D66 afdeling

  • Het bestuur van D66 beëindigt het lidmaatschap van een aantal leden. De leden stellen intern beroep in, bij de Geschillencommissie van die partij.
  • “Volgens het Geschillencollege moet de brief van 22 maart 2019 worden aangemerkt als opzegging van het lidmaatschap door het landelijk bestuur. Het Geschillencollege is tot de conclusie gekomen dat het lidmaatschap ten onrechte is opgezegd en dat het beroep van [eisende partij sub 1 c.s.] gegrond is. “
  • Het landelijk bestuur beëindigt daarop het lidmaatschap nogmaals. De leden stellen opnieuw intern beroep in. Dit beroep wordt afgewezen.
  • De rechter laat de opzegging van het lidmaatschap in stand. De leden in kwestie waren namelijk lid van de gemeenteraad en hebben zich afgesplitst van de D66 fractie met behoud van hun zetel. Politieke partijen plegen dat overigens ook wel “zetelroof” te noemen (staatsrechtelijk is de zetel van het gemeenteraadslid, niet van de partij, maar politieke partijen zien dat politiek anders).
  • De rechtbank: “Ook als [het lid = eisende partij sub 1] rechtsgeldig tot voorzitter van de fractie D66 is gekozen en er daarna vanuit diverse kanten oneigenlijke druk op [eisende partij sub 1 c.s.] is uitgeoefend om dit voorzitterschap op te geven, is het de keuze van [eisende partij sub 1 c.s.] geweest om zich af te splitsten van de fractie D66 en zelfstandig in de gemeenteraad te blijven zitten. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien dat alle door [eisende partij sub 1 c.s.] geschetste nadelige consequenties het gevolg zijn van de opzegging van het lidmaatschap, nu die nadelige consequenties ook het gevolg kunnen zijn van de (eigen) keuze tot afsplitsing. Daar staat tegenover dat D66 voldoende duidelijk heeft gemaakt waarom haar belang bij opzegging van het lidmaatschap in het geval van een onverenigbaarheid, zwaarwegend is. Verder was het voor [eisende partij sub 1 c.s.] kenbaar (of had het kenbaar moeten zijn) dat het zelfstandig plaatsnemen in de gemeenteraad zou leiden tot een onverenigbaarheid met het lidmaatschap, nu dit in artikel 7 van de Statuten is vermeld. De rechtbank weegt tot slot ook mee dat, zoals D66 heeft aangevoerd, het [eisende partij sub 1 c.s.] vrij staat om opnieuw lid te worden zodra de onverenigbaarheid is komen te vervallen. Het beroep van [eisende partij sub 1 c.s.] op vernietigbaarheid wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid slaagt dan ook niet.”

ECLI:NL:RBDHA:2021:9961