KvK bezwaarprocedure, bestuursrechter

Kernpunten

  • Dit is een zaak over een vereniging waar er twee kampen zijn, die allebei vinden dat ze het bestuur zijn. In dit geval proberen drie personen zich te laten inschrijven bij de KvK als bestuurslid. De KvK kan een inschrijving weigeren als ze “gerede twijfel heeft over de juistheid van een opgave”. Dat is hier het geval. Dat de personen niet worden ingeschreven als bestuurder in het Handelsregister door de KvK, betekent overigens  niet dat ze geen bestuurslid zijn. De inschrijving bij de KvK is namelijk niet ‘constitutief’. De personen stellen beroep in bij de bestuursrechter. De bestuursrechter benadrukt dat ” Een daadwerkelijk oordeel over de vraag wie de stemgerechtigde leden van de vereniging zijn en over de rechtsgeldigheid van de op de vergadering van 1 september 2018 genomen besluiten tot benoeming is immers uitsluitend voorbehouden aan de civiele rechter.” 
  • ” dat [de KvK] op goede gronden heeft geconcludeerd dat zij niet kan vaststellen of de vergadering van 1 september 2018 was bijeengeroepen door tenminste 10% van de stemgerechtigde leden van de vereniging. Besluiten genomen in een vergadering waaraan geen geldig besluit tot bijeenroeping ten grondslag ligt zijn nietig. Het gevolg hiervan is dat [de KvK]  op goede gronden kon concluderen dat zij er niet van overtuigd was dat [naam 1] in de vergadering van 1 september 2018 is benoemd als bestuurder van de vereniging” .
  • Voor procederen bij de bestuursrechter is geen advocaat nodig. Dat kan aantrekkelijk lijken, het is meestal niet wat werkt bij een conflict binnen een vereniging. Het is eigenlijk alleen mogelijk zinvol als iemand anders zich ten onrechte heeft laten inschrijven als bestuurslid en je dat ongedaan wil maken. Verder is mijn advies: raadpleeg een advocaat! En liever aan het begin van het traject dan laat. 

ECLI:NL:CBB:2020:326

6. Het College ziet zich gesteld voor de vraag of verweerster [de KvK] bij het bestreden besluit op goede gronden de weigering om [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] in te schrijven als bestuurder van de vereniging heeft gehandhaafd. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.

7.1 Op grond van de artikelen 4 en 5 van het Hrb rust op [de KvK]  een onderzoeksplicht ten aanzien van de bevoegdheid tot het doen van een opgave en de juistheid daarvan. Op grond van artikel 5 van het Hrb dient [de KvK]  te onderzoeken of een opgave afkomstig is van een persoon die tot het doen daarvan bevoegd is, en of de opgave juist is. Indien [de KvK]  er niet van overtuigd is dat de opgave afkomstig is van een tot opgave bevoegd persoon weigert zij tot inschrijving over te gaan (artikel 5, eerste lid). Indien [de KvK]  gerede twijfel heeft over de juistheid van een opgave, kan zij weigeren tot inschrijving over te gaan (artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e).
7.2 Het College stelt vast dat aan elke vergadering van de vereniging een rechtsgeldig besluit tot bijeenroeping ten grondslag moet liggen. Dat is het besluit dat op een bepaalde datum een vergadering zal plaatsvinden. Vergaderingen moeten op grond van artikel 2:41, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 7, lid 4, van de statuten van de vereniging, worden bijeengeroepen door het bestuur van de vereniging. Ook leden van de vereniging kunnen, voor zover zij ten minste 10% van de gerechtigde stemmen kunnen uitbrengen, een vergadering bijeenroepen als zij eerst een verzoek hebben ingediend tot bijeenroeping bij het bestuur en als het bestuur daaraan niet binnen vier weken na ontvangst van het verzoek gevolg geeft.
7.3 Het College is met [de KvK]  van oordeel dat om te kunnen beoordelen of is voldaan aan het hierboven genoemde vereiste dat het aantal leden dat besluit tot bijeenroeping van een vergadering tenminste 10% van de gerechtigde stemmen kan uitbrengen, duidelijk moet zijn wie stemgerechtigde leden van de vereniging zijn. Naar het oordeel van het College heeft [de KvK]  op goede gronden geconcludeerd dat uit het door appellanten overgelegde ledenbestand van 30 september 2016, met daarop bijgeschreven de mutaties die volgens appellanten binnen de vereniging zouden hebben plaatsgevonden, onvoldoende duidelijk blijkt wie ten tijde van de bijeenroeping van de vergadering van 1 september 2018 stemgerechtigd lid waren van de vereniging. 
In dit verband mocht verweerster in redelijkheid veel gewicht toekennen aan de complexe en langdurige voorgeschiedenis van het onderhavige geschil, waarbij door appellanten veelvuldig verschillend opgave is gedaan aan het handelsregister en veelvuldig procedures zijn gevoerd tegen besluiten van verweerster. Vorenstaande betekent dat [de KvK] op goede gronden heeft geconcludeerd dat zij niet kan vaststellen of de vergadering van 1 september 2018 was bijeengeroepen door tenminste 10% van de stemgerechtigde leden van de vereniging. Besluiten genomen in een vergadering waaraan geen geldig besluit tot bijeenroeping ten grondslag ligt zijn nietig. Het gevolg hiervan is dat [de KvK]  op goede gronden kon concluderen dat zij er niet van overtuigd was dat [naam 1] in de vergadering van 1 september 2018 is benoemd als bestuurder van de vereniging en bevoegd was tot het doen van opgaven aan het handelsregister en heeft geweigerd om [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] in te schrijven als bestuurder van de vereniging.
7.4 Voor zover appellanten aanvoeren dat [de KvK]  niet mag eisen dat toekomstige opgaven worden gedaan door een notaris dan wel dat zij een verklaring voor recht van de civiele rechter dienen te overleggen waaruit blijkt dat op de vergadering van 1 september 2018 rechtsgeldige besluiten tot benoeming zijn genomen overweegt het College dat de in punt 7.1 genoemde onderzoeksplicht niet zover gaat dat verweerster, in het kader van de door haar bij de toepassing van deze wettelijke bepalingen aan te leggen toetsing, zich een oordeel zou moeten vormen over de vraag wie de stemgerechtigde leden zijn van de vereniging of de rechtsgeldigheid van de op de vergadering van 1 september 2018 genomen benoemingsbesluiten. 
Zoals [de KvK] onder meer ter zitting heeft aangevoerd gaat zij als beheerder van het handelsregister slechts over de inschrijvingen in dat register. Het handelsregister is in deze niet constitutief. Dienaangaande dient [de KvK]  de juistheid van opgaven te beoordelen en een inschatting te maken van bovengenoemde civielrechtelijke feiten. Deze inschatting heeft ertoe geleid dat [de KvK]  er niet van overtuigd is dat de opgaven zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon nu niet kan worden vastgesteld wie de leden van de vereniging zijn. Indien appellanten vasthouden aan de bevoegdheid van de persoon die de opgaven heeft gedaan mag [de KvK] , mede gelet op de lange en complexe voorgeschiedenis van onderhavig geschil, van hen in redelijkheid verlangen dat de opgaven worden gedaan met tussenkomst van een notaris, dan wel worden ondersteund door een verklaring voor recht van de civiele rechter waaruit blijkt dat op de vergadering van 1 september 2018 rechtsgeldige besluiten tot benoeming zijn genomen. Een daadwerkelijk oordeel over de vraag wie de stemgerechtigde leden van de vereniging zijn en over de rechtsgeldigheid van de op de vergadering van 1 september 2018 genomen besluiten tot benoeming is immers uitsluitend voorbehouden aan de civiele rechter.

Geen einde lidmaatschap van rechtswege

Twee bestuursleden van een lokale vereniging worden geroyeerd als lid door het hoofdbestuur van de bond. Zijn ze daarmee ook geen bestuurslid meer? De rechter oordeelt van niet. Het lidmaatschap van de lokale vereniging eindigt namelijk niet door het verlies van lidmaatschap van de bond. Dat volgt uit artikel 2:35 lid 1 BW. Je kan zelfs nit in een reglement van de lokale vereniging bepalen dat het lidmaatschap eindigt door verlies van lidmaatschap van de bondd. Die bepaling is in strijd met de wet en geldt dus niet.
Opmerking: ik sluit niet uit dat er ook wel andere uitspraken zijn te vinden. Maar het systeem van de wet lijkt me inderdaad zoals de rechter het beschrijft.

” Artikel 2:35 lid 1 BW bepaalt dat het lidmaatschap van een vereniging eindigt door a) de dood van het lid (tenzij de statuten overgang krachtens erfrecht toelaten), b) opzegging door het lid, c) opzegging door de vereniging, en d) ontzetting. Het betreft een limitatieve opsomming. Dat betekent dat het lidmaatschap van een vereniging uitsluitend eindigt als een van de genoemde gevallen zich voordoet. Het niet langer voldoen aan een lidmaatschapsvereiste, zoals in dit geval het in artikel 4 lid 2 van het reglement van [naam club] neergelegde vereiste om lid te zijn van de KNPV, is niet genoemd in artikel 2:35 lid 1 BW en doet het lidmaatschap dus niet van rechtswege eindigen. Wel kan het, zo volgt uit het tweede lid van artikel 2:35 BW, een grond vormen voor opzegging door de vereniging. Artikel 2:35 lid 1 is een dwingendrechtelijke bepaling, waarvan niet in de statuten kan worden afgeweken (zo volgt uit artikel 2:25 BW). De in het reglement van [naam club] opgenomen bepaling dat het lidmaatschap van de club eindigt door verlies van het lidmaatschap van de KNPV (artikel 6 lid 1 sub c) is dus in strijd met de wet en geldt om die reden niet.”

Rb. Rotterdam 17.12.2018
ECLI:NL:RBROT:2018:10780

Vonnis in kort geding van 17 december 2018

in de zaak van

1[eiser 1] ,

wonende te Capelle aan den IJssel,
2. [eiser 2],
wonende te Capelle aan den IJssel,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,

tegen

1[gedaagde 1] ,

wonende te Schiedam,
2. [gedaagde 2],
wonende te Den Haag,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,

Partijen zullen hierna [eiser 1] , [eiser 2] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd.

2De feiten

2.1.

Partijen zijn allen betrokken bij [naam club] , een hondendressuurclub in Capelle aan den IJssel.
2.2.

Volgens artikel 3 van het reglement van [naam club] stelt de club zich ten doel de in de statuten van de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (hierna: KNPV) vermelde doeleinden te bevorderen. Volgens artikel 4 van de statuten van de KNPV stelt deze vereniging zich onder meer ten doel het africhten van daartoe geschikte honden als politiehonden, bewakingshonden, speurhonden en reddingshonden, eventueel ook voor andere diensten en taken. Bij gebleken geschiktheid van de hond wordt deze door de eigenaar verkocht aan de politie en/of de rijksoverheid.
2.3.

Artikel 11 lid 3 sub a van de statuten van de KNPV bepaalt dat clubs, zoals [naam club] , jaarlijks de erkenning behoeven van het bestuur van de afdeling waaronder zij ressorteren.
2.4.

Eiser [eiser 1] is in 2014 penningmeester geworden van [naam club] . Gedaagde [gedaagde 2] is in hetzelfde jaar secretaris geworden van [naam club] . Gedaagde [gedaagde 1] is in 2015 voorzitter geworden van [naam club] .
2.5.

In 2017 heeft eiser [eiser 2] , als lid van [naam club] , het hoofdbestuur van de KNPV ingelicht over onregelmatigheden die volgens hem zouden hebben plaatsgevonden. De KNPV heeft vervolgens een onderzoek ingesteld. De onderzoekscommissie concludeerde op 28 november 2017 onder meer:
Op basis van dit onderzoek zijn wij van mening dat Dhr. [gedaagde 1] en Dhr. [gedaagde 2] de belangen van de KNPV in ernstige mate hebben geschaad. Het plegen van valsheid in geschrifte bij het laten wijzigen van de verenigingsstatuten en bij de notariële vastlegging hiervan. Het meerdere malen opmaken van valse vergaderverslagen. (…)

Het is opvallend dat Dhr. [gedaagde 1] en Dhr. [gedaagde 2] verklaren geen KNPV-honden af te richten en zij alleen geïnteresseerd zijn in het africhten van honden in het Globelring programma. Hieruit concluderen wij dat de heren de oefenlocatie op termijn in handen proberen te krijgen.

2.6.

Bij brieven van 20 december 2017 heeft het hoofdbestuur van de KNPV [naam club] bericht dat in de bestuursvergadering van 16 december 2017 is besloten dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met onmiddellijke ingang worden ontzet uit het lidmaatschap van de KNPV.
2.7.

Bij e-mailbericht van 18 december 2018 heeft [eiser 1] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te kennen gegeven dat uit de artikelen 4.2, 6.1.C, 6.2 en 16 van het reglement van [naam club] volgt dat het lidmaatschap van de KNPV ‘randvoorwaardelijk’ is voor het lidmaatschap van [naam club] , dat, nu dit lidmaatschap hen is ontnomen, een continuering van het lidmaatschap van [naam club] niet meer mogelijk is, dat dit betekent dat het lidmaatschap van [naam club] per datum van het royement van het lidmaatschap van de KNPV is beëindigd, en dat dit weer betekent dat ook aan het bekleden van een functie binnen het bestuur een einde is gekomen.

2.8.

[eiser 1] heeft de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) verzocht [gedaagde 1] en [gedaagde 2] uit te schrijven als bestuurders van [naam club] , en zijn eigen titel laten wijzigen in die van voorzitter.
2.9.

Bij brief van 28 december 2017 heeft de advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [eiser 1] bericht dat de ontzetting pas ingaat na het onherroepelijk worden van de beslissing van het hoofdbestuur van de KNPV c.q. de beslissing op een tegen de ontzetting ingesteld beroep, dat de beroepstermijn nog niet is verstreken, en dat zij dus hun lidmaatschap niet hebben verloren en nog steeds in functie zijn als bestuurslid.
2.10.

Op 15 januari 2018 zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tegen het besluit van de KNPV in beroep gekomen. Dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan valsheid in geschrifte, wordt door hen betwist, net als de conclusie van de onderzoekscommissie dat zij de oefenlocatie in handen proberen te krijgen. Verder hebben zij de KvK verzocht de uitschrijving ongedaan te maken. De KvK heeft aan dat verzoek gehoor gegeven.
2.11.

Het beroep tegen het besluit van de KNPV is op 28 juni 2018 door de ereraad van de KNPV ongegrond verklaard.
2.12.

[eiser 1] en [eiser 2] hebben op hun beurt beroep ingesteld tegen het besluit van de KvK om gehoor te geven aan het hiervoor onder 2.10 bedoelde verzoek. Zij hebben de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen. Dat verzoek is op 19 oktober 2018 afgewezen, omdat, naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter van het CBB, het besluit van het hoofdbestuur van de KNPV tot ontzetting van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet van rechtswege leidt tot verlies van het lidmaatschap van [naam club] en de brief van [eiser 1] van 18 december 2018 niet kan worden aangemerkt als opzegging.
2.13.

Bij brief van 13 juli 2018 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [eiser 2] bericht dat het bestuur voornemens is te besluiten tot vervallenverklaring van zijn lidmaatschap van [naam club] . Als reden daarvoor voerden zij aan dat [eiser 2] , door zich ten onrechte te hebben ingeschreven als bestuurder van [naam club] , en door het verspreiden van laster ten aanzien van bestuursleden, de belangen van [naam club] ernstig heeft geschaad. Zij hebben [eiser 2] in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het voornemen van het bestuur, en hem uitgenodigd om zijn reactie mondeling toe te lichten tijdens een op 20 juli 2018 te houden bestuursvergadering.
2.14.

Bij de stukken bevindt zich geen brief van het bestuur aan [eiser 1] , houdende het voornemen om te besluiten tot vervallenverklaring van zijn lidmaatschap van [naam club] .
2.15.

Bij brief van 13 juli 2018 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [eiser 1] uitgenodigd voor de bestuursvergadering op 20 juli 2018. Op de bij die brief gevoegde agenda staan als agendapunten onder andere de beslissing omtrent vervallenverklaring van het clublidmaatschap van [eiser 2] , en de beslissing omtrent vervallenverklaring van het clublidmaatschap van [eiser 1] .
2.16.

Bij de bestuursvergadering van 20 juli 2018 waren aanwezig [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . [eiser 1] was niet aanwezig. [eiser 2] is ook niet verschenen. Hij heeft ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om schriftelijk te reageren op de brief van het bestuur van 13 juli 2018. Besloten is tot vervallenverklaring van het clublidmaatschap van [eiser 2] en [eiser 1] .
2.17.

Bij brieven van 21 juli 2018 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [eiser 2] en [eiser 1] ieder afzonderlijk bericht dat in de bestuursvergadering van 20 juli 2018 is besloten hen uit hun clublidmaatschap te ontzetten c.q. hun clublidmaatschap vervallen te verklaren met onmiddellijke ingang, op de gronden als vermeld in het voornemen, en dat binnen één maand na ontvangst van de kennisgeving beroep tegen het besluit kan worden ingesteld bij de algemene vergadering. [eiser 2] noch [eiser 1] heeft beroep ingesteld.
2.18.

Bij brief van 25 juli 2018 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [eiser 1] uitgenodigd voor een bestuursvergadering op 27 juli 2018. Op de bij die brief gevoegde agenda staat als agendapunt onder andere vaststelling van een datum en agenda voor een algemene ledenvergadering (hierna: ALV) waarop zal worden besloten over het ontslag van [eiser 1] als bestuurslid met onmiddellijke ingang.
2.19.

Bij de bestuursvergadering van 27 juli 2018 waren aanwezig [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . [eiser 1] was niet aanwezig. Besloten is dat de ALV zal worden gehouden op 17 augustus 2018.
2.20.

Bij brief van 1 augustus 2018 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [eiser 1] uitgenodigd voor de ALV van 17 augustus 2018. Op de bij die brief gevoegde agenda staan als agendapunten onder andere het ontslag van [eiser 1] als bestuurslid met onmiddellijke ingang, en de benoeming van een nieuw bestuurslid.
2.21.

Bij de ALV van 17 augustus 2018 waren aanwezig [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en een tweetal clubleden. [eiser 1] was niet aanwezig. Met meerderheid van stemmen is besloten om [eiser 1] met onmiddellijke ingang te ontslaan als bestuurder van [naam club] . Vervolgens is unaniem besloten om [naam 1] te benoemen tot bestuurder. Het bestuur van [naam club] heeft [naam 1] aangewezen als secretaris en besloten dat [gedaagde 2] (die secretaris was) voortaan de functie van penningmeester zal gaan vervullen.
2.22.

Bij e-mailbericht van 28 augustus 2018 heeft [naam 1] , namens het bestuur, [eiser 1] van het besluit van de ALV in kennis gesteld.
2.23.

Op 4 september 2018 heeft een door [eiser 1] bijeengeroepen ALV plaatsgevonden. Naast [eiser 1] en [eiser 2] waren daarbij aanwezig [naam 2] , die net als [eiser 1] en [eiser 2] bij besluit van het bestuur van 20 juli 2018 is ontzet uit zijn lidmaatschap, en [naam 3] . De vergadering is gehouden is het bijzijn van twee bestuursleden van de afdeling Zuid-Holland. Unaniem is gestemd vóór de stelling dat het lidmaatschap van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van [naam club] terecht is beëindigd, en voor de stelling dat de bestuursfuncties van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] terecht zijn beëindigd. Daarnaast zijn nieuwe bestuursleden benoemd, te weten [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 2] .
2.24.

In november 2018 hebben [eiser 1] en [eiser 2] een bodemprocedure aanhangig gemaakt. Daarin wordt onder meer gevorderd voor recht te verklaren dat [eiser 1] tot aan de ALV van 4 september 2018 de enige (functioneel) bestuurder was van [naam club] .
2.25.

[naam club] huurt een oefenterrein (met clubgebouw) in Capelle aan den IJssel. Dit oefenterrein is sinds enige tijd in gebruik bij [eiser 1] en [eiser 2] en enkele leden van [naam club] . [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is de toegang daartoe door [eiser 1] ontzegd. De bankrekening van [naam club] wordt beheerd door [gedaagde 2] .

3Het geschil in conventie

3.1.

[eiser 1] en [eiser 2] vorderen – samengevat – bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  1. [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] voor de duur van de bodemprocedure te verbieden handelingen te verrichten namens [naam club] alsof zij bestuurders zijn van [naam club] , althans zich voor te doen als bestuurslid van [naam club] ;
  2. [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] voor de duur van de bodemprocedure te bevelen aan eisers de bankbescheiden, sleutels (van het terrein en het clubgebouw), en boekhouding met betrekking tot [naam club] te overhandigen, althans goederen en gelden die zij van [naam club] onder zich hebben of aan het vermogen van [naam club] (onrechtmatig) hebben onttrokken, aan eisers te overhandigen;
  3. [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] voor de duur van de bodemprocedure te verbieden zich toegang te verschaffen tot het terrein van [naam club] en haar clubgebouw, althans zich aldaar op te houden, althans aldaar aanwezig te zijn, met bepaling dat handhaving van het te geven verbod zo nodig zal geschieden met de hulp van de sterke arm van politie of justitie;
  4. [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] te bevelen binnen 5 dagen na dit vonnis – als voorschot op hun (mogelijke) terugbetalingsverplichting – het banksaldo van [naam club] – zo nodig – aan te vullen tot een bedrag van € 3.500,-, althans tot een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] in de proceskosten.
3.2.

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer en concluderen tot ontzegging van de vorderingen aan [eiser 1] en [eiser 2] , met veroordeling van [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten.
3.3.

Op de voor de beoordeling van de vorderingen van belang zijnde stellingen van partijen wordt hierna ingegaan.

4Het geschil in reconventie

4.1.

[eiser 3] en [eiser 4] vorderen – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  1. [verweerder 1] en [verweerder 2] te verbieden handelingen te verrichten namens [naam club] alsof zij bestuurslid zijn van [naam club] , althans zich te presenteren als bestuurslid van [naam club] en te doen voorkomen of zij lid zijn van [naam club] ;
  2. [verweerder 1] en [verweerder 2] te bevelen aan hen de bankbescheiden, sleutels (van het terrein en het clubgebouw en de hangsloten) en de boekhouding met betrekking tot [naam club] te overhandigen, althans alle goederen en gelden die zij van [naam club] onder zich hebben of aan het vermogen van [naam club] hebben onttrokken sedert december 2017 aan hen te overhandigen;
  3. [verweerder 1] en [verweerder 2] voor de duur van de bodemprocedure te verbieden zich toegang te verschaffen tot het door [naam club] gehuurde terrein en haar clubgebouw, althans zich daar op te houden, althans daar aanwezig te zijn, met bepaling dat handhaving van het gegeven verbod zo nodig zal geschieden met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
  4. [verweerder 1] en [verweerder 2] te bevelen binnen vijf dagen na dit vonnis het banksaldo van [naam club] aan te vullen tot een bedrag van € 3.500,-, als voorschot op mogelijke terugbetatingsverplichtingen jegens [naam club] , althans tot een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
4.2.

[verweerder 1] en [verweerder 2] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen.
4.3.

Op de voor de beoordeling van de vorderingen van belang zijnde stellingen van partijen wordt hierna ingegaan.

5De beoordeling in conventie

5.1.

[eiser 1] en [eiser 2] leggen – samengevat – het volgende aan hun vorderingen ten grondslag. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn bij besluit van 16 december 2017 van het hoofdbestuur van de KNPV met onmiddellijke ingang geroyeerd uit het lidmaatschap van de KNPV. De redenen tot royement zijn frauduleus handelen als bestuurder van en ten nadele van [naam club] en de KNPV. In het besluit is vermeld dat het royement inhoudt dat gedaagden geen lid meer kunnen worden van de KNPV, dat zij zich moeten onthouden van KNPV activiteiten, en hieraan niet meer kunnen deelnemen, alsook dat het trainen op een KNPV terrein niet is toegestaan. Een expliciet royement door de ALV van [naam club] was daarom niet vereist. Artikel 6.1. C van het reglement van [naam club] bepaalt ook dat het lidmaatschap van de club eindigt door het verlies van het lidmaatschap van de KNPV. In de rede ligt dat een – wegens wangedrag – door het hoofdbestuur van de KNPV geroyeerd lid geen bestuurder van [naam club] kan zijn. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gedragen zich echter nog steeds alsof zij de rechtsgeldige (mede)bestuurders zijn van [naam club] . Zo weigeren zij zich tot op heden bij de KvK als (mede)bestuurders uit te schrijven. [eiser 1] en [eiser 2] zijn echter de enige rechtsgeldige (mede)bestuurders van [naam club] . Zij zijn immers op 4 september 2018 door de ALV benoemd tot bestuurder. Door dit alles is [naam club] momenteel vleugellam.
5.2.

Vooropgesteld wordt dat de voorzieningenrechter zich bij de beoordeling van een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 254 Rv – bij wijze van uitgangspunt – dient te richten naar de waarschijnlijke uitkomst van een eventuele bodemprocedure. Dat betekent in dit geval dat de vorderingen in beginsel alleen kunnen worden toegewezen als met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen bestuurder en geen lid meer zijn van [naam club] . Bovendien moeten de belangen van [eiser 1] en [eiser 2] bij de gevorderde voorzieningen zwaarder wegen dan de belangen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij afwijzing van de vorderingen.
5.3.

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen zich op het standpunt dat zij nog steeds lid zijn van [naam club] en dat zij, en niet [eiser 1] en [eiser 2] , bestuurders zijn van [naam club] . De voorzieningenrechter onderschrijft dit standpunt. Overwogen wordt het volgende.
5.4.

Artikel 2:35 lid 1 BW bepaalt dat het lidmaatschap van een vereniging eindigt door a) de dood van het lid (tenzij de statuten overgang krachtens erfrecht toelaten), b) opzegging door het lid, c) opzegging door de vereniging, en d) ontzetting. Het betreft een limitatieve opsomming. Dat betekent dat het lidmaatschap van een vereniging uitsluitend eindigt als een van de genoemde gevallen zich voordoet. Het niet langer voldoen aan een lidmaatschapsvereiste, zoals in dit geval het in artikel 4 lid 2 van het reglement van [naam club] neergelegde vereiste om lid te zijn van de KNPV, is niet genoemd in artikel 2:35 lid 1 BW en doet het lidmaatschap dus niet van rechtswege eindigen. Wel kan het, zo volgt uit het tweede lid van artikel 2:35 BW, een grond vormen voor opzegging door de vereniging. Artikel 2:35 lid 1 is een dwingendrechtelijke bepaling, waarvan niet in de statuten kan worden afgeweken (zo volgt uit artikel 2:25 BW). De in het reglement van [naam club] opgenomen bepaling dat het lidmaatschap van de club eindigt door verlies van het lidmaatschap van de KNPV (artikel 6 lid 1 sub c) is dus in strijd met de wet en geldt om die reden niet.
5.5.

Vaststaat dat het bestuur, dat volgens artikel 2:35 lid 2 BW het lidmaatschap van een lid kan opzeggen, het lidmaatschap van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet heeft opgezegd. Dat betekent, naar voorlopig oordeel, dat zij vooralsnog lid zijn van [naam club] .
5.6.

Resteert de vraag of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ook nog bestuurder zijn van [naam club] . Die vraag moet, naar voorlopig oordeel, ook bevestigend worden beantwoord. Overwogen wordt het volgende.
5.7.

Artikel 2:37 lid 2 BW bepaalt dat benoeming van bestuursleden geschiedt door de algemene vergadering (tenzij de statuten iets anders bepalen). Het zesde lid van dat artikel bepaalt dat een bestuurslid te allen tijde door het orgaan dat hem heeft benoemd kan worden ontslagen.
5.8.

Op 4 september 2018 heeft een door [eiser 1] bijeengeroepen ALV plaatsgevonden. Op die vergadering is door vier personen, onder wie [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 2] , gestemd over de stelling dat de bestuursfuncties van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] terecht zijn beëindigd.
5.9.

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen dat [eiser 1] op 17 augustus 2017, dus vóórdat de vergadering van 4 september 2018 plaatsvond, is ontslagen als bestuurder van [naam club] , en dat [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 2] op 20 juli 2018, eveneens dus vóór 4 september 2018, zijn ontzet uit hun lidmaatschap van [naam club] . Vooralsnog lijkt dit een rechtsgeldig besluit. Het moet er daarom voorshands voor worden gehouden dat [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 2] op 4 september 2018 geen lid meer waren van [naam club] . Nu alleen de leden van een vereniging een stem hebben in de ALV (zo volgt uit artikel 2:38 lid 1 BW), konden [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 2] dus geen stem uitbrengen. Daarbij komt nog dat, zoals [gedaagde 1] en [gedaagde 2] terecht hebben opgemerkt, artikel 11 sub b van het reglement van [naam club] (welk reglement volgens partijen nog steeds geldt) voorschrijft – overeenkomstig het bepaalde in artikel 2:41 lid 1 BW – dat een ALV moet worden uitgeschreven door het bestuur, hetgeen niet is gebeurd. Een en ander betekent, naar voorlopig oordeel, dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nog steeds bestuurders zijn van [naam club] en dat eerst, op initiatief van het clubbestuur of op initiatief van tenminste twee derde van het aantal clubleden, door het huidige bestuur een ALV moet worden uitgeschreven alvorens kan worden gestemd over het ontslag van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als bestuurders.
5.10.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er niet van uit kan worden gegaan dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen bestuurder en geen lid meer zijn van [naam club] . Deze conclusie brengt met zich dat de vorderingen moeten worden afgewezen. Aan een belangenafweging komt de voorzieningenrechter, bij deze stand van zaken, niet toe.
5.11.

[eiser 1] en [eiser 2] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden begroot op:
– griffierecht € 291,00
– salaris advocaat € 980,00
Totaal € 1.271,00

6De beoordeling in reconventie

6.1.

[eiser 3] en [eiser 4] leggen – samengevat – het volgende aan hun vorderingen ten grondslag. Eind 2015 zijn zij benoemd tot bestuurder van [naam club] . [verweerder 1] kon op 18 december 2017 niet besluiten tot opzegging van het lidmaatschap of tot de opzegging van het bestuurslidmaatschap van hen, omdat daarvoor meer nodig is dan één enkel bestuurslid. Na 16 december 2017 zijn zij dan ook gewoon lid gebleven en bestuurder gebleven
naast [verweerder 1] . In de bestuursvergadering van 20 juli 2018 is besloten tot vervallenverklaring / ontzetting van [verweerder 1] en [verweerder 2] uit hun lidmaatschap. In de ALV van 17 augustus 2018 is besloten [verweerder 1] met onmiddellijke ingang te ontslaan uit zijn bestuurslidmaatschap. [verweerder 1] en [verweerder 2] zijn dus geen lid meer van [naam club] , en [verweerder 1] is geen bestuurslid meer. Zij hebben een spoedeisend belang bij beëindiging van het gedrag van [verweerder 1] en [verweerder 2] , zodat zij de zaken van [naam club] in het belang van de hondensport, waaronder begrepen de opleiding tot politiehond, kunnen behartigen.

6.2.

Overwogen wordt het volgende.
Artikel 256 Rv schrijft voor dat als de voorzieningenrechter oordeelt dat de zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist, hij de gevraagde voorziening weigert. Volgens vaste rechtspraak is een zaak niet geschikt om in kort geding te worden beslist als de voorzieningenrechter zich het voor het geven van een verantwoorde beslissing vereiste inzicht in de zaak niet kan verschaffen, of als de voorzieningenrechter de gevolgen van een door hem te geven beslissing niet voldoende kan overzien. Dat laatste doet zich in dit geval voor.

6.3.

Zoals hiervoor in conventie uiteen is gezet, lijken [verweerder 1] en [verweerder 2] formeel niet te kunnen worden aangemerkt als bestuurders van [naam club] , en formeel geen lid meer te zijn van [naam club] . De vordering die strekt tot een aan [verweerder 1] en [verweerder 2] op te leggen verbod om handelingen te verrichten namens [naam club] alsof zij bestuurslid zijn van [naam club] , althans zich te presenteren als bestuurslid van [naam club] en te doen voorkomen of zij lid zijn van [naam club] , is daarom op het eerste oog toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de vordering die strekt tot, onder andere, overhandiging door [verweerder 1] en [verweerder 2] van de sleutels van het terrein aan [eiser 3] en [eiser 4] , en ook voor de vordering die strekt tot een aan [verweerder 1] en [verweerder 2] op te leggen toegangsverbod tot het door [naam club] gehuurde oefenterrein in Capelle aan den IJssel. [verweerder 1] en [verweerder 2] wijzen echter erop dat de statuten van de KNPV bepalen dat [naam club] jaarlijks de erkenning behoeft van het bestuur van de afdeling waaronder zij ressorteert. Zij stellen dat deze erkenning niet opnieuw zal worden verkregen als [eiser 3] en [eiser 4] lid zijn van [naam club] , omdat zij door het bestuur van de KNPV uit hun lidmaatschap van de KNPV zijn ontzet en – zo begrijpt de voorzieningenrechter – [naam club] daardoor handelt in strijd met het in artikel 4 lid 2 van het reglement van [naam club] neergelegde vereiste dat een lid van [naam club] ook lid moet zijn van de KNPV. [eiser 3] en [eiser 4] hebben dat niet weersproken. Dit betekent dat toewijzing van de vorderingen mogelijk ervoor zorgt dat de continuïteit van [naam club] in het gedrang komt. De vraag is vervolgens wat dit voor gevolgen heeft voor het behoud van het oefenterrein.
6.4.

Een en ander brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist. Daarbij komt nog dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [eiser 3] en [eiser 4] een spoedeisend belang hebben bij wijziging, op dit moment, van de situatie zoals die nu is. Hun stelling dat zij een spoedeisend belang hebben bij beëindiging van het gedrag van [verweerder 1] en [verweerder 2] , zodat zij de zaken van [naam club] in het belang van de hondensport, waaronder begrepen de opleiding tot politiehond, kunnen behartigen, is onvoldoende om een spoedeisend belang te kunnen aannemen. Niet is gesteld, laat staan aannemelijk geworden, dat [verweerder 1] en [verweerder 2] de zaken van [naam club] niet goed behartigen. Bovendien is onweersproken door [verweerder 1] en [verweerder 2] gesteld dat de jaarlijkse erkenning van de KNPV niet opnieuw zal worden verkregen zo lang [eiser 3] en [eiser 4] lid zijn van [naam club] , als gevolg waarvan het waarborgen van de opleiding tot politiehond niet mogelijk lijkt.

Ruzie in vereniging

Rb. Midden-Nederland 20 juni 2018
ECLI:NL:RBMNE:2018:2795

Bij deze (erg kleine) politiek partij, zijn er op een gegeven moment maar twee bestuursleden, de voorzitter en de secretaris. De voorzitter roept een bestuursvergadering bijeen. De secretaris verschijnt niet. De voorzitter / de bestuursvergadering besluit dat de secretaris geschorst is. Later zegt het bestuur / de voorzitter het lidmaatschap van de secretaris op. Vervolgens verzoeken leden om een ALV. Voorzitter en secretaris roepen elk, apart, een ALV bijeen, allebei op 21 januari, maar in andere plaatsen. Op de ALV georganiseerd door de secretaris, wordt de voorzitter ontslagen. Op de door de voorzitter georganiseerde ALV wordt de secretaris ontslagen. De chaos is dan compleet en de rechter mag het uitzoeken.

De rechter oordeelt dat het besluit tot schorsing van de secretaris ongeldig is (omdat het bestuur niet kan besluiten tot schorsing van een bestuurslid als bestuurslid). De opzegging van het lidmaatschap is ook ongeldig. Omdat de secretaris dus nog bestuurslid was, kon de voorzitter dus niet overgaan tot bijeenroeping van zijn ALV op 21 januari, zodat de daar genomen besluiten ongeldig zijn. De rechtbank zwijgt over de geldigheid van de ALV bijeengeroepen door de secretaris op die dag.
Overigens had de KvK geweigerd om de bestuurswijzigingen van 21 januari in te schrijven (voor beide vergaderingen). Daarop hebben zowel voorzitter als secretaris een ALV bijeengeroepen op 4 maart, weer in andere plaatsen. De reden daarvoor is dat het gehele bestuur (nog voor de schorsing) had besloten dat op 4 maart een ALV zou worden gehouden. De rechtbank oordeelt dat ook die ALV’s allebei ongeldig zijn, omdat de bijeenroeping wat anders is dan het vaststellen van de datum, en de bijeenroeping is niet door het bestuur gedaan.
Ook voor de latere ALV van 23 september georganiseerd door de voorzitter, oordeelt de rechter dat deze ongeldig is omdat de secretaris er niet aan heeft meegewerkt.

Naar mijn mening is het een gemiste kans dat de advocaten (blijkbaar)  niet om een voorlopige voorziening hebben gevraag die de rechter in staat zou stellen om een tijdelijke / neutraal bestuurslid aan te stellen of om anderszins de impasse te doorbreken. Ik kan me voorstellen dat de voorzitter en de secretaris nu gezamenlijk een ALV gaan organiseren.

De uitspraak van de rechtbank bevat een overweging die wel klopt, maar snel tot misverstanden kan leiden. Dat is dat ” Tussen partijen staat vast dat met ‘partijbestuur’ in de zin van artikel 2:35 lid 2 BW alle bestuursleden gezamenlijk worden bedoeld (het gehele partijbestuur). Dat betekent dat alle bestuursleden het samen eens moeten zijn over de opzegging van het lidmaatschap. “ Die stelling lijkt mij in het algemeen onjuist, het bestuur besluit met meerderheid tenzij uitdrukkelijk anders bepaald. Daarbij gaat het om een meerderheid van de uitgebrachte stemmen in een geldig bijeengeroepen bestuursvergadering. Als bij een bestuur van 9 mensen, maar 3 bestuursleden op een geldige bestuursvergadering zijn, dan kan een besluit worden genomen met een meerderheid van 2 bestuursleden. De zes niet-aanwezige bestuursleden zien ten slotte zelf af van de uitoefening van hum stemrecht. Idem als ze wel aanwezig zijn, maar zich onthouden van stemming. Het echte probleem in deze zaak is dat als de secretaris niet geldig is geschorst als bestuurslid, de voorzitter hem had moeten oproepen in de bestuursvergadering waarin het voorstel tot opzegging van zijn lidmaatschap op de agenda stond. Dat is in deze zaak niet gedaan. Nu dit een probleem in de oproeping van de bestuursleden voor de bestuursvergadering betreft (niet de bijeenroeping, de voorzitter lijkt mij op zich bevoegd om alleen datum en tijd van bestuursvergaderingen vast te stellen), zorgt dit gebrek voor vernietigbaarheid van het besluit tot opzegging van het ldimaatschap (artikel 2:15 lid 1 sub a BW). Dat betekent dat de vervaltermijn van 1 jaar geldt om  de vernietiging van het besluit te vorderen (bij de rechter), artikel 2:15 lid 4 BW.

De uitspraak bevalt ook (volgens mij) een verschrijving, waar de rechtbank overweegt dat:

“Uitgangspunt is dat de bevoegdheid om een bestuurder te schorsen en ontslaan toekomt aan het orgaan dat het bestuur heeft benoemd (2:37 lid 6 BW). Die benoeming wordt gedaan door het bestuur (artikel 2:37 lid 1 en 2 BW). Van die regeling kan in de statuten worden afgeweken. In het geval van De Groenen staat in de statuten dat het bestuur wordt benoemd door het congres (zie 2.3 van dit vonnis). Uitgangspunt is dus ook dat de bevoegdheid om een bestuurslid te schorsen en ontslaan toekomt aan het congres van De Groenen.”

Artikel 2:37 lid 2 bepaalt echter dat het bestuur wordt benoemd door de algemene vergadering (ALV), bij deze vereniging heet de algemene vergadering ‘Congres’. Artikel 2:37 bepaalt niet dat bestuursleden worden benoemd door het bestuur.  Artikel 2:37 lid 7 bepaalt wel dat het bestuur uit zijn midden de voorzitter en secretaris (en penningmeester) aanwijst. Mogelijk bepalen de statuten van deze vereniging dat voorzitter, secretaris en penningmeester in functie worden benoemd door het Congres (dus door de ALV). Zo niet, dan zou het bestuur wel de voorzitter kunnen schorsen als voorzitter (naar mijn mening) maar niet als bestuurslid.

Tot slot. Het dictum van het vonnis is onder meer dat nietig worden verklaard ‘ de in productie XI bij procesopleiding opgesomde besluiten van 21 januari 2017, 4 maart 2017 en 23 september 2017’. Ik ben geen kenner van het procesrecht, maar het lijkt mij onwenselijk om zo te verwijzen naar een productie van de ‘procesinleiding’ (voorheen dagvaarding), die volgens mij geen deel uit maakt van het vonnis. Dat eiser dit zo vorderde, doet daar niet aan af, lijkt mij. (En dit is trouwens de eerste uitspraak op die weblog die onder het nieuwe ‘ KEI’  procesrecht is gewezen).

Vonnis van 20 juni 2018

in de zaak van

[eiser] , tegen

de vereniging
VERENIGING DE GROENEN,

2De feiten

2.1.

De Groenen is een politieke partij.
2.2.

In de statuten van De Groenen is onder meer bepaald:
– “Het partijbestuur is bevoegd een lid te schorsen. Hiermee schort het alle rechten van het lidmaatschap op.” (artikel 5 lid 7)
– “Het congres kiest een partijbestuur van ten minste drie personen (…).” (artikel 8 lid 1)
2.3.

In het Huishoudelijk Reglement van De Groenen staat dat bestuursleden door de algemene ledenvergadering (“het congres”) worden benoemd voor de duur van maximaal twee jaar.
2.4.

Vanaf 24 september 2016 is mevrouw [A] (verder: [A]) uitgeschreven als (derde) bestuurslid. Daarna bestond het bestuur van De Groenen nog maar uit twee bestuursleden: de heer [B] (verder: [B]) als voorzitter en [eiser] als secretaris.
2.5.

In oktober 2016 wilde [B] een bestuursvergadering houden met [eiser]. [eiser] wilde pas weer vergaderen als er een derde kandidaat voor het bestuur was gevonden. Op 15 december 2016 heeft [B] alsnog een uitnodiging aan [eiser] verstuurd voor een bestuursvergadering op 17 december 2016. [eiser] is niet op deze vergadering verschenen. In de notulen van de vergadering van 17 december 2016 (waarbij [B] de enige aanwezige bestuurder was) staat dat [B] met instemming van de aanwezige gasten besluit om [eiser] tot 4 maart 2017 te schorsen als bestuurslid van De Groenen.

2.6.

Op 19 december 2016 heeft [eiser] [B] per e-mail laten weten dat hij het niet eens is met de schorsing. [B] heeft daarop gereageerd: “(…) Je schorsing is gebaseerd op artikel 5 lid 7 van de statuten van De Groenen: Het partijbestuur is bevoegd een lid te schorsen. Hiermee schort het alle rechten van het lidmaatschap op. In dit geval is de schorsing beperkt tot je rechten als bestuurslid (…)”
2.7.

Op 22 december 2016 hebben een aantal leden van De Groenen verzocht tot bijeenroeping van een algemene ledenvergadering (hierna: congres). [eiser] en [B] hebben vervolgens beiden afzonderlijk een congres uitgeroepen op 21 januari 2017. [eiser] in Utrecht, [B] in Amsterdam.
2.8.

Rond diezelfde tijd, op 28 december 2016, heeft [B] per brief aan [eiser] medegedeeld: “(…) Het partijbestuur heeft besloten je lidmaatschap van De Groenen per 1 januari 2017 op te zeggen. (…)”
2.9.

Op 21 januari 2017 hebben [eiser] en [B] beiden een congres gehouden: [B] in Amsterdam en [eiser] in Utrecht. Op het in Utrecht gehouden congres van 21 januari 2017 is besloten tot schorsing van [B] als voorzitter en bestuurslid en tot benoeming van [A] en de heer [C] (verder: [C]) als (nieuwe) bestuurders van De Groenen. Op het in Amsterdam gehouden congres is besloten tot bevestiging van de schorsing van [eiser] van 17 december 2016, tot ontslag van [eiser] als bestuurder van De Groenen en tot benoeming van de heer [D] (verder: [D]) als nieuw bestuurslid.
2.10.

De Kamer van Koophandel (hierna: de KvK) heeft geweigerd de op de congressen van 21 januari 2017 genomen besluiten in te schrijven vanwege twijfel of aan de vergaderingen een geldig besluit tot bijeenroeping ten grondslag lag.
2.11.

[B] en [eiser] hebben vervolgens in februari opnieuw congressen uitgeroepen, te houden op 4 maart 2017. Op het congres van [B] is besloten tot bevestiging van de besluiten tot benoeming van de heer [D] tot bestuurslid en tot schorsing en ontslag van [eiser] als bestuurslid.
2.12.

[B] heeft op 23 september 2017 nog een congres gehouden. Op dat moment is (onder meer) besloten tot benoeming van [D] als voorzitter van het bestuur en tot herbenoeming van [B] als bestuurslid.
2.13.

[eiser] is (in eigen naam en namens De Groenen) een kort geding procedure gestart tegen [B] waarbij hij heeft gevorderd dat [B] zich bij de KvK zal laten uitschrijven als bestuurder en dat hij zich niet meer als bestuurder van De Groenen zal gedragen. De voorzieningenrechter heeft De Groenen niet-ontvankelijk verklaard en heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen.

3De vordering

3.1.

[eiser] vordert in deze procedure kort gezegd dat de rechtbank voor recht verklaart dat de onder het regime van [B] (in naam van De Groenen) genomen besluiten nietig en/of vernietigbaar zijn. Het gaat dan om de volgende besluiten:
  • i) het schorsingsbesluit van 17 december 2016
  • ii) het besluit tot opzegging van het lidmaatschap van [eiser] van 28 december 2016
  • iii) de besluiten van 23 september 2017 tot (her)benoeming van [B] en [D] als bestuurders, tot uittreding van [eiser] als bestuurder en tot wijziging van het Huishoudelijk Reglement
  • iv) de in productie XI bij de procesinleiding opgenomen besluiten die zijn genomen door de vergaderingen van 21 januari 2017, 4 maart 2017 en 23 september 2017.
3.2.

De Groenen voert verweer met als conclusie dat de rechtbank [eiser] niet-ontvankelijk verklaart of de vorderingen afwijst met veroordeling van [eiser] (uitvoerbaar bij voorraad) in de proceskosten.
3.3.

In de beoordeling wordt ingegaan op de stellingen van partijen.

4De beoordeling

Inleidende overwegingen

4.1.

[eiser] heeft op de zitting aangevoerd dat De Groenen niet rechtsgeldig vertegenwoordigd is in deze procedure en dat het er daarom voor moet worden gehouden dat zij niet in deze procedure is verschenen. Dit argument slaagt niet. Als een vennootschap niet rechtsgeldig is vertegenwoordigd, is het namelijk aan de vennootschap (en niet aan een derde) om zich daarop te beroepen en [eiser] procedeert niet namens De Groenen. Hij kan zich er dus ook niet op beroepen dat De Groenen niet rechtsgeldig is vertegenwoordigd.
4.2.

Volgens [eiser] had De Groenen op grond van artikel 2:15 lid 4 BW de voorzieningenrechter moeten verzoeken iemand aan te wijzen die in de plaats van het bestuur kon treden. Dit argument slaagt ook niet. Artikel 2:15 lid 4 BW is namelijk van toepassing als een bestuurder in eigen naam een vordering instelt. [eiser] was op het moment dat hij deze procedure startte (op 16 november 2017) geen bestuurder meer. Los van de discussie die in deze zaak speelt over de rechtsgeldigheid van zijn schorsing en ontslag, is zijn zittingstermijn namelijk op 15 oktober 2017 afgelopen, zodat hij vanaf dat moment in ieder geval geen bestuurder van De Groenen meer was. Artikel 2:15 lid 4 BW is dus niet van toepassing.
4.3.

Omdat [eiser] inmiddels (in ieder geval vanaf 15 oktober 2017) geen bestuurder meer is, vindt De Groenen dat [eiser] geen belang heeft bij deze procedure. Ook dit argument slaagt niet. Als de vordering van [eiser] wordt toegewezen, betekent dat namelijk (onder meer) dat hij nog lid is van De Groenen en dat hij zich opnieuw verkiesbaar kan stellen als bestuurder. Daar heeft hij belang bij.
4.4.

De zaak gaat inhoudelijk over de geldigheid van verschillende besluiten. De rechtbank zal eerst de geldigheid van het schorsingsbesluit en het opzeggingsbesluit beoordelen, zoals die in de vordering worden genoemd onder (i) en (ii). Vervolgens wordt de geldigheid van de in (iii) en (iv) van de vordering genoemde besluiten beoordeeld.
De besluiten (i) en (ii)

4.5.

De rechtbank toetst allereerst de besluiten tot schorsing van [eiser] en tot opzegging van zijn lidmaatschap. Deze besluiten zijn door [B] genomen. Het is de vraag of hij deze besluiten rechtsgeldig kon nemen. Daarbij wordt het volgende voorop gesteld.
4.6.

Uitgangspunt is dat de bevoegdheid om een bestuurder te schorsen en ontslaan toekomt aan het orgaan dat het bestuur heeft benoemd (2:37 lid 6 BW). Die benoeming wordt gedaan door het bestuur (artikel 2:37 lid 1 en 2 BW). Van die regeling kan in de statuten worden afgeweken. In het geval van De Groenen staat in de statuten dat het bestuur wordt benoemd door het congres (zie 2.3 van dit vonnis). Uitgangspunt is dus ook dat de bevoegdheid om een bestuurslid te schorsen en ontslaan toekomt aan het congres van De Groenen.
4.7.

Het is ook mogelijk om een (partij)lid te schorsen. Die bevoegdheid komt aan het bestuur toe. In de statuten van De Groenen staat dat de consequentie daarvan is dat alle lidmaatschapsrechten worden opgeschort (artikel 5.7 statuten).
17 december 2016: schorsingsbesluit
4.8.

[B] heeft in de bestuursvergadering van 17 december 2016 een besluit tot schorsing van [eiser] genomen. Het uitgangspunt is dat dit besluit ongeldig is. De bevoegdheid om een bestuurslid te schorsen komt namelijk aan het congres toe, niet aan het bestuur. Volgens De Groenen kan ook het bestuur bestuursleden schorsen omdat artikel 2:37 BW van regelend recht is. Hoewel niet is uitgesloten dat de bevoegdheid tot schorsing aan een ander orgaan kan worden toebedeeld, blijkt niet uit de statuten dat De Groenen dat in dit geval heeft gedaan. Dit argument slaagt dus niet.
4.9.

De Groenen voert verder aan dat [B] [eiser] niet heeft geschorst als bestuurslid, maar als partijlid en dat [B] daartoe op grond van artikel 5.7 van de statuten bevoegd was. Door de schorsing zijn alle lidmaatschapsrechten volgens De Groenen opgeschort, waaronder ook het recht van [eiser] om op te treden als bestuurslid. De Groenen is dus van mening dat de schorsing van [eiser] als partijlid, automatisch de schorsing als bestuurslid heeft meegebracht.
4.10.

Ook dit argument slaagt niet. In de notulen van de bestuursvergadering van 17 december 2016 staat namelijk expliciet dat [eiser] geschorst is als bestuurslid (zie 2.5). Ook in de brief van 18 december 2016 waarmee het besluit tot schorsing aan [eiser] wordt bevestigd staat dat het gaat om een besluit tot schorsing als lid van het partijbestuur van De Groenen. Daarna (op 19 december 2016) heeft [B] weliswaar aan [eiser] gemaild dat de schorsing gebaseerd is op artikel 5 lid 7 van de statuten, maar daarbij wordt ook vermeld: “in dit geval is de schorsing beperkt tot je rechten als bestuurslid” (zie 2.6). Op de zitting heeft [B] bovendien verklaard dat hij de schorsingssanctie wilde beperken tot de rechten van [eiser] als bestuurslid omdat hij de schorsing proportioneel wilde houden. Uit deze omstandigheden blijkt dat [B] [eiser] niet heeft willen schorsen als lid van De Groenen, maar als bestuurslid. Daartoe was hij niet bevoegd. De rechtbank stelt daarom vast dat het schorsingsbesluit van 17 december 2016 ongeldig is.
28 december 2016: opzegging lidmaatschap
4.11.

Op 28 december 2016 heeft [B] [eiser] geïnformeerd dat zijn lidmaatschap per 1 januari 2017 werd opgezegd door het partijbestuur, omdat niet van De Groenen kon worden gevergd het lidmaatschap langer te laten voortduren (2:35 lid 2 BW).
4.12.

Tussen partijen staat vast dat met ‘partijbestuur’ in de zin van artikel 2:35 lid 2 BW alle bestuursleden gezamenlijk worden bedoeld (het gehele partijbestuur). Dat betekent dat alle bestuursleden het samen eens moeten zijn over de opzegging van het lidmaatschap. De Groenen is van mening dat [eiser] ten tijde van het besluit op 28 december 2016 was geschorst als (bestuurs)lid, zodat [B] alleen kon overgaan tot opzegging. Dit argument slaagt niet. Zoals hierboven is gemotiveerd is het schorsingsbesluit van 17 december 2016 namelijk ongeldig. Dat brengt mee dat het besluit tot opzegging van het lidmaatschap van [eiser] ook ongeldig is.
De besluiten (iii) en (iv)

4.13.

Partijen zijn verder in geschil over verschillende besluiten die zijn genomen op de congressen van 21 januari 2017, 4 maart 2017 en 23 september 2017. Daarbij gaat het om de vraag of die congressen op de juiste manier zijn bijeengeroepen en/of opgeroepen.
4.14.

Aan elk congres moet allereerst een rechtsgeldig besluit tot bijeenroeping ten grondslag liggen. Dat is het besluit dat op een bepaalde datum een congres zal plaatsvinden. Congressen moeten worden bijeengeroepen door het bestuur (2:41 lid 1 BW en artikel 7 lid 4 statuten). Ook de leden, voor zover zij ten minste 10% van de stemmen hebben, kunnen een algemene vergadering bijeenroepen als zij eerst een verzoek hebben ingediend tot bijeenroeping bij het bestuur en als het bestuur daaraan niet binnen vier weken na ontvangst van het verzoek gevolg geeft (2:41 lid 3 BW, artikel 3 Huishoudelijk Reglement). Een congres waaraan geen rechtsgeldig besluit tot bijeenroeping door het bestuur of een groep leden als bedoeld in artikel 2:41 lid 3 BW ten grondslag ligt is geen (rechtsgeldige) algemene vergadering.
4.15.

Vervolgens moeten de congressen op de juiste manier worden opgeroepen. In het Huishoudelijk Reglement van De Groenen staat daarover (onder meer) dat het partijbestuur uiterlijk acht weken vóór het congres plaats en tijd van het congres aan de leden bekend moet maken (zie artikel 3 Huishoudelijk Reglement).
21 januari 2017
4.16.

[B], [D], [E], [F] en [G], vijf leden van De Groenen, hebben verzocht om de bijeenroeping van een congres. Naar aanleiding van dat verzoek heeft [B] op 22 december 2016 een congres bijeengeroepen dat op 21 januari 2017 zou plaatsvinden in Amsterdam. Volgens De Groenen is het besluit tot bijeenroeping van 22 december 2016 rechtsgeldig (door het bestuur) genomen. De Groenen is namelijk van mening dat [eiser] op 22 december 2016 geschorst was, zodat [B] (als enige nog functionerende bestuurslid) het congres alleen bijeen kon roepen. De rechtbank heeft hierboven al geoordeeld dat het besluit tot schorsing van [eiser] ongeldig is. Dat betekent dat [eiser] op 22 december 2016 nog bestuurder was en dat [B] niet zonder [eiser] kon overgaan tot het bijeenroepen van een congres.
4.17.

De Groenen voert vervolgens aan dat geen gehoor is gegeven aan het verzoek tot bijeenroeping van het congres door [B], [D], [E], [F] en [G], zodat deze leden (op grond van artikel 2:41 lid 3 BW) vanaf 6 januari 2017 zelf een congres bij een konden roepen. Volgens De Groenen hebben de leden dat gedaan met de uitnodiging van 7 januari 2017 (productie 11 bij verweerschrift). In die uitnodiging staat echter: “Eind december heeft een aantal leden het partijbestuur verzocht een partijcongres bijeen te roepen. Het bestuur heeft dit verzoek ingewilligd en de congreswerkgroep verzocht in de loop van januari een congres te organiseren. Het partijbestuur nodigt u hierbij allen uit voor het 65e partijcongres op zaterdag 21 januari 2017 in (…) te Amsterdam.” Het zijn dus niet de leden die het congres, met inachtneming van artikel 2:41 lid 3 BW hebben bijeengeroepen, maar [B] als lid van het partijbestuur.
4.18.

Aan het congres van 21 januari 2017 ligt dus geen rechtsgeldig besluit tot bijeenroeping ten grondslag. Dat betekent dat op 21 januari 2017 geen congres heeft plaatsgevonden waarop besluiten konden worden genomen door (leden of organen van) De Groenen. De ‘besluiten’ die op dat moment zijn genomen zijn dus ongeldig.
4 maart 2017
4.19.

Volgens De Groenen heeft het bestuur op 24 september 2016 besloten dat het eerstvolgende congres zou plaatsvinden op 4 maart 2017 en is op dat moment een rechtsgeldig besluit tot bijeenroeping genomen. [eiser] betwist dat. In het verslag van de vergadering van 24 september 2016, waarbij alle bestuurders (op dat moment [B], [eiser] en [A]) aanwezig waren, staat echter: “Nu De Groenen niet deelneemt aan de verkiezingen van 15 maart 2017 wordt het voorjaarscongres op 4 maart 2017 gehouden.”. Daaruit leidt de rechtbank af dat er op dat moment overeenstemming was tot het houden van een congres op 4 maart 2017 en dat het bestuur in 2016 een besluit tot het bijeenroepen van een vergadering op 4 maart 2017 heeft genomen.
4.20.

De volgende vraag is of die vergadering ook op 4 maart 2017 heeft plaatsgevonden. Dat is niet het geval en daarvoor is het volgende redengevend. De bedoeling van het partijbestuur op 24 september 2016 was dat op 4 maart 2017 het voltallige bestuur en alle leden van de Groenen op één locatie bijeen zouden komen. Daarop zag het op 24 september genomen besluit. Daaraan is geen uitvoering gegeven. Op 4 maart 2017 hebben namelijk de twee (inmiddels) rebellerende groepen van de Groenen elk afzonderlijk een bijeenkomst gehouden, de ene in Amsterdam en de ander in Utrecht. Voor deze beide vergaderingen kan het besluit van 24 september 2016 niet als basis dienen, zodat de conclusie is dat ook aan deze beide vergaderingen geen rechtsgeldig besluit tot bijeenroeping ten grondslag ligt. Dit brengt mee dat op 4 maart 2017 geen congres heeft plaatsgevonden waarop besluiten konden worden genomen door (leden of organen van) De Groenen. De ‘besluiten’ die op dat moment zijn genomen zijn dus ongeldig.
4.21.

Overigens als aangenomen zou worden dat er wel een geldige bijeenroeping heeft plaatsgevonden, geldt dat men niet rechtsgeldig is opgeroepen voor de vergadering van 4 maart 2017. In het Huishoudelijk Reglement staat namelijk dat het partijbestuur uiterlijk acht weken voor het congres de plaats en tijd van het congres aan de leden bekend moet maken. Zowel [eiser] als [B] waren op dat moment lid van het partijbestuur en zij moesten dus samen oproepen voor het congres. Dit is niet gebeurd. In februari 2017 hebben [B] en [eiser] namelijk afzonderlijk een uitnodiging gestuurd voor een vergadering op 4 maart 2017. [B] heeft dus opgeroepen in Amsterdam en [eiser] in Utrecht. De rechtbank stelt daarmee vast dat niet rechtsgeldig is opgeroepen voor de vergadering van 4 maart 2017. Ook het gevolg daarvan is dat de in die vergadering genomen besluiten ongeldig zijn.
23 september 2017
4.22.

Het congres van 23 september 2017 is door [B] uitgeroepen zonder medewerking van [eiser], terwijl [eiser] op dat moment nog bestuurder was. Ten aanzien van deze vergadering is dus geen rechtsgeldig besluit tot bijeenroeping genomen, zodat de op die vergadering genomen besluiten ongeldig zijn.
4.23.

Volgens [eiser] is op de vergadering van 23 september 2017 naast de besluiten tot (her)benoeming van [B] en [D] als bestuurders ook nog een besluit genomen tot uittreding van [eiser] als bestuurder. Dat heeft De Groenen betwist en heeft [eiser] daarna niet verder onderbouwd. Dat betekent dat de vordering, voor zover deze ziet op ‘het besluit van 23 september 2017 tot uittreding van [eiser] als bestuurder’, zal worden afgewezen.
Conclusie en kosten

4.24.

Uit de bovenstaande beoordeling blijkt dat alle besluiten die [eiser] in zijn vordering heeft betrokken (voor zover vast staat dat deze zijn genomen) ongeldig zijn. Het is vervolgens de vraag hoe de ongeldigheid van de hierboven genoemde besluiten juridisch moet worden geduid. Zoals hiervoor is overwogen zijn alle in deze procedure aan de orde zijnde ‘besluiten’ ongeldig. Er is een juridische discussie mogelijk of deze ‘nietig’ of ‘non-existent’ moeten worden genoemd. Partijen hebben echter geen belang bij het antwoord op deze juridische vraag. Het gaat er voor partijen namelijk om dat er duidelijkheid komt over de (on)geldigheid van de besluiten. Uit praktische overwegingen en omdat [eiser] in zijn vorderingen geen onderscheid heeft gemaakt tussen nietige of non-existente besluiten, begrijpt de rechtbank de vordering van [eiser] zo, dat hij onder nietige besluiten ook non-existente besluiten verstaat. De rechtbank zal daarom voor recht verklaren dat de in (i) t/m (iv) van de vordering genoemde besluiten, nietig zijn.
4.25.

De Groenen krijgt (grotendeels) ongelijk en zal worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser]. Die kosten worden begroot op:
– 

5De beslissing

De rechtbank

5.1.

verklaart voor recht dat de volgende besluiten nietig zijn:
  • i) het besluit van 17 december 2016, strekkende tot de schorsing van [eiser] als bestuurder;
  • ii) het besluit van 28 december 2016, strekkende tot de opzegging van het lidmaatschap van [eiser];
  • iii) het besluit van 23 september 2017, strekkende tot de (her)benoeming van [B] als bestuurder;
  • iv) het besluit van 23 september 2017, strekkende tot de benoeming van [D] als bestuurder;
  • v) het besluit van 23 september 2017, strekkende tot de wijziging van het Huishoudelijk Reglement;
  • vi) de in productie XI bij procesopleiding opgesomde besluiten van 21 januari 2017, 4 maart 2017 en 23 september 2017,

Twee ALV’s , twee besturen

Rechtbank Midden-Nederland 22 december 2017


In deze zaak gaat het om een kleine vereniging met een bestuurscrisis. Er ontstaan twee kampen in het bestuur. Dan doen een aantal leden een verzoek om een ALV. Zowel de voorzitter, als één van de andere bestuursleden schrijft een (aparte) ALV uit. Beiden ALV’s worden gehouden op dezelfde dag, maar in een andere stad. Op de ALV georganiseerd door de voorzitter blijft de voorzitter in functie en wordt het andere bestuurslid ontslagen. Op de andere ALV wordt juist de voorzitter ontslagen. 
In deze zaak oordeelt de rechter dat de ALV georganiseerd door het medebestuuurslid ongeldig is, omdat een individueel bestuurslid niet zelfstandig een ALV bijeen kan roepen.  
De rechter spreekt zich  niet uit over de geldigheid van de ALV bijeengeroepen door de voorzitter, zodat (voor mij) onduidelijk blijft wie nu rechtsgeldig bestuurslid van de vereniging is. 
Vonnis in kort geding van 22 december
2017
in de zaak van
1. de vereniging 
[de vereniging] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [eiser sub 2]
wonende te [woonplaats] ,
eisers,          
tegen [gedaagde] ,
De feiten
2.1.
[de vereniging] is een kleine politieke
partij met ongeveer 40 leden.
2.2.
In de statuten van [de vereniging] is
bepaald dat het bestuur uit ten minste drie leden moet bestaan en dat drie
bestuursleden gezamenlijk of de voorzitter samen met een ander bestuurslid de
partij in en buiten rechte vertegenwoordigen. In het huishoudelijk reglement
van [de vereniging] is bepaald dat bestuursleden door de algemene
ledenvergadering (“het congres” ) worden benoemd voor de duur van maximaal twee
jaar. Vanaf oktober 2015 bestond het bestuur uit [gedaagde] , in de rol van
voorzitter, met [eiser sub 2] , mevrouw [medebestuurder 1] en de heer
[medebestuurder 2] als medebestuurders.
2.3.
In mei 2016 zijn er conflicten ontstaan
binnen het bestuur. [medebestuurder 1] heeft tijdens het congres van 25
september 2016 haar bestuursfunctie neergelegd, omdat zij niet langer kon
samenwerken met [gedaagde] . [medebestuurder 2] heeft in verband met de afloop
van zijn zittingstermijn besloten af te treden als bestuurslid. [gedaagde]
heeft [medebestuurder 1] en [medebestuurder 2] na het congres bij de Kamer van Koophandel
laten uitschrijven als bestuurslid. [gedaagde] wilde doorgaan als tweehoofdig
bestuur. [eiser sub 2] wilde de benoeming van een derde bestuurslid door het
congres afwachten.
2.4.
In december 2016 is er tussen
[gedaagde] en [eiser sub 2] een bestuursconflict ontstaan. Vanwege de ontstane
bestuurscrisis hebben vijf leden, onder wie [eiser sub 2] , [medebestuurder 2]
en de heer [bestuurslid 1] , het bestuur verzocht een extra congres bijeen te
roepen ter benoeming van een (interim)bestuur. Daarop heeft [gedaagde] een
congres uitgeroepen op 21 januari 2017 in Amsterdam en [eiser sub 2] , op
dezelfde datum, een congres in Utrecht.



2.5.
Op het in Amsterdam gehouden congres,
waarbij elf leden aanwezig waren met vier machtigingen, is besloten tot
benoeming van de heer [bestuurder] als bestuurder naast [gedaagde] en tot
bevestiging van de besluiten tot schorsing en ontslag van [eiser sub 2] als
bestuurslid.
Op het in Utrecht gehouden congres,
waarbij vijf leden aanwezig waren, is besloten tot schorsing van [gedaagde] als
voorzitter en bestuurslid tot het congres op 4 maart 2017 en tot benoeming van
[medebestuurder 1] en [medebestuurder 3] als medebestuurders naast [eiser sub
2] . De Kamer van Koophandel heeft geweigerd deze besluiten in te schrijven
(dus zowel de Utrechtse als de Amsterdamse besluiten) vanwege twijfel of aan de
vergaderingen een geldig besluit tot bijeenroeping ten grondslag lag en daarmee
aan de rechtsgeldigheid van de besluitvorming. De Kamer van Koophandel heeft de
hiertegen ingediende bezwaren ongegrond verklaard.
2.6.
[gedaagde] heeft een congres
uitgeroepen op 4 maart 2017 in Amsterdam en [eiser sub 2] een congres op
dezelfde datum in Utrecht.
Op het in Amsterdam gehouden congres, waarbij negen
leden aanwezig waren met zes machtigingen, is besloten tot bevestiging van de
besluiten tot benoeming van [bestuurder] tot bestuurslid en tot schorsing en
ontslag van [eiser sub 2] als bestuurslid. 
Op het in Utrecht gehouden congres,
waarbij [eiser sub 2] , [medebestuurder 1] , [medebestuurder 3] ,
[medebestuurder 2] en [bestuurslid 1] aanwezig waren met een machtiging van
[bestuurslid 2] , is besloten tot ontslag van [gedaagde] als voorzitter en
bestuurslid en ook tot het verlenen van mandaat aan het nieuwgekozen bestuur
bestaande uit [eiser sub 2] , [medebestuurder 1] en [medebestuurder 3] , om “de
nodige stappen te kunnen zetten om volwaardig te functioneren als vereniging”.
2.7.
Tijdens een door [gedaagde]
bijeengeroepen congres op 23 september 2017 is besloten tot benoeming van
[bestuurder] als voorzitter van het bestuur en tot herbenoeming van [gedaagde]
als bestuurslid. Deze besluiten zijn wel ingeschreven door de Kamer van
Koophandel. Verder heeft [gedaagde] [eiser sub 2] bij de Kamer van Koophandel
laten uitschrijven als bestuurslid vanwege de afloop van zijn zittingstermijn
op 15 oktober 2017.
2.8.
[eiser sub 2] heeft bij deze rechtbank
een bodemprocedure opgestart tegen [de vereniging] waarin hij vordert dat alle
onder het voorzitterschap van [gedaagde] genomen besluiten vanaf 1 december 2016
worden vernietigd.

3Het geschil
3.1.
Eisers vorderen in deze procedure –
kort gezegd – dat [gedaagde] wordt veroordeeld:
1.  
om zich bij de Kamer
van Koophandel te laten uitschrijven als bestuurder van [de vereniging] ,
2.  
om de website
[website] en de daarbij behorende inlogcodes ter beschikking te stellen aan [de
vereniging] en de domeinnaam op naam van [de vereniging] te stellen,
3.  
om het gebruik van de
website [website] te staken,
4.  
om zich niet langer
te gedragen als bestuurder van [de vereniging] ,
5.  
om bij wijze van
rectificatie de inhoud van dit vonnis op te nemen in [naam] ,
alles op straffe van een dwangsom en
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[de vereniging] legt primair aan haar
vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door zich
te presenteren als zijnde de vereniging, terwijl hij daarvan geen deel meer
uitmaakt. Daardoor ontstaat verwarring bij leden en aspirant leden. In dat
verband maakt [gedaagde] ook onrechtmatig gebruik van de website, aldus [de
vereniging] .
Subsidiair legt [de vereniging] aan
haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] handelt in strijd met het
bepaalde in artikel 2:9 BW.
Voor het geval het oordeel luidt dat de
vereniging bevoegdheid ontbeert om de vordering in te stellen, dan wil [eiser
sub 2] in hoedanigheid van bestuurder of als verenigingslid ageren, op dezelfde
grondslagen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt
hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling
4.1.
De vorderingen van eisers zullen worden
afgewezen. Voor wat betreft [de vereniging] is dat, omdat zij naar het
voorshands oordeel van de voorzieningenrechter in deze procedure niet bevoegd
is vertegenwoordigd, zodat niet kan worden aangenomen dat het de vereniging is
die de voorzieningen vordert. [de vereniging] is om die reden
niet-ontvankelijk. Echter ook op vordering van [eiser sub 2] zullen de
gevraagde voorzieningen worden afgewezen. In het hiernavolgende worden deze
beslissingen toegelicht.

Procesbevoegdheid [de vereniging]
4.2.
Eisers gaan ervan uit dat tijdens het
op 21 januari 2017 in Utrecht gehouden congres rechtsgeldig is besloten tot
benoeming van een nieuw bestuur, bestaande uit [medebestuurder 3] als
voorzitter, [eiser sub 2] als secretaris en [medebestuurder 1] als
penningmeester. Op het op 4 maart 2017 in Utrecht gehouden congres is
vervolgens door de ledenvergadering aan dit bestuur mandaat verleend om volgens
een bepaald stappenplan de bestuurscrisis aan te pakken, onder meer door het
inschakelen van een advocaat voor het starten van een (kort geding)procedure
namens de vereniging. Dit maakt volgens eisers dat dit bestuur bevoegd was om
namens [de vereniging] de rechtsvorderingen in te laten stellen.
4.3.
De voorzieningenrechter volgt eisers
hierin niet. Besluiten tot het bijeenroepen van een vergadering worden genomen
door het bestuur, of – onder in de wet genoemde voorwaarden – door een bepaald
aantal leden. Als aan een ledenvergadering niet een rechtsgeldig besluit tot
bijeenroeping door het bestuur of een groep leden ten grondslag ligt, zijn de
besluiten die in die ledenvergadering worden genomen nietig.
4.4.
Uit de stukken blijkt dat op 22
december 2016 een aantal leden een verzoek aan het bestuur heeft gedaan tot
bijeenroeping van een vergadering en dat [eiser sub 2] op 28 december 2016 tot
de vergadering van 21 januari 2017 heeft opgeroepen. [eiser sub 2] kon dit niet
zonder zijn medebestuurder [gedaagde] doen en ook niet namens deze leden, nu de
in artikel 2:41 lid 3 BW genoemde reactietermijn van veertien dagen voor het
bestuur nog niet was verstreken. Gelet daarop is het niet aannemelijk dat het
congres op 21 januari 2017 in Utrecht rechtsgeldig bijeen is geroepen
en
daarmee dus ook niet dat de in deze ledenvergadering genomen besluiten tot
benoeming van [medebestuurder 3] en [medebestuurder 1] als medebestuurdersleden
naast [eiser sub 2] en tot schorsing van [gedaagde] als voorzitter en
bestuurslid rechtsgeldig zijn. Ook het op 4 maart 2017 in Utrecht gehouden
congres is zelfstandig door [eiser sub 2] opgeroepen in plaats van door
[gedaagde] en [eiser sub 2] gezamenlijk. Dit alles maakt dat evenmin
aannemelijk is dat het congres op 4 maart 2017 op juiste wijze bijeen is
geroepen en dat het in deze ledenvergadering door het congres aan het bestuur
verleende mandaat rechtsgeldig is.
4.5.
Daarbij komt dat de dagvaarding in deze
procedure op 17 november 2017 is uitgebracht. Op dat moment was de
zittingstermijn van [eiser sub 2] verstreken, zonder dat hij was herbenoemd tot
bestuurder, zodat de conclusie moet zijn dat hij op dat moment en ook ten tijde
van de mondelinge behandeling, geen bestuurslid meer was.
4.6.
Het voorgaande brengt mee dat niet
aannemelijk is geworden dat de voorzieningen moeten worden geacht te zijn
gevraagd door [de vereniging] . [de vereniging] is om die reden
niet-ontvankelijk.

De vorderingen van [eiser sub 2]
4.7.
Subsidiair zijn de vorderingen
ingesteld door [eiser sub 2] in hoedanigheid van bestuurder en verenigingslid
van [de vereniging] . Nog daargelaten of [eiser sub 2] dat in die hoedanigheid
kan (hiervoor in 4.5 is overwogen dat niet aannemelijk is dat [eiser sub 2] nog
bestuurslid is van [de vereniging] en een vordering gebaseerd op artikel 2:9 BW
komt slechts de rechtspersoon zelf toe), moeten de vorderingen worden afgewezen
omdat het aan de vorderingen ten grondslag gelegde feitencomplex niet
aannemelijk is geworden.
4.8.
[eiser sub 2] neemt tot uitgangspunt
dat [gedaagde] zich vanaf december 2016 van de partij heeft afgesplitst en
feitelijk een eigen partij is begonnen, maar met gebruikmaking van de middelen,
materialen en aanduidingen van [de vereniging] . Zo heeft [gedaagde] zich
volgens [eiser sub 2] feitelijk de website van [de vereniging] en de daaraan
gekoppelde e-mailadressen toegeëigend en op deze website teksten van de
officiële nieuwsbrieven van [de vereniging] geplaatst, waarvan de inhoud door
hem is bewerkt. Verder presenteert [gedaagde] zich op social media en naar
derden toe ten onrechte als enige en officiële spreekbuis van [de vereniging] .
Door dit handelen van [gedaagde] ontstaat er imagoschade voor [de vereniging]
en gevaar voor verwarring tussen de schaduwpartij van [gedaagde] en de
vereniging.
4.9.
De aldus geschetste feitelijke gang van
zaken is echter niet aannemelijk geworden. Wat wel duidelijk is geworden, is
dat er conflicten zijn ontstaan binnen het bestuur van [de vereniging] en dat
na het bestuursconflict tussen [gedaagde] en [eiser sub 2] in december 2016 de
situatie is ontstaan dat beide bestuurders afzonderlijk van elkaar meerdere
ledenvergaderingen bijeen hebben geroepen en hebben geprobeerd de
bestuurscrisis vlot te trekken door de benoeming van nieuwe bestuursleden. Uit
niets blijkt echter, dat [gedaagde] met de vereniging en/of de partij heeft gebroken
en doelbewust een schaduwpartij heeft gecreëerd met gebruikmaking van activa
van de vereniging.
4.10.
[eiser sub 2] zal als de in het
ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Daarnaast biedt
artikel 245 Rv die grondslag, nu [de vereniging] ten gevolge van zijn opdracht
niet rechtsgeldig in rechte is opgetreden, zodat het niet past haar in de
kosten te veroordelen.
4.11.
De kosten aan de zijde van [gedaagde]
worden begroot op € 287,00 aan griffierecht, het tarief voor een kort geding
met vorderingen van onbepaalde waarde dat bij de handelsrechter is aangebracht.
Dat deze zaak ook bij de kantonrechter had kunnen worden aangebracht, vormt
geen reden om het lagere tarief voor een kanton kort geding toe te passen. De
kantonrechter is in zulke zaken náást de handelsrechter bevoegd. Het is ter
keuze aan de eisende partij waar het geding wordt aangebracht en in dit geval
is dat gebeurd bij de voorzieningenrechter. De gedaagde partij kan geen
verwijzing naar de kantonrechter vragen. De voorzieningenrechter ziet verder
geen aanleiding om alleen [eiser sub 2] in de proceskosten te veroordelen,
zoals door [gedaagde] is verzocht.

De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart [de vereniging]
niet-ontvankelijk,
5.2.
wijst de vorderingen van [eiser sub 2]
af,

Buitengewone ALV (Casinopersoneel)

Rechtbank Limburg 27 januari 2016

ECLI:NL:RBLIM:2016:683

De vereniging kent een “kaderbestuur” en een hoofdbestuur (dagelijks bestuur). Zowel het kaderbestuur als het hoofdbestuur kunnen met gewone meerderheid van stemmen besluiten een ALV bijeen te roepen. Het kaderbestuur kan daarnaast met drie/vierde meerderheid het hoofdbestuur verzoeken een buitengewone ALV bijeen te roepen (net als een/tiende van het aantal leden). Een meerderheid, maar minder dan drie/vierde meerderheid, van het kaderbestuur wil van het bestuur af. Na enkele pogingen om het hoofdbestuur een buitengewone ALV te laten uitschrijven, besluit het kaderbestuur bij meerderheid een gewone ALV bijeen te roepen en bekend te maken via alternatieve kanalen (waaronder facebook en de prikborden in de vestigingen van bedrijf) omdat het hoofdbestuur medewerking van de ledenadministratie weigert. De rechter oordeelt dat deze ALV geldig bijeengeroepen is en bevoegd was besluiten te nemen (en het zittende hoofdbestuur te ontslaan).

De uitspraak is met name van belang vanwege het goedkeuren het bekendmaken van de ALV via alternatieve kanalen (overigens omdat de statuten wel een termijn voor de oproeping, maar niets over de wijze waarop).

Vonnis in kort geding van 21 januari 2016 (motivering gegeven op 27 januari 2016)
in de zaak van
1. de vereniging ALGEMENE BOND CASINOPERSONEEL,
2. de stichting STICHTING ALGEMENE BOND CASINOPERSONEEL,
3. [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3],
eiseressen, van wie [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] gedaagde in reconventie,

tegen
1. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] ,
2. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie su b 2],
3. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3],
4. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 4], gedaagden, eisersin reconventie,

Partijen zullen hierna [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] , waar nodig [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] , de Bond en/of de Stichting, en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] en/of [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] , [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 4] worden genoemd.

Het geschil in conventie en in reconventie

2.1.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] vordert te bevelen dat op straffe van hoofdelijk verbeurte van een dwangsom – samengevat – het voorzitterschap van [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] van de Bond en de Stichting wordt hersteld door haar inschrijving en uitschrijving van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] , [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 4] als bestuurder(s) bij de Kamer van Koophandel, en te gehengen en te gedogen dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] haar functie van voorzitter ongehinderd kan uitoefenen, met rectificatie aan alle geadresseerden van het besluit van 21 december 2015 en met veroordeling van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] in de kosten.
2.2.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] stelt recht op en spoedeisend belang bij de gevraagde maatregel te hebben. Zij stelt dat het besluit tot haar ontslag als voorzitter en bestuurder van 21 december 2015 in strijd met de statuten is genomen.
2.3.

[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] voert verweer en vordert in reconventie op straffe van een dwangsom – samengevat – dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] op haar beurt het besluit van 21 december 2015 respecteert en alle handelingen verricht die noodzakelijk zijn om het nieuwe bestuur te kunnen laten functioneren, zoals het afgeven van allerlei (financiële) bescheiden en dat
[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] de leden van de Bond, Holland Casino, de Ondernemingsraad, de FNV en de Unie informeert omtrent in het verleden gedane onterechte beschuldigingen met veroordeling van haar in de kosten.

3De beoordeling

3.1.

De spoedeisendheid vloeit voort uit de aard van de zaak.
In conventie

3.2.

Centraal staat de vraag door wie en op welke wijze een (buitengewone) algemene ledenvergadering bijeen kan worden geroepen.
3.3.

Omtrent het bijeenroepen van de algemene ledenvergadering door het kaderbestuur en het hoofdbestuur is in de statuten van de Bond het volgende – voor zover thans relevant – bepaald.
Het kaderbestuur van de Bond, waarvan het hoofdbestuur deel uit maakt, kan te allen tijde een algemene ledenvergadering bijeenroepen (artikel 16 lid 3). Omdat er geen bepaling is opgenomen over de stemverhouding waarin dit dient te geschieden, ligt het naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de rede dat het kaderbestuur met volstrekte meerderheid (de helft + één) van de stemmen daartoe kan besluiten.
Voorts kan het kaderbestuur het hoofdbestuur oproepen een zogenoemde “buitengewone” algemene ledenvergadering bijeen te roepen. Het hoofdbestuur dient jaarlijks ten minste éénmaal een algemene ledenvergadering bijeen te roepen (artikel 19 lid 2) en zo vaak als het hoofdbestuur dat nodig vindt, kan een buitengewone algemene ledenvergadering bijeen worden geroepen (artikel 19 lid 3). Dit laatste kan ook geschieden op verzoek van andere geledingen van de Bond: met drie/vierde meerderheid van het kaderbestuur door dat kaderbestuur (artikel 19 lid 4 aanhef en sub a) en op verzoek van een/tiende van het aantal leden van de Bond (artikel 19 lid 4 aanhef en sub b) kan het hoofdbestuur eveneens worden opgeroepen een algemene ledenvergadering uit te schrijven. De voorzieningenrechter stelt vast dat de benaming “buitengewone” algemene ledenvergadering betrekking heeft op het feit dat het hoofdbestuur slechts eenmaal per jaar verplicht is een algemene ledenvergadering bijeen te roepen: een algemene ledenvergadering die buiten die verplichte algemene ledenvergadering wordt georganiseerd door het hoofdbestuur draagt de naam “buitengewoon”.

3.4.

De voorzieningenrechter stelt vast dat er dus één statutair verplichte algemene ledenvergadering is en dat er algemene ledenvergaderingen zijn, die ofwel door het hoofdbestuur ofwel door het kaderbestuur ofwel op verzoek van het kaderbestuur en/of de leden van de Bond door het hoofdbestuur bijeen worden geroepen. De mogelijkheid van artikel 19 lid 4 aanhef en sub c is in deze niet relevant.
3.5.

Het besluitvormingsproces tot het houden van een algemene ledenvergadering op 21 december 2015 is als volgt verlopen.
Op 12 november 2015 heeft een meerderheid van het kaderbestuur het vertrouwen in het dagelijks bestuur van het hoofdbestuur verloren door perikelen rondom het tellen van stemmen en het presenteren van het resultaat inzake een peiling onder de leden van de Bond over de uitkomst van de c.a.o.-onderhandelingen met Holland Casino. Er is op 13 november 2015 evenwel onvoldoende steun (geen drie/vierde meerderheid) om het hoofdbestuur te bewegen een bijzondere algemene ledenvergadering uit te schrijven.
Op 19 november 2015 roepen de hoofdbestuursleden [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] en [naam hoofdbestuurslid] de overige leden van het hoofdbestuur, te weten het dagelijks bestuur [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] (voorzitter), [naam penningmeester] (penningmeester) en [naam secretaris] (secretaris), op dat het hoofdbestuur zo spoedig mogelijk een buitengewone algemene ledenvergadering uitroept. Het dagelijks bestuur wil daaraan niet meewerken (het hoofdbestuur besluit bij volstrekte meerderheid van stemmen als tenminste de helft van het aantal leden van het bestuur ter vergadering aanwezig is; artikel 11).
Op 19 november 2015 roepen negen leden van het kaderbestuur, hetgeen een (niet gekwalificeerde) meerderheid van de kaderbestuurders is, het hoofdbestuur op om zo spoedig mogelijk een algemene ledenvergadering uit te roepen. Het hoofdbestuur geeft geen gehoor aan deze oproep.
Er wordt op 30 november 2015 een ledenraadpleging gehouden om het hoofdbestuur te bewegen een bijzondere algemene ledenvergadering bijeen te roepen. Dit levert een groot aantal reacties op, beweerdelijk 142. Het hoofdbestuur roept geen buitengewone algemene ledenvergadering bijeen.
Op 6 december 2015 besluit een meerderheid van het kaderbestuur, onder wie hoofdbestuurder [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] , zelf een algemene ledenvergadering uit te schrijven. De uitnodiging voor deze vergadering wordt niet, zoals gebruikelijk, verspreid door de Servicedesk, maar via alternatieve kanalen, waaronder facebook en de prikborden in de vestigingen van Holland Casino. Dit omdat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] de servicedesk niet wilde toestaan voor de verspreiding van de uitnodigingen te zorgen.

3.6.

De voorzieningenrechter stelt vast dat op de oproep staat dat sprake is van een “buitengewone” algemene ledenvergadering. In artikel 20 wordt geen onderscheid gemaakt tussen de bevoegdheden van een “gewone” algemene ledenvergadering, de statutair verplichte algemene ledenvergadering of de “buitengewone” algemene ledenvergadering.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, omdat artikel 20 geen onderscheid maakt in de bevoegdheden van een door het hoofdbestuur, al dan niet op verzoek van een van de andere Bondsgeledingen, bijeengeroepen “buitengewone” ledenvergadering, als bedoeld in artikel 19 lid 3, en een door het kaderbestuur uitgeroepen algemene ledenvergadering, als bedoeld in artikel 16 lid 3, de naamgeving geen effect heeft op de aard en de wijze van besluitvorming door de algemene ledenvergadering.

3.7.

Tussenconclusie is dat het kaderbestuur bevoegd was een algemene ledenvergadering op 21 december 2015 bijeen te roepen en dat deze algemene ledenvergadering in beginsel bevoegd was besluiten te nemen.
3.8.

De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat de (overige) stellingen van [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] inzake de rechtsgeldigheid van de besluiten van de algemene ledenvergadering van 21 december 2015 geen hout snijden. Hij overweegt daartoe het volgende
3.9.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] stelt dat zij nooit een oproep voor een ledenvergadering heeft ontvangen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] kan worden verweten een situatie te hebben geschapen waardoor het kaderbestuur in de situatie verkeerde dat het versturen van de uitnodiging via het gebruikelijke kanaal van de Servicedesk met als uitgangspunt de ledenlijst van de Bond werd verhinderd. Wanneer een verzoek van het kaderbestuurslid [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] komt om de ledenlijst van vestiging ter beschikking te stellen, reageert zij met de woorden “dat gaan we niet doen” en de Servicedesk, waarover [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] als voorzitter zeggenschap heeft, werkt niet mee aan het verzenden van de uitnodiging. Het kaderbestuur heeft daarop alternatieve wijzen gezocht om de leden te informeren. Artikel 19 schrijft slechts de termijn voor waarop een algemene ledenvergadering moet worden uitgeroepen, maar zegt niets over de wijze waarop. [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] heeft niet betwist dat de oproep in alle vestigingen is opgehangen door de kaderleden en dat via informele kanalen als bijvoorbeeld facebook de leden ook in kennis zijn gesteld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] niet worden gevolgd in haar standpunt dat zij door het kaderbestuur, dat verantwoordelijk was voor het uitschrijven van deze algemene ledenvergadering, niet is geïnformeerd. Als zij er al niet uit hoofde van de overleggen met hoofd- en kaderbestuur van op de hoogte was dat het kaderbestuur voornemens was een algemene ledenvergadering bijeen te roepen op 21 december 2015, dan is dat zeer aannemelijk gezien haar weigering de ledenlijst beschikbaar te stellen.
3.10.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] stelt dat niet is gebleken dat tijdens de algemene ledenvergadering van 21 december 2015 een rechtsgeldig besluit is genomen over haar ontslag, omdat uit niets blijkt hoe de stemming is verlopen: notulen en stembriefjes ontbreken immers. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [naam voorzitter stembureau] , die ter vergadering de voorzitter van het stembureau was (productie 31 van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] ).
3.11.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] stelt voorts dat doordat niet op behoorlijke wijze is opgeroepen tot deze algemene ledenvergadering met betrekking tot kandidaatstelling voor het hoofdbestuur niet iedereen in de gelegenheid is geweest zich te kandideren. De voorzieningenrechter stelt in dit verband vast dat de termijn van de oproeping in acht is genomen, zodat de leden zich hebben kunnen kandideren. Voorts stelt hij vast dat alle nieuw tot het hoofdbestuur verkozen leden slechts zijn benoemd tot de eerstvolgende statutair verplichte algemene ledenvergadering, zodat sprake is van een overgangsbestuur in de geest van artikel 8 lid 5. [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] kan dan ook niet worden gevolgd in haar stelling dat de besluiten tot benoeming van deze waarnemende hoofdbestuursleden door de algemene vergadering van 21 december 2015 niet rechtmatig zouden zijn.
3.12.

Om genoemde redenen is de algemene ledenvergadering van 21 december 2015 rechtsgeldig bijeengeroepen en zijn de besluiten die zijn genomen rechtsgeldig tot stand gekomen. Dit laatste betekent ook dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] vanaf die datum niet meer bevoegd was om de Bond en de Stichting in rechte te vertegenwoordigen dan wel met en namens de Bond en de Stichting te procederen. De Bond en de Stichting zullen dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering en de vordering zal voor zover deze is ingediend door [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] worden afgewezen.
3.13.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie, aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] begroot op € 1.104,00.
In reconventie

3.14.

Omdat dit vonnis na 13 januari 2016 wordt uitgesproken, hoeft de voorzieningenrechter niet meer te oordelen over de gegrondheid van de vordering onder 1 in reconventie.
3.15.

Met [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] , omdat geoordeeld is dat zij op rechtmatige wijze door de algemene ledenvergadering van de Bond van haar functie van voorzitter van het hoofdbestuur van de Bond is ontheven, alles wat in haar macht en mogelijkheden ligt zal moeten doen om het nieuwe (deels waarnemend) hoofdbestuur zijn taken en bevoegdheden goed te kunnen laten uitoefenen. De vordering in reconventie onder 2, 4 en 5 kan daarom ook zonder meer worden toegewezen, met dien verstande dat de voorzieningenrechter in overeenstemming met de eisen van redelijkheid en billijkheid de hoogte van de dwangsommen zal aanpassen alsmede de dwangsommen zal maximeren.
3.16.

De vordering onder 3 betreffende de rectificatie van beweringen gedaan door
[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] omtrent het gedrag van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] zal worden afgewezen, omdat op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting de feiten daaromtrent niet genoegzaam zijn komen vast te staan. De kort gedingprocedure biedt ook overigens niet de gelegenheid om aan partijen op te dragen zich nader uit te laten dan wel de standpunten nader te onderzoeken door opdragen van bewijs.
3.17.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] zal als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie worden veroordeeld in de kosten aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] . Deze worden tot op heden begroot op € 408,00.

4De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie

4.1.

verklaart de Bond en de Stichting niet-ontvankelijk,
4.2.

wijst de vordering van [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] af,
4.3.

veroordeelt [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] in de kosten van het geding in conventie aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] tot op heden begroot op € 1.104,00 (griffierecht€ 288,00 en salaris advocaat € 816,00),
4.4.

verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de kostenveroordeling betreft,
In reconventie

4.5.

beveelt [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] dat zij zal verklaren dat zij de Buitengewone Algemene Ledenvergadering van Vakbond ABC van 21 december 2015 zal respecteren evenals de in deze vergadering genomen besluiten en dit aan de leden mee te delen via Klankbord, facebook en Servicedesk@abc.nl en aan Holland Casino, de Ondernemingsraad, de FNV en de Unie per brief, binnen 24 uur, nadat dit vonnis aan haar is betekend, en bepaalt dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] een dwangsom van € 500,00 verschuldigd is voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij nalaat om aan dit bevel te voldoen met een maximum van € 5.000,00,
4.6.

beveelt [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] om alle zaken, die zij uit hoofde van haar (gewezen) voorzitterschap van Vakbond ABC onder zich heeft af te geven aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] binnen 24 uur, nadat dit vonnis aan haar is betekend, en bepaalt dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] een dwangsom van € 500,00 verschuldigd is voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij nalaat om aan dit bevel te voldoen met een maximum van
€ 5.000,00,
4.7.

beveelt [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] ervoor zorg te dragen dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] de beschikking krijgt over de volledige financiële administratie, inclusief alle onderliggende bescheiden, vanaf 2010 tot en met heden, alsmede over de volledige ledenadministratie, alsmede er zorg voor te dragen dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] binnen vijf dagen na betekening van het vonnis bij uitsluiting van anderen toegang heeft tot servicedesk@vakbondabc.nl en de bankrekeningen op naam van Vakbond ABC en Stichting ABC, en bepaalt dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] een dwangsom van € 500,00 verschuldigd is voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij nalaat om aan dit bevel te voldoen met een maximum van € 5.000,00,