d)e opzegging. Met een beroep op art. 2:8 lid 2 BW kan een bij de rechtspersoon betrokkene slechts bewerkstelligen dat een krachtens het besluit geldende regel ondanks de rechtskracht van het besluit jegens hem buiten toepassing wordt gelaten. (rov. 3.4.3).
  • Het voorgaande laat onverlet dat een opzegging, ondanks de rechtsgeldigheid van het besluit daartoe, in strijd met het bepaalde in art. 2:8 lid 1 BW dan wel onrechtmatig kan zijn. Nu [verweerster] een verklaring voor recht vordert van de onrechtmatigheid van de opzegging met onmiddellijke ingang en vergoeding van de dientengevolge geleden schade, zijn de door [verweerster] in de toelichting op grief III opgesomde feiten en omstandigheden wel relevant voor die vordering. (rov. 3.4.4)
  • [verweerster] heeft voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd voor haar stelling dat IMG met de abrupte beëindiging van het lidmaatschap van [verweerster] in strijd met het bepaalde in art. 2:8 lid 1 BW en daarmee onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Zo heeft [verweerster] gesteld dat voor IMG bij de opzegging van het lidmaatschap van [verweerster] (mede) andere motieven hebben voorgezeten dan de in het besluit tot opzegging aangegeven gronden.

4Beoordeling van het middel in het principale beroep

4.1.1

Onderdeel 1 van het middel voert aan dat het bestreden arrest niet anders kan worden verstaan dan dat handelen van IMG in strijd met art. 2:8 lid 1 BW zonder meer meebrengt dat IMG jegens [verweerster] onrechtmatig heeft gehandeld. Het klaagt onder meer dat het hof heeft miskend dat sprake is van verschillende normen.
Hoewel het onderdeel terecht signaleert dat het hof van een gelijkstelling van deze twee normen lijkt uit te gaan, leidt dit – indien al als zodanig bedoeld – nog niet tot cassatie. Beide normen hebben immers een open karakter en dienen te worden ingevuld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Nu het hof, beslissend op de primaire vordering van [verweerster] , heeft geoordeeld en vervolgens voor recht heeft verklaard dat IMG jegens [verweerster] onrechtmatig heeft gehandeld, gaat het erom of de omstandigheden die het hof in aanmerking heeft genomen dat oordeel kunnen dragen.

4.1.2

Voor zover het onderdeel een beroep doet op de omstandigheid dat [verweerster] niet op de voet van art. 2:15 lid 1, aanhef en onder b, BW vernietiging van het besluit tot opzegging heeft gevorderd, is van belang dat de op art. 2:15 BW gebaseerde vordering tot vernietiging van een besluit van een rechtspersoon is gericht op andere rechtsgevolgen dan de onderhavige vordering, die is gebaseerd op onrechtmatige opzegging. De eerstgenoemde vordering is gericht op aantasting van het besluit. De laatstgenoemde vordering neemt de rechtsgeldigheid van het besluit tot uitgangspunt, en is gericht op vergoeding van schade die de eiser lijdt door de handeling waartoe is besloten. Art. 2:15 BW sluit een zodanige, op onrechtmatige daad gebaseerde, vordering niet uit, ook niet in een geval waarin een lid van de rechtspersoon daarmee wil opkomen tegen de opzegging van zijn lidmaatschap van die rechtspersoon.
4.2.1

Onderdeel 2 klaagt onder meer dat het hof de in de opzeggingsbrief genoemde gronden voor opzegging onvoldoende in zijn oordeel heeft betrokken. Het onderdeel noemt in het bijzonder de opzeggingsgronden 1 en 4 (vermeld hiervoor in 3.1 onder (vi)) en wijst op datgene wat IMG voor de rechtbank ter onderbouwing van die gronden heeft gesteld. Het onderdeel voert aan dat rov. 3.4.5 van het hof niet verklaart waarom deze opzeggingsgronden ongeloofwaardig of onvoldoende gemotiveerd zouden zijn.
4.2.2

Deze klacht is gegrond. Het hof heeft in rov. 3.4.5 overwogen met [verweerster] van mening te zijn “dat voor IMG bij de opzegging van het lidmaatschap (mede) andere motieven hebben voorgezeten dan de in het besluit tot opzegging aangegeven gronden”, en heeft geoordeeld dat IMG haar betwisting van die andere motieven onvoldoende heeft gemotiveerd. Deze overweging maakt niet duidelijk waarom het hof geen aandacht heeft besteed aan de motieven die wél tot uiting komen in de in het besluit vermelde opzeggingsgronden, waarvan het hof de invloed door gebruikmaking van het woord ‘(mede)’ niet heeft uitgesloten. Daarbij verdient opmerking dat partijen voor de rechtbank over de opzeggingsgronden uitvoerig hebben gedebatteerd, en dat dit debat in verband met de devolutieve werking ook deel uitmaakte van de procedure in hoger beroep. Het hof heeft dus ten onrechte nagelaten om (het debat over) de in de opzeggingsbrief vermelde gronden (kenbaar) in zijn oordeel te betrekken.
4.3

De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling

5Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

5.1

[]

4Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale en het incidentele beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 27 januari 2015;
verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;

Opzegging in stand gelaten

Rechtbank Rotterdam 2 maart 2016
ECLI:NL:RBROT:2016:1884 


Een besluit tot opzegging van het lidmaatschap wordt in stand gelaten. In hoge mate feitelijke uitspraak. Een van de factoren is dat het betrokken lid heeft afgezien van beroep bij de ALV. 


Vonnis in kort geding van 2 maart 2016 (bij vervroeging)
in de zaak van
1. [eiser1] ,
2. [eiser2],

tegen
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid [gedaagde1],
2. [gedaagde2],
in haar hoedanigheid van voorzitter van het bestuur van gedaagde sub 1,

Eisers zullen hierna gezamenlijk – in mannelijk enkelvoud – worden aangeduid als [eisers] en afzonderlijk als [eiser1] respectievelijk [eiser2] Gedaagden zullen hierna gezamenlijk – in vrouwelijk enkelvoud – worden aangeduid als [gedaagden] en afzonderlijk als de vereniging respectievelijk [gedaagde2]

2 De feiten

2.1.

De vereniging bestaat sinds 5 juni 1976. In een op 21 maart 1980 verleden notariële akte zijn de statuten van de vereniging vastgesteld. Deze statuten hebben nog immer hun gelding.
2.2.

In de statuten staat, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
Artikel 5
  1. Het bestuur beslist omtrent de toelating van leden.
  2. Bij niet-toelating kan de algemene ledenvergadering alsnog tot toelating besluiten.
Artikel 6
1. Het lidmaatschap eindigt:
(…)
c. door opzegging namens de vereniging.
Deze kan geschieden wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereiste voor het lidmaatschap bij de statuten gesteld te voldoen, wanneer hij zijn verplichtingen jegens de vereniging niet nakomt, alsook wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren;
(…)
2. Opzegging namens de vereniging geschiedt door het bestuur.
3. Opzegging van het lidmaatschap (…) door de vereniging kan slechts geschieden tegen het einde van een verenigingsjaar en met inachtneming van een opzeggingstermijn van vier weken. Echter kan het lidmaatschap onmiddellijk worden beëindig[d] indien van de vereniging (…) redelijkerwijs niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.
(…)
7. Van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap door de vereniging op grond dat redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren (…) staat de betrokkene binnen een maand na de ontvangst van de kennisgeving van het besluit beroep open op de algemene vergadering. Hij wordt daartoe ten spoedigste schriftelijk van het besluit met opgave van redenen in kennis gesteld. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst.
(…)
Bestuur
Artikel 8
1. Het bestuur bestaat uit tenminste zeven personen, die door de algemene vergadering worden benoemd uit de leden van de vereniging.
(…)
Artikel 9
(…)
2. Elk bestuurslid treedt uiterlijk drie jaar na zijn benoeming af, volgens een door het bestuur op te maken rooster van aftreding. De aftredende is herkiesbaar; wie in een tussentijdse vacature wordt benoemd, neemt op het rooster de plaats van zijn voorganger in.
(…)
Artikel 10
  1. Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester aan. (…)
  2. Van het verhandelde in elke vergadering worden door de secretaris notulen opgemaakt, die door de voorzitter en de secretaris worden vastgesteld en ondertekend.
(…)
Artikel 11
  1. Behoudens de beperkingen volgens de statuten is het bestuur belast met het besturen van devereniging.
  2. Indien het aantal bestuursleden beneden zeven is gedaald, blijft het bestuur bevoegd. Het is echter verplicht zo spoedig mogelijk een algemene vergadering te beleggen, waarin de voorziening in de open plaatsen of de open plaats aan de orde komt.
  3. (…)
  4. Het bestuur is, mits met goedkeuring van de algemene vergadering, bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen, het sluiten van overeenkomsten waarbij de vereniging zich als borg hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt. Op het ontbreken van deze goedkeuring kan door en tegen derden beroep worden gedaan.
  5. Onverminderd het in de laatste volzin van lid 4 bepaalde wordt de vereniging in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter, secretaris en penningmeester tezamen.
(…)
Algemene vergaderingen
Artikel 14
1. Aan de algemene vergadering komen in de vereniging alle bevoegdheden toe, die niet door de wet of de statuten aan het bestuur zijn opgedragen.
(…)
4. Voorts is het bestuur op schriftelijk verzoek van tenminste een zodanig(…) aantal leden als bevoegd is tot het uitbrengen van een/tiende gedeelte der stemmen verplicht tot het bijeenroepen van een algemene vergadering op een termijn van niet langer dan vier weken. Indien aan het verzoek binnen veertien dagen geen gevolg wordt gegeven, kunnen de verzoekers zelf tot die bijeenroeping overgaan door oproeping overeenkomstig artikel 18 of bij advertentie in tenminste een ter plaatse waar de vereniging gevestigd is veel gelezen dagblad.
Artikel 15
1. Toegang tot de algemene vergadering hebben alle leden van de vereniging.
Geen toegang hebben geschorste leden en geschorste bestuursleden.
(…)
Ieder lid van de vereniging dat niet geschorst is, heeft één stem.
Een lid kan zijn stem door een schriftelijk daartoe gemachtigd ander lid uitbrengen,
Artikel 16
  1. De algemene vergaderingen worden geleid door de voorzitter van de vereniging of zijn plaatsvervanger. (…).
  2. Van het verhandelde in elke vergadering worden door de secretaris of een ander door de voorzitter daartoe aangewezen persoon notulen gemaakt, die door de voorzitter en de notulist worden vastgesteld en ondertekend. Zij die de vergadering bijeenroepen kunnen een notari[ee]l proces-verbaal van het verhandelde doen opmaken.
De inhoud van de notulen of van het proces-verbaal wordt ter kennis van de leden gebracht.
Artikel 17
  1. Het ter algemene vergadering uitgesproken oordeel van de voorzitter dat door de vergadering een besluit is genomen is beslissend. Hetzelfde geldt voor de inhoud van een genomen besluit voorzover gestemd werd over een niet schriftelijk vastgelegd voorstel.
  2. Wordt echter onmiddellijk na het uitspreken van het in het eerste lid bedoeld oordeel de juistheid daarvan betwist, dan vindt een nieuwe stemming plaats, wanneer de meerderheid der vergadering of, indien de oorspronkelijke stemming niet hoofdelijk of schriftelijk geschiedde, een stemgerechtigde aanwezige dit verlangt. Door deze nieuwe stemming vervallen de rechtsgevolgen van de oorspronkelijke stemming.
(…)
Artikel 18
  1. De algemene vergaderingen worden bijeengeroepen door het bestuur. De oproeping geschiedt schriftelijk (…). De termijn voor de oproeping bedraagt tenminste zeven dagen.
  2. Bij de oproeping worden de te behandelen onderwerpen vermeld onverminderd het bepaalde in artikel 20.
(…)”
2.3.

Het huidige bestuur van de vereniging bestaat (feitelijk) uit de volgende personen:
  • [gedaagde2] , voorzitter (gedaagde sub 2)
  • [persoon1] , vicevoorzitter
  • [persoon2] (ook geschreven als: [persoon2] , penningmeester (sinds 15 maart 2015), (daarvoor was tot 3 februari 2015 penningmeester: [persoon3]
  • [persoon4] secretaris (sinds 1 oktober 2014), (daarvoor was tot 1 oktober 2014 secretaris: [persoon5]
  • [persoon6] , algemeen bestuurslid.
De vereniging heeft circa 100 leden.

2.4.

In 2012 en de periode daaraan voorafgaand bestonden, net als op dit moment, tussen (een aantal leden van) het bestuur en (bepaal)de leden van de vereniging conflicten van verschillende aard. In verband met die conflicten is op 5 juni 2012 een eerste kort gedingprocedure aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank tussen [eisers] en 18 andere leden van de vereniging als eisers enerzijds en de vereniging als gedaagde anderzijds (zaak-/rolnummer 401790 / KG ZA 12-401). Deze procedure heeft geleid tot het vonnis van 27 juni 2012. In de vervolgens aanhangig gemaakte kort gedingprocedure met zaak-/rolnummer 408837 / KG ZA 12-733 is tussen de vereniging als eiseres enerzijds en vier leden van de vereniging als gedaagden anderzijds op 18 oktober 2012 vonnis gewezen. Van dit laatste vonnis is de vereniging in hoger beroep gegaan. In het arrest van 24 december 2013 is de vereniging niet-ontvankelijk verklaard.
Kern van het geschil in beide zaken in eerste aanleg was de rechtsgeldigheid van (door het bestuur en/of in de algemene vergadering) genomen besluiten.

2.5.

Het bestuur heeft een algemene ledenvergadering (ALV) uitgeschreven voor 27 juli 2015. Tussen partijen bestaat geschil over de naleving van verschillende totstandkomingsvoorwaarden van die vergadering, het verhandelde ter vergadering en de wijze van beëindiging daarvan.
2.6.

Op 2 augustus 2015 heeft een bestuursvergadering plaatsgevonden. Naar aanleiding van het ten tijde van die vergadering genomen besluit tot opzegging van een aantal leden heeft [gedaagde2] (namens het bestuur van de vereniging), bij brief van 5 augustus 2015 aan [eiser1] respectievelijk [eiser2] (welke brief [eisers] op 6 augustus 2016 heeft ontvangen) het volgende bericht (hierna ook: het opzeggingsbesluit):
“(…)
Assalaam Alaikoem w.r.w.b.

Via deze weg bericht het bestuur van de [gedaagde1] (verder: de vereniging) dat uw lidmaatschap van de vereniging wordt opgezegd. Wij vinden het spijtig deze beslissing te moeten nemen. De beslissing wordt als volgt toegelicht.

Het bestuur is de mening toegedaan dat voortduring van uw lidmaatschap redelijkerwijze niet van de vereniging kan worden gevergd. Artikel 6 van de Statuten maakt het mogelijk om in dat geval over te gaan tot opzegging. Van deze mogelijkheid wordt gebruik gemaakt.

De reden voor de opzegging is gelegen in het feit dat u zich bij herhaling op destructieve wijze heeft gedragen ten opzichte van de vereniging en het bestuur van de vereniging, waardoor het functioneren van de vereniging en het nastreven van haar doelen in gevaar gebracht wordt. In het verleden heeft uw handelen de vereniging al in de problemen gebracht. Ook recentelijk, namelijk ter gelegenheid van de op 27 juli 2015 gehouden algemene ledenvergadering, zijn de gemoederen (wederom) hoog opgelopen. Dit terwijl in het afgelopen jaren een veelheid aan bemiddelingspogingen gedaan zijn om nader tot elkaar te komen. De verschillende bemiddelingspogingen hebben tot geen enkel resultaat geleid. Het bestuur acht dit grotendeels te wijten aan uw opstelling en die van een aantal andere leden.

Bij een opzegging dient uiteraard een afweging van belangen te worden gemaakt. Het bestuur stelt dat het belang van de vereniging bij orde binnen de vereniging prevaleert boven uw belang om de bevoegdheden die samenhangen met het lidmaatschap uit te kunnen oefenen. Het bestuur heeft vastgesteld dat u geen bijzondere functie binnen de vereniging heeft vervuld of bijzondere bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming of instandhouding van de vereniging.

Bij de belangenafweging weegt het bestuur voorts zwaar-mee dat u geenszins de toegang tot het verenigingsgebouw en de activiteiten wordt ontzegd. U bent nog steeds van harte welkom om het gebed bij te wonen en aan activiteiten mee te doen. De enige consequentie van de opzegging van uw lidmaatschap is dat u niet (meer) kunt stemmen op de algemene ledenvergadering(en). Daartegenover staat dat u niet langer verplicht bent contributie te betalen.

De Statuten bepalen dat u het recht heeft om tegen de opzegging van uw lidmaatschap in beroep te komen bij de algemene ledenvergadering. Indien u van deze mogelijkheid gebruik wenst te maken moet u, graag onder opgaaf van redenen, binnen één maand na de opzegging (heden) beroep aantekenen. Naar verwachting zal op 16 augustus 2015 een algemene ledenvergadering worden gehouden. Als u ervoor zorgt dat uw beroep voor die datum is ontvangen door het bestuur zal dit op die algemene ledenvergadering worden behandeld. Als het op of na die datum binnenkomt zal het op de eerstvolgende algemene ledenvergadering worden behandeld, Totdat op uw beroep is beslist zult u wel geschorst zijn. Dit houdt in dat u niet aanwezig mag zijn bij de algemene ledenvergadering en daar dan ook geen stem mag uitbrengen (art. 6 lid 7 en art 15 lid 1 van de Statuten),

Wij vertrouwen erop u hiermee naar behoren te hebben geïnformeerd en hopen u ook in de toekomst nog te mogen verwelkomen bij de activiteiten van de vereniging.

Wassalaam
(…)”.

2.7.

In een bijlage bij een e-mail van 5 augustus 2015 is namens een aantal leden, waaronder [eisers] , aan het bestuur verzocht om overeenkomstig het bepaalde in artikel 14 lid 4 van de statuten een ALV te houden teneinde een nieuw bestuur te kiezen. Dit verzoek is herhaald bij e-mail van 6 augustus 2015.
2.8.

Op 8 augustus 2015 is door [gedaagde2] , namens het bestuur, een oproeping voor een op 16 augustus 2015 te houden ALV aan de leden verstuurd. Geagendeerd stond o.a. de behandeling beroepschrift opgezegde lidmaatschappen en het ontslag van het huidige bestuur. Tussen partijen bestaat ook met betrekking tot deze ALV geschil over de naleving van verschillende totstandkomingsvoorwaarden, het verhandelde ter vergadering en de wijze van beëindiging daarvan.
2.9.

Bij brief van 11 augustus 2015, als bijlage verzonden bij e-mail van 14 augustus 2015, aan (de voorzitter van) het bestuur is namens de opgezegde leden gereageerd op het opzeggingsbesluit.
2.10.

Op 8 november 2015 heeft een bestuursvergadering plaatsgevonden.
2.11.

Door [gedaagden] is toegezegd dat binnen afzienbare tijd, in maart 2016, doch pas na een uitspraak in dit kort geding, mede gelet op het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de statuten, een ALV van de vereniging zal worden georganiseerd.

3Het geschil

3.1.

[eisers] vordert bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
  1. te bepalen dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter (het besluit tot) de opzegging van het lidmaatschap van [eisers] en de overige 13 in het lichaam van de dagvaarding genoemde personen nietig is, althans het besluit tot opzegging van het lidmaatschap te schorsen met veroordeling van de vereniging om te gehengen en te gedogen totdat in de bodemprocedure een uitspraak is gedaan op de vordering van [eisers] tot verklaring voor recht dat de opzegging nietig is, althans tot vernietiging van het bestreden besluit;
  2. te bepalen dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de aanvraag d.d. 5 augustus 2015 tot het houden van een ALV en een verkiezing van een nieuw bestuur rechtsgeldig is en de leden alsnog deze vergadering mogen uitschrijven en houden;
  3. het huidige bestuur van de vereniging te schorsen en tijdelijk een interim-bestuurder aan te stellen die de orde in de vereniging kan herstellen;
  4. althans een zodanige voorziening te treffen als U.E. in goede justitie zal vermenen te behoren;
  5. gedaagde (de voorzieningenrechter leest: [gedaagden] ) te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.

[gedaagden] voert verweer.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Het spoedeisend belang van [eisers] bij zijn vorderingen wordt gemotiveerd bestreden door [gedaagden]
De voorzieningenrechter is van oordeel dat van een spoedeisend belang reeds sprake is omdat, zo is ter zitting ook erkend aan de zijde van [gedaagden] , mede in verband met het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de statuten van de vereniging, naar de wens van alle partijen, binnen afzienbare termijn een ALV georganiseerd zal worden – naar verwachting in maart 2016, na de uitspraak in dit kort geding -, ten tijde van welke vergadering [eisers] wenst te verschijnen, mee te praten en zijn stemrecht uit te oefenen, hetgeen wordt verhinderd door de schorsing van [eisers] als gevolg van het – beweerdelijk onrechtmatige – opzeggingsbesluit d.d. 5 augustus 2016 van het bestuur (in verband met artikel 15 lid 1 van de statuten). Hieraan doet niet af dat [eisers] kennelijk langere tijd heeft gewacht om juridische stappen te ondernemen tegen het opzeggingsbesluit en dat in de visie van [gedaagden] een eerder aanhangig gemaakte bodemprocedure al afgerond had kunnen zijn. De omstandigheid dat, zulks bezien in het licht van artikel 9 lid 2 van de statuten, (een deel van) het bestuur al sinds 29 december 2015 langer dan drie jaar zitting heeft doet geen afbreuk aan het spoedeisend belang, maar maakt dit juist groter.

4.2.

Feitelijk niet in geschil tussen partijen is dat zich in elk geval tijdens de ALV van 27 juli 2015 een incident heeft voorgedaan als gevolg waarvan de voorzitter van het bestuur, [gedaagde2] , de vergadering heeft geschorst (aldus [eisers] ) dan wel beëindigd (aldus [gedaagden] ). Partijen verschillen van mening over de precieze gang van zaken en de mate waarin de personen die bij dit voorval betrokken waren een verwijt te maken valt.
Voor zover van deze ALV (nog) geen notulen zijn opgemaakt op de wijze als bedoeld in artikel 16 lid 2 van de statuten (zie productie 8 [eisers] en productie 3 [gedaagden] ), doet dit thans evenwel niet ter zake; het gaat in dit kort geding immers om de rechtsgeldigheid van een besluit genomen ter bestuursvergadering (van toepassing is dan het bepaalde in artikel 10 lid 2 van de statuten) en niet ter ALV.

4.3.

Vervolgens is tijdens de bestuursvergadering van 2 augustus 2015 een beweerdelijk onrechtmatig besluit tot opzegging van een 15-tal leden genomen, waaronder [eisers]
[gedaagde2] heeft, namens het bestuur, deze leden bij brief van 5 augustus 2015 verwittigd van dit besluit. De brief d.d. 5 augustus 2015 is door de opgezegde leden op 6 augustus 2015 ontvangen. Kort gezegd is in deze brief verwoord dat (de meerderheid van) het bestuur de mening is toegedaan dat bedoelde 15 leden zich op een zodanige wijze hebben gedragen dat van de vereniging niet langer gevergd kan worden dat het lidmaatschap van deze leden voortduurt. De grondslag hiervoor is grotendeels gelegen in jarenlange (juridische) twisten binnen de vereniging over o.a. de samenstelling van het bestuur, welke de vereniging geen goed hebben gedaan, aldus [gedaagde2] (namens het bestuur). De opstelling van de ter algemene vergadering van 27 juli 2015 aanwezige opgezegde leden, waaronder [eisers] , was voor (een deel van) het bestuur de spreekwoordelijke druppel.

4.4.

Thans ligt voor de vraag of het opzeggingsbesluit rechtsgeldig is genomen. Benadrukt zij dat het geschil in dit kort geding de rechtsgeldigheid van een besluit tot opzegging betreft en niet tot ontzegging, zoals van de zijde van [eisers] in verschillende producties is verwoord.
Voorts zij opgemerkt dat nu [eisers] naar eigen zeggen heeft berust in de in zijn visie niet-reglementaire benoeming van het bestuur tijdens een op 29 december 2012 gehouden ALV, in dit kort geding vooralsnog uitgegaan wordt van een thans nog zittend, rechtsgeldig benoemd bestuur. Hoewel volgens [eisers] meerdere leden de rechtsgeldigheid van de genomen besluiten om [persoon2] en [persoon4] tot het bestuur te laten toetreden in twijfel trekken, verbindt hij daaraan geen (specifieke) juridische consequentie, zodat de voorzieningenrechter dat ook niet zal doen. De voorzieningenrechter heeft daarbij mede het bepaalde in artikel 2:15 lid 5 BW in aanmerking genomen.

4.5.

Vooropgesteld zij dat de vorderingen in dit kort geding zijn ingesteld door [eisers] jegens [gedaagden] Ervan uitgaande dat het opzeggingsbesluit de opgezegde leden elk afzonderlijk heeft geraakt en derhalve door de opgezegde leden ieder afzonderlijk – indien en voor zover zij dit wensen – dient te worden aangevochten, betreft dit vonnis dan ook enkel de rechtsverhouding tussen [eisers] en [gedaagden] Dit vonnis heeft derhalve alleen rechtsgevolgen voor [eisers] (niet in geschil is dat het opzeggingsbesluit zowel [eisers] als [gedaagde2] heeft getroffen) in de verhouding tot [gedaagden] en niet ook voor de opgezegde andere 13 leden van de vereniging. Hierna wordt mitsdien slechts het opzeggingsbesluit jegens [eisers] behandeld.
Verder zij opgemerkt dat de stelling van [eisers] inhoudende dat mr. X feitelijk alleen de raadsman van [gedaagde2] is, omdat ter zake van het plaatsvinden van dit kort geding niet is gecommuniceerd met het voltallige bestuur van de vereniging, althans met het opgezegde bestuurslid, [persoon6] , geen stand houdt. X is in rechte voor beide gedaagden verschenen en bovendien lijkt het ook in de rede te liggen dat het opgezegde bestuurslid niet wordt geraadpleegd over proceshandelingen van [gedaagden] nu hij zich feitelijk inhoudelijk aan de zijde van [eisers] heeft geschaard.

4.6.

Partijen lijken het erover eens dat sprake is van een jarenlange (juridische) strijd binnen devereniging, in welke situatie [eisers] (en de zijnen) tegenover [gedaagden] (en de haren) staan.
4.7.

[eisers] heeft ter onderbouwing van zijn vorderingen over de situatie binnen de vereniging in zijn algemeenheid gesteld dat er sinds het aantreden van het huidige bestuur wanorde en wanbeleid binnen de vereniging heerst en dat sprake is van een situatie van intimidaties en bedreigingen, binnen welke situatie leden (waaronder kennelijk (ook) [eisers] ) door [gedaagde2] (en de haren) de mond wordt gesnoerd. Volgens [eisers] bestaat binnen het bestuur een tweedeling, waardoor devereniging feitelijk onbestuurbaar is geworden. De voorzitter, [gedaagde2] , handelt eigenmachtig zonder dat daaraan rechtsgeldige besluiten ten grondslag liggen. Er worden vergaderingen gehouden zonder dat termijnen en procedures in acht worden genomen (bijv. er worden geen notulen opgemaakt en sinds 2011 is geen financiële verantwoording afgelegd). Voorts is tijdens de zittingsperiode van het huidige bestuur het batig saldo van de vereniging omgezet in een schuld en wordt het pand van de vereniging door de voorzitter feitelijk geëxploiteerd en uitgebuit voor eigen gebruik, aldus [eisers]
(De gang naar) het op 2 augustus 2015 genomen opzeggingsbesluit geeft bij uitstek aan hoezeer binnen de vereniging wanorde en wanbeleid heerst, zo begrijpt de voorzieningenrechter [eisers] Door de opzegging van [eisers] heeft de voorzitter van de vereniging, [gedaagde2] , deze leden simpelweg buitenspel gezet, aldus [eisers] Zij worden niet meer uitgenodigd voor ALV’s en mogen niet meer meepraten/stemmen binnen de vereniging dan wel tijdens ALV’s. De door de 15 opgezegde leden op 5 augustus 2015 reglementair aangevraagde ALV is nimmer door het bestuur uitgeschreven en er heeft geen verkiezing voor een nieuw bestuur plaatsgevonden. Volgens [eisers] is de opzegging in strijd met de wet en de statuten geschied en ook overigens onrechtmatig.

4.8.

Krachtens het in de rechtsverhouding tussen partijen toepasselijke artikel 2:15 BW is een besluit van een orgaan van een rechtspersoon onder meer vernietigbaar wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen. Het beroep van [eisers] op artikel 2:14 BW wordt bij voorbaat niet gehonoreerd. Het gaat in deze immers om een gesteld gebrek in de totstandkomingsvoorschriften van het opzeggingsbesluit, op welke situatie het bepaalde in artikel 2:14 BW niet ziet.
Vernietigbaar kunnen ook zijn besluiten in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid die krachtens artikel 2:8 BW de (interne) verhoudingen tussen de bij de rechtspersoon betrokken personen beheersen.

4.9.

De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat geen sprake is van een vernietigbaar opzeggingsbesluit jegens [eisers]
4.9.1.

Niet in geschil is dat het opzeggingsbesluit is genomen tijdens de bestuursvergadering van 2 augustus 2015. Blijkens de door [gedaagden] overgelegde producties 1 en 2 is het opzeggingsbesluit genomen door de voorzitter [gedaagde2] ), de secretaris [persoon4] ) en de penningmeester ( [persoon2] ) tezamen, en vervolgens in de bestuursvergadering van 2 september 2015 toegelicht en bevestigd, terwijl voor deze vergadering aan de bestuursleden een agenda is verstrekt (laatste bladzijde van productie 13 [eisers] ). Nu het opzeggingsbesluit is genomen door drie van de in totaal vijf bestuursleden is, het bepaalde in artikel 11 leden 2 en 5 van de statuten in aanmerking nemende, met een (voldoende) meerderheid besloten. Benadrukt zij dat artikel 11 lid 2 van de statuten voorziet in de situatie dat een zittend bestuur dat uit minder dan de in artikel 8 lid 1 van de statuten vereiste zeven leden bestaat desondanks bevoegd blijft, onder de verplichting zo spoedig mogelijk een algemene vergadering te beleggen waarin de voorziening in de open plaatsen of de open plaats aan de orde komt. Aangenomen mag worden dat dit ook geldt indien de zittingstermijn van 3 jaar erop zit voor (een aantal leden van) het bestuur (artikel 9 lid 2 van de statuten). De ALV waarin dat te gebeuren staat is aanstaande. Een schorsing of non-actiefstelling van het huidige bestuur (vordering 3.1 onder c) ligt dan niet in de rede. Bovendien heeft [eisers] niet voldoende onderbouwd dat daarvoor anderszins redenen bestaan. Blijkens gemelde producties zijn de notulen van die bestuursvergaderingen, hoewel [eisers] anders meent, op het eerste gezicht overeenkomstig artikel 10 lid 2 van de statuten opgesteld. Dat de toegang tot de bestuursvergadering is geweigerd aan het door het bestuurslid, [persoon1] , gemachtigde gewone lid van de vereniging, Z. [persoon6] , komt, in het licht van geldende wet- en regelgeving en de statuten, niet onjuist voor. Voorts is het de eigen en zelfstandige keuze van het bestuurslid, [persoon6] geweest om de bestuursvergadering van 2 augustus 2015 voortijdig te verlaten. Dat vooraf geen agenda van de bestuursvergadering van 2 augustus 2015 aan [persoon6] zou zijn verstrekt (waarop de opzegging is geagendeerd), doet aan de rechtsgeldigheid van het opzeggingsbesluit in het licht van het voorgaande niet af, te meer niet nu (de bekrachtiging van) dit besluit wel was geagendeerd voor de bestuursvergadering van 2 september 2015.
4.9.2.

Gelet op het bepaalde in artikel 6 leden 3 en 7 van de statuten en mede gelet op het bepaalde in artikel 2:8 BW heeft het bestuur het opzeggingsbesluit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ook mogen nemen, gelet op de gegeven gemotiveerde toelichting daarop. Weliswaar is de grondslag voor het opzeggingsbesluit door [eisers] betwist, maar dit laat onverlet de beslissingsvrijheid die de statuten het bestuur op dit punt geeft. Ingevolge artikel 6 lid 7 van de statuten heeft [eisers] de mogelijkheid om binnen een maand na de kennisgeving van het besluit aan hem (op 6 augustus 2015) beroep aan te tekenen bij de algemene vergadering. Ook nadat hij door het bestuur was gewezen op de beroepsmogelijkheid enkel ter algemene vergadering (zie het opzeggingsbesluit zelf, productie 12 [eisers] en productie 5 [gedaagden] ), heeft [eisers] besloten het te laten bij het uiten van zijn bezwaar in een brief d.d. 11 augustus 2015, verzonden per e-mail van 14 augustus 2015, (productie 13 van [eisers] en productie 4 van [gedaagden] ) gericht aan (de voorzitter van) het bestuur. In bedoelde e-mail staat vermeld: “Hierbij doe ik u toekomen het bezwaarschrift van de leden die door u op 6 augustus 2015 zijn ontzet uit hun lidmaatschap, om u o.a. te wijzen op de onzorgvuldigheid van de brief en vele onwaarheden. Dit is dus geen beroepschrift gericht aan de ALV. Zie bijlage”. De statutair gegeven beroepstermijn is inmiddels ruim verlopen. De stelling dat volgens [eisers] , ondanks zijn verzoek daartoe, geen algemene vergadering is gehouden waarop dit beroep had kunnen worden besproken houdt geen stand. Immers, aannemelijk is dat de algemene vergadering van 16 augustus 2015 is georganiseerd, mede naar aanleiding van het verzoek van [eisers] op 5 augustus 2015. Daarmee is, het bepaalde in artikel in artikel 14 lid 4 van de statuten daarbij in aanmerking nemende, de facto het verzoek om een ALV te houden dus gehonoreerd. [eisers] heeft verder niet met voldoende ter zake doende stukken onderbouwd dat de toelichting op/de grondslag van het opzeggingsbesluit niet juist is, zodat de voorzieningenrechter, gelet op de inhoud van het in voldoende mate onderbouwde verweer van [gedaagden] , mede gelet op de in dat verband door [eisers] zelf overgelegde relevante producties, daaraan voorbij gaat. In elk geval gelden de producties 16 en 17 van [eisers] niet als voldoende (objectieve) onderbouwing van de stelling dat het opzeggingsbesluit inhoudelijk op onjuiste gronden berust. Dat bepaalde leden die volgens het opzeggingsbesluit ter algemene vergadering van 27 juli 2015 onrust zouden hebben veroorzaakt bij die vergadering niet aanwezig waren, kan zo zijn, maar nu het in dit kort geding enkel gaat om de opzegging van de aldaar kennelijk wel aanwezige [eisers] , behoeft de voorzieningenrechter verder niet in te gaan op deze stelling van [eisers] Bovendien geldt dat, indien en voor zover daarvoor aanleiding zou bestaan, voor nader onderzoek op dit punt binnen het bestek van dit kort geding geen plaats is.
4.10.

Het hiervoor overwogene dient ertoe te leiden dat de vorderingen als hiervoor onder 3.1 sub a (in alle onderdelen), b, c en d zijn weergegeven dienen te worden afgewezen.
4.11.

[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
– griffierecht € 619,00
– salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.435,00

5De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.

wijst de vorderingen af,
5.2.

veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.435,00,
5.3.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Rekening en verantwoording (Noeroel)

Rechtbank Den Haag 3 maart 2016
ECLI:NL:RBDHA:2016:2163

“Gelet op het karakter van een vereniging kan het niet zo zijn dat [eisers] cs en hun medestanders – als minderheid – hun wil aan (het bestuur van) de Vereniging opleggen.”
“Het [bestuur] is in ieder geval niet verplicht om het volledige – 87 pagina’s omvattende – Financieel jaarverslag 2014, waarvan de balans en de winst- en verliesrekeningen deel uitmaken, over te leggen [aan de ALV].”

“De ALV controleert het bestuur van een vereniging en het is aan haar om te bepalen of daartoe voldoende informatie is verstrekt. Daarbuiten heeft een (individueel) lid niet het recht om van het verenigingsbestuur te verlangen dat deze aan hem afzonderlijke informatie verstrekt.” 


Vonnis in kort geding van 3 maart 2016

in de zaak van
1. [eiser 1] – 6. [eiser 6] , eisers,

tegen:
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
HAAGSE MOSLIM-VERENIGING “NOEROEL ISLAM”(AHLE
SOENNAT WAL JAMAAT HANEFIE),

(…) 8. [gedaagde 8] ,
gedaagden,

Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als enerzijds ‘ [gedaagden] cs’ [noot: bedoeld is: eisers, dit heb ik tot op zekere hoogte aangepast] en anderzijds ‘de Vereniging‘ (gedaagde sub 1) en ‘het Bestuur’ (gedaagden sub 2 tot en met 8). Voor zover gedaagden gezamenlijk worden bedoeld, zullen zij worden aangeduid als ‘gedaagden’.

De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1.

De Vereniging is opgericht op 3 maart 1975. Voor zover hier van belang luiden haar huidige statuten (hierna ‘de Statuten’):
Artikel 3.
Het doel van de vereniging is:
a. het bevorderen van godsdienstige, culturele en sociale belangen der Moslims, alsmede van de betrekking met andere gelijksoortige nationale en internationale organen en instellingen;
b. het bevorderen van de studie van de Islam;
c. het prediken, verkondigen en verbreiden van de Islamitische leer zoals zij is vastgesteld in de Heilige Koran en de overlevering van de heilige profeet Mohamed;
d. het oprichten en instand-houden van moskeën, scholen, bibliotheken en bejaardencentra;
e. het bevorderen van goede intergodsdienstige betrekkingen.
(…)

Artikel 16
1. Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de vereniging zodanig aantekening te houden dat daaruit te allen tijde haar rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.
2. Het bestuur brengt – behoudens verlenging door de Algemene ledenvergadering – binnen zes maanden na afloop van het verenigingsjaar op een Algemene ledenvergadering zijn jaarverslag uit en doet, onder overlegging van een balans en een staat van baten en lasten, rekening en verantwoording over zijn in het afgelopen boekjaar gevoerd bestuur. Bij gebreke daarvan kan, na afloop van de termijn ieder lid deze rekening en verantwoording in rechte van het bestuur vorderen.
3. a. De Algemene ledenvergadering kiest uit haar midden jaarlijks een kascommissie,
bestaande uit drie leden en twee plaatsvervangende leden die geen deel mogen uitmaken van het bestuur.
b. De leden treden volgens een op te maken rooster af en zijn aansluitend slechts
eenmaal herkiesbaar.
c. De kascommissie onderzoekt de rekening en verantwoording van het bestuur en brengt aan de Algemene ledenvergadering verslag van haar bevindingen uit.
(…)
6. Goedkeuring door de Algemene ledenvergadering van het jaarverslag en de rekening en verantwoording strekt het bestuur tot décharge.
(…)
Artikel 17.
1. Eénmaal per jaar vóór dertig juni wordt een gewone Algemene ledenvergadering gehouden, waartoe de leden tenminste vijftien dagen tevoren schriftelijk aan hun bij de vereniging bekende adressen worden bijeengeroepen. De wijze waarop deze vergadering wordt gehouden en de wijze van uitoefening van het stemrecht worden geregeld bij huishoudelijk reglement.
(…)
3. In de jaarlijkse Algemene ledenvergadering worden onder meer behandeld:
(…)
c. de rekening en verantwoording over het afgelopen verenigingsjaar en de décharge van de penningmeester;
d. de begroting voor het komende verenigingsjaar;
(…)
(…)
Artikel 19.
1. Een ledenvergadering kan alleen besluiten nemen, wanneer tenminste zevenenzestig procent (67%) van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is en slechts over onderwerpen, in de oproeping vermeld.
(…)
3. Is aan de vereisten, genoemd in het eerste lid niet voldaan, dan beslist een opzettelijk daartoe bijeengeroepen volgende ledenvergadering, welke niet later dan dertig dagen na de eerste vergadering wordt gehouden, met gewone meerderheid van de alsdan uitgebrachte geldige stemmen.”
2.2.

Gedaagden sub 2 tot en met 8 vormen het bestuur van de Vereniging.
2.3.

[gedaagden] cs zijn lid van de Vereniging.
2.4.

Op 18 mei 2015 zijn de leden van de Vereniging uitgenodigd voor de jaarlijkse Algemene ledenvergadering (‘ALV’) van 7 juni 2015. Voor zover hier van belang vermeldt de uitnodiging, waarbij geen bijlagen zijn gevoegd:
“De agenda:
(…)
8. Boekjaar 2014
a. Toelichting Kascommissie boekjaar 2014
b. Financiële verantwoording over 2014
c. Decharge penningmeester
(…)

De bijbehorende documenten, welke gedurende de ALV besproken zullen worden, zijn beschikbaar op de ALV dag en zijn tevens op verzoek eerder te verkrijgen. Indien u wenst deze eerder te ontvangen verzoeken wij u contact op te nemen met het secretariaat via noeroelislam@gmail.com.”

2.5.

Naar aanleiding van de uitnodiging heeft eiseres sub 3 op 20 mei 2015 aan de Vereniging verzocht om toezending van stukken met betrekking tot onder andere agendapunt 8.
2.6.

In reactie daarop heeft de Vereniging – bij e-mailbericht van 21 mei 2015 – onder meer bericht dat de controle over 2014 nog niet is afgerond en dat helaas geen informatie kan worden vertrekt over de financiën.
2.7.

Tijdens de ALV van 7 juni 2015 is aan de aanwezige leden uitgereikt:
( i) een verslag van de kascommissie over het boekjaar 2014;
(ii) een verslag van de secretaris en de penningmeester over het jaar 2014;
(iii) de balans per 31 december 2014, zijnde pagina 5 van het 87 pagina’s tellende Financieel jaarverslag 2014;
(iv) de winst- en verliesrekening over 2014, zijnde pagina 6 van het Financieel jaarverslag 2014;
( v) de winst- en verliesrekening over 2014-2013, zijnde pagina 87 van het Financieel jaarverslag 2014.
2.8.

Nadat [eisers] cs, althans één of meer van hen, (het bestuur van) de Vereniging hadden verzocht deugdelijk rekening en verantwoording af te leggen en een begroting ter goedkeuring voor te leggen, heeft hun advocaat – bij brief van 28 september 2015 – gedaagden gesommeerd om rekening en verantwoording af te leggen en – in het kader van de rekening en verantwoording – een twintigtal vragen, met subvragen, te beantwoorden. Op 19 oktober 2015 hebben gedaagden daarop afwijzend gereageerd.

3Het geschil

3.1.

Al dan niet op straffe van verbeurte van een dwangsom vorderen [gedaagden] cs, zakelijk weergegeven:
I. gedaagden te veroordelen om (i) een ondertekend jaarverslag uit te brengen aan de ledenvergadering met betrekking tot de gang van zaken in 2014 binnen de Vereniging en over het in 2014 gevoerde beleid, waarin tevens wordt ingegaan op de kwesties die in de – onder 2.8 vermelde – brief van 28 september 2015 aan de orde zijn gesteld en (ii) een door het Bestuur ondertekend volledig Financieel jaarverslag 2014 van 87 pagina’s, waaronder begrepen de ondertekende balans en de ondertekende staat van baten en lasten (telkens) voorzien van een ondertekende toelichting, ter goedkeuring voor te leggen aan de ledenvergadering;
II. gedaagden te veroordelen de twintig vragen, met subvragen, zoals gesteld in de brief van 28 september 2015 naar eer en geweten, waarheidsgetrouw en zo volledig mogelijk te beantwoorden;
III. de Vereniging te veroordelen haar begroting voor het verenigingsjaar 2016 ter goedkeuring voor te leggen aan haar ledenvergadering;
IV een deskundigenonderzoek te gelasten door een onafhankelijke accountant met betrekking tot – kort gezegd – de financiële toestand van de Vereniging, onder veroordeling van gedaagden om aan dat onderzoek mee te werken;
een en ander met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.2.

Daartoe voeren [eisers] cs – samengevat – het volgende aan.
Tussen enerzijds [eisers] cs en hun achterban van ruim 120 leden en anderzijds gedaagden bestaat al geruime tijd een gespannen verhouding, omdat de Vereniging niet behoorlijk wordt bestuurd en haar besluitvorming niet rechtsgeldig tot stand komt. Er is onvoldoende openheid en transparantie binnen de Vereniging, terwijl het in financieel opzicht al meer dan tien jaar een rommeltje is. [gedaagden] cs ventileren hun bezwaren regelmatig, maar er verandert niets. Tijdens de ALV van 7 juni 2015 is – ondanks de wettelijke en statutaire verplichting daartoe – geen rekening en verantwoording afgelegd met betrekking tot het jaar 2014, althans heeft de besluitvorming dienaangaande op een ondeugdelijke wijze plaatsgevonden aangezien het vereiste quorum niet aanwezig was en de leden niet beschikten over de daarvoor noodzakelijke stukken. Bovendien is op die vergadering niet de begroting betreffende 2016 voorgelegd, wat wel had gemoeten. Teneinde de democratie binnen de Vereniging te herstellen en meer openheid te creëren hebben [[eisers]] cs – via hun advocaat – bij brief van 28 september 2015 een twintigtal vragen (met subvragen) gesteld aan gedaagden, maar deze worden – ondanks de gehoudenheid daartoe – ten onrechte niet, althans verre van volledig, beantwoord. Op grond van de opgedane ervaringen in het verleden hebben [eisers] cs er geen vertrouwen meer in dat gedaagden nog openheid van zaken zullen geven. In verband hiermee en nu de kascommissie, waarvan de leden overigens niet rechtsgeldig zijn benoemd, haar taken niet goed uitoefent, moet – met het oog op de financiële toestand van de Vereniging, de getrouwheid van de stukken, de juistheid en volledigheid van de afgelegde rekening en verantwoording over 2014 en de beantwoording van de vragen in de brief van 28 september 2015 – een deskundigenonderzoek worden bevolen door een onafhankelijke accountant.

3.3.

Gedaagden voeren gemotiveerd verweer, dat – voor zover nodig – hierna zal worden besproken.

4De beoordeling van het geschil

Vooraf

4.1.

Vooropgesteld wordt dat de Vereniging ruim 1000 – stemgerechtigde – leden heeft, zodat [eisers] cs slechts een kleine minderheid van de leden vormen. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat zij mede hun achterban – van naar zij stellen ruim 120 leden – vertegenwoordigen, is sprake van kleine minderheid. Gelet op het karakter van een vereniging kan het niet zo zijn dat [eisers] cs en hun medestanders – als minderheid – hun wil aan (het bestuur van) de Vereniging opleggen.
4.2.

Mede gelet op het voorgaande komen de vorderingen van [eisers] cs slechts voor toewijzing in aanmerking, indien met een grote mate van waarschijnlijk moet worden aangenomen dat de bodemrechter deze zal toewijzen. Dat geldt – op grond van hetgeen hierna nog zal worden overwogen – in het bijzonder voor de onder 3.1 sub I tot en met III vermelde vorderingen.
4.3.

Voorts wordt – bij wijze van inleiding – opgemerkt dat een groot aantal stellingen van [eisers] cs betrekking heeft op de – zich volgens hen voordoende – omstandigheid dat al geruime tijd geen rechtsgeldige besluiten zijn genomen binnen de Vereniging, omdat het daarvoor – ingevolge artikel 19 lid 1 van de Statuten – vereiste quorum niet aanwezig was op de ledenvergaderingen en evenmin een ‘opzettelijk bijeengeroepen volgende ledenvergadering’ in de zin van artikel 19 lid 3 van de Statuten heeft plaatsgevonden. Die stellingen kunnen echter buiten beschouwing blijven, nu de vorderingen in dit kort geding niet strekken tot de ongeldigheid van bepaalde besluiten op die grond en de toewijsbaarheid van de vorderingen van [eisers] cs niet (mede) afhankelijk is van het niet voldoen aan artikel 19 van de Statuten. Overigens lenen vorderingen tot ongeldigverklaring van besluiten zich – in beginsel – niet voor behandeling in kort geding.
De vordering sub I

4.4.

De onder 3.1 sub I vermelde vordering baseren [eisers] cs op het bepaalde in de artikelen 2:48 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) en 16 van de Statuten, voor zover daarin de door het Bestuur af te leggen rekening en verantwoording is geregeld. [eisers] cs stellen zich op het standpunt dat de door het Bestuur op de ALV van 7 juni 2015 afgelegde rekening en verantwoording betreffende 2014 niet door de beugel kan. Naast de afwezigheid van het vereiste quorum – welke eventuele omstandigheid verder buiten beschouwing kan blijven gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen – voeren [eisers] cs daartoe aan dat de leden over onvoldoende stukken beschikten om dienaangaande een besluit te kunnen nemen; in het bijzonder heeft het Bestuur verzuimd de door [eisers] cs gevorderde stukken te overleggen. Nog los van de vraag of het alsnog verstrekken van die stukken de besluitvorming betreffende de afgelegde rekening en verantwoording op de ALV nog kan beïnvloeden, strandt de vordering reeds op grond van het navolgende.
4.5.

Aan een jaarverslag worden geen vormvereisten gesteld; het kan ook mondeling worden uitgebracht. Dat ligt slechts anders in geval van een vereniging in de zin van artikel 2:49 BW. Gesteld noch gebleken is dat de Vereniging daartoe behoort. [eisers] cs kunnen derhalve geen aanspraak maken op een ondertekend jaarverslag.
Verder is van belang dat het Bestuur op grond van de artikelen 2:48 lid 1 BW en 16 lid 2 van de Statuten enkel gehouden is een balans en een staat van baten en lasten met een toelichting aan de ALV te verstrekken. Hieraan is voldaan nu op de ALV de balans per 31 december 2014 en de winst- en verliesrekeningen betreffende 2014 zijn uitgereikt aan de leden, terwijl het verstrekte verslag van de secretaris en de penningmeester over het jaar 2014 kan worden aangemerkt als de “toelichting” in de hiervoor bedoelde zin. Tot uitreiking van meer stukken is het bestuur niet gehouden.
Het is in ieder geval niet verplicht om het volledige – 87 pagina’s omvattende – Financieel jaarverslag 2014, waarvan de balans en de winst- en verliesrekeningen deel uitmaken, over te leggen. Daar komt bij dat de kascommissie – blijkens het door haar opgemaakte verslag, dat op de ALV is uitgereikt aan de leden – de rekening en verantwoording, ofwel de balans, de staat van baten en lasten (lees: de winst- en verliesrekeningen), alsmede de toelichting daarop heeft onderzocht.
4.6.

Een en ander betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat gedaagden hebben voldaan aan hun onderhavige verplichtingen en dat – in het kader van de af te leggen rekening en verantwoording – niet behoeft te worden ingegaan op de vragen, zoals geformuleerd in de brief van 28 september 2015. Gelet hierop zal de hier besproken vordering worden afgewezen.
De vordering sub II

4.7.

Volgens [eisers] cs zijn gedaagden op grond van het bepaalde in de artikelen 2:8 BW, 2:48 lid 1 BW en 16 lid 2 van de Statuten gehouden om de 20 vragen, inclusief subvragen, zoals gesteld in de brief van 28 september 2015, te beantwoorden.
4.8.

Voor zover de vordering is gebaseerd op artikel 2:48 lid 1 BW en/of artikel 16 lid 2 van de Statuten, strandt deze op grond van het hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de vordering sub I.
4.9.

[eisers] cs kunnen niet worden gevolgd in hun stelling dat uit de in artikel 2:8 BW voorgeschreven redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat gedaagden jegens hen verplicht zijn de vragen te beantwoorden. Een dergelijke vergaande informatieplicht van (het bestuur van) een vereniging ten opzichte van één of meer individuele leden volgt in ieder geval niet uit artikel 2:8 BW. Zoals gedaagden terecht hebben aangevoerd, kent het in Boek 2 van het BW neergelegde verenigingsrecht – anders dan ten aanzien van de naamloze en de besloten vennootschap (zie artikelen 2:107 lid 2 en 2:217 lid 2 BW) – niet expliciet aan (individuele) leden een recht op informatie toe. De ALV controleert het bestuur van een vereniging en het is aan haar om te bepalen of daartoe voldoende informatie is verstrekt. Daarbuiten heeft een (individueel) lid niet het recht om van het verenigingsbestuur te verlangen dat deze aan hem afzonderlijke informatie verstrekt.
4.10.

Ook de vordering sub II komt dus niet voor toewijzing in aanmerking.
De vordering sub III

4.11.

Bij de hiervoor onder 1.1 vermelde brief van 16 februari 2016 is de begroting voor wat betreft het boekjaar 2016 in het geding gebracht. Gelet hierop en nu gedaagden – onweersproken – hebben aangevoerd dat die begroting tijdens de eerstvolgende vergadering van de Vereniging zal worden behandeld, moet worden geoordeeld dat [gedaagden] cs geen belang meer hebben bij hun vordering om de begroting voor het verenigingsjaar 2016 voor te leggen aan de ledenvergadering, zodat deze zal worden afgewezen.
De vordering sub IV

4.12.

De vorderingen betreffende een door een onafhankelijke accountant te verrichten deskundigenonderzoek zal eveneens worden afgewezen, aangezien een kort gedingprocedure zich daarvoor niet leent. [gedaagden] cs erkennen dat ook tot op zekere hoogte. Mede gelet op al hetgeen hiervoor al is overwogen, brengen – anders dan [gedaagden] cs hebben aangevoerd – de, in hun ogen, bijzondere omstandigheden van het geval niet mee dat daarop in de onderhavige situatie een uitzondering moet worden gemaakt.
Afronding

4.13.

De slotsom is dat alle vorderingen van [gedaagden] cs zullen worden afgewezen.
4.14.

[gedaagden] cs zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5De beslissing

De voorzieningenrechter:

5.1.

wijst de vorderingen van [gedaagden] cs af;