Informele vereniging en crowdfunding

Rechtbank Rotterdam 17 april 2015
ECLI:NL:RBROT:2015:2639 (online 17 juli)

Er lijkt hier iets grondig mis te gaan met een crowdfunding website, die zijn geld probeert terug te krijgen namens de groep van investeerders. Het crowdfundingsbedrijf stelt op te treden als lasthebber van een informele vereniging van geldschieters. Het bestaan van de lastgevingsovereenkomst wordt betwist. Het crowdfundingsbedrijf stelt vervolgens dat ze optreedt in opdracht van ” alle leden”  van de informele vereniging, maar kan of wil de namen van de geldschieters niet noemen. Kortom, de gebruikte constructie werkt niet: als er een echte informele vereniging is, dan heeft deze rechtspersoonlijkheid en is het niet nodig om de namen te noemen van de leden, maar dan zou de lening worden afgelost aan de informele vereniging en niet aan de geldschieters. Men kan zich afvragen of hier niet gewoon een commanditaire vennootschap is ontstaan (de daartoe strekkende overeenkomst is vormvrij). 

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de vennootschap onder firma Geldvoorelkaar.nl , eiseres,
tegen
1 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Iconic Media Group Netherlands B.V. , gedaagde sub 1, niet verschenen.

2 [gedaagde 2],

Partijen worden hierna aangeduid als “Geldvoorelkaar”, “Iconic” en “[gedaagde 2]”.

1Het verloop van de procedure

1.1

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 11 september 2014 met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek met producties, en
  • de conclusie van dupliek.
1.2

Tegen Iconic is verstek verleend.
1.3

De datum voor de uitspraak van dit vonnis is nader bepaald op heden.

2De vordering

2.1

Geldvoorelkaar heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Iconic en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 25.000,00 (zijnde een deel van de totale vordering, onder reserve van rechten op de invordering van het restant), vermeerderd met de overeengekomen vertragingsrente van 10% per jaar over € 77.810,76, vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, met hoofdelijke veroordeling van Iconic en [gedaagde 2] in de kosten van de procedure.
2.2

Geldvoorelkaar stelt dat zij in deze procedure optreedt als lasthebber van de bij haar onder nummer 30286101 geregistreerde informele vereniging, welke vereniging aan Iconic en [gedaagde 2] een kredietsom van € 68.500,00 in verbruikleen heeft verstrekt onder de voorwaarden zoals opgenomen in de schuldbekentenis met leningnummer 003285.
2.3

Aan haar vordering legt Geldvoorelkaar – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag dat Iconic en [gedaagde 2] in gebreke zijn gebleven met volledige (tijdige) aflossing van het onder 2.2 genoemd krediet, zodat op grond van artikel 4 van de schuldbekentenis alles wat lastgevers van Iconic en [gedaagde 2] te vorderen hebben, vervroegd en ineens opeisbaar is. Geldvoorelkaar stelt dat zij haar vordering tot € 25.000,00 heeft beperkt ter voorkoming van verplichte procesvertegenwoordiging en ter voorkoming van een hoger bedrag aan griffierecht voor Iconic en [gedaagde 2].
2.4

Bij conclusie van repliek heeft Geldvoorelkaar de grondslag van haar vordering aangevuld. Geldvoorelkaar stelt dat [gedaagde 2] niet alleen uit hoofde van de overeenkomst, maar ook uit hoofde van onrechtmatige daad gehouden is om de schade, zoals gespecificeerd in de dagvaarding, te vergoeden. [gedaagde 2] is de overeenkomst volgens Geldvoorelkaar te lichtvaardig aangegaan, gelet op het feit dat Iconic op 13 september 2014 is uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

3Het verweer

3.1

[gedaagde 2] betwist allereerst dat er sprake is van lastgeving, omdat een overeenkomst van lastgeving ontbreekt. [gedaagde 2] wordt nu gedagvaard door een groep anonieme personen, waardoor hij wordt geschaad in zijn procespositie. [gedaagde 2] voert aan dat hij er belang bij heeft om te weten wie de lastgevers zijn, omdat de individuele lastgevers anders later ook zelf een procedure tegen hem kunnen starten voor dezelfde gepretendeerde vordering en hij niet weet aan wie en hoeveel hij al heeft betaald.
3.2

[gedaagde 2] heeft betwist dat hij in privé geld heeft geleend van Geldvoorelkaar. [gedaagde 2] heeft aangevoerd dat de betreffende lening is aangegaan door Iconic, zodat Iconic met haar vermogen aansprakelijk is voor nakoming daarvan en niet [gedaagde 2] in privé.
3.3

Voor het geval geoordeeld zou worden dat [gedaagde 2] als natuurlijk persoon wel hoofdelijk aansprakelijk is, beroept hij zich op dwaling en roept hij de vernietiging van de overeenkomst in en beroept hij zich op de toepasselijkheid van de Wet op het Consumentenkrediet. [gedaagde 2] voert aan dat Geldvoorelkaar is aan te merken als een kredietgever, terwijl zij zich niet aan alle voor kredietgevers geldende wet- en regelgeving heeft gehouden.
3.4

[gedaagde 2] verzoekt om Geldvoorelkaar te veroordelen in de proceskosten, waaronder € 131,00 aan nakosten en € 199,00 in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis.

4De beoordeling

4.1

Geldvoorelkaar stelt dat zij opdracht heeft gekregen van een groep investeerders, die bij Geldvoorelkaar bekend zijn als de informele vereniging met nummer 30286101, om in het belang van en voor rekening van die investeerders ter incassering van hun vordering op [gedaagde 2] jegens [gedaagde 2] op te treden krachtens lastgeving (artikel 7:414 BW), zij het op naam van Geldvoorelkaar. [gedaagde 2] betwist dat er sprake is van lastgeving en wijst op het ontbreken van enige stukken ter onderbouwing daarvan. Dat verweer geeft aanleiding voor een nadere onderbouwing van de gestelde lastgeving door Geldvoorelkaar.
4.2

Geldvoorelkaar stelt in reactie op het verweer van [gedaagde 2] dat zij in opdracht van alle leden van voornoemde informele vereniging optreedt en dat die lastgeving tussen Geldvoorelkaar en elke investeerder is vastgelegd in ‘de betreffende overeenkomst.’ In plaats van de betreffende overeenkomst brengt Geldvoorelkaar slechts een voorbeeld van een investeringsovereenkomst in het geding. Geldvoorelkaar wijst er daarnaast op dat dit voorbeeld ook eenvoudig op haar website is terug te vinden. Het gaat echter niet om de algemene inhoud van dergelijke overeenkomsten, maar om de inhoud van deze specifieke lastgevingsovereenkomst. Het had op de weg van Geldvoorelkaar gelegen om bij conclusie van repliek niet alleen een algemeen voorbeeld, maar de specifieke ‘betreffende’ overeenkomst in het geding te brengen. Daaruit had dan moeten blijken dat een lastgevingsovereenkomst tussen de vereniging en Geldvoorelkaar bestaat.
Gelet op de fase waarin de procedure zich bevindt en het bij conclusie van antwoord op dit punt door [gedaagde 2] gevoerde uitvoerige verweer, ziet de kantonrechter geen aanleiding om Geldvoorelkaar in de gelegenheid te stellen het bestaan van de lastgevingsovereenkomst alsnog te bewijzen. Te meer omdat Geldvoorelkaar daartoe ook geen specifiek bewijsaanbod heeft gedaan. Het bewijsaanbod van Geldvoorelkaar ziet op het ‘toestemming vragen aan de investeerders om hun namen kenbaar te maken en indien en voor zover de kantonrechter dat noodzakelijk acht hun investeringsovereenkomsten met Geldvoorelkaar te overleggen.’ Aan de aangeboden bewijslevering – ten aanzien van de identiteit en de hoedanigheid van de partijen die een vordering tegen [gedaagde 2] hebben ingesteld – zou pas zijn toegekomen als de eerste horde al was genomen, namelijk de vaststelling van het bestaan van een lastgevingsovereenkomst tussen de informele vereniging en Geldvoorelkaar. Die eerste horde is niet genomen.

4.3

De conclusie is dat Geldvoorelkaar, alle overgelegde stukken in aanmerking nemend, niet in haar vordering kan worden ontvangen, omdat zij onvoldoende aangetoond heeft dat zij gerechtigd is het door haar in deze procedure gevorderde bedrag van de vereniging die bij haar bekend is onder nummer 30286101 te innen. De slotsom is dat Geldvoorelkaar niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
4.4

Geldvoorelkaar wordt veroordeeld in de kosten van de procedure. De door [gedaagde 2] (voorwaardelijk) gevorderde afwikkelingskosten (nakosten) worden afgewezen, nu voldoende gegevens ontbreken om die kosten reeds thans te kunnen begroten. Mocht tussen partijen een geschil ontstaan omtrent de omvang van die kosten, staat het [gedaagde 2] vrij de kantonrechter te verzoeken deze te begroten op de voet van artikel 237 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.5

Ook ten opzichte van Iconic wordt Geldvoorelkaar niet ontvankelijk verklaard in haar vordering. Weliswaar strekken de door [gedaagde 2] gevoerde verweren in beginsel niet ten gunste van Iconic, maar in het onderhavige geval is sprake van een rechtsverhouding die noopt tot een voor alle gedaagden gelijke beslissing (HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2911 (Spektrum/Van der Valk)).

5De beslissing

De kantonrechter:

verklaart Geldvoorelkaar niet ontvankelijk in haar vordering;

Wijziging reglement voor 1 lid onredelijk

Rechtbank Noord-Holland 10 juli 2015
ECLI:NL:RBNHO:2015:5858




Boek 2 vereniging voor woningcomplex in voormalige school (quasi-bungalowpark situatie). Ruzie over voornemen van een lid om een opbouw te bouwen op zijn woning. Wijziging van huishoudelijk reglement in strijd met redelijkheid en billijkheid, nu de wijziging specifiek is gericht op het voorkomen van de door het lid voorgenomen opbouw. 

Vonnis in kort geding van 10 juli 2015
in de zaak van
1. de vereniging DE VERENIGING TOT INSTANDHOUDING VAN HET PROJECT [adres] ,
2. [eiser 2] []- 11. [eiseres 11] ,

tegen [gedaagde] ,

Partijen zullen hierna enerzijds worden aangeduid met ‘de Vereniging’ dan wel met hun respectieve achternamen, dan wel (gezamenlijk) met ‘de Vereniging c.s.’ en anderzijds [gedaagde] genoemd worden.

2De feiten

2.1.

Partijen sub 2. tot en met 11 en [gedaagde] zijn buren van elkaar in een in 2002 op initiatief en naar ontwerp van [gedaagde] tot woonhuizen verbouwde voormalige school aan de [adres] te [plaats] (hierna: het Project). [gedaagde] bewoont de woning aan de [adres] 2, [eiser 2] en [eiseres 3] die op nummer 2A, [eiser 4] en [eiseres 5]: 2B, [eiser 6] en [eiseres 7]: 2C, [eiser 8] en [eiseres 9]: 2D en [eiser 10] en [eiseres 11]: 2E.
2.2.

In de ‘Akte houdende (oprichting en) statuten van een vereniging’ (hierna: de Statuten) van de Vereniging d.d. 29 augustus 2002 is onder meer het volgende opgenomen:
(…)
Artikel 2 Doel
Het doel van de vereniging is:
a. het toezicht houden op en de coördinatie van de voorschriften en bepalingen terzake van de instandhouding van de eenvormige architectonische uitstraling van de tot het project behorende woningen, waaronder met name de gemeenschappelijke wegen en schuttingen.
(…)
Artikel 9 Verplichtingen, leden en sancties der vereniging
(…)
2. Voorts heeft een lid de volgende verplichtingen:
(…)
b. een lid is verplicht om van zijn woonhuis en het gemeenschappelijke gedeelte een zodanig gebruik te maken, dat hij zijn medeleden en de gebruikers geen nodige overlast bezorgt. In verband hiermee dient hij zich te houden aan de door de vereniging vastgestelde en/of vast te stellen regelen omtrent dat gebruik;
(…)
f. een lid is verplicht op het hem toebehorende perceel; diegenen toe te laten, die ten behoeve van onderhoud, revisie en/of vernieuwing werkzaamheden op zijn perceel moeten verrichten alsmede hen de gelegenheid te geven om deze werkzaamheden naar behoren te kunnen verrichten.
(…)
Huishoudelijk Reglement
Artikel 16
Al hetgeen in deze statuten niet of niet volledig is geregeld, kan, indien daar behoefte bestaat, met inachtneming van het in deze statuten bepaalde, worden geregeld in een huishoudelijk reglement, vast te stellen op voorstel van het bestuur door de algemene vergadering zulks met volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen.

Statutenwijziging en ontbinding en fusie
Artikel 17
1. Besluiten tot wijziging van deze statuten en tot ontbinding van de vereniging, kunnen slechts genomen worden in een tenminste dertig dagen tevoren geconvoceerde vergadering met een meerderheid van drie/vierde van de uitgebrachte geldige stemmen, waarin tenminste twee/derde van de leden aanwezig of vertegenwoordigd moet zijn. Op de convocatie dient de agenda van de vergadering te worden vermeld, met aanduiding van het punt statutenwijziging of ontbinding. Het ontwerp van de statutenwijzing, welke wordt voorgesteld, moet vanaf de convocatie tot na afloop van de vergadering op een geschikte plaats worden neergelegd, ter inzage voor alle leden.
(…)

2.3.

Op enig moment in 2013 heeft [gedaagde] een omgevingsvergunning aangevraagd ten behoeve van het realiseren van een opbouw op haar woning (hierna: de opbouw). Aanvankelijk is die omgevingsvergunning bij besluit van B&W van 9 januari 2014 verleend. De Vereniging c.s. heeft daartegen bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij beslissing van 20 mei 2014 gedeeltelijk gegrond is verklaard, als gevolg waarvan de omgevingsvergunning alsnog is geweigerd. Tegen die weigering heeft [gedaagde] beroep ingesteld.
2.4.

Hangende de uitspraak op beroep heeft de Vereniging (buiten aanwezigheid van [gedaagde]) in de vergadering van 2 oktober 2014 het in de Statuten bedoelde Huishoudelijk Reglement (hierna: het Huishoudelijk Reglement) vastgesteld. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
(…)
Nadere verhelderingen op de statuten
Gebleken is dat er rond de statuten op onderdelen verheldering nodig was, deze verheldering is op de datum van de vaststelling geen nieuwe zienswijze maar een duidelijke weergave van wat al sinds de oprichting van de vereniging gold. Onderstaand wordt artikelsgewijs en waar nodig die helderheid toegevoegd.
(…)
Ad art 2.a onder architectonisch uitstraling wordt onder meer verstaan:
i bestaande buitenschil van het bouwvolume, met haakse muurafscheidingen (geen ronde of scheve bouwvolumes)
ii platte daken, waarop voor de licht toelating uitbouwsels zijn gemaakt met schuine zijden onder 38 graden
iii het houtwerk voor ramen en kozijnen aan de buiten kant dienen van de houtsoort Iroko gemaakt te zijn en worden onderhouden met het middel OLYMPIC OlL STAIN (semi transparent nr 716 Naturaltone cedar)
iv de weg die tot ieders huis loopt dient uniform te blijven op het gehele terrein pas indien er een meerderheid bestaat onder de aanwezige leden op een daartoe bijeengeroepen en rechtsgeldige vergadering kan er af geweken worden van één van de bovenstaande punten. (min.2/3 van de leden vertegenwoordigd)
(…)
Ad art 9.2.b het woord …nodige… moet als vervallen worden beschouwd en onder overlast wordt onder meer verstaan:
i geluid – of stank- overlast
ii verkeerobstakels op de gedefinieerde wegen
iii verminderen van lichtinval
iv structureel inkijk veroorzaken bij andere leden
pas indien er een meerderheid bestaat onder de aanwezige leden op een daartoe bijeengeroepen en rechtsgeldige vergadering kan er af geweken worden van één van de bovenstaande punten. (min. 2/3 van de leden vertegenwoordigd)
Ad art 9.2.f te lezen als toegevoegd aan dit artikel …….echter zulks pas na adequate afstemming van tijd, omvang en activiteit
Ad art 9.2.g toevoegen: 9.2.g Ieder lid is verplicht veranderingen aan de buitenkant van zijn woonhuis vooraf in een vergadering der vereniging te bespreken en pas na het akkoord van de meerderheid van de leden de gemeentelijk toestemmingen en dergelijke te gaan vragen. Na een dergelijk akkoord zal de verenigingdaarover niet in de bezwaarprocedure gaan.
(…)

2.5.

Bij uitspraak op beroep van 12 februari 2015 heeft de bestuursrechter van deze rechtbank onder meer als volgt overwogen en geoordeeld:
(…)
Tot slot blijkt uit het advies van de commissie dat de rechte zuidgevel geen vermindering van privacy, uitzicht, toetreding van zon- en daglicht tot gevolg heeft. De afname van de bezonning en toetreding van daglicht wordt voor het grootste deel veroorzaakt door hetgeen het bestemmingsplan toestaat. Verder zijn de Franse balkons in de zuidgevel niet in strijd met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, aldus de commissie in punt 6 en 7 van het door verweerder overgenomen advies. De rechtbank ziet geen dan wel onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen in punt 6 en 7 van de advies van de commissie is overwogen. Gelet hierop moet het er voor worden gehouden dat de belangen van de derde partijen niet zozeer worden geraakt door de strijdigheden van het bouwplan met het bestemmingsplan maar juist door die onderdelen van het voorliggende bouwplan die wel conform het bestemmingsplan zijn.

10. De stelling van eiseres dat de herroeping van de verleende omgevingsvergunning niet rust op een draagkrachtige motivering, treft dan ook doel. De overige grieven behoeven geen bespreking meer. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Voorts zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien ex artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door het bezwaar van de derde partijen alsnog ongegrond te verklaren.
(…)

2.6.

Bij brief van 22 juni 2015 heeft de Afdeling Omgevingsvergunning van de gemeente [plaats] (hierna: de gemeente) een ‘Constructie geen bezwaar’-verklaring afgegeven ten aanzien van de door (de constructeur van) [gedaagde] ingediende constructieberekening ten behoeve van de opbouw.
2.7.

Eind juni 2015 heeft [gedaagde] een aanvang gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden ten behoeve van het realiseren van de opbouw.


Strijd met de Statuten en/of het Huishoudelijk Reglement

5.15.

Tot slot heeft de Vereniging c.s. aan haar vordering in conventie ten grondslag gelegd dat [gedaagde] met het realiseren van de opbouw in strijd handelt met het bepaalde in de Statuten en het Huishoudelijk Reglement, omdat in de Statuten is bepaald dat de leden elkaar geen overlast mogen veroorzaken en in het Huishoudelijk Reglement is opgenomen wat onder overlast verstaan moet worden. Volgens [gedaagde] is het niet mogelijk om de statuten te wijzigen met de vaststelling van een huishoudelijk reglement, zodat die wijziging niet rechtsgeldig is. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.16.

In artikel 9 van de Statuten is opgenomen dat een lid verplicht is om van zijn woonhuis en het gemeenschappelijke gedeelte een zodanig gebruik te maken, dat hij zijn medeleden en de gebruikers geen overlast bezorgt en dat hij zich in verband hiermee dient te houden aan de door de vereniging vastgestelde en/of vast te stellen regelen omtrent dat gebruik. Door middel van vaststelling van het Huishoudelijk Reglement van 2 oktober 2014 heeft de Vereniging – conform het bepaalde in de Statuten – die nadere regelen gesteld. Anders dan [gedaagde] betoogt, is dat dus geen wijziging van de Statuten, maar slechts een nadere invulling van de daarin vastgelegde regels. Toepassing van het Huishoudelijk Reglement op de opbouw van [gedaagde] leidt ertoe dat die opbouw in strijd is met dat huishoudelijk reglement en dus in beginsel onrechtmatig is.
5.17.

[gedaagde] heeft tot haar verweer echter tevens gesteld dat het toepassen van het Huishoudelijk Reglement op haar opbouw in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en dat de Vereniging c.s. daarmee misbruik van recht maakt. Dat verweer treft doel. Het volgende is daarvoor redengevend.
5.18.

Gelet op de datum van de totstandkoming van het Huishoudelijk Reglement (2 oktober 2014, derhalve ruimschoots ná het indienen van de bouwaanvraag voor de opbouw in 2013) en de in het Huishoudelijk Reglement gekozen bewoordingen voor de nadere uitwerking van de in de Statuten opgenomen term ‘overlast’ (“ verminderen van lichtinval ” en “ structureel inkijk veroorzaken bij andere leden ”) heeft het er voorshands alle schijn van dat deze ‘nadere regelen’ primair (zo niet uitsluitend) zijn ingegeven door de wens van de Vereniging c.s. om de opbouw van [gedaagde] te voorkomen. Dat geldt niet alleen voor het in het Huishoudelijk Reglement opgenomen ‘Ad art 9.2.b’ onder iii en iv als vorenstaand geciteerd, maar ook voor de gewenste toevoeging aan de statuten van een nieuw artikel 9.2.g, waarin is opgenomen dat ieder lid verplicht is ‘veranderingen aan de buitenkant van zijn woonhuis vooraf in een vergadering der vereniging te bespreken en pas na het akkoord van de meerderheid van de leden de gemeentelijk toestemmingen en dergelijke te gaan vragen’. Weliswaar kunnen de Statuten – zoals [gedaagde] terecht heeft gesteld – niet worden gewijzigd door middel van het Huishoudelijk Reglement, zodat deze bepaling niet tot het daarin tot uitdrukking gebrachte resultaat (toevoeging aan de Statuten) kan leiden, maar de bepaling als zodanig draagt wel bij aan de schijn van het tot iedere prijs willen voorkomen van het realiseren van de opbouw door [gedaagde].
5.19. Op grond van het bovenstaande acht de voorzieningenrechter het voorshands aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat de Vereniging c.s. in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt dan wel misbruik maakt van recht, door het Huishoudelijk Reglement onverkort toe te passen op de opbouw van [gedaagde]. Ook deze grondslag kan de vordering in conventie dan ook niet dragen.

Geen intern beroep ingesteld, dus geen gelijk bij rechter?

Rechtbank Overijssel 24 juni 2015
ECLI:NL:RBOVE:2015:2985




Een lid heeft intern beroep ingesteld tegen een besluit tot opzegging van het lidmaatschap, maar wil deze procudure niet voortzetten. De voorzieningenrechter overweegt: “ Omdat [X] de statutair voorgeschreven beroepsgang dus kennelijk niet (meer) wil volgen valt niet te verwachten dat een bodemrechter [X] vervolgens in het gelijk stelt.” Dit is een tamelijk verstrekkende overweging – en naar mening onjuist – omdat het lid als reden aangeeft dat hij bij de ALV (als beroepsorgaan) nu al “3-0 achter staat” door de, naar hij stelt, onjuiste verhalen die zijn verteld.” Juist dan zou de rechter het lid in het gelijk moeten kunnen stellen.

Vonnis in kort geding van 24 juni 2015
in de zaak van [X] , eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie,
verder te noemen [X],

tegen de vereniging FIETSCROSSVERENIGING D.V.O. , gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
verder te noemen DVO,


2De feiten

2.1.

[X] is vanaf 1996 lid van DVO.
2.2.

De vader van [X] heeft vanaf 18 maart 1996 tot 10 december 2013 als voorzitter/penningmeester deel uitgemaakt van het bestuur van DVO.
2.3.

Op 3 november 2014 heeft een ledenvergadering plaatsgevonden. Op de agenda stond een stemming om een statutenwijziging te laten plaatsvinden.
2.4.

[X] kon zich niet vinden in deze voorgenomen statutenwijziging en hij heeft voorafgaand aan de vergadering met enkele andere trainingsmaten hierover gesproken. [X] heeft tegen de voorgenomen statutenwijziging gestemd.
2.5.

In de Notulen van de Algemene ledenvergadering van 3 november 2014 staat over de stemming inzake de statutenwijziging het volgende:
“3. Stemmen voor statuten wijziging: Statutenwijziging wordt toegelicht, hierna volgt destemming volgens de geldende (nog te wijzigen statuten). Nadat er een eerste stemming is gedaan, waarin per abuis niet direct alle stemgerechtigden worden betrokken, wordt door een unanieme stemming (lees:7 leden) de statutenwijziging afgewezen. De reden hiervoor zou liggen in teveel inspraak waardoor de tegenstemmende leden vrezen voor inmenging in de besluitvorming van: baanontwerp, traininginvulling en het gevaar voor het ontstaan van groepjes die elkaar tegenwerken. De rest van de aanwezigen (lees:19 aanwezigen) kan zich hierin niet vinden. Nadat duidelijk wordt dat er meer stemgerechtigden aanwezig zijn (lees: alle betalende leden) word de stemming opnieuw gedaan. Nu wordt de voorgestelde statutenwijziging met 12 voor en 6 tegen aangenomen. Dit betreft de minimale 2/3edeel van de benodigde aantal stemmen volgens de geldende statuten.”

2.6.

Begin 2015 heeft [X] aan DVO verzocht om een wedstrijdlicentie. Bij brief van 20 januari 2015 heeft het Interim-Bestuur van DVO dit verzoek onder vermelding van de reden niet ingewilligd en op basis van artikel 4 van de statuten per direct het lidmaatschap van [X] beëindigd op de grond dat van DVO redelijkerwijs niet kan worden gevergd om het lidmaatschap te laten voortduren (hierna: het opzeggingsbesluit). In het opzeggingsbesluit wordt [X] er op gewezen dat hij een maand de tijd heeft om tegen deze beslissing in beroep te gaan.
2.7.

Bij brief van 18 februari 2015, gericht aan het bestuur van DVO, is namens [X] meegedeeld dat hij zich niet kan verenigen met de gang van zaken. Het bestuur werd verzocht dan wel gesommeerd om binnen 5 dagen na heden het opzeggingsbesluit in te trekken dan wel te herroepen. Namens [X] werd voorts aangegeven dat deze brief tevens als beroepschrift diende te worden beschouwd als bedoeld in artikel 4 lid 7 van de statuten.
2.8.

De brief van 18 februari 2015 heeft DVO ontvangen op 20 februari 2015.
2.9.

Bij brief van 12 maart 2015 heeft het bestuur van DVO gereageerd op de namens [X] verzonden brieven van 18 februari 2015 en 6 maart 2015 en haar standpunt ten aanzien de opzegging van het lidmaatschap van [X] uiteengezet.
2.10.

Bij brief van 10 april 2015 is namens [X] gereageerd op voornoemde brief van 12 maart 2015. Daarbij werd nogmaals gewezen op artikel 4 lid 7 van de statuten. Voor zover nodig werd opnieuw de vernietigbaarheid van het opzeggingsbesluit ingeroepen en werd het bestuur gesommeerd om [X] met onmiddellijke ingang weer toe te laten op het terrein van DVO.
2.11.

[X] traint inmiddels bij FCC De IJsselcrossers (hierna: De IJsselcrossers) in Doetinchem.

3Het geschil

3.1.

[X] vordert in conventie samengevat – DVO te veroordelen om iedere uitvoeringshandeling die betrekking heeft op het opzeggingsbesluit te staken en
[X] ongehinderd en zonder commentaar of onheuse bejegening toegang te verschaffen tot de baan en het complex van DVO, zodat [X] de trainingen weer kan hervatten op de wijze zoals dit gebruikelijk was voor het opzeggingsbesluit, in ieder geval totdat in een bodemprocedure is beslist, een en ander op straffe van een dwangsom, althans een zodanige voorziening te treffen die de voorzieningenrechter geraden oordeelt, met veroordeling van DVO in de kosten van dit geding.
3.2.

DVO voert verweer.
3.3.

DVO vordert in (voorwaardelijke) reconventie – samengevat – onder de voorwaarde dat DVO wordt verplicht om [X] weer actief in haar gelederen op te nemen, [X] te verplichten zich als een fatsoenlijk en sportief lid te gedragen, als onder punt 50 in de conclusie van antwoord/eis in voorwaardelijke reconventie gespecificeerd, op straffe van een dwangsom, althans een zodanige veroordeling uit te spreken die de voorzieningenrechter zal menen te behoren, met veroordeling van [X] in de kosten van dit geding.
3.4.

[X] voert verweer.

4De beoordeling

In conventie

4.1.

[X] heeft – samengevat weergegeven – aan het gevorderde ten grondslag gelegd dat er geen gronden zijn voor de opzegging van het lidmaatschap. Volgens hem hebben er zich geen feiten voorgedaan waardoor DVO gerechtvaardigd het standpunt in kan nemen dat het voortduren van het lidmaatschap redelijkerwijs niet van haar gevergd kan worden. Het is niet verboden om voorafgaand aan de vergadering met een aantal medeleden te spreken. Hij betwist dat hij zou hebben geprobeerd om leden te mobiliseren en op te zetten tegen het bestuur. Hij is opgekomen voor zijn eigen belangen en heeft enkel gebruik gemaakt van zijn stemrecht. De aan het opzeggingsbesluit ten grondslag liggende verwijten zijn niet juist. Daarnaast is er geen sprake geweest van hoor en wederhoor. Ten onrechte is het opzeggingsbesluit niet voorgelegd aan de algemene ledenvergadering. Het opzeggingsbesluit is dan ook nietig, althans vernietigbaar op grond van artikel 2:14 van het Burgerlijk Wetboek (BW) of artikel 2:15 BW.
4.2.

Met betrekking tot het spoedeisend belang stelt [X] dat hij deelneemt aan kwalificatiewedstrijden voor de Nederlandse, Europese en Wereldkampioenschappen. Door de opzegging van het lidmaatschap en het ontzeggen van de toegang tot de baan en het complex heeft hij een flinke trainingsachterstand opgelopen. Om deze trainingsachterstand enigszins te beperken zag [X] zich genoodzaakt om een andere club te zoeken met een vergelijkbare baan. Hij traint inmiddels bij de IJsselcrossers. Gezien de langere reistijd is dit slechts een tijdelijke oplossing. [X] wil graag zo snel mogelijk weer dichter bij huis trainen en zich bij zijn oude trainingsmaten aansluiten.
4.3.

DVO heeft – samengevat weergegeven – in de eerste plaats als verweer naar voren gebracht dat het spoedeisend belang bij het gevorderde ontbreekt. [X] moet een half uur omrijden. Dat is geen spoedeisend belang. Voorts is er aantoonbaar geen sprake van een trainingsachterstand. [X] traint bij de IJsselcrosser en doet nog actief mee aan wedstrijden.
4.4.

Voorts stelt DVO dat de verwijdering van de vader van [X] uit het bestuur niet goed door hem en [X] werd ontvangen. [X] en zijn vader laten zich sinds dit voorval op alle mogelijke manieren gelden. De gang van zaken tijdens de algemene ledenvergadering van 3 november 2014 was de druppel die de emmer deed overlopen. De situatie was onhoudbaar geworden. Het bestuur van DVO heeft er nog lang over nagedacht, maar er kan in redelijkheid niet meer worden gevergd dat iemand met deze achtergrond nog langer wordt getolereerd binnen DVO. Het opzeggingsbesluit is op een geldige, voorgeschreven wijze genomen. Tegen het opzeggingsbesluit is niet (tijdig en duidelijk) bezwaar gemaakt (lees: beroep ingesteld).
4.5.

[X] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij het gevorderde. De omstandigheden dat [X] twee uur in plaats van één uur reistijd heeft per training en dat dit extra reiskosten met zich brengt, zijn niet zodanig dat niet gewacht kan worden op een beslissing in een bodemprocedure.
4.6.

Bovendien heeft DVO niet, althans onvoldoende, weersproken, tijdens de behandeling ter zitting gesteld dat er een fietscrossvereniging is in Nijverdal, waarmee een alternatief voorhanden is met minder reistijd. [X] heeft evenmin onderbouwd dat zijn trainingsachterstand zodanig is en dat zijn resultaten op een zodanige wijze zijn verminderd dat hierin een spoedeisend belang kan zijn gelegen.
4.7.

Ten overvloede is de voorzieningenrechter van oordeel dat, nog daargelaten dat het spoedeisend belang van [X] niet aannemelijk geworden is, voorshands niet aan te nemen valt dat de bodemrechter [X] ontvankelijk zal oordelen in een vordering ex artikel 2:14 of artikel 2:15 BW.
4.8.

Het opzeggingsbesluit brengt met zich dat voor [X], gelet op
artikel 4 lid 7 van de statuten, binnen één maand na de ontvangst van de kennisgeving van het opzeggingsbesluit, beroep open stond op de algemene vergadering.
4.9.

[X] heeft met de gedagtekende brief van 18 februari 2015 tijdig en op een aanvaardbare wijze beroep aangetekend tegen het opzeggingsbesluit. Nu het opzeggingsbesluit is gedagtekend op 20 januari 2015 is het aannemelijk dat [X] het opzeggingsbesluit in ieder geval niet eerder dan 21 januari 2015 heeft ontvangen. Nu niet in geschil is dat het bestuur van DVO de brief van 18 februari 2015 op 20 februari 2015 heeft ontvangen, is aannemelijk dat ijdig beroep is ingesteld. In de brief van
18 februari 2015 wordt voorts op een duidelijke wijze kenbaar gemaakt dat er beroep wordt ingesteld tegen het opzeggingsbesluit. Er wordt zelfs verwezen naar artikel 4 lid 7 van de statuten.
4.10.

Uit het voorgaande kan echter niet op voorhand de conclusie worden getrokken dat de bodemrechter [X] ontvankelijk zal oordelen in een bodemprocedure. Tijdens de behandeling ter zitting is de voorzieningenrechter namelijk gebleken dat [X] de beroepsmogelijkheid niet (meer) wenst te vervolgen. Van de zijde [X] is ter zitting aangegeven dat hij bij de algemene ledenvergadering nu al “3-0 achter staat” door de, naar hij stelt, onjuiste verhalen die zijn verteld. De advocaat van DVO heeft daaruit blijkens zijn reactie kennelijk begrepen dat [X] geen prijs meer stelt op een algemene ledenvergadering en niet meer van DVO verlangt dat zo’n vergadering bijeen wordt geroepen. Ook de voorzieningenrechter heeft de uitlatingen van [X] in deze zin opgevat. Omdat [X] de statutair voorgeschreven beroepsgang dus kennelijk niet (meer) wil volgen valt niet te verwachten dat een bodemrechter [X] vervolgens in het gelijk stelt.
4.11.

Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het vooralsnog niet aannemelijk dat de bodemrechter [X] ontvankelijk zal oordelen in een bodemprocedure.
4.12.

Met inachtneming van het vorenoverwogene komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat het gevorderde van [X] dient te worden afgewezen.
4.13.

[X] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van DVO worden begroot op € 613,– aan verschotten (griffierecht) en € 816,– aan salaris van de advocaat.
In (voorwaardelijke) reconventie

4.14.

Nu het gevorderde in conventie wordt afgewezen, is de voorwaarde niet vervuld. De reconventie wordt dan ook geacht niet te zijn ingesteld en de voorzieningenrechter komt niet toe aan een beoordeling van de vordering in voorwaardelijke reconventie. Voor een proceskostenveroordeling is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen plaats.

5De beslissing

De voorzieningenrechter

In conventie

I. Wijst de vordering(en) af.

Royement en quorum ALV (Noeroel Islam)

Rechtbank Den Haag 22 juni 2015
ECLI:NL:RBDHA:2015:7111


ALV wordt gehouden op verzoek van een groep leden, deze leden worden tijdens de ALV geroyeerd. ALV is daartoe bevoegd. Echter, de artikel 19 van de statuten bepaalt dat:
1. Een ledenvergadering kan alleen besluiten nemen, wanneer tenminste zevenenzestig pocent (67%) van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is en slechts over onderwerpen, in de oproeping vermeld.” 
Op de eerste vergadering op 28 december is aan geen van beide eisen voldaan. De statuten bepalen voor dat geval:
” 3. Is aan de vereisten, genoemd in het eerste lid, niet voldaan, dan beslist een opzettelijk daartoe bijeengeroepen volgende ledenvergadering, welke niet later dan dertig dagen na de eerste vergadering wordt gehouden, met gewone meerderheid van de alsdan uitgebrachte geldige stemmen.” 

Op 18 januari wordt een tweede vergadering gehouden, waar ook niet 67% van de leden aanwezig is. Volgens de kortgedingrechter is ook de tweede vergadering dus ongeldig, er zou nog een tweede vergadering als bedoeld in lid 3 moeten worden gehouden. M.i. valt de ALV van 18 januari reeds als een geldige vergadering als bedoeld in lid 3 aan te merken. 
Vervolgens is de vraag of lid 3 nu beoogt een afwijkend quorum te geven of een lagere meerderheid, maar dat komt in de uitspraak niet aan de orde. 

Vonnis in kort geding van 22 juni 2015
in de zaak van
1[A] – 4. [D], eisers, tegen:

de verenging met volledige rechtsbevoegdheid
Haagse Moslim-Vereniging “Noeroel Islam”(Ahle Soennat Wal Jamaat Hanafie),
gedaagde,

Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk [A] c.s. en de Vereniging.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaarding met producties;
– de door gedaagde overgelegde producties;
– de op 8 juni 2015 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door eide partijen pleitnotities zijn overgelegd.

1.2.

Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1.

In de statuten van de Vereniging (hierna: de statuten) is, voor zover nu relevant, het volgende bepaald:
“(…)
DOEL.
Artikel 3.
Het doel van de vereniging is:
a. het bevorderen van godsdienstige, culturele en sociale belangen der Moslims, alsmede van de betrekking met andere gelijksoortige nationale en internationale organen en instellingen;
b. het bevorderen van de studie van de Islam;
c. het prediken, verkondigen en verbreiden van de Islamitische leer zoals zij is vastgesteld in de Heilige Koran en de overlevering van de heilige profeet Mohamed;
d. het oprichten en instand-houden van moskeën, scholen, bibliotheken en bejaardencentra;
e. het bevorderen van goede intergodsdienstige betrekkingen.
(…)
LEDEN
Artikel 6.
De vereniging bestaat uit:
a. leden;
(…)
Alleen leden hebben stemrecht en elk lid heeft één stem.
(…)
Artikel 8.
Leden zijn zij die een bij huishoudelijk reglement vastgestelde maandelijkse contributie aan de verenigingvoldoen.
(…)
LIDMAATSCHAP.
(…)
Artikel 13.
Het lidmaatschap gaat verloren door:
1. (…)
d. royering (ontzetting)
(…)
4. Leden wier gedrag in strijd is met deze statuten en de op grond daarvan vastgestelde reglementen kunnen door het bestuur of de Algemene ledenvergadering worden geroyeerd.
5. In geval van royement door het bestuur vereist die bestuursdaad op de eerstvolgende ledenvergadering de goedkeuring van de Algemene ledenvergadering. Blijft de goedkeuring achterwege of wordt de goedkeuring geweigerd dan wordt die bestuursdaad geacht nooit te zijn verricht.
6. Degenen ten aanzien van wie een besluit tot royement is genomen worden ten spoedigste hiervan schriftelijk en met opgaaf van reden(en) door het bestuur in kennis gesteld.
7. In geval van royement door het bestuur zijn de desbetreffende personen gerechtigd om binnen een maand nadat zij daarvan schriftelijk in kennis zijn gesteld, daartegen schriftelijk in verzet te komen bij de Algemene ledenvergadering, die alsdan in hoogste instantie beslist.
8. Gedurende deze verzetsprocedure wordt de werking der royering opgeschort totdat omtrent in hoogste instantie finaal is beslist.
9. Tegen royement door de Algemene ledenvergadering is geen verzet mogelijk.
(…)
BUITENGEWONE LEDENVERGADERINGEN .
Artikel 18.
Buitengewone ledenvergaderingen worden gehouden wanneer het bestuur of tenminste vijfentwintig stemgerechtigde leden dit nodig oordelen. In het laatste geval worden de te behandelen punten schriftelijk door de bedoelde leden ingediend bij het bestuur, dat verplicht is binnen één maand na ontvangst daarvan de buitengewone ledenvergadering te beleggen. Geeft het bestuur aan zodanig verzoek geen gevolg dan hebben de bedoelde leden het recht zelf tot het beleggen van de verzochte vergadering over te gaan. De roeping voor de vergadering geschiedt overeenkomstig het bepaald in artikel 17. lid 1.
Artikel 19.
1. Een ledenvergadering kan alleen besluiten nemen, wanneer tenminste zevenenzestig pocent (67%) van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is en slechts over onderwerpen, in de oproeping vermeld.
2. (…)
3. Is aan de vereisten, genoemd in het eerste lid, niet voldaan, dan beslist een opzettelijk daartoe bijeengeroepen volgende ledenvergadering, welke niet later dan dertig dagen na de eerste vergadering wordt gehouden, met gewone meerderheid van de alsdan uitgebrachte geldige stemmen.
(…)”

2.2.

Bij brief van 5 december 2014 hebben [A] c.s., namens meer dan vijfentwintig stemgerechtigde leden van de Vereniging, het bestuur van de Vereniging verzocht een buitengewone ledenvergadering uit te schrijven omdat, blijkens die brief, “zij zich geruime tijd ernstige zorgen maken op het voor hun op feiten gebaseerde signalen van onverantwoord besturen van de vereniging.” In de brief staat voorts vermeld dat “een belangrijk onderdeel van deze argumenten zijn gebaseerd op feiten m.b.t. financieel wanbeheer van de vereniging en bestuursbesluiten die zonder statutaire draagvlak genomen worden.” [A] c.s. verzoeken het bestuur een aantal concrete, in de brief genoemde, agendapunten te agenderen.
2.3.

Bij brief van 11 december 2014 heeft het bestuur een “Oproep BLV 28 december 2014” verzonden. In die brief staat, voor zover nu relevant, vermeld:
“(…)
U bent hierbij uitgenodigd voor een Bijzondere Ledenvergadering (BLV) die op zondag 28 december 2014 zal worden gehouden (…).

Deze BLV wordt georganiseerd n.a.v. een verzoek tot BLV van onze leden waarbij bepaalde aantijgingen zijn gedaan naar het bestuur, haar leden en vrijwilligers.

De agenda:

1. Opening / Dua
2. Vaststelling Agenda
3. Inhoudelijke punten conform ingekomen brief d.d. 09-12-2014 (Bijlage 1)
4. Ingekomen stuk d.d. 24-11-2014 en daarbij behorende maatregel (Bijlage 2)
5. Rondvraag
6. Sluiting / Dua

(…)”

2.4.

Tijdens de ledenvergadering van 28 december 2014 is een voorstel besproken om [A] c.s. als leden van devereniging te royeren. Dit voorstel is in stemming gebracht en 47 leden hebben voor royement gestemd, 30 tegen en 1 lid heeft zich van stemming onthouden.
2.5.

Op 18 januari 2015 heeft een buitengewone ledenvergadering plaatsgevonden. Het voorstel om tot royement van [A] c.s. over te gaan stond in de oproep voor die vergadering vermeld.
2.6.

Bij brief van 23 januari 2015 hebben de voorzitter en secretaris van de Vereniging [A] c.s. geïnformeerd over de uitslag van de stemming over het royement tijdens de ledenvergadering van 18 januari 2015. In die brief staat vermeld dat 68 leden van de Vereniging voor het royement en 32 leden van de Vereniging tegen het royement hebben gestemd. Voorts is in die brief aan [A] c.s. medegedeeld dat zij met ingang van 18 januari 2015 zijn geroyeerd als lid van de vereniging, dat zij niet meer actief kunnen deelnemen aan verenigingsactiviteiten en bijeenkomsten georganiseerd door derden binnen de Vereniging, maar dat zij wel nog welkom zijn als gebedsparticipant.

3Het geschil

3.1.

[A] c.s. vorderen – zakelijk weergegeven –:
I. (het bestuur van) de Vereniging te verbieden [A] c.s. de toegang tot de verenigingsactiviteiten en bijeenkomsten van de Vereniging te ontzeggen;
II. (het bestuur van) de Vereniging te verbieden [A] c.s. te beperken in hun rechten uit hoofde van het lidmaatschap van de Verenging;
III. (het bestuur van) de Verenging te gebieden [A] c.s. onverwijld weer ongehinderd en onbelemmerd tot de verenigingsactiviteiten en de bijenkomsten georganiseerd door derden binnen de Vereniging toe te laten en [A] c.s. op de gebruikelijke wijze als volwaardig lid van de Vereniging te behandelen;
alles op straffe van een dwangsom van € 1.000,= per dag dat Vereniging in gebreke is, tot een maximum van € 100.000,= en met veroordeling van de Vereniging in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten.

3.2.

Daartoe voeren [A] c.s. samengevat het volgende aan. Het besluit tot royement dat op de vergadering van 18 januari 2015 is genomen (hierna: het besluit) is op grond van artikel 2:14 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) nietig, althans op grond van artikel 2:15 BW vernietigbaar, wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen en wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid krachtens welke de leden en de algemene ledenvergadering zich jegens elkaar moeten gedragen. Het besluit heeft verstrekkende gevolgen voor [A] c.s., omdat zij daardoor worden uitgesloten van de faciliteiten die de Vereniging hen biedt en waarvan [A] c.s. al jarenlang gebruikmaken. [A] c.s. worden rechtstreeks geraakt in hun geloofsbeleving. [A] c.s. voelen zich verknocht met de Vereniging en hebben er een spoedeisend belang bij om als volwaardig lid van de Vereniging te worden toegelaten.
3.3.

De Vereniging voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4De beoordeling van het geschil

4.1.

De Vereniging heeft allereerst betwist dat [A] c.s. een spoedeisend belang bij hun vordering hebben, omdat zij een andere moskee in de buurt kunnen bezoeken en ook nog bij de Vereniging welkom zijn om (passief) deel te nemen aan de dagelijkse gebeden en verenigingsactiviteiten. [A] c.s. hebben echter hun spoedeisend belang bij de vordering voldoende aannemelijk gemaakt en kunnen daarom worden ontvangen in hun vorderingen. De voorzieningenrechter acht hierbij relevant dat [A] c.s. hebben gesteld dat hun gehele families (kleinkinderen, kinderen, ouders, grootouders) lid zijn van de Vereniging en dat het uiterst pijnlijk is als hun band met de Vereniging wordt doorbroken. Dit zou, volgens onweersproken stelling, namelijk als gevolg hebben dat zij (bijvoorbeeld) dan niet meer deel kunnen nemen aan de rituelen die binnen de Vereniging plaatsvinden bij overlijden van een naast familielid.
4.2.

Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de statuten kan een ledenvergadering alleen besluiten nemen indien (i) tenminste 67% van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is en (ii) slechts over onderwerpen die in de oproeping worden vermeld. Dit artikel geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter zowel voor de algemene ledenvergadering als bedoeld in artikel 17 van de statuten, als voor de buitengewone ledenvergadering als bedoeld in artikel 18 van de statuten. In artikel 19 wordt immers uitsluitend gesproken over “een ledenvergadering” en wordt de toepassing van deze bepaling niet beperkt tot de algemene of de bijzondere ledenvergadering. Nu een royement van [A] c.s. niet in de oproeping voor de vergadering van 28 december 2014 stond vermeld, staat vast – voor zover dat tussen partijen nog in geschil is – dat op die vergadering geen besluit genomen kon worden over dat royement.
4.3.

Tussen partijen is niet in geschil dat het royement van [A] c.s. in de oproeping voor de vergadering van 18 januari 2015 stond vermeld, zodat aan één van de twee vereisten voor het nemen van een besluit over het royement op die vergadering is voldaan. [A] c.s. hebben echter onweersproken gesteld dat de Verenging ongeveer 1000 leden heeft. Nu blijkens de door de Vereniging overgelegde notulen van de vergadering van 18 januari 2015 bij die vergadering 111 leden zijn verschenen (waarvan – gezien de inhoud van de brief van 23 januari 2015 – kennelijk slechts 100 leden hebben gestemd) staat vast dat op die vergadering niet tenminste 67% van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig was. Derhalve kon de ledenvergadering ook tijdens de vergadering van 18 januari 2015 geen geldig besluit nemen over het royement van [A] c.s. Teneinde alsnog een rechtsgeldig besluit te kunnen nemen over het royement, had ingevolge lid 3 van artikel 19 van de statuten nogmaals een ledenvergadering bijeen geroepen moeten worden. Dat is niet gebeurd.
4.4.

Gezien het vorenstaande moet worden geoordeeld dat het besluit in strijd met de statuten tot stand is gekomen en dientengevolge, op grond van artikel 2:14 BW nietig is. Derhalve komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de bodemrechter met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het litigieuze besluit niet in stand zal laten en dat er in beginsel geen grond is [A] c.s. te belemmeren in de uitoefening van de rechten die zij als lid van de Verenging hebben. Dit zou anders kunnen zijn indien, gezien de feitelijke situatie, in redelijkheid van de Vereniging niet gevergd kan worden dat zij [A] c.s. tot verenigingsactiviteiten toelaten. Het had op de weg van de Vereniging gelegen om dat aannemelijk te maken. Daarin is zij niet geslaagd. Gebleken is weliswaar dat er sprake is van onenigheid binnen de Vereniging tussen, in elk geval, [A] c.s. en het bestuur van de Vereniging, maar – mede nu [A] c.s. nog wel worden toegelaten als gebedsparticipant – geenszins gebleken is dat de aard van dit conflict van zodanige aard is dat van de Vereniging in redelijkheid niet gevergd kan worden dat zij [A] c.s. nog langer toe laat tot Verenigingsactiviteiten. Een kritische benadering van het bestuur door [A] c.s. is voor dergelijke zwaarwegende maatregelen ontoereikend.
4.5.

Het voorgaand leidt, in ogenschouw nemend het onder 4.1. weergegeven belang van [A] c.s., tot de slotsom dat de vordering van [A] c.s. moet worden toegewezen. Alle overige door [A] c.s. aangevoerde gronden voor toewijzing van het gevorderde kunnen onbesproken blijven. De omstandigheid dat, zoals de Vereniging stelt, een nieuw besluit tot royement zal worden genomen indien het besluit in onderhavige procedure wordt aangetast kan, tot slot, niet leiden tot afwijzing van de gevorderde ordemaatregelen, reeds omdat niet vooruitgelopen kan worden op een eventueel toekomstig besluit van een ledenvergadering, met een mogelijk grotere opkomst of andere samenstelling van de opkomst. Volledigheidshalve wordt wel opgemerkt dat de thans te nemen ordemaatregelen betrekking hebben op de huidige situatie en dat die niet in de weg staan aan toekomstige, rechtsgeldig genomen beslissingen van een ledenvergadering van de Vereniging.
4.6.

Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd. Voorts zal er worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
4.7.

De Vereniging zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5De beslissing

De voorzieningenrechter:

5.1.

verbiedt (het bestuur van) de Vereniging [A] c.s. de toegang tot de verenigingsactiviteiten en bijeenkomsten van de Vereniging te ontzeggen;
5.2.

verbiedt (het bestuur van) de Vereniging [A] c.s. te beperken in hun rechten uit hoofde van het lidmaatschap van de Vereniging;
5.3.

gebiedt (het bestuur van) de Vereniging [A] c.s. ongehinderd en onbelemmerd tot de verenigingsactiviteiten en de bijeenkomsten georganiseerd door derden binnen de Vereniging toe te laten en [A] c.s. op de gebruikelijke wijze als volwaardig lid van de Vereniging te behandelen;
5.4.

bepaalt dat de Verenging een dwangsom verbeurt van € 250,- per dag bij overtreding van voormelde verboden en gebod, te maximeren op een bedrag van € 20.000,-;
5.5.

bepaalt dat bovenstaande dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 4.6 is vermeld;
5.6.

veroordeelt de Vereniging in de kosten van dit geding

Uitspraak intern beroepscollege (Postduiven)

Rechtbank Midden-Nederland 10 juni 2015
ECLI:NL:RBMNE:2015:3437

” Op grond van artikel 7:904 BW is de beslissing van het Beroepscollege NPO vernietigbaar, indien gebondenheid van [eiser] aan die beslissing in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. “


Altijd opvallend als de rechter een besluit van een beroepsorgaan toets aan artikel 7:904 BW over bindend advies en niet aan de bepalingen van boek 2 BW. 

Vonnis van 10 juni 2015
in de zaak van [eiser] ,
tegen de vereniging DE NEDERLANDSE POSTDUIVENHOUDERSORGANISATIE ,
gedaagde,

Partijen zullen hierna [eiser] en NPO worden genoemd.

1

2De feiten

2.1.

NPO is de landelijke vereniging voor de organisatie van de duivensport. [eiser] houdt zich als liefhebber bezig met duivensport. In dit verband was hij lid van de vereniging PV “IJsselmeervliegers” te Urk en is hij lid van NPO.
2.2.

De verhoudingen tussen NPO en haar leden zijn geregeld in haar statuten, het Reglement Rechtspleging NPO en het Wedvluchtreglement NPO. In het Wedvluchtreglement NPO zijn regels opgenomen op basis waarvan kan worden vastgesteld binnen welke tijden duiven een vlucht hebben afgelegd. Van belang zijn de artikelen 118 en 203 lid 1 onder c van het Wedvluchtreglement NPO, waarin regels zijn vastgelegd over de elektronische registratie van binnengekomen duiven. In het laatst genoemde artikel is bepaald:
Een elektronisch geconstateerde duif komt uitsluitend voor klassering in aanmerking als het systeem de duif herkent als ingekorfd voor de betreffende wedvlucht door middel van het herkennen van de geheimcode in de elektronische ring.

2.3.

Duiven die meedoen aan een wedstrijd krijgen een elektronische ring mee. Op deze elektronische ring wordt bij het vertrek een geheime code geplaatst. Deze code wordt bij aankomst elektronisch uitgelezen.
2.4.

In het onderhavige geval heeft een functionaris van de vereniging PV “IJsselmeervliegers” een fout gemaakt. Hij heeft twee vluchten verwisseld en daardoor per ongeluk de verkeerde vlucht afgeslagen. Hierdoor werd een vlucht van de heer [eiser] ten onrechte afgesloten. De vlucht werd afgesloten op 3 augustus 2013, terwijl de duiven op 4 augustus 2013 zijn aangekomen.
2.5.

De aankomst van de duiven is vervolgens door de functionaris geconstateerd. Van voormelde constatering is een uitdraai gemaakt. Op deze uitdraai staan de ringnummers, het (niet geheime) nummer van de elektronische ring en de aankomsttijden van de duiven. In de uitdraai is daarnaast vastgesteld dat op 3 augustus 2013 een geijkte klok twee seconden achterloopt op de klok waarmee de aankomsttijden van de duiven zijn geconstateerd. De afwijking van de klok op 4 augustus 2013 werd niet geregistreerd. De geheime code op de elektronische ring werd niet uitgelezen.
2.6.

Op 7 augustus 2013 heeft NPO besloten de duiven van [eiser] te diskwalificeren. Dit besluit wordt als volgt gemotiveerd:
Wij zijn op de hoogte gesteld door de vereniging in Urk, dat het systeem van dhr. [eiser] [getal]-[getal] op zaterdagavond per ongeluk de vlucht A31 Bergerac was afgeslagen. Wij hebben de papieren opgevraagd bij devereniging, deze zijn door ons gedeeltelijk ontvangen. Hieruit blijkt dat de duiven door het systeem niet worden herkend als zijnde ingekorfd voor de betreffende vlucht A31 Bergerac.

2.7.

Tegen dit besluit heeft [eiser] bezwaar aangetekend bij het Tucht- en Geschillencollege NPO. Op 23 oktober 2013 heeft het Tucht- en Geschillencollege NPO het besluit van NPO vernietigd. Het Tucht- en Geschillencollege NPO lijkt haar beslissing te hebben gegrond op artikel G6 van het Reglement Rechtspleging NPO, waarin is bepaald dat het uitspraak doet naar redelijkheid en billijkheid. Het Tucht- en Geschillencollege NPO heeft het volgende overwogen:
Het College is van mening dat de heer [eiser] door het NPO bestuur op onvoldoende en onjuiste gronden uit de uitslag van de wedvlucht vanuit Bergerac is gehouden. Daarnaast vindt het College het niet redelijk en billijk dat de heer [eiser] buiten zijn schuld of medeschuld, de dupe wordt van een foutieve handeling van een functionaris van zijn vereniging.

2.8.

Tegen voormelde beslissing heeft NPO beroep ingesteld. Op 18 december 2013 heeft het Beroepscollege NPO de beslissing op bezwaar vernietigd, zodat de diskwalificatie in stand is gebleven. Het Beroepscollege NPO heeft het navolgende overwogen:
Gelezen het stukkendossier komt het College tot de conclusie dat met gebruikmaking van kunstgrepen de duiven van verweerder op een lijst zijn komen te staan die niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 203, lid 1, letter a Wedvluchtreglement is uitgeprint. Van de onderhavige wedvlucht kon immers geen aankomstlijst worden geprint, omdat de wedvlucht Bergerac reeds was afgeslagen.
(…)
Het College betreurt de gang van zaken die verweerder getroffen heeft, maar acht zich gebonden aan het in het recht geldende adagium dat zegt: Lex dura sed tamen scripta (de wet is hard maar luidt nu eenmaal zo.)

2.9.

[eiser] exploiteert een dierenspeciaalzaak. Hij heeft gemerkt dat door het geschil met NPO zijn verkoop van duiven is teruggelopen. [eiser] heeft NPO aansprakelijk gesteld voor deze schade.

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert, samengevat:
  1. te bepalen dat NPO de uitslag van het Nationaal concours Bergerac 2013 aanpast, in die zin dat de prijswinnende duiven van [eiser] alsnog in deeze uitslag worden opgenomen, op verbeurte van een dwangsom,
  2. te bepalen dat NPO de door [eiser] geleden schade dient te vergoeden, nader op te maken bij staat,
  3. met veroordeling van NPO in de (buitengerechtelijke)kosten.
3.2.

[eiser] heeft zijn vordering als volgt onderbouwd.
3.2.1.

[eiser] kan zich niet verenigen met het besluit en heeft de volledige interne rechtsgang binnen NPO benut. [eiser] rest derhalve geen andere mogelijkheid dan zich te wenden tot de recther en vraagt het besluit van het Beroepscollege NPO te vernietigen. Hierdoor moeten de duiven van [eiser] alsnog in de uitslag van het concours Nationaal Bergerac 2013 worden opgenomen. Er kan geen twijfel bestaan over de aankomsttijden en de identiteit van de door hem ingekorfde duiven. Alleen de ridicule toepassing van de interne regelgeving NPO zorgt ervoor dat zijn duiven worden gediskwalificeerd. [eiser] heeft een bijzonder belang, omdat door deze diskwalificatie ook een andere competitie Marathon Noord wordt beïnvloed. Bij registratie van de tijden van de duiven, had [eiser] deze competitie gewonnen.
3.2.2.

[eiser] heeft een dierenspeciaalzaak waarin de nadruk op de duivensport ligt. Hij heeft veel nadeel ondervonden van het besluit van het Beroepscollege NPO. Hierdoor is veel roddel en achterklap ontstaan. De omzet van de direnspeciaalzaak van [eiser], met name de verkoop van duiven, is hierdoor aanzienlijk teruggelopen. Voor de aldus ontstane schade is NPO aansprakelijk.
3.3.

NPO voert verweer als volgt.
3.3.1.

Het staat NPO vrij haar organisatie in te richten naar eigen inzicht. De civiele rechter dient terughoudendheid te betrachten bij de toetsing van bepalingen van de reglementen van NPO. Het besluit van het Beroepscollege NPO is redelijk en gegrond op de reglementen van NPO. De aankomsttijd van de duiven van [eiser] is niet volgens de reglementen vastgesteld. Hierdoor kon de geheimcode niet worden uitgelezen en kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat dezelfde duiven die aan het concours zijn begonnen op de geregistreerde tijden zijn aangekomen. Daar komt bij dat de klok niet op 4 augustus, maar op 3 augustus werd gecontroleerd. De afwijking van de klok is daarmee niet juist vastgesteld, zodat de tijden mogelijk niet kloppen.
3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

[eiser] heeft gevraagd een nadere conclusie te mogen nemen. In het algemeen is het in strijd met een goede procesorde dat partijen zich nog door middel van conclusies of akten in de procedure uitlaten, als een zaak eenmaal in staat van wijzen is, dat wil zeggen nadat ter comparitie vonnis werd bepaald. Daar komt bij dat in artikel 132 Rv is bepaald dat na een comparitie aan partijen slechts gelegenheid wordt geboden voor het nemen van nadere conclusies indien zulks met het oog op artikel 19 Rv of met het oog op een goede instructie van de zaak noodzakelijk is. Een dergelijke situatie doet zich niet voor. Het debat ter comparitie met betrekking tot de geheime code op de ring was voor [eiser] niet nieuw. NPO heeft dit verweer bij conclusie van antwoord (punt 22 e.v.) naar voren gebracht.
Procespartijen

4.2.

Een fout in een dagvaarding kan worden hersteld doordat de rechter de dagvaarding verbeterd leest. Hiervoor is vereist dat de juiste partijen in het geding zijn verschenen, dat de vergissing voor NPO kenbaar was, dat zij door de vergissing en de rectificatie daarvan niet wordt benadeeld of in haar verdediging wordt geschaad en dat de rectificatie tijdig geschiedt.
4.3.

[eiser] heeft de dagvaarding uitgebracht tegen het bestuur van NPO, terwijl het zijn bedoeling was NPO zelf te dagvaarden. NPO is in de procedure als gedaagde partij verschenen. NPO heeft bij conclusie van antwoord en ter comparitie inhoudelijk verweer gevoerd. NPO wordt door de fout en het herstel daarvan niet in enig belang geschaad. De rechtbank zal derhalve de dagvaarding verbeterd lezen en ervan uitgaan dat de vereniging NPO en niet haar bestuur als gedaagde partij heeft te gelden.
Inhoudelijke beoordeling

4.4.

Op grond van artikel 7:904 BW is de beslissing van het Beroepscollege NPO vernietigbaar, indien gebondenheid van [eiser] aan die beslissing in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het gaat hier om een marginale toets van de beslissing, waarbij slechts tot vernietiging kan worden overgegaan als de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen, zijn overschreden. Indien een beslissing deze marginale toets niet kan doorstaan, moet vervolgens de vraag worden gesteld of, en zo ja in welke mate, door het gebrek dat aan de beslissing kleeft, nadeel aan [eiser] is toegebracht.
4.5.

Tussen partijen is niet in geschil dat de beslissing van het Beroepscollege NPO is genomen op basis van het Wedvluchtreglement NPO. Door een fout van een functionaris van de vereniging PV “IJsselmeervliegers” werd de aankomst van de duiven van [eiser] niet volgens het Wedvluchtreglement NPO geregistreerd. De consequentie hiervan is volgens de reglementen een uitsluiting van de duif van [eiser].
4.6.

Anders dan het Tucht- en Geschillencollege NPO heeft het Beroepscollege NPO geoordeeld dat er geen ruimte bestond om in het geval van [eiser] een uitzondering te maken op de bepalingen uit het Wedvluchtreglement NPO. Deze strikte toepassing heeft het Beroepscollege NPO gemotiveerd met de hiervoor onder punt 2.8. geciteerde overweging. Het Beroepscollege NPO hecht in haar beslissing geen waarde aan de specifieke omstandigheden van het geval van [eiser] en heeft in haar motivering niet tot uitdrukking gebracht hoe de belangen van [eiser] zich verhouden tot een strikte toepassing van het Wedvluchtreglement NPO. Dat het Beroepscollege NPO dit heeft nagelaten, maakt niet dat de beslissing naar haar inhoud in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Een minder strikte toepassing van het Wedvluchtreglement NPO raakt niet alleen de belangen van [eiser], maar ook die van de andere leden van NPO. Daar komt bij dat binnen een vereniging een grote mate van vrijheid bestaat om eigen spelregels op te stellen. Hierdoor kan het voorkomen dat een wedstrijd wordt verloren door een fout van een scheidsrechter. In het geval van [eiser] kon de fout daarbij niet volledig worden hersteld. De geheime code die de duiven van [eiser] bij zich droegen, werd immers niet uitgelezen. Onder dergelijke omstandigheden bestaat onvoldoende grond voor ingrijpen door de civiele rechter.
4.7.

[eiser] heeft zijn stelling dat NPO onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, mede gelet op het verweer van NPO, onvoldoende gemotiveerd. Uit het voorgaande blijkt dat de beslissing van het Beroepscollege NPO in stand blijft. Daar komt bij dat het gebruik van het woord ‘kunstgreep’ in de uitspraak niet onrechtmatig is. Het Beroepscollege NPO heeft grote mate van vrijheid bij de formulering van haar uitspraak. In de uitspraak staat niet dat het Beroepscollege NPO van oordeel is dat [eiser] heeft gefraudeerd. NPO heeft die conclusie evenmin getrokken.
4.8.

De vorderingen van [eiser] worden op grond van het voorgaande afgewezen.
4.9.

[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van NPO worden begroot op:

5De beslissing

De rechtbank
5.1.

wijst de vorderingen af,