Lidmaatschap (De Paasberg)

Rechtbank Gelderland 7 mei 2014
ECLI:NL:RBGEL:2014:3112 

Tamelijk specifieke casus. Beleggingsadviseur “[zet] zijn beleggingsadviespraktijk [om] in een beleggersvereniging“, klant vordert uitbetaling van de waarde van zijn portefeuille. Adviseur voert als verweer “dat [eisers] geen bezwaar gemaakt heeft tegen het onderbrengen van de beleggingsactiviteiten van [de adviseur] in [de vereniging] , daarom lid geworden is van die vereniging en derhalve gehouden is aan de binnen [de vereniging] geldende dan wel gemaakte afspraken”, waaruit dan zou volgen dat het lid geen uitbetaling kan eisen. 


De rechter gaat alleen in op de vraag of de klant stilzwijgend lid is geworden en geeft daarover een interessante overweging. Vooraf kan echter opgemerkt worden dat toch een essentiële schakel een contractovername lijkt te zijn (art. 6:159), en dat daarvoor lidmaatschap van de vereniging als overnemende partij voldoende noch vereist is. Daarnaast zou dan een wijziging van de overeenkomst gesteld moeten worden, in die zin dat uitbetaling van de portefeuilles niet langer opeisbaar is. De beleggingsadviseur stelt kennelijk dat dit zou volgen uit het lidmaatschap. Men kan zich afvragen in hoeverre art. 2:59 inzake de bescherming tegen wijziging van de overeenkomsten met leden bij een coöperatie van toepassing zou zijn, maar de rechter komt hier niet aan toe. 

De vraag is dus wat de rechtsgevolgen zijn van het niet reageren door de klant op een email die bevatte: “Uw portefeuille wordt binnen deze vereniging ondergebracht en beheerd, waarbij ‘de vereniging’ de werkzaamheden zal voortzetten. (…) Als u geen bezwaar heeft tegen de nieuwe opzet hoeft u niets te doen. Anders verzoeken wij u voor 16 april 2007 te reageren.”

De cruciale overweging over het lidmaatschap luidt:

4.1 De kantonrechter zal eerst ingaan op de vraag of [eisers] lid is geworden van De Paasberg, welke vraag ter comparitie reeds besproken is. De lidmaatschapsverhouding tussen een bestaande verenigingen een toetredend lid ontstaat door een tweezijdige rechtshandeling, waarop de bepalingen van het overeenkomstenrecht moeten worden toegepast. Voor het toetreden als lid tot een vereniging is in beginsel een expliciete wilsuiting nodig. Kwalitatief lidmaatschap, dat wil zeggen een lidmaatschap dat van rechtswege verbonden is aan het hebben van een bepaalde hoedanigheid, bestaat nadrukkelijk niet voor de gewone vereniging. Dit betekent dat altijd, en dus ook in dit geval, een toetredingshandeling nodig is, tenzij De Paasberg, althans [gedaagde sub 2], er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [eisers] het lidmaatschap van de vereniging heeft aanvaard.

Wat betreft de formulering “waarop de bepalingen van het overeenkomstenrecht moeten worden toegepast” zal bedoeld zijn dat de bepalingen van titel 3.2 BW van overeenkomstige toepassing zijn (art. 3:59 BW), zie ook r.o. 4.4. Wat betreft de formulering “expliciete wilsuiting” zal bedoeld zijn een verklaring waardoor de op een rechtsgevolg gerichte wil zich heeft geopenbaard, art. 3:33 BW. Een dergelijke verklaring is vormvrij, art. 3:37 lid 1 BW en kan ook in een of meer gedragingen besloten kan liggen, waaronder een stilzwijgen (HR 23 april 1999, NJ 1999, 497 (Jut / Aegon)). De rechter lijkt in r.o. 4.3 te overwegen dat de voor het bestaan van de gestelde rechtshandeling vereiste wil niet aangetoond is. Derhalve beoordeelt de rechter of op de afwezigheid van die wil geen beroep gedaan kan worden op grond van gerechtvaardigd vertrouwen (3:35 jo. 3:59 BW). Echter, ook art. 3:35 BW vereist een verklaring of gedraging. In dit geval oordeelt de rechter dat geen beroep op art 3:35 kan worden gedaan, omdat hij het gestelde niet voldoende acht om aan te nemen “dat De Paasberg, althans [gedaagde sub 2], ervan uit mocht gaan dat [eisers] het lidmaatschap heeft aanvaard”.
 Mij lijkt het stilzwijgend lid kunnen worden van een vereniging niet zo’n gelukkige constructie, hoewel de wet inderdaad lijkt toe te laten. 


Het vonnis is een tussenuitspraak, het is mij nog niet duidelijk of alleen de adviseur, of ook de vereniging (hoofdelijk) tot uitbetaling veroordeeld zullen worden. 


Al met al kan je de indruk krijgen dat het geld al een tijdje “op” was bij de adviseur en dat de vereniging wel eens een constructie zou kunnen zijn om aan persoonlijke aansprakelijkheid te ontkomen. In dat geval zou de casus pleiten voor het (tamelijk kritisch ontvangen) concept- Wetsvoorstel  bestuur en toezicht rechtspersonen.

De uitspraak valt verder op omdat de rechter mr. J.D.A. den Tonkelaar is, vermoedelijk een van de weinigen die zijn gepromoveerd op het Nederlandse verenigingsrecht (Vrijheid en gebondenheid in het verenigingsrecht“, diss. Leiden 1979). 

vonnis in de zaak van
1. [eiser sub 1] en 2. [eiser sub 2], eisende partijen,
tegen

1. de vereniging Beleggingsvereniging De Paasberg, 2. [gedaagde sub 2], gedaagde partijen


Eisende partijen worden hierna gezamenlijk [eisers] (vrouwelijk enkelvoud) genoemd en afzonderlijk [eiser sub 1] en [eiser sub 2]. Gedaagde partijen worden hierna afzonderlijk De Paasberg en [gedaagde sub 2] genoemd.

2De feiten

2.1

[gedaagde sub 2] treedt reeds enkele jaren op als beleggingsadviseur en verricht daarbij beleggingsactiviteiten voor derden. In eerste instantie deed [gedaagde sub 2] dit in de vorm van een beleggingsadviesbureau en voerde hij de werkzaamheden in eigen naam uit.
2.2

[eisers] en [gedaagde sub 2] komen in oktober 2000 met elkaar overeen dat [eisers] tweemaal een bedrag van 20.000,00 gulden – in totaal 40.000,00 gulden, omgerekend € 18.151,21 – overmaakt naar [gedaagde sub 2], waarop [gedaagde sub 2] twee depots opent en aandelen aankoopt. Eén depot is bedoeld voor [eiser sub 1] en één depot voor [eiser sub 2].
2.3

[gedaagde sub 2] laat diverse orders uitvoeren en stelt [eisers] hiervan steeds per e-mail op de hoogte.
2.4

Aan het einde van elk jaar stuurt [gedaagde sub 2] een jaaroverzicht naar [eisers]. Deze overzichten worden door [eisers] gebruikt ten behoeve van de jaarlijkse belastingaangiften.
2.5

In april 2007 deelt [gedaagde sub 2] aan [eisers] mee dat het beleggingsadviesbureau van [gedaagde sub 2], waarbij hij onder zijn eigen naam handelt, wordt omgezet naar een vereniging. De beleggingsactiviteiten worden voortaan in naam van die vereniging, Beleggingsvereniging De Paasberg, verricht. [gedaagde sub 2] geeft daarbij aan dat [eisers] niets hoeft te doen als zij geen bezwaar heeft tegen deze omzetting.
2.6

Op 23 april 2007 richt [gedaagde sub 2] De Paasberg op.
2.7

In [eind, zie 4.6, red.] 2007 en in 2009 verzoekt [eisers] aan [gedaagde sub 2] over te gaan tot uitkering van de waarde van de portefeuilles. [gedaagde sub 2] weigert dit verzoek.
2.8

In een e-mail van 5 maart 2012 van [eisers] aan [gedaagde sub 2] geeft [eisers] aan haar geld niet meer door [gedaagde sub 2] te willen laten beheren en verzoekt zij tot uitkering van haar portefeuilles. Op 23 maart 2012 reageert [gedaagde sub 2] hierop met de mededeling dat hij niet tot uitbetaling of overboeking kan overgaan, omdat de impact daarvan te groot is. [gedaagde sub 2] verwijst bovendien naar de nieuwsbrief van begin 2011 – januari 2011, rb – en schrijft dat er eind 2014 wellicht één of meerdere uitbetalingen kunnen worden gedaan.
2.9

In een e-mail van 3 april 2013 vraagt [eiser sub 1] voor zichzelf uitkering van de waarde van zijn eigen portefeuille. [gedaagde sub 2] antwoordt hierop dat hij [eisers] een jaar eerder heeft gevraagd te wachten tot eind 2014 om dan te bezien hoe de zaken ervoor staan.
2.10

Op 31 oktober 2013 woont [eisers] een ledenvergadering van De Paasberg bij.
2.11

Volgens de overzichten die [gedaagde sub 2] aan [eisers] verstrekt heeft, bedraagt de waarde van de portefeuille van [eiser sub 1] op 21 augustus 2013 € 10.047,63 en de waarde van de portefeuille van [eiser sub 2] € 3.906,86. Opgeteld vertegenwoordigen beide portefeuilles tezamen op 21 augustus 2013 een waarde van € 13.954,49.

3De vordering en het verweer

3.1

[eisers] vordert dat De Paasberg en [gedaagde sub 2], bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, worden veroordeeld tot betaling van € 13.954,49 aan hoofdsom en van € 968,00 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente over € 13.954,49 vanaf 10 januari 2014 tot aan de dag der algehele betaling en veroordeling van De Paasberg en [gedaagde sub 2] in de kosten van de procedure.
3.2

[eisers] legt aan haar vordering ten grondslag dat De Paasberg, dan wel [gedaagde sub 2], wanprestatie heeft gepleegd jegens haar. Doordat [gedaagde sub 2], al dan niet in naam van De Paasberg, weigerde over te gaan tot uitkering van de waarde van de portefeuilles heeft [eisers] schade ter hoogte van waarde van de portefeuilles geleden.
3.3

De Paasberg en [gedaagde sub 2] voeren verweer. Zij stellen dat [eisers] geen bezwaar gemaakt heeft tegen het onderbrengen van de beleggingsactiviteiten van [gedaagde sub 2] in de vereniging De Paasberg, daarom lid geworden is van die vereniging en derhalve gehouden is aan de binnen De Paasberg geldende dan wel gemaakte afspraken.
3.4

Op de stellingen van partijen gaat de kantonrechter hierna, voor zover van belang, nader in.

4De beoordeling

4.1

De kantonrechter zal eerst ingaan op de vraag of [eisers] lid is geworden van De Paasberg, welke vraag ter comparitie reeds besproken is. De lidmaatschapsverhouding tussen een bestaande verenigingen een toetredend lid ontstaat door een tweezijdige rechtshandeling, waarop de bepalingen van het overeenkomstenrecht moeten worden toegepast. Voor het toetreden als lid tot een vereniging is in beginsel een expliciete wilsuiting nodig. Kwalitatief lidmaatschap, dat wil zeggen een lidmaatschap dat van rechtswege verbonden is aan het hebben van een bepaalde hoedanigheid, bestaat nadrukkelijk niet voor de gewone vereniging. Dit betekent dat altijd, en dus ook in dit geval, een toetredingshandeling nodig is, tenzij De Paasberg, althans [gedaagde sub 2], er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [eisers] het lidmaatschap van de vereniging heeft aanvaard .
4.2

In het bericht van 7 april 2007 legt [gedaagde sub 2] uit dat hij zijn beleggingsadviespraktijk zal omzetten in een beleggersvereniging. Hij schrijft onder meer het volgende.

Uw portefeuille wordt binnen deze vereniging ondergebracht en beheerd, waarbij‘de vereniging’ de werkzaamheden zal voortzetten. Juridisch gezien bestaat hiertegen geen bezwaar. Mutaties in uw portefeuille blijft u op de gebruikelijke wijze ontvangen.Het ligt in de bedoeling dat uw portefeuille dan ook bij Binck Bank wordt ondergebracht. Er is voor Binck Bank gekozen vanwege haar gunstige tarieven.In vergelijking met de huidige provisie bij transacties zal vermoedelijk de provisie van Binck Bank iets hoger uitkomen in vergelijking met de tarieven van Postbank.Als u geen bezwaar heeft tegen de nieuwe opzet hoeft u niets te doen. Anders verzoeken wij u voor 16 april 2007 te reageren.

4.3

Niet gebleken is dat [eisers] bezwaar heeft gemaakt tegen dit bericht of dat zij op enigerlei wijze [gedaagde sub 2] heeft laten weten dat zij zich níet als lid aan de vereniging wilde verbinden. Echter, ook is niet gebleken is dat [eisers] nadrukkelijk als lid wilde toetreden of dat [eisers] een handeling heeft verricht met het oogmerk toe te treden tot te vereniging.
4.4

De mogelijkheid resteert dat [eisers] bij De Paasberg het gerechtvaardigd vertrouwen, in de zin van art. 3:35 jo. 3:59 BW, heeft gewekt tot de vereniging te willen toetreden. In dat geval is [eisers] gehouden aan de binnen De Paasberg geldende dan wel gemaakte afspraken. Hoewel niet gebleken is dat [eisers] bezwaar heeft gemaakt tegen het onder 4.2 genoemde bericht van [gedaagde sub 2], acht de kantonrechter dit niet voldoende om aan te nemen dat De Paasberg, althans [gedaagde sub 2], ervan uit mocht gaan dat [eisers] het lidmaatschap heeft aanvaard. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [gedaagde sub 2] in de berichtgeving richting [eisers] essentiële veranderingen die de omzetting naar de vereniging met zich mee zouden brengen, zoals het bij elkaar voegen van de portefeuilles van alle leden van de vereniging, niet, of in elk geval niet expliciet, heeft gecommuniceerd richting [eisers], zodat niet kan worden gesteld dat [eisers] wist wat het lidmaatschap inhield. Bovendien is de berichtgeving van [gedaagde sub 2] naar het oordeel van de kantonrechter niet dusdanig helder geformuleerd dat De Paasberg, althans [gedaagde sub 2], ervan uit mocht gaan dat het niet maken van bezwaar door [eisers] betekende dat [eisers] de consequenties die de omzetting naar een vereniging met zich bracht – en daarmee het lidmaatschap – aanvaardde. Ook blijkt uit de stukken niet dat [eisers] andere handelingen of gedragingen heeft verricht waaruit De Paasberg, althans [gedaagde sub 2], mocht opmaken dat [eisers] als lid wilde toetreden, behoudens het bijwonen van een ledenvergadering van De Paasberg op 31 oktober 2013, welke overigens aanleiding gaf tot deze procedure.
4.5

Gelet op het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat [eisers] geen lid geworden is van De Paasberg. Dit heeft tot gevolg dat de binnen De Paasberg geldende dan wel gemaakte afspraken – meer in het bijzonder de afspraak dat De Paasberg de waarde van de portefeuilles van de leden niet zal uitkeren – geen betrekking hebben op de portefeuilles van [eisers]. Toen [eisers] [gedaagde sub 2] voor de eerste keer verzocht over te gaan tot uitkering van de waarde van haar portefeuilles, had [gedaagde sub 2] dit verzoek dan ook niet mogen weigeren op grond van een binnen De Paasberg geldende dan wel gemaakte afspraak. Niet is gesteld of gebleken dat beleggers in de oorspronkelijke situatie – toen [gedaagde sub 2] zijn eigen beleggingsadviesbureau had en hij zijn werkzaamheden in eigen naam uitvoerde – niet te allen tijde hun portefeuilles konden laten verkopen en de waarde ervan konden laten uitkeren. [gedaagde sub 2] had derhalve moeten overgaan tot uitkering van de waarde van de portefeuilles van [eisers] toen hem daar voor het eerst om werd verzocht.
4.6

De kantonrechter acht, mede gelet op de erkenning in de conclusie van antwoord, voldoende aannemelijk dat [eisers] eind 2007 voor de eerste keer aan [gedaagde sub 2] verzocht heeft over te gaan tot uitkering van de waarde van haar portefeuilles.
4.7

Nu de waarde van de portefeuilles op het onder 4.6 genoemde moment onvoldoende uit de stukken blijkt, dienen partijen zich hierover uit te laten.
4.8

Reeds thans overweegt de kantonrechter dat de nader te bepalen waarde van de portefeuilles van [eisers] op het moment dat zij in 2007 voor de eerste keer verzocht om uitkering van die portefeuilles, zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf dat moment in 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
4.9

Reeds thans overweegt kantonrechter dat voldoende aannemelijk gemaakt is dat [eisers] buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten gemaakt zijn. Op basis van de gebruikelijke en redelijke tarieven wijst de kantonrechter een bedrag van € 968,00 inclusief btw toe.
4.10

Reeds thans overweegt de kantonrechter dat aan verschotten betreffende het opvragen van LDR-informatie niet meer dan het forfaitaire bedrag van € 1,63 wordt toegewezen, omdat geen factuur is overgelegd waaruit blijkt dat hogere kosten gemaakt zijn.
4.11

Reeds thans overweegt de kantonrechter dat op grond van al het bovenstaande de vorderingen van [eisers] worden toegewezen, met uitzondering van de dagvaardingskosten welke op grond van het overwogene onder 4.9 gematigd worden tot een bedrag van € 82,92 exclusief btw.

5De beslissing

De kantonrechter

5.1

verwijst de zaak naar de rol van woensdag 21 mei 2014 voor het nemen van een akte aan de zijde van [eisers], waarin zij zich kan uitlaten over de waarde van de portefeuilles in 2007 (4.7) en verstaat dat [gedaagde sub 2] hierop bij akte op een termijn van twee weken, dus op woensdag 4 juni 2014, kan reageren.
5.2

houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2014.