Bungalowparkzaak

  • Dit betreft een bungalowpark-zaak. De bewoners zijn eigenaar van een kavel en een onverdeeld aandeel in de gezamenlijke ruimte (groenstroken etc.). In de ‘akte van mandeligheid’ is het beheer daarvan opgedragen aan een gewone vereniging (Boek 2 BW vereniging).  Deze parkvereniging regelt het beheer en onderhoud van de gezamenlijke ruimte en levert ook diensten voor de bungalows zoals tuinonderhoud schilderwerk, huur van c.v. ketels en onderhoud. De bewoners (eigenaars van de bungalows) zijn ook op basis van een kettingbeding in de koopakte verplicht lid van de vereniging. Een bewoner is ontevreden over de geleverde diensten en zegt zijn lidmaatschap op.
  • De vereniging betwist niet dat het lid zijn lidmaatschap op kan zeggen. “Tussen partijen is niet in geschil dat het [geïntimeerde] bij de gekozen juridische constructie van het park vrijstond om zijn lidmaatschap van de parkvereniging op te zeggen. Een gevolg daarvan is nu eenmaal dat de verbintenis van [geïntimeerde] om mee te betalen aan het collectieve onderhoud van de privé-tuinen is vervallen. Een ander oordeel zou te zeer op gespannen voet staan met de in artikel 2:35 lid 1 BW neergelegde vrijheid van [geïntimeerde] om zijn lidmaatschap van de parkvereniging te beëindigen.”
  • Het lid moet wel meebetalen aan de algemene kosten van de parkvereniging, zoals aan de aansprakelijkheidsverzekering van het vereniging. Het hof: “Het hof stelt, onder verwijzing naar hetgeen het gerechtshof Arnhem in een vergelijkbare zaak heeft overwogen bij arrest van 19 oktober 2010 (ECLI:NL:GHARN:2010:BQ2281), voorop dat [geïntimeerde] profiteert van het onderhoud en het beheer van het bungalowpark. Zijn kavel maakt deel uit van een groter geheel en de waarde van zijn kavel wordt mede daardoor bepaald. [geïntimeerde] profiteert daarom eveneens van het bestaan van de parkvereniging. Zonder een dergelijk instituut zou een goed beheer van de op het park aanwezige infrastructuur en van de overige voorzieningen met inspraak van de bungaloweigenaren niet goed mogelijk zijn. ”
  • [geïntimeerde] profiteert echter naar het oordeel van het hof van de aanwezigheid van de parkvereniging. De kosten van haar bestaan komen ten laste van de vereniging (c.q. haar leden). Aldus staat tegenover de verarming van (de leden van) de vereniging een verrijking van [geïntimeerde] . Voor deze verrijking bestaat geen rechtvaardiging. Bij de opzet van het bungalowpark is gekozen voor een omslag van de kosten via een vereniging. [geïntimeerde] was daarmee bekend bij de verkrijging van zijn kavel op het bungalowpark, is lid geworden van de vereniging en heeft aldus deze opzet geaccepteerd. Hieruit volgt tevens dat de verrijking niet aan [geïntimeerde] wordt opgedrongen. Het gaat hier niet om een luxe voorziening die pas is toegevoegd nadat [geïntimeerde] zijn bungalow heeft verworven, zoals bedoeld in rov. 5.19.2 van het arrest van dit hof van 13 augustus 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:3708
  • Het voorgaande brengt maar het oordeel van het hof mee dat de kosten van een aansprakelijkheidsverzekering van het bestuur van de parkvereniging in beginsel mede door [geïntimeerde] gedragen moeten worden. De parkvereniging heeft dienaangaande op grond van ongerechtvaardigde verrijking – artikel 6:212 BW – in beginsel een vordering op [geïntimeerde

ECLI:NL:GHSHE:2015:3765

arrest van 29 september 2015

in de zaak van

de vereniging Vereniging van Eigenaren van Buitenplaats Hof van Zeeland,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als de parkvereniging,

tegen

[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] , Duitsland,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,

op het bij exploot van dagvaarding van 27 januari 2014 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 24 juli 2013 en 30 oktober 2013, gewezen tussen de parkvereniging als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 246483, rolnummer 12-4844)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met zes producties;
  • de memorie van antwoord met zeven producties (genummerd 24 tot en met 30);
  • de akte van de parkvereniging met een productie;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3De beoordeling

3.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende kort samengevatte feiten.
  1. Buitenplaats Hof van Zeeland is een bungalowpark te [vestigingsplaats] . Bij de ontwikkeling van dit bungalowpark is gekozen voor een juridische constructie waarbij de 161 recreatiebungalows zouden worden gesticht op 161 eigen kavels. Elke bungaloweigenaar werd dus tevens eigenaar van het betreffende kavel. Aan elk kavel is als mandelige zaak overeenkomstig artikel 5:60 BW een onverdeeld 1/161e aandeel verbonden in op het park gelegen gronden waarop kort gezegd groenstroken, wegen en waterpartijen zijn gerealiseerd.
  2. In de akte van mandeligheid d.d. 14 mei 1996 staat onder meer het volgende:
“Onderhoud
D.1. De mandelige zaak dient op kosten van alle deelgenoten te worden beheerd en onderhouden in overleg met en tot genoegen van de gemeente [vestigingsplaats] .
(…)
D.4. Iedere deelgenoot is draagplichtig voor bedoelde kosten, naar evenredigheid van het aantal wooneenheden, toebehorende aan alle deelgenoten.
(…)
Beheer
F.1. Het beheer is exclusief opgedragen aan de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid: Vereniging van Eigenaren van Buitenplaats Hof van Zeeland, gevestigde te [vestigingsplaats] , hierna ook te noemen “de beheerder”.
F.2. Onder beheer worden verstaan het verrichten, alle hiervoor onder D.1 tot en met D.4 bedoelde werkzaamheden, alsmede van alle overige handelingen welke dienstig kunnen zijn voor de instandhouding van de mandelige zaak.”
Omdat van een splitsing van de mandelige zaak in appartementsrechten geen sprake is, is de hiervoor onder F.1. genoemde vereniging geen vereniging van eigenaars in de zin van de artikelen 5:112 lid 1 sub e en 5:124 BW, maar een gewone vereniging in de zin van de artikelen 2:26 en verder BW.
De parkvereniging regelt niet alleen het beheer en onderhoud van de mandelige zaak, maar levert ook diensten ten behoeve van de bungalows zoals het tuinonderhoud, schilderwerk, huur c.q. koop van de c.v.-ketel en het onderhoud daarvan. De parkvereniging heeft diverse werkzaamheden opgedragen aan Beheer Hof van Zeeland B.V. (verder: Beheer HvZ).
De parkvereniging brengt jaarlijks een bijdrage (verder: de parkbijdrage) in rekening aan haar leden. Die parkbijdrage is opgebouwd uit meerdere posten.
[geïntimeerde] heeft samen met zijn echtgenote op 15 november 2006 van de vorige eigenaren de in het bungalowpark gelegen bungalow Hof van Zeeland [nummer 1] en het daaraan verbonden 1/161e aandeel in de mandelige eigendom van de groenstroken, wegen en waterpartijen gekocht. De verkopers hebben, door een kettingbeding verplicht, bedongen dat [geïntimeerde] lid zou worden van de parkvereniging. De bungalow en het genoemde aandeel zijn aan [geïntimeerde] en zijn echtgenote geleverd bij notariële akte van 28 december 2006. Bij gelegenheid van het verlijden van deze akte is [geïntimeerde] tevens als lid toegetreden tot de parkvereniging.
[geïntimeerde] heeft de parkbijdragen over de jaren 2007, 2008 en 2009 voldaan.
Bij factuur van 20 januari 2010 is de parkbijdrage over 2010 aan [geïntimeerde] in rekening gebracht. Een van de posten op die factuur betreft tuinonderhoud ten bedrage van € 288,75 inclusief btw.
[geïntimeerde] werd in de loop van het voorjaar van 2010 ontevreden over het onderhoud van zijn tuin. [geïntimeerde] heeft de parkbijdrage van 2010 voldaan maar daarop € 150,– in mindering gebracht wegens in het voorjaar van 2010 gemaakte eigen kosten van tuinonderhoud.
Bij e-mail van 28 augustus 2010 heeft [geïntimeerde] aan de parkvereniging meegedeeld dat hij met ingang van 1 januari 2011 het tuinonderhoud zelf zou laten verrichten. Bij e-mail van 1 september 2010 heeft de parkvereniging aan [geïntimeerde] meegedeeld dat hij zelf zijn tuin mag onderhouden, maar niettemin moet blijven betalen voor het tuinonderhoud.
Bij factuur van 20 januari 2011 is aan [geïntimeerde] de parkbijdrage over 2011 in rekening gebracht. Een van de posten op die factuur betreft tuinonderhoud ten bedrage van € 294,53 inclusief btw. [geïntimeerde] heeft in 2011 zijn tuin zelf door een derde laten onderhouden en bij de betaling van de parkbijdrage over 2011 het bedrag van € 294,53 ter zake tuinonderhoud onbetaald gelaten.
Bij brief van 29 augustus 2011 heeft [geïntimeerde] zijn lidmaatschap van de parkvereniging opgezegd per 31 december 2011. [geïntimeerde] is daardoor met ingang van 1 januari 2012 geen lid meer van de parkvereniging.
De parkvereniging heeft aan [geïntimeerde] een factuur d.d. 4 oktober 2011 laten zenden voor een boete ad € 11.300,–.
De parkvereniging heeft [geïntimeerde] een factuur d.d. 1 januari 2012 laten zenden voor de parkbijdrage van 2012 ad € 2.165,01. In mindering op die factuur heeft [geïntimeerde] tweemaal een bedrag van € 438,02, derhalve in totaal € 876,04 voldaan.

3.2.1.

In de onderhavige procedure vordert de parkvereniging veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van:
I. € 444,53 vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 januari 2011, ter zake achterstallige betaling van het tuinonderhoud (hof: het totaal van de door [geïntimeerde] over de jaren 2010 en 2011 ingehouden bedragen van € 150,– en € 294,53);
II. € 11.300,– vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 januari 2011, ter zake contractuele boete;
III. € 1.726,99 vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van de inleidende dagvaarding, zijnde 13 september 2012, als schadevergoeding ter zake ongerechtvaardigde verrijking (hof: het bedrag van de parkbijdrage over 2012 ad € 2.165,01 verminderd met een van de door [geïntimeerde] in mindering daarop verrichte betalingen van € 438,02);
IV. € 75,– ter zake buitengerechtelijke kosten;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.

3.2.2.

[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.3.

In het tussenvonnis van 24 juli 2013 heeft de kantonrechter de zaak naar de rol verwezen voor een akte aan de zijde van de parkvereniging.
3.2.4.

In het eindvonnis van 30 oktober 2013 heeft de kantonrechter, zeer kort samengevat, als volgt geoordeeld.
 [geïntimeerde] mocht op de post tuinonderhoud op de factuur ter zake de parkbijdrage over 2010 € 150,– ter zake door hemzelf gemaakte kosten van tuinonderhoud in mindering brengen omdat het in opdracht van de parkvereniging verzorgde tuinonderhoud te wensen heeft overgelaten (rov. 2.8).
 [geïntimeerde] mocht de post tuinonderhoud ad € 294,53 op de factuur ter zake de parkbijdrage over 2011 onbetaald laten omdat hij er voor dat jaar voor gekozen had het tuinonderhoud zelf te verzorgen (rov. 2.6).
 De vordering tot betaling van de boete is gelet op de afwijzing van de vorderingen ter zake betaling van het tuinonderhoud evenmin toewijsbaar (rov. 3).
 Van de aan [geïntimeerde] in rekening gebrachte parkbijdrage over 2012 is [geïntimeerde] op grond van ongerechtvaardigde verrijking de posten verschuldigd die in rov. 6.1 van het vonnis zijn weergegeven. Die posten belopen tezamen € 1.121,86 inclusief btw. Het ter zake de parkbijdrage over 2012 meer of anders gevorderde is niet toewijsbaar. Omdat [geïntimeerde] in mindering op de over 2012 verschuldigde bijdrage al € 876,04 heeft voldaan, moet hij over dat jaar nog € 245,82 aan de parkvereniging voldoen (rov. 6.1 en 6.2).
Op grond van dit oordeel heeft de kantonrechter:
 [geïntimeerde] veroordeeld om aan de parkvereniging € 245,82 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 13 september 2012;
 de parkvereniging als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, vermeerderd met wettelijke rente;
 het meer of anders gevorderde afgewezen.

3.3.

De parkvereniging heeft in hoger beroep vijftien grieven aangevoerd. De parkvereniging heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog geheel toewijzen van haar vorderingen.
Bevoegdheid Nederlandse rechter en toepasselijkheid Nederlands recht

3.4.1.

[geïntimeerde] is en was ten tijde van de inleidende dagvaarding woonachtig in Duitsland. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen. Dat is het geval: het geschil betreft een handelszaak als bedoeld in artikel 1 van de in de onderhavige zaak toepasselijke EEX-Verordening (oud). Ingevolge artikel 5 lid 1 sub a althans artikel 24 van deze verordening heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht.
3.4.2

De parkvereniging heeft zich op het standpunt gesteld dat op het onderhavige geschil Nederlands recht van toepassing is. [geïntimeerde] heeft dat niet betwist, terwijl ook de kantonrechter kennelijk van de toepasselijkheid van Nederlands recht is uitgegaan. Voor het hof dient dus tot uitgangspunt dat Nederlands recht toepasselijk is op de onderhavige zaak.
Naar aanleiding van de grieven 1 tot en met 6: de kosten van tuinonderhoud

3.4.1.

De grieven 1 tot en met 6 zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] :
 op de post tuinonderhoud op de factuur ter zake de parkbijdrage over 2010 € 150,– ter zake door hemzelf gemaakte kosten van tuinonderhoud in mindering mocht brengen;
 de post tuinonderhoud ad € 294,53 op de factuur ter zake de parkbijdrage over 2011 onbetaald mocht laten omdat hij er voor dat jaar voor gekozen had het tuinonderhoud zelf te verzorgen.
Door deze grieven worden de betreffende vorderingen in volle omvang aan het oordeel van het hof voorgelegd. Het hof zal de grieven daarom niet afzonderlijk behandelen maar beoordelen of deze twee vorderingen op grond van de stellingen van de parkvereniging kunnen worden toegewezen. Het hof zal eerst de vordering ter zake het tuinonderhoud over 2010 behandelen en daarna de vordering ter zake het tuinonderhoud over 2011.
Met betrekking tot het tuinonderhoud over 2010

3.5.1.

Tussen partijen staat vast dat [geïntimeerde] in de eerste jaren nadat hij de eigendom van de bungalow had verworven, gebruik heeft gemaakt van het collectieve tuinonderhoud dat de parkvereniging althans Beheer HvZ in de privé-tuinen bij de bungalows liet uitvoeren. [geïntimeerde] heeft de door de parkvereniging aan hem in rekening gebrachte parkbijdragen over 2007 tot en met 2009 geheel voldaan en er is niet gesteld of gebleken dat er met betrekking tot die jaren relevante geschilpunten zijn geweest tussen de parkvereniging en [geïntimeerde] met betrekking tot het collectieve tuinonderhoud en de daarvoor te betalen bijdrage.
3.5.2.

[geïntimeerde] heeft niet vóór of bij aanvang van het jaar 2010 aan de parkvereniging kenbaar gemaakt dat hij in dat kalenderjaar geen gebruik wilde maken van en niet wilde betalen voor het tuinonderhoud. Bij e-mail van 28 augustus 2010 heeft [geïntimeerde] aan de parkvereniging meegedeeld dat hij met ingang van 1 januari 2011 het tuinonderhoud zelf zou laten uitvoeren. Over de periode tot en met het jaar 2010 heeft [geïntimeerde] nog gewoon gebruik gemaakt van het collectieve tuinonderhoud. Het voorgaande brengt mee dat [geïntimeerde] de bijdrage voor het tuinonderhoud over 2010 in beginsel gewoon moet voldoen.
3.5.3.

[geïntimeerde] heeft zijn standpunt dat hij op de factuur over het jaar 2010 desondanks € 150,– mocht inhouden, samengevat, als volgt onderbouwd.
Het collectieve tuinonderhoud is in de tuin van [geïntimeerde] in 2010 pas voor het eerst op 1 juni uitgevoerd. Dat was, gelet op het warme en zonnige voorjaarsweer van dat jaar, te laat. [geïntimeerde] heeft daarom in de periode van 14 april tot en met 20 mei 2010 achterstallig tuinonderhoud in zijn tuin laten verrichten door de op het park wonende heer [bewoner 1] . Daarmee zijn 15 manuren gemoeid geweest waarvoor [geïntimeerde] aan [bewoner 1] € 150,– heeft voldaan. Omdat de parkvereniging tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichting het tuinonderhoud in 2010 deugdelijk te laten uitvoeren, mag [geïntimeerde] dit bedrag van € 150,– dat hij ter schadebeperking heeft gemaakt, verrekenen met de door hem over 2010 verschuldigde parkbijdrage.

3.5.4.

De parkvereniging heeft gemotiveerd betwist dat het collectieve tuinonderhoud in 2010 niet aan de daaraan redelijkerwijs te stellen eisen heeft voldaan.
3.5.5.

Het hof stelt het volgende voorop. Omdat [geïntimeerde] zich beroept op de rechtsgevolgen van zijn stelling dat de parkvereniging tekortgeschoten is in het in voldoende mate laten uitvoeren van het tuinonderhoud in 2010, rust op hem de verplichting die stelling voldoende te onderbouwen. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] dat, in het licht van hetgeen de parkvereniging heeft aangevoerd, onvoldoende gedaan. Het hof overweegt daartoe het volgende. Vast staat dat voor het tuinonderhoud over 2010 door de parkvereniging € 288,75 inclusief btw aan [geïntimeerde] in rekening is gebracht. Dat is voor het onderhoud van een tuin met onder meer een gazon gedurende een heel jaar een relatief gering bedrag. Dat blijkt reeds uit het feit dat [geïntimeerde] volgens zijn eigen stellingen (conclusie van antwoord punt 2.5) in het jaar 2011 aanzienlijk meer heeft uitgegeven aan het onderhoud van zijn tuin. Het heeft [geïntimeerde] redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat voor het door de parkvereniging in rekening gebrachte bedrag slechts de meest elementaire werkzaamheden zouden worden verricht, zodat de tuin er bij een globale aanblik netjes uit zou zien, althans zou voldoen aan de door de parkvereniging gestelde (niet al te hoge) eisen. Op deze wijze konden de kosten voor het “basis-tuinonderhoud” voor de leden van de parkvereniging relatief beperkt blijven. Dat dit basis-tuinonderhoud niet beantwoordt aan de normen die sommige bungaloweigenaren ten aanzien van hun privé-tuinen willen hanteren, is naar het oordeel van het hof niet verwonderlijk. Er zijn uiteraard bungaloweigenaren die willen dat de tuin bij hun vakantiewoning er piekfijn uitziet. Het staat die bewoners vrij aanvullende werkzaamheden in hun tuin te (laten) verrichten zodat die tuin er fraaier bij komt te liggen dan de tuinen op het park die slechts het basis-onderhoud krijgen. De aanvullende werkzaamheden die daarvoor nodig zijn, zullen de betreffende eigenaren dan echter zelf moeten verrichten of op eigen kosten moeten laten uitvoeren. Daarmee vervalt niet hun plicht om voor het in opdracht van de parkvereniging mede ten behoeve van hun tuin verrichte “basis-onderhoud” het geldende bedrag te betalen. Met andere woorden: de enkele omstandigheid dat dit basis-onderhoud niet aan de (hogere) eisen van een individuele eigenaar beantwoordt, geeft aan die eigenaar niet het recht om de door hem gemaakte aanvullende kosten te verrekenen met de door hem voor het basis-onderhoud aan de parkvereniging verschuldigde bijdrage.
3.5.6.

In het voorgaande ligt besloten dat de kantonrechter de vordering ad € 150,– ter zake het onbetaald gebleven deel van de parkbijdrage over 2010 op onjuiste gronden heeft afgewezen. Omdat dit ertoe kan leiden dat de betreffende vordering alsnog moet worden toegewezen, moet het hof nog een oordeel geven over de andere verweren die [geïntimeerde] ten aanzien van die vordering heeft gevoerd en die de kantonrechter heeft verworpen of onbehandeld heeft gelaten.
3.5.7.

Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd betwist dat de parkvereniging het bedrag dat in 2010 voor het tuinonderhoud aan de bewoners in rekening heeft gebracht (€ 288,75 inclusief btw) correct heeft berekend.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de kosten die de parkvereniging aan haar leden in rekening brengt, besproken worden in de algemene ledenvergadering. Vervolgens wordt hierover een besluit genomen waarvoor een meerderheid vereist is. Achteraf vindt door het bestuur verantwoording van de uitgaven plaats. De ledenvergadering wordt daarbij geadviseerd door een kascommissie. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] tegen deze achtergrond onvoldoende onderbouwd dat het voor 2010 ter zake tuinonderhoud in rekening gebrachte bedrag onjuist is berekend.

3.5.8.

Ook overigens heeft [geïntimeerde] ten aanzien van de vordering over het jaar 2010 geen steekhoudende verweren gevoerd. Het hof acht het bedrag van € 150,– dus toewijsbaar. Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, voor zover daarbij deze vordering is afgewezen. De grieven 1 tot en met 6 hebben in zoverre doel getroffen.
Met betrekking tot het tuinonderhoud 2011

3.6.1.

Ter zake het tuinonderhoud over 2011 vordert de parkvereniging van [geïntimeerde] het op de factuur voor de parkbijdrage over 2011 genoemde deelbedrag van € 294,53 inclusief btw. [geïntimeerde] heeft gesteld dat hij dat bedrag niet aan de parkvereniging verschuldigd is, omdat hij bij e-mail van 28 augustus 2010 aan de parkvereniging heeft meegedeeld dat hij met ingang van 1 januari 2011 het tuinonderhoud zelf zou laten uitvoeren. De parkvereniging heeft vervolgens betoogd dat [geïntimeerde] als lid van de parkvereniging het betreffende bedrag over 2011 verschuldigd is, ondanks het feit dat hij ervoor heeft gekozen om in 2011 het tuinonderhoud niet via parkvereniging te laten uitvoeren.
3.6.2.

Het hof stelt dienaangaande voorop dat een vereniging volgens artikel 2:34a BW slechts bij of krachtens haar statuten verbintenissen voor leden kan verbinden aan het lidmaatschap van de vereniging. In artikel 2 van de statuten is de doelstelling van de vereniging omschreven. Die doelstelling omvat veel meer dan het beheer en onderhoud van de mandelige zaak. Het onderhoud van de tuinen van de bungalows kan onder de ruime doelstelling worden gebracht. Verder volgt uit artikel 5 van de statuten dat de bijdragen die de leden jaarlijks aan de vereniging verschuldigd zijn in verband met de exploitatiekosten die voortvloeien uit de nastreving van de doelen van de vereniging, via een besluit van de algemene vergadering (hierna: ALV) worden vastgesteld. [geïntimeerde] heeft door middel van artikel 8 van de akte van levering van 28 december 2006 bovendien uitdrukkelijk de verplichtingen aanvaard die aan de vorige eigenaar van de bungalow waren opgelegd, waaronder (blz. 7 sub 19):
“Koper verklaart een exemplaar te hebben ontvangen van de statuten van de vereniging, van het huishoudelijk reglement, (…) van de inhoud van al die documenten kennis te hebben genomen en zich te verbinden tot nakoming van de daaruit voortvloeiende verplichtingen. Koper verbindt zich tevens tot naleving van alle door de vereniging overeenkomstig de statuten genomen en nog te nemen besluiten.”

3.6.3.

Volgens de parkvereniging:
 werden de kosten van het collectieve tuinonderhoud in de periode tot omstreeks 2001 omgeslagen over de eigenaren van alle bungalows op het park;
 is omstreeks 2001 door de toenmalige voorzitter van de parkvereniging aan tien eigenaren van een woning op het park toestemming gegeven om zelf voor het tuinonderhoud bij de woning te zorgen en dan geen bijdrage te betalen ten behoeve van het collectieve tuinonderhoud;
 is deze actie van de toenmalige voorzitter eigenlijk al meteen onwenselijk gevonden, waarna in de algemene ledenvergadering van 2002 is besloten dat dergelijke uitzonderingen niet meer gemaakt zouden worden en dat alle eigenaren moeten meebetalen aan het collectieve tuinonderhoud;
 zijn er van de eerste genoemde tien eigenaren nu nog slechts zes eigenaren die sinds de genoemde actie van de toenmalige voorzitter niet meebetalen aan het tuinonderhoud, en wordt ten aanzien van deze zes eigenaren het beleid gehanteerd dat, als zij hun bungalow verkopen, de nieuwe eigenaar weer gewoon zal moeten meebetalen.

3.6.4.

Ter onderbouwing van haar standpunt dat – behoudens de genoemde beperkte uitzonderingen waarvoor een uitsterfconstructie geldt – alle bungaloweigenaren moeten meebetalen aan het collectieve tuinonderhoud, heeft de parkvereniging voorts verwezen naar:
 Het verslag van de ALV van 30 november 2002, waarin met betrekking tot agendapunt 6b het volgende is vermeld:
“Voor het jaar 2003 hebben wij een begroting van de vereniging opgesteld. Die u als bijlage bij de agenda hebt ontvangen. (…) Hierna geeft de voorzitter een uitvoerige toelichting op de diverse posten (…) alsmede antwoord op diverse vragen dienaangaande uit de vergadering. De begroting 2003 is hierbij vastgesteld.”
 De schriftelijke toelichting bij het genoemde agendapunt 6.b., waarin onder meer staat:
“De begroting van de vereniging voor het jaar 2003 is als gevolg van de besluiten in 2002 herzien. In het kort zullen wij de belangrijkste veranderingen hier weergeven.
(…)
5. De post tuinonderhoud geeft een verhoging weer. De reden daarvan is dat de afgelopen jaren gebleken is dat de gemiddelde kosten per woning voor het verrichten van tuinonderhoud gestegen zijn en tevens nagenoeg gelijk zijn per woning. Het bestuur stelt daarom voor de bijdragen voor alle woningen gelijk te stellen.”
 Het verslag van de ALV van 21 april 2007, waarin bovenaan de laatste blz. onder meer staat:
“Onderhoud groenvoorziening
Er zijn klachten over de werkzaamheden van [bewoner 1] . Deze is echter relatief goedkoop en heeft wél zijn kwaliteitsbeperking. Klachten kunnen worden doorgegeven aan [bewoner 3] . Aan het zelf onderhouden van tuinen kunnen geen rechten op korting worden ontleend t.a.v. de post tuinonderhoud. Het tuinonderhoud betreft immers meer dan alleen het onderhoud van de eigen tuin.”
 Het verslag van de ALV van 31 oktober 2009, waarin onder punt 6 onder meer het volgende is opgenomen:
“Vraag mevr. [bewoner 2] , woning [nummer 2] : Bij het verfplan kan een keuze worden gemaakt of de eigenaar wel of niet meedoet. Is het mogelijk om ook voor het tuinonderhoud deze keuze te maken? Hoe komt het dat sommige eigenaren geen bijdrage betalen?
Antwoord: Iedere eigenaar mag de keuze maken tuinonderhoud zelf uit te voeren, maar dat heeft een consequenties voor de bijdrage. Rond 2002 heeft een aantal eigenaren gevraagd om tuinonderhoud zelf te mogen uitvoeren en daarvoor ook geen bijdrage te hoeven betalen. Het toenmalig bestuur heeft gesteld hiermee ingestemd. Daar is een tiental eigenaren op ingegaan. Een jaar later is in de ALV door alle leden besloten dat deze kosten hoofdelijk worden omgeslagen, omdat het in de praktijk niet goed blijkt te werken. Dit met uitzondering van de 10 eigenaren, die vrijgesteld waren van betaling. Er is toen voorgesteld, dat bij het verlaten van de woning, bijv. door verkoop, opnieuw de kosten van tuinonderhoud aan de VVE moet worden betaald. Er zijn op dit moment nog 6 leden die vrijgesteld zijn van betaling. Deze vraag is in het verleden meermalen aan de orde geweest en uitgelegd.
Mevr. [bewoner 4] merkt op, dat iedere eigenaar zich bewust moet zijn, dat het gaat om een recreatiepark en doet een beroep op de eigenaren het algemeen belang in de gaten te houden, waarvoor applaus.”
De parkvereniging heeft er verder op gewezen dat de exploitatiebegroting elk jaar door de ALV is goedgekeurd en dat daarin besloten ligt dat het de instemming van de ALV heeft dat alle bungaloweigenaren (behalve de genoemde beperkte en eindige uitzonderingen) meebetalen aan tuinonderhoud.

3.6.5.

Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] dit betoog van de parkvereniging onvoldoende gemotiveerd betwist. Uit de genoemde producties blijkt dat alle leden op basis van ALV-besluiten aan het collectieve tuinonderhoud dienden mee te betalen. Daarop is weliswaar in het verleden (omstreeks 2001) een uitzondering gemaakt ten aanzien van een beperkt aantal eigenaren, maar [geïntimeerde] heeft niet gemotiveerd betwist dat die uitzondering vervolgens ongewenst is geacht, dat thans nog een uitsterfconstructie bestaat waar nog slechts zes eigenaren onder vallen en dat nieuwe uitzonderingen sedert 2002 niet meer zijn toegestaan. [geïntimeerde] heeft evenmin betwist dat de vorige eigenaar van zijn bungalow de bijdrage voor het tuinonderhoud betaalde en dat [geïntimeerde] die bijdrage vervolgens zelf ook is gaan betalen in de eerste jaren dat hij eigenaar van de bungalow was. Reeds uit het feit dat de exploitatiebegroting van de parkvereniging jaarlijks is goedgekeurd, blijkt dat de ALV ermee instemde dat de bijdrage voor tuinonderhoud aan alle leden (behoudens de genoemde beperkte en eindige uitzondering) in rekening werd gebracht. Uit de verslagen van de ALV van 21 april 2007 en van de ALV van 31 oktober 2009 blijkt ten overvloede nogmaals dat aan het zelf onderhouden van tuinen kunnen geen rechten op korting worden ontleend t.a.v. de post tuinonderhoud. Deze verslagen zijn in de daaropvolgende vergaderingen goedgekeurd. De inhoud ervan is dus door de ALV geaccepteerd. Dat er ooit een bevoegd besluit door de ALV is genomen op grond waarvan andere leden dan de hiervoor genoemde tien leden konden worden vrijgesteld van de verplichting om bij te dragen in de kosten van het tuinonderhoud, is niet gesteld of gebleken. Het hof is daarom van oordeel dat de kantonrechter de vordering ter zake de bijdrage voor het tuinonderhoud over 2011 op onjuiste gronden heeft afgewezen.
3.6.6.

Omdat dit ertoe kan leiden dat de betreffende vordering alsnog moet worden toegewezen, moet het hof nog een oordeel geven over de andere verweren die [geïntimeerde] ten aanzien van die vordering heeft gevoerd en die de kantonrechter heeft verworpen of onbehandeld heeft gelaten. Het hof verwerpt dienaangaande allereerst het verweer van [geïntimeerde] dat de verplichte verschuldigdheid van de bijdrage een ontoelaatbare inbreuk vormt op zijn eigendomsrecht. Van een dergelijke inbreuk is geen sprake. [geïntimeerde] is niet gehouden om mensen op zijn eigendom toe te laten, hij was als lid van de parkvereniging slechts gehouden om de parkbijdrage over 2011 met inbegrip van de bijdrage voor het tuinonderhoud te betalen.
3.6.7.

[geïntimeerde] heeft bij punt 13 van de conclusie van dupliek voorts een beroep gedaan op verrekening met een door hem gestelde tegenvordering. Het hof verwerpt dat beroep op verrekening op grond van artikel 6:136 BW.
3.6.8.

Voorts heeft [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof niet voldoende gemotiveerd betwist dat de bijdrage voor het tuinonderhoud over 2011 juist is berekend. Het hof verwijst dienaangaande naar hetgeen hiervoor in rov. 3.5.7 is overwogen. Ook overigens heeft [geïntimeerde] ten aanzien van de vordering over het jaar 2011 geen steekhoudende verweren gevoerd. Het hof acht het bedrag van € 294,53 dus toewijsbaar. Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, voor zover daarbij deze vordering is afgewezen. Ook in zoverre hebben de grieven 1 tot en met 6 doel getroffen.
Naar aanleiding van grief 7: de contractuele boete

3.7.1.

De parkvereniging heeft betaling van een bedrag van € 11.300,– gevorderd ter zake contractuele boete. De factuur ter zake dat bedrag heeft het hof aangetroffen als prod. L bij de inleidende dagvaarding. Op die factuur staat onder meer: “boete conform brief 4 oktober 2011”. Die brief heeft het hof in het overgelegde procesdossier van het geding in eerste aanleg niet aangetroffen. Tussen partijen staat echter vast dat de parkvereniging het vorderen van die boete baseert op het door [geïntimeerde] als lid van de parkvereniging niet tijdig volledig betalen van de posten tuinonderhoud die onderdeel vormen van de parkbijdragen 2010 en 2011, en dat de parkvereniging zich daarbij baseert op artikel 5 lid 8 van haar statuten. Dat artikellid luidt als volgt:
“Bij niet-nakoming door een lid van één of meer der door hem jegens de vereniging aangegane verbintenissen verbeurt de overtreder of diens rechtsopvolger aan de vereniging een boete van vijfentwintigduizend gulden (fl 25.000,–) per overtreding welke boete wordt verbeurd door het enkele feit der overtreding zonder dat enige ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst zal zijn vereist en onverminderd het recht van de vereniging om naast de voormelde boete nakoming van de verplichtingen en verder geleden schade te vorderen.”

3.7.2.

De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen omdat de kantonrechter de vorderingen ter zake betaling van het tuinonderhoud over 2010 en 2011 niet toewijsbaar heeft geacht. De parkvereniging is daar met grief 7 tegen opgekomen. Die grief is terecht voorgedragen. Uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, volgt dat de vorderingen ter zake het tuinonderhoud over 2010 en 2011 alsnog moeten worden toegewezen. Dit brengt mee dat het hof nader zal moeten oordelen over de gevorderde boete.
3.7.3.

Het hof verwerpt het verweer van [geïntimeerde] dat het artikel in de staturen over de boete geen betrekking heeft op de niet nakoming van de verbintenis om de bijdrage voor het tuinonderhoud te betalen. Het artikel over de boete heeft betrekking op de niet-nakoming door een lid van een of meer van de door hem jegens de vereniging aangegane verbintenissen. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien dat de verbintenis om de jaarlijkse parkbijdrage tijdig en volledig te betalen daar niet onder zou vallen.
3.7.4.

[geïntimeerde] heeft verder aangevoerd dat de billijkheid klaarblijkelijk eist dat de boete aanzienlijk wordt gematigd. Volgens [geïntimeerde] is een boete van € 11.300,– wegens het onbetaald laten van € 444,53 buitensporig en daardoor onaanvaardbaar. Het hof overweegt dienaangaande dat de rechter op grond van artikel 6:94 lid 1 BW op verlangen van de schuldenaar een bedongen boete kan matigen, indien de billijkheid dat klaarblijkelijk eist.
Deze maatstaf brengt mee dat de rechter pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het beding is ingeroepen (HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638).

3.7.5.

In het onderhavige geval neemt het hof met name in aanmerking:
 dat het onbetaald gelaten bedrag een relatief geringe omvang heeft (€ 444,53);
 dat [geïntimeerde] alsnog tot betaling van dat bedrag vermeerderd met de wettelijke rente daarover wordt veroordeeld, zodat de parkvereniging in zoverre de schade die zij door de te laten betaling heeft geleden, al vergoed krijgt;
 dat de argumenten van [geïntimeerde] om het bedrag onbetaald te laten, hoewel door het hof onjuist bevonden, niet volstrekt uit de lucht gegrepen zijn.
Gelet op deze en de overige omstandigheden van het geval, en rekening houdend met het feit dat een boete als prikkel tot nakoming geen directe relatie hoeft te hebben met de door niet-nakoming veroorzaakte schade, zal het hof de boete matigen tot € 500,–. Een hogere boete moet naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden buitensporig en daarom onaanvaardbaar worden geacht. Voor een verdergaande matiging acht het hof geen redenen aanwezig. Dat [geïntimeerde] wegens het te laat betalen van de bedragen voor het tuinonderhoud over 2010 en 2011 een boete van € 500,– moet voldoen, acht het hof in de gegeven omstandigheden niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
3.7.6.

Grief 7 heeft dus ten dele doel getroffen. Het hof zal het vonnis vernietigen voor zover daarbij de gevorderde boete geheel is afgewezen. Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, deze vordering tot een bedrag van € 500,– toewijzen en het meerdere afwijzen.
Naar aanleiding van de grieven 8 tot en met 15: de uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking gevorderde schadevergoeding ter hoogte van de parkbijdrage 2012

3.8.1.

De parkvereniging vordert voorts veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 1.726,99 als schadevergoeding ter zake ongerechtvaardigde verrijking met betrekking tot het kalenderjaar 2012, met ingang van welk kalenderjaar [geïntimeerde] zijn lidmaatschap van de parkvereniging heeft opgezegd. Het gevorderde bedrag betreft het bedrag van de parkbijdrage over 2012 ad € 2.165,01 verminderd met een door [geïntimeerde] in mindering daarop verrichte betaling van € 438,02.
3.8.2.

Het hof stelt voorop dat de kantonrechter in rov. 4.3 van het eindvonnis heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] in mindering op de aan hem gefactureerde parkbijdrage over 2012 tweemaal € 438,02, derhalve in totaal € 876,04 heeft betaald. De parkvereniging heeft tegen die vaststelling geen grief gericht. In hoger beroep staat dus vast dat [geïntimeerde] in mindering op de parkbijdrage van 2012 ad € 2.165,01 in totaal € 876,04 heeft voldaan. Reeds om deze reden kan de vordering van de parkvereniging in elk geval niet worden toegewezen tot een hoger bedrag dan (€ 2.165,01 – € 876,04 =) € 1.288,97.
3.8.3.

Het bij de factuur van 1 januari 2012 in rekening gebrachte bedrag van € 2.165,01 is opgebouwd uit de volgende posten (letteraanduiding door het hof toegevoegd):
  1. Fondsvorming/onderhoud e.d. mandelig eigendom € 108,61
  2. BUMA-rechten/CAI € 86,57
  3. Aansprakelijkheidsverzekeringen € 19,98
  4. Diversen vereniging/bestuur € 54,81
  5. Algemeen groenvoorziening € 112,86
  6. Bijdrage kabels en leidingen € 270,30
  7. Bijdrage grond en gebouwen € 150,96
  8. Beheer niet-verhurende eigenaar € 647,85
  9. Administratie € 52,03
  10. Secretariaat € 35,19
  11. Diversen (o.a. beheerssysteem) € 103,53
  12. Huisvuilafvoer € 227,80
  13. Tuinonderhoud € 294,53
Volgens de parkvereniging moet [geïntimeerde] deze parkbijdrage integraal voldoen. De parkvereniging baseert zich daarbij primair op de rechtsgrond ongerechtvaardigde verrijking, subsidiair op onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] en meer subsidiair op de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen [geïntimeerde] en de parkvereniging beheerst.
3.8.4.

Van de genoemde posten heeft de kantonrechter de posten a, b, e, f, g, j, en l geheel toewijsbaar geacht. Omdat [geïntimeerde] daar niet tegen opgekomen is, staan die posten in dit hoger beroep verder niet ter discussie. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep niet betwist dat hij die posten over het kalenderjaar 2012 uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking aan de parkvereniging verschuldigd is.
3.8.5.

Daarnaast staat tussen partijen vast dat [geïntimeerde] niet voor alle diensten die de parkvereniging in 2012 heeft aangeboden, hoeft te betalen. Het stond de leden van de parkvereniging immers vrij bepaalde diensten niet af te nemen. Zo zijn op de factuur voor de parkbijdrage voor 2012 aan [geïntimeerde] geen kosten in rekening gebracht voor de volgende posten:
 Verzekering inboedel en opstal;
 Schilderwerk;
 Huur CV ketel en onderhoud;
 Koop/huur CV ketel;
 Seizoenskaart zwembad Stelleplas;
 Bijdrage sportpoint Goes;
 Jaarlijkse schoonmaak;
 Uitbetaling borgfonds.

3.8.6.

Ter discussie staat in dit hoger beroep met betrekking tot het kalenderjaar 2012 beroep dus slechts:
 of de door de kantonrechter met betrekking tot het kalenderjaar 2012 niet toewijsbaar geachte posten (c, d, i, k en m) alsnog geheel of ten dele moeten worden toegewezen;
 of de door de kantonrechter ten dele, tot een bedrag van € 129,57 toewijsbaar geachte post h, tot een hoger bedrag moet worden toegewezen.
Het hof zal deze posten hieronder behandelen. De grieven 8 tot en met 15, die elkaar ten dele overlappen, zullen daarbij voor zover wenselijk apart genoemd worden.
Met betrekking tot post c ten bedrage van € 19,98 ter zake Aansprakelijkheidsverzekeringen

3.9.1.

De kantonrechter heeft met betrekking tot deze post het volgende overwogen in rov. 5.4 van het vonnis van 30 oktober 2013:
“Over de post “aansprakelijkheidsverzekering” heeft de parkvereniging gesteld dat deze dekking biedt tegen eventuele aansprakelijkheid van het bestuur en dat dit daarom alle eigenaren raakt, verhurend of niet. [geïntimeerde] heeft dat gemotiveerd weersproken en aangevoerd dat het aannemelijker is dat het bestuur zich heeft verzekerd tegen aansprakelijkheid voor rechtshandelingen in het kader van haar verhuuractiviteiten en als aandeelhouder van Beheer HvZ. [geïntimeerde] heeft de parkvereniging uitgenodigd de polis met nota in het geding te brengen. De parkvereniging heeft dat niet gedaan en is niet op dit argument ingegaan. Aldus is onvoldoende weersproken dat alleen verhurende eigenaren profijt kunnen hebben van de aansprakelijkheidsverzekering. De parkvereniging heeft niet aangetoond (bijv. met de polis) dat de aansprakelijkheidsverzekering behoort tot de basisinfrastructuur.”

3.9.2.

De parkvereniging heeft dit oordeel van de kantonrechter gemotiveerd betwist, onder meer in de toelichting op de grieven 8 en 10. De parkvereniging heeft daarbij voorts enige gegevens overgelegd over de lopende verzekeringen.
3.9.3.

Het hof stelt, onder verwijzing naar hetgeen het gerechtshof Arnhem in een vergelijkbare zaak heeft overwogen bij arrest van 19 oktober 2010 (ECLI:NL:GHARN:2010:BQ2281), voorop dat [geïntimeerde] profiteert van het onderhoud en het beheer van het bungalowpark. Zijn kavel maakt deel uit van een groter geheel en de waarde van zijn kavel wordt mede daardoor bepaald. [geïntimeerde] profiteert daarom eveneens van het bestaan van de parkvereniging. Zonder een dergelijk instituut zou een goed beheer van de op het park aanwezige infrastructuur en van de overige voorzieningen met inspraak van de bungaloweigenaren niet goed mogelijk zijn. De omslag van de door de parkvereniging gemaakte kosten betreffende het onderhoud en het beheer is enerzijds geregeld via de verplichting om bij de dragen aan het beheer en onderhoud van de mandelige zaak en anderzijds via een verder strekkende bijdrageverplichting van de leden van de vereniging. Met deze regeling wordt naar het oordeel van het hof in het belang van alle bungaloweigenaren een doelmatig beheer van het bungalowpark bereikt. De bungaloweigenaren kunnen via hun lidmaatschap van de parkvereniging invloed uitoefenen op het beheer en inzicht krijgen in de kosten daarvan.
3.9.4.

Bij de aankoop van zijn bungalow op het bungalowpark was [geïntimeerde] bekend met deze regeling en is hij ook lid geworden van de parkvereniging. Hij is vijf jaar lid geweest van de parkvereniging. Door de beëindiging van zijn lidmaatschap is ook een einde gekomen aan zijn uit het lidmaatschap voortvloeiende bijdrageverplichting. De leveringsakte van 28 december 2006 en de overige overgelegde producties geven geen voorziening voor de omslag van de kosten van onderhoud en beheer, behalve voor zover dit het onderhoud en beheer van de mandelige zaak betreft, voor het geval een kaveleigenaar geen lid is van de vereniging. [geïntimeerde] profiteert echter naar het oordeel van het hof van de aanwezigheid van de parkvereniging. De kosten van haar bestaan komen ten laste van de vereniging (c.q. haar leden). Aldus staat tegenover de verarming van (de leden van) de vereniging een verrijking van [geïntimeerde] . Voor deze verrijking bestaat geen rechtvaardiging. Bij de opzet van het bungalowpark is gekozen voor een omslag van de kosten via een vereniging. [geïntimeerde] was daarmee bekend bij de verkrijging van zijn kavel op het bungalowpark, is lid geworden van de vereniging en heeft aldus deze opzet geaccepteerd. Hieruit volgt tevens dat de verrijking niet aan [geïntimeerde] wordt opgedrongen. Het gaat hier niet om een luxe voorziening die pas is toegevoegd nadat [geïntimeerde] zijn bungalow heeft verworven, zoals bedoeld in rov. 5.19.2 van het arrest van dit hof van 13 augustus 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:3708.
3.9.5.

Het voorgaande brengt maar het oordeel van het hof mee dat de kosten van een aansprakelijkheidsverzekering van het bestuur van de parkvereniging in beginsel mede door [geïntimeerde] gedragen moeten worden. De parkvereniging heeft dienaangaande op grond van ongerechtvaardigde verrijking – artikel 6:212 BW – in beginsel een vordering op [geïntimeerde] .
3.9.6.

Voor wat betreft de hoogte van de onderhavige post overweegt het hof het volgende. De kosten die de parkvereniging aan haar leden in rekening brengt worden besproken in de algemene ledenvergadering. Vervolgens wordt hierover een besluit genomen waarvoor een meerderheid vereist is. Achteraf vindt door het bestuur verantwoording van de uitgaven plaats. De ledenvergadering wordt daarbij geadviseerd door een kascommissie. Naar het oordeel van het hof is in onvoldoende mate gebleken dat de opgevoerde – en aan de leden doorberekende – kosten niet overeenkomen met de werkelijk gemaakte kosten. Bij deze stand van zaken bestaat naar het oordeel van het hof geen aanleiding om in het onderhavige geding nader te onderzoeken of het bedrag van de onderhavige post (€ 19,98), als schade op de voet van artikel 6:212 BW, op juiste wijze is berekend. Het hof begroot daarom deze schade op het bedrag dat de vereniging hiervoor ook aan haar leden in rekening brengt.
3.9.7.

Het hof oordeelt om bovenstaande redenen dat post c met betrekking tot het kalenderjaar 2012 toewijsbaar is.
Met betrekking tot post d ten bedrage van € 54,81 ter zake Diversen vereniging/bestuur

3.10.1.

De kantonrechter heeft in rov. 5.7 van het vonnis van 30 oktober 2013 (de tweede rov. 5.7, een overweging met dat nummer komt tweemaal voor in het vonnis) geoordeeld dat deze post met betrekking tot het kalenderjaar 2012 niet toewijsbaar is. De parkvereniging is daartegen opgekomen met onder meer de grieven 8 en 12. In de toelichting op die grieven heeft de parkvereniging een nadere toelichting gegeven op de betreffende posten.
3.10.2.

Het hof verwijst ten aanzien van deze post naar hetgeen hiervoor in de rechtsoverwegingen 3.9.3 tot en met 3.9.6 is overwogen. Op grond van hetgeen daar is overwogen, oordeelt het hof dat ook deze post ten bedrage van € 54,81 met betrekking tot het kalenderjaar 2012 toewijsbaar is.
Met betrekking tot post i ten bedrage van € 52,03 ter zake Administratie

3.11.1.

De kantonrechter heeft in rov. 5.6 van het vonnis van 30 oktober 2013 geoordeeld dat deze post met betrekking tot het kalenderjaar 2012 niet toewijsbaar is. De parkvereniging is daartegen opgekomen met onder meer de grieven 8 en 11. In de toelichting op die grieven heeft de parkvereniging een nadere toelichting gegeven op de betreffende posten.
3.11.2.

Het hof verwijst ook ten aanzien van deze post naar hetgeen hiervoor in de rechtsoverwegingen 3.9.3 tot en met 3.9.6 is overwogen. Op grond van hetgeen daar is overwogen, oordeelt het hof dat ook deze post ten bedrage van € 52,03 met betrekking tot het kalenderjaar 2012 toewijsbaar is.
Met betrekking tot post k ten bedrage van € 103,53 ter zake Diversen (o.a. beheerssysteem)

3.12.1.

De kantonrechter heeft in rov. 5.8 van het vonnis van 30 oktober 2013 geoordeeld dat deze post met betrekking tot het kalenderjaar 2012 niet toewijsbaar is. De parkvereniging is daartegen opgekomen met onder meer de grieven 8 en 13. In de toelichting op die grieven heeft de parkvereniging een nadere toelichting gegeven op de betreffende posten.
3.12.2.

Het hof verwijst ook ten aanzien van deze post naar hetgeen hiervoor in de rechtsoverwegingen 3.9.3 tot en met 3.9.6 is overwogen. Op grond van hetgeen daar is overwogen, oordeelt het hof dat ook deze post ten bedrage van € 103,53 met betrekking tot het kalenderjaar 2012 toewijsbaar is.
Met betrekking tot post m ten bedrage van € 294,53 ter zake tuinonderhoud

3.13.1.

De kantonrechter heeft in rov. 5.3 van het vonnis van 30 oktober 2013 geoordeeld dat de post tuinonderhoud met betrekking tot het kalenderjaar 2012 niet toewijsbaar is. De parkvereniging is daartegen opgekomen met onder meer de grieven 8 en 9.
3.13.2.

Het hof stelt voorop dat, nu [geïntimeerde] met ingang van 1 januari 2012 geen lid meer is van de parkvereniging, in de statuten van de parkvereniging en in de door de ALV genomen besluiten geen grondslag kan worden gevonden om deze post van [geïntimeerde] te vorderen.
3.13.3.

Naar het oordeel van het hof is ten aanzien van deze post, anders dan ten aanzien van de hiervoor besproken posten c, d, i, en k, geen sprake van een verrijking van [geïntimeerde] in de zin van artikel 6:212 BW. Tussen partijen staat immers vast dat [geïntimeerde] de tuin bij zijn bungalow op eigen kosten laat onderhouden en geen gebruik maakt van het collectieve tuinonderhoud. Dat de parkvereniging het wenselijk vindt dat alle bungaloweigenaren meebetalen aan het collectieve onderhoud van de privé-tuinen doet daar niet aan af.
3.13.4.

Ook de door de parkvereniging aangevoerde subsidiaire grondslag (onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] ) kan niet tot toewijzing van deze post leiden. Tussen partijen is niet in geschil dat het [geïntimeerde] bij de gekozen juridische constructie van het park vrijstond om zijn lidmaatschap van de parkvereniging op te zeggen. Een gevolg daarvan is nu eenmaal dat de verbintenis van [geïntimeerde] om mee te betalen aan het collectieve onderhoud van de privé-tuinen is vervallen. Een ander oordeel zou te zeer op gespannen voet staan met de in artikel 2:35 lid 1 BW neergelegde vrijheid van [geïntimeerde] om zijn lidmaatschap van de parkvereniging te beëindigen. Het ongemak dat de parkvereniging ondervindt als enkele eigenaren op het park geen gebruik maken van en niet meebetalen aan het collectieve tuinonderhoud is naar het oordeel van het hof in elk geval met betrekking tot het kalenderjaar 2012 van onvoldoende gewicht voor een ander oordeel. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de kosten van het tuinonderhoud hierdoor voor de overige eigenaren in geringe mate hoger worden. Het hof neemt hierbij ten overvloede in aanmerking dat er meerdere eigenaren zijn die niet deelnemen aan en niet meebetalen aan het collectieve tuinonderhoud (zie hiervoor, rov. 3.6.3 tot en met 3.6.5). Daar komt bij dat kennelijk ook ten aanzien van bepaalde andere diensten geen verplichte afname bestaat maar het aan de keuzevrijheid van de leden wordt overgelaten of zij die diensten al dan niet willen afnemen. Dat geldt klaarblijkelijk voor de in rov. 3.8.5 van dit arrest genoemde posten Schilderwerk, Huur CV ketel en onderhoud, Koop/huur CV ketel en Jaarlijkse schoonmaak. Ook tegen die achtergrond valt niet in te zien waarom een vergelijkbare keuzevrijheid ten aanzien van het onderhoud van de privétuinen de parkvereniging voor te grote problemen zou plaatsen.
3.13.5.

Ook de door de parkvereniging aangevoerde meer subsidiaire grondslag (de redelijkheid en billijkheid die de tussen partijen bestaande rechtsverhouding beheerst) kan niet tot toewijzing van de post tuinonderhoud met betrekking tot het kalenderjaar 2012 leiden. Dat ligt naar het oordeel van het hof besloten in hetgeen hiervoor in de rechtsoverwegingen 3.13.2 tot en met 3.13.4 is overwogen.
3.13.6.

Het voorgaande voert tot de slotsom dat post m (tuinonderhoud) ten bedrage van € 294,53 met betrekking tot het kalenderjaar 2012 niet toewijsbaar is. In zoverre treffen de grieven geen doel.
Met betrekking tot post h ten bedrage van € 647,85 ter zake Beheer niet-verhurende eigenaar

3.14.1.

De kantonrechter heeft in rov. 5.9 van het vonnis van 30 oktober 2013 geoordeeld dat de post Beheer niet-verhurende eigenaar” met betrekking tot het kalenderjaar 2012 slechts tot een bedrag van € 129,57 toewijsbaar is. De parkvereniging is daartegen opgekomen met onder meer de grieven 8 en 14.
3.14.2.

Het hof verwijst ten aanzien van deze post naar hetgeen hiervoor in de rechtsoverwegingen 3.9.3 tot en met 3.9.6 is overwogen. Op grond van hetgeen daar is overwogen, oordeelt het hof dat ook deze post ten bedrage van € 647,85 met betrekking tot het kalenderjaar 2012 geheel toewijsbaar is. Tegen de achtergrond van het feit:
 dat de kosten die de parkvereniging onder deze post aan haar leden in rekening brengt worden besproken in de algemene ledenvergadering;
 dat daarover vervolgens een besluit wordt genomen waarvoor een meerderheid vereist is;
 dat achteraf een verantwoording van de uitgaven plaatsvindt;
 dat de ledenvergadering daarbij wordt geadviseerd door een uit de bungaloweigenaren samengestelde kascommissie;
heeft [geïntimeerde] zijn betwisting van deze post onvoldoende onderbouwd.
Met betrekking tot de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten

3.15.

De parkvereniging heeft veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 75,– ter zake buitengerechtelijke kosten gevorderd. Het hof zal deze vordering afwijzen omdat niet gebleken is dat de parkvereniging buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten die niet geacht kunnen worden onder een eventuele proceskostenveroordeling te vallen.
Conclusie en verdere afdoening

3.16.1.

Uit het voorgaande volgt dat [geïntimeerde] veroordeeld moet worden om aan de parkvereniging te betalen:
I. € 444,53 vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 januari 2011, ter zake achterstallige betaling van het tuinonderhoud (hof: het totaal van de door [geïntimeerde] over de jaren 2010 en 2011 ingehouden bedragen van € 150,– en € 294,53);
II. € 500,– vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 januari 2011, ter zake contractuele boete;
III. € 994,44 vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van de inleidende dagvaarding, zijnde 13 september 2012, als schadevergoeding ter zake ongerechtvaardigde verrijking (hof: het bedrag van de parkbijdrage over 2012 ad € 2.165,01 verminderd met de niet toewijsbare post tuinonderhoud ten bedrage van € 294,53 en verminderd met de twee door [geïntimeerde] in mindering daarop verrichte betalingen van tezamen € 876,04, genoemd in rov. 3.8.2).
Dit brengt mee dat het eindvonnis van 30 oktober 2013 vernietigd moet worden voor zover [geïntimeerde] bij dat vonnis tot betaling van slechts een lager bedrag is veroordeeld. Het door [geïntimeerde] op grond van het vonnis al betaalde bedrag moet uiteraard wel in aanmerking worden genomen bij de begroting van hetgeen [geïntimeerde] op grond van het onderhavige arrest nog verschuldigd is.

3.16.2.

Ook het tussenvonnis van 24 juli 2013 zal worden vernietigd, voor zover door de grieven aangevochten.
3.16.3.

Naar het oordeel van het hof moet bij deze stand van zaken geconcludeerd worden dat beide partijen over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld. Het hof zal daarom de kosten van het geding in eerste aanleg tussen de partijen compenseren, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen. Het eindvonnis zal dus tevens vernietigd worden, voor zover de parkvereniging bij dat vonnis in de kosten van het geding in eerste aanleg is veroordeeld.
3.16.3.

Ook in hoger beroep zijn beide partijen over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk gesteld. Het hof zal daarom ook de kosten van het hoger beroep tussen de partijen compenseren, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen. Voor een veroordeling van de parkvereniging in de kosten van het hoger beroep met afwijking van het zogeheten liquidatietarief, zoals door [geïntimeerde] bepleit aan het slot van de memorie van antwoord, acht het hof dus geen redenen aanwezig.
3.16.4.

Uit het bovenstaande volgt de na te melden beslissing.

4De uitspraak

Het hof:

vernietigt het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, onder zaaknummer 246483 en rolnummer 12-4844 tussen partijen gewezen:
 tussenvonnis van 24 juli 2013, voor zover aangevochten;
 eindvonnis van 30 oktober 2013;

opnieuw rechtdoende:
 veroordeelt [geïntimeerde] om aan de parkvereniging te betalen:
€ 444,53 vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 januari 2011;
€ 500,– vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 januari 2011;
€ 994,44 vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag 13 september 2012;
 compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg tussen de partijen, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen;
 wijst het meer of anders gevorderde af;

compenseert de kosten van het hoger beroep tussen de partijen, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen;

verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.