” Het staat vast dat [de voorzitter] in totaal € 90.156,00 vanaf de bankrekening van [de vereniging] naar zichzelf heeft overgemaakt, en/of voor dat bedrag betalingen ten behoeve van zichzelf heeft verricht. In beginsel maak je als voorzitter van een vereniging geen geld van de vereniging over naar jezelf, en betaal je vanaf de bankrekening van de vereniging niet je eigen rekeningen. Indien er specifieke omstandigheden bestaan op basis waarvan er geld naar jou als voorzitter wordt overgemaakt, dan mag van de voorzitter worden verwacht dat hij dat goed administreert en daarvoor steeds verantwoording aflegt. Dit geldt zeker als de betalingen op structurele basis plaatsvinden, en het in totaal om een groot bedrag gaat.”
” Het standpunt van [de voorzitter] dat in deze kwestie voor de betalingen een rechtsgrond bestond (namelijk verrekening) is door [de vereniging] uitdrukkelijk tegengesproken, en blijkt verder op geen enkele wijze uit het dossier. [Voorzitter] heeft zijn standpunt niet onderbouwd. Hij heeft geen document uit zijn administratie in het geding gebracht, en ook geen verklaring van de toenmalige penningmeester. Uit de omschrijvingen bij de betreffende overboekingen wordt niet duidelijk dat het verrekeningen betreffen van bedragen die [Voorzitter] zou hebben voorgeschoten. Hierbij komt dat bij een aantal overboekingen een andere begunstigde is opgegeven ( [bedrijfsnaam 2] ), terwijl het geld is overgemaakt naar [Voorzitter] . Dat [Voorzitter] voor de onderbouwing van zijn standpunt afhankelijk zou zijn van de administratie van [vereniging] valt niet in te zien.
[…] In het licht van bovengenoemde feiten en omstandigheden, heeft [Voorzitter] zijn betwisting onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat voor de overboekingen en betalingen ter hoogte van € 90.156,00 van de bankrekening van [de vereniging] geen rechtsgrond bestond, waardoor ze onrechtmatig zijn gedaan.”
De voorzitter moet het bedrag terugbetalen.
” Vast staat dat [Voorzitter] vanaf de bankrekening van [de vereniging] maandelijks geld overmaakte naar zijn toenmalige echtgenote. Als een rechtsgrond bestond voor deze betalingen dan mag van [verweerder] , als voorzitter van de vereniging, worden verwacht dat hij daarvoor verantwoording aflegde en alles goed administreerde. Uit het dossier is niet gebleken dat [verweerder] dat heeft gedaan. Het standpunt van [Voorzitter] dat het geld bestemd was voor de schoonmaker is door [de vereniging] uitdrukkelijk tegengesproken, en door [Voorzitter] verder op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank is daarom van oordeel dat [Voorzitter] het geld onrechtmatig naar zijn toenmalige echtgenote heeft overgemaakt. Dat het geld niet op zijn bankrekening terecht kwam, maakt, anders dan [Voorzitter] heeft gesteld, niet dat hij daardoor niet aansprakelijk is. Hij voerde immers de betalingen uit, en handelde daardoor onrechtmatig.”
Vereniging zonder ALV’s
” Eind 2006/begin 2007 heeft [eiseres] , samen met drie anderen, onder wie
Steunstichting wil spullen terug
In deze zaak was eiser 40 jaar lid van en de drijvende kracht achter een vereniging. In 2008-2009 speelde een mogelijke fusie van de vereniging. Eiser was daartegen. In 2009 is een Stichting opgericht. De vereniging en de stichting trokken “gelijk op”. De stichting “ontving ten behoeve van de Vereniging gelden uit sponsorcontracten” (ik vermoed overigens dat de onderneming van eiser de sponsor was). De statuten van de Stichting verwijzen niet expliciet naar de vereniging. Uiteraard komt er na enige tijd een conflict en dan blijkt dat het geld “van” de vereniging in de stichting zit. De vereniging wil zijn geld terug. De onderstaande uitspraak laat zien dat dit bepaald niet eenvoudig is, omdat de statuten van de Stichting niet duidelijk maken dat de vereniging is opgericht ten behoeve van de Verenging. De rechter overweegt dat ” niet aangenomen kan worden dat alle gelden van de Stichting de Vereniging toekwamen)” .
1de stichting STICHTING WIELERACADEMIE LANSINGERLAND E.O.,
1De procedure
- –
2De feiten
3Het geschil
in conventie
4De beoordeling
in conventie
5De beslissing
Penningmeester vereniging aansprakelijk
Kernpunten
- De penningmeester van een vereniging was ook werkzaam als zelfstandig accountant. Die penningmeester onttrekt (ten minste) € 97.637,00 aan de vereniging en gebruikt dat geld voor zichzelf voor voor zijn bedrijf.
- ” [De vereniging] wijst erop dat [de penningmeester] in de besprekingen van 28 maart 2009 en 28 april 2009 heeft erkend dat hij op onrechtmatige wijze geld heeft onttrokken aan [de vereniging] . (…) De erkenning waarop [De vereniging] zich beroept (in het besprekingsverslag van 29 april 2009) houdt in dat [de penningmeester] erkent dat hij gelden heeft onttrokken aan [bond 1] die hij voor zichzelf of zijn onderneming heeft gebruikt. Die erkenning beperkt zich tot een bedrag tussen de € 60.000,- en de € 75.000,-.”
- ” De rechtbank vindt dat [de penningmeester] onvoldoende heeft betwist dat hij de administratie van [bond 1] ondeugdelijk heeft gevoerd [de vereniging is ontstaan uit een fusie van Bond 1 met Bond 2]. In feite erkent hij dat hij de administratie van [bond 1] niet deugdelijk heeft gevoerd doordat hij naar eigen zeggen “de zaken van [bond 1] , [vereniging] en [andere vereniging] administratief niet voldoende gescheiden heeft gehouden”. [De penningmeester] heeft in die zin dus onvoldoende weersproken dat hij zijn taak als bestuurder (penningmeester) onbehoorlijk heeft vervuld door een ondeugdelijke administratie te voeren.”
TUSSENUITSPRAAK
2 De feiten
2.1.
[De vereniging] is
op 31 december 2008 ontstaan door een fusie van de [bond 1] ( [bond 1] ) en de
[bond 2] ( [bond 2] ). [de penningmeester] was vanaf 6 juli 1997 bestuurder van
de [bond 1] in de functie van penningmeester. [de penningmeester] was
accountant van beroep en werkzaam bij [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ),
waarvan hij 75% van de aandelen hield. Na de fusie van [bond 1] en [bond 2] is [de
penningmeester] bestuurder van [De vereniging] geworden. De heer [bestuurder]
is toen bestuurder van [De vereniging] in de functie van penningmeester geworden.
3Het geschil
3.1.
Het gaat in deze
procedure kort gezegd om het volgende. [De vereniging] vindt dat [de
penningmeester] zijn taak als penningmeester niet naar behoren heeft vervuld.
Hij heeft volgens [De vereniging] de administratie niet deugdelijk gevoerd,
geld uit [bond 1] gehaald en onder andere voor zichzelf besteed. Dat heeft zij
begin 2009 ontdekt toen [bestuurder] penningmeester werd en onregelmatigheden
in de boekhouding zag. [De vereniging] vordert het bedrag terug dat [de
penningmeester] in ieder geval ten onrechte uit [bond 1] heeft gehaald en voor
zichzelf of zijn onderneming heeft gebruikt. [de penningmeester] vindt dat hij
zijn taak naar behoren heeft vervuld. Voor zover er onregelmatigheden in de
boekhouding zijn, moeten die bedragen worden verrekend met geld dat hij nog
tegoed heeft van [bond 1] / [De vereniging] . Ook heeft [de penningmeester] een
aantal formele verweren gevoerd.
in conventie
3.2.
[De vereniging] vordert samengevat:
a. dat de rechtbank voor recht
verklaart dat [de penningmeester] zich schuldig heeft gemaakt aan onbehoorlijke
taakvervulling tegenover [De vereniging] als bedoeld in artikel 2:9 BW en dat [de
penningmeester] de daardoor geleden schade en nog te lijden schade moet
vergoeden;
b. veroordeling van [de
penningmeester] tot betaling van € 97.637,-, vermeerderd met wettelijke rente
vanaf 29 april 2009 of 18 juni 2015 of de dag van dagvaarding;
c. veroordeling van [de
penningmeester] in de proceskosten.
3.3.
[de
penningmeester] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor
zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[de
penningmeester] vordert samengevat:
a. veroordeling van [De
vereniging] tot betaling van € 494.340,28, vermeerderd met wettelijke
handelsrente vanaf de dag van de conclusie van eis in reconventie;
b. veroordeling van [De
vereniging] in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de
vijftiende dag na het vonnis.
3.5.
[De vereniging]
voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van
belang, nader ingegaan.
op 31 december 2008 ontstaan door een fusie van de [bond 1] ( [bond 1] ) en de
[bond 2] ( [bond 2] ). [de penningmeester] was vanaf 6 juli 1997 bestuurder van
de [bond 1] in de functie van penningmeester. [de penningmeester] was
accountant van beroep en werkzaam bij [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ),
waarvan hij 75% van de aandelen hield. Na de fusie van [bond 1] en [bond 2] is [de
penningmeester] bestuurder van [De vereniging] geworden. De heer [bestuurder]
is toen bestuurder van [De vereniging] in de functie van penningmeester geworden.
procedure kort gezegd om het volgende. [De vereniging] vindt dat [de
penningmeester] zijn taak als penningmeester niet naar behoren heeft vervuld.
Hij heeft volgens [De vereniging] de administratie niet deugdelijk gevoerd,
geld uit [bond 1] gehaald en onder andere voor zichzelf besteed. Dat heeft zij
begin 2009 ontdekt toen [bestuurder] penningmeester werd en onregelmatigheden
in de boekhouding zag. [De vereniging] vordert het bedrag terug dat [de
penningmeester] in ieder geval ten onrechte uit [bond 1] heeft gehaald en voor
zichzelf of zijn onderneming heeft gebruikt. [de penningmeester] vindt dat hij
zijn taak naar behoren heeft vervuld. Voor zover er onregelmatigheden in de
boekhouding zijn, moeten die bedragen worden verrekend met geld dat hij nog
tegoed heeft van [bond 1] / [De vereniging] . Ook heeft [de penningmeester] een
aantal formele verweren gevoerd.
verklaart dat [de penningmeester] zich schuldig heeft gemaakt aan onbehoorlijke
taakvervulling tegenover [De vereniging] als bedoeld in artikel 2:9 BW en dat [de
penningmeester] de daardoor geleden schade en nog te lijden schade moet
vergoeden;
penningmeester] tot betaling van € 97.637,-, vermeerderd met wettelijke rente
vanaf 29 april 2009 of 18 juni 2015 of de dag van dagvaarding;
penningmeester] in de proceskosten.
penningmeester] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor
zover van belang, nader ingegaan.
penningmeester] vordert samengevat:
vereniging] tot betaling van € 494.340,28, vermeerderd met wettelijke
handelsrente vanaf de dag van de conclusie van eis in reconventie;
vereniging] in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de
vijftiende dag na het vonnis.
voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van
belang, nader ingegaan.
eerst de formele verweren van [de penningmeester] bespreken. Als één van die
formele verweren slaagt, moeten de vorderingen van [De vereniging] worden
afgewezen.
door [bedrijf 1]
penningmeester] stelt als eerste dat [De vereniging] geen vordering meer heeft
op hem omdat die vordering door een ander is overgenomen. [bedrijf 1] heeft
namelijk in de brief van 10 oktober 2011 voorgesteld aan [De vereniging] om
haar vordering op [de penningmeester] over te nemen. Het bestuur en de algemene
ledenvergadering van [De vereniging] hebben dat aanbod aanvaard.
bevestigt dat [bedrijf 1] dit voorstel heeft gedaan. Volgens [De vereniging] is
zij het uiteindelijk niet eens geworden met [bedrijf 1] over de voorwaarden
waaronder die schuldovername zou plaatsvinden. [De vereniging] heeft dus niet
het voorstel van [bedrijf 1] aanvaard.
niet dat de schuld van [de penningmeester] aan [De vereniging] is overgenomen
door [bedrijf 1] . Tijdens de comparitie heeft [de penningmeester] verklaard
dat [De vereniging] het eens was met de schuldovername, maar dat het wel klopt
dat [bedrijf 1] en [De vereniging] het niet eens zijn geworden over de
voorwaarden daarvoor. Die verklaring sluit aan bij het standpunt van [De
vereniging] : partijen hebben de bedoeling gehad dat [bedrijf 1] de schuld van [de
penningmeester] zou overnemen. Daarover is ook gepraat en voor die besprekingen
heeft de algemene ledenvergadering groen licht gegeven (productie 2 van [de
penningmeester] ). Maar er is niet gebleken dat er overeenstemming is bereikt
over de schuldovername. Dat betekent dat dit verweer van [de penningmeester]
niet slaagt.
verrekening / opschorting
penningmeester] stelt dat hij een grotere vordering heeft op [De vereniging]
dan [De vereniging] op hem. Hij doet dan ook een beroep op verrekening. [de
penningmeester] is in 2010 failliet verklaard. Hij stelt dat er in het
faillissement een akkoord had kunnen worden getroffen als [De vereniging] haar
toezegging was nagekomen om de aangifte tegen [de penningmeester] (wegens
verduistering) uiterlijk 31 augustus 2012 in te trekken. In dat geval zou de
Belastingdienst namelijk bereid zijn geweest om een regeling te treffen en had
de executieverkoop van zijn woning niet hoeven plaats te vinden. [de
penningmeester] stelt dat hij door het nalaten van [De vereniging] € 455.239,23
schade heeft geleden.
weerspreekt dat zij heeft toegezegd om de aangifte tegen [de penningmeester] in
te trekken. Zo’n toezegging blijkt nergens uit en [de penningmeester] heeft
haar er ook nooit op aangesproken. Verder stelt [De vereniging] dat nergens uit
blijkt dat de Belastingdienst een regeling met [de penningmeester] zou willen treffen.
Het faillissement van [de penningmeester] zou hoe dan ook met dezelfde gevolgen
zijn geëindigd, ook als [De vereniging] de aangifte had ingetrokken. Daarbij
wijst [De vereniging] op de toenmalige grote schuldenlast van [de
penningmeester] (€ 693.501,15 aan concurrente schuldeisers) en het feit dat
geen van de concurrente crediteurs in het faillissement een vergoeding heeft
gekregen en de preferente schuldeisers (€ 459.481,23) slechts een gedeeltelijke
uitkering hebben gehad.
penningmeester] heeft de rechtbank niet overtuigd dat hij deze vordering heeft
op [De vereniging] . Ten eerste heeft [de penningmeester] onvoldoende
onderbouwd dat [De vereniging] op 12 juli 2012 aan hem heeft toegezegd dat zij
uiterlijk 31 augustus 2012 de aangifte zou intrekken. [de penningmeester] heeft
geen stukken ingebracht waaruit die toezegging blijkt. Verder heeft hij [De
vereniging] nooit op die toezegging aangesproken. Dat had wel voor de hand
gelegen omdat die toezegging voor [de penningmeester] (volgens zijn eigen
stellingen) cruciaal was voor de afwikkeling van het faillissement. [de
penningmeester] heeft alleen verwezen naar een brief van 13 september 2016 aan [De
vereniging] waarin hij schrijft:
geruime tijd geleden dat wij elkaar hebben gesproken (…). In mijn herinnering
heeft het laatste gesprek plaatsgevonden op donderdag 12 juli 2012 (…).
heeft u aangegeven dat u contact had gehad met de Politie betreffende het
stilleggen of intrekken van de zaak. Nu heb ik die zaken niet meer helder op
het netvlies staan, maar kunt u mij meedelen wanneer u contact heeft gehad met
de Politie over deze zaak? Met welk bureau is dat geweest? En betrof het het
stilleggen of het intrekken van de zaak?
belangrijke gegevens om te weten, omdat de kwestie nog niet is afgewikkeld.
Hopelijk kunt en wilt u mij van deze informatie voorzien.”
constateert dat deze brief vier jaar is gestuurd ná het gesprek van 12 juli
2012 waarin volgens [de penningmeester] de toezegging is gedaan. Als [de
penningmeester] meende dat [De vereniging] had toegezegd om uiterlijk 31
augustus 2012 de aangifte in te trekken en die datum voor hem cruciaal was voor
het kunnen treffen van een regeling, is niet te verklaren waarom [de
penningmeester] vier jaar later een brief stuurt met een open vraag om
informatie.
vereniging] goed onderbouwd dat de schuldenlast van [de penningmeester] in de
tijd van het faillissement zodanig hoog was dat het niet reëel was dat [de
penningmeester] een akkoord had kunnen treffen. [de penningmeester] heeft daar
weinig tegenover gesteld. Tijdens de zitting heeft hij daar alleen over gezegd
dat het zijn overtuiging was dat een regeling mogelijk was. Dat is te weinig
tegenover de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van [De vereniging] .
formele verweren van [de penningmeester] beoordeeld; deze slagen niet. Dan komt
de rechtbank toe aan het beoordelen van de stelling van [De vereniging] dat [de
penningmeester] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld.
taakvervulling
verwijst voor de onderbouwing van haar stelling dat [de penningmeester] zijn
taak onbehoorlijk heeft vervuld naar het tussentijdse rapport van 26 april 2009
(bijlage 7 bij dagvaarding) en de “informatie ten behoeve van aangifte van
verduistering” (bijlage 10 bij dagvaarding). Uit die rapporten blijkt dat de
schade van [De vereniging] door het onrechtmatig handelen van [de
penningmeester] € 209.592,- bedraagt. Om proceseconomische redenen vordert zij
op dit moment € 97.637,-, het bedrag dat [de penningmeester] kennelijk heeft
gebruikt voor zichzelf of zijn onderneming. [De vereniging] wijst erop dat [de
penningmeester] in de besprekingen van 28 maart 2009 en 28 april 2009 heeft
erkend dat hij op onrechtmatige wijze geld heeft onttrokken aan [De vereniging]
.
penningmeester] stelt dat hij lichamelijk en geestelijk ziek was ten tijde van
de erkenningen die hij heeft gedaan tussen 2008 en 2012. Om die reden
vernietigt hij de erkenningen wegens dwaling of misbruik van omstandigheden. [de
penningmeester] betwist verder dat hij bedragen als door [De vereniging]
genoemd heeft onttrokken zonder dat daar tegenover posten stonden die [bond 1]
moest voldoen. Ook betwist hij dat hij geld heeft onttrokken en voor zichzelf
heeft gebruikt.
de discussie over de erkenning van [de penningmeester] dat hij onrechtmatig
heeft gehandeld onbesproken. De erkenning waarop [De vereniging] zich beroept
(in het besprekingsverslag van 29 april 2009) houdt in dat [de penningmeester]
erkent dat hij gelden heeft onttrokken aan [bond 1] die hij voor zichzelf of
zijn onderneming heeft gebruikt. Die erkenning beperkt zich tot een bedrag
tussen de € 60.000,- en de € 75.000,-. [de penningmeester] heeft dus niet
erkend dat hij het volledige bedrag dat [De vereniging] vordert in deze procedure
(€ 97.637,-) heeft onttrokken aan [bond 1] en voor zichzelf heeft gebruikt. In
dat opzicht moeten, ook als die erkenning in aanmerking wordt genomen, de
stellingen van partijen over onregelmatige onttrekkingen inhoudelijk worden
beoordeeld.
heeft in de eerdergenoemde bijlagen 7 en 10 uitgebreid en feitelijk onderbouwd
dat er onregelmatigheden in de boekhouding zijn aangetroffen op de volgende
posten:
(2005): € 40.000
Rabobank (2007) € 50.000
(2006) € 22.000
rendementsrekening (2007) € 9.000
(2005) € 9.627
2008 naar bedrijven
penningmeester] resp [naam 1] € 26.365
en 2009 € 12.150
rekening-courant [naam 1] (saldo begin 2009) € 22.867
vordering / Rc [naam 1] (2006) € 8.461
2.000
accountantskantoor [de penningmeester] (diverse jaren) € 7.122
de administratie voor deze bedragen geen verantwoording is terug te vinden. Het
in deze procedure concreet gevorderde bedrag van € 97.637,-, dat [de
penningmeester] voor zichzelf of zijn onderneming zou hebben gebruikt, bestaat
uit de posten B, E, F, I en I.
penningmeester] heeft in het algemeen betwist dat hij geld heeft onttrokken
zonder dat daar tegenover posten stonden die [bond 1] moest voldoen. Hij zegt
daarover dat hij niet alleen bestuurder van [bond 1] was, maar ook voorzitter
en penningmeester van de [vereniging] ( [vereniging] ) en voorzitter van de
[naam 1] ( [naam 1] ). Hij stelt dat de besturen van deze organisaties hem
vanaf 1999 per saldo de vrije hand hebben gegeven voor het praktisch regelen en
organiseren van de kooien en de financiële afwikkeling daarvan. De kooien van
[bond 1] moesten in 1999 worden verplaatst en werden onderbracht in het nieuwe
clubgebouw van [vereniging] , waarvoor [de penningmeester] feitelijk heeft
betaald. Ook huurde [bond 1] ruimte van [vereniging] en werden door [vereniging]
kosten gemaakt ten behoeve van [bond 1] . [de penningmeester] heeft mogelijk de
zaken van [bond 1] , [vereniging] en [naam 1] administratief niet voldoende
gescheiden gehouden, maar hij heeft alles gedaan voor en ten behoeve van “de
hobby” c.q. [bond 1] . [De vereniging] heeft op haar beurt deze stellingen van [de
penningmeester] betwist.
dat [de penningmeester] onvoldoende heeft betwist dat hij de administratie van
[bond 1] ondeugdelijk heeft gevoerd. In feite erkent hij dat hij de
administratie van [bond 1] niet deugdelijk heeft gevoerd doordat hij naar eigen
zeggen “de zaken van [bond 1] , [vereniging] en [naam 1] administratief niet
voldoende gescheiden heeft gehouden”. [de penningmeester] heeft in die zin dus
onvoldoende weersproken dat hij zijn taak als bestuurder (penningmeester)
onbehoorlijk heeft vervuld door een ondeugdelijke administratie te voeren. De
verklaring voor recht die [De vereniging] vordert, is daarom toewijsbaar. De
rechtbank zal ook de verwijzing naar de schadestaatprocedure toewijzen. Niet
voor alle posten die [De vereniging] in bijlagen 7 en 10 opvoert, is op dit
moment begroting van de geleden schade mogelijk, zo blijkt uit de toelichting
daarop van [De vereniging] .
vordert betaling van € 97.637,- (posten B, E, F, I en I). Tegen post B heeft [de
penningmeester] geen verweer gevoerd, terwijl [De vereniging] die post in
bijlagen 7 en 10 concreet heeft onderbouwd. Het bedrag van post B (€ 50.000,-)
zal dan ook als schadevergoeding worden toegewezen. [de penningmeester] heeft
tegen de posten F, E en I wel meer concreet verweer gevoerd en die posten zal
de rechtbank hierna bespreken.
2008 en 2009 (€ 12.150)
penningmeester] stelt dat de kasopnamen voorschotten betreffen op facturen van [de
penningmeester] aan [bond 1] . Deze kosten zijn dus wel gefactureerd aan [bond
1] , maar nog niet verrekend. Hij heeft in dat kader facturen overgelegd uit de
periode 31 december 2002 tot en met 1 november 2009 tot een totaal bedrag van €
17.970,51.
betwist de door [de penningmeester] ingebrachte facturen; die ziet [De
vereniging] voor het eerst en onderliggende stukken ontbreken. Zij betwijfelt
de authenticiteit daarvan en wijst erop dat feitelijke gegevens op de facturen
niet juist zijn. Volgens [De vereniging] zijn de kosten die [de penningmeester]
nu opvoert al betaald door [bond 1] . Ze zijn namelijk terug te vinden in de
jaarrekeningen en dat betekent dat ze al betaald zijn. De kasopnamen van 2008
en 2009 waar het hier om gaat, zijn opnames die geen omschrijving hebben en
waarvoor geen verantwoording is te vinden. Overigens is de vordering tot
betaling van de facturen althans tot verrekening daarvan verjaard op basis van
artikel 3:307 lid 1 BW, aldus [De vereniging] .
verwerpt het verweer van [de penningmeester] . Hij heeft, tegenover de
gemotiveerde stellingen van [De vereniging] , onvoldoende onderbouwd gesteld
dat de bedoelde kasopnamen in 2008 en 2009 (€ 12.150) verantwoord kunnen worden
doordat er kosten van [de penningmeester] tegenover staan. Allereerst heeft [de
penningmeester] geen stukken ingebracht waaruit blijkt dat hij die kosten
daadwerkelijk heeft gemaakt. Dit lag wel op zijn weg omdat [De vereniging]
gemotiveerd betwist dat hij die kosten heeft gemaakt en dat die kosten ten
laste moeten komen van [bond 1] . Verder heeft hij niet betwist dat het gaat om
kasopnamen die in de boekhouding geen omschrijving hebben en dus (administratief)
niet gekoppeld zijn aan deze (of andere) kostenposten. [de penningmeester]
heeft niet weersproken dat bepaalde kosten (zoals kosten voor bijwoning van
[naam 1] congressen) al zijn opgenomen in de jaarrekeningen van de betreffende
jaren en bovendien vaak voor andere bedragen dan de door [de penningmeester]
ingebrachte facturen. Verder heeft [de penningmeester] bevestigd dat [De
vereniging] deze facturen niet eerder heeft gezien. Ook is [de penningmeester]
niet ingegaan op de opsomming door [De vereniging] van onjuistheden in de
facturen, bijvoorbeeld dat er in 2007 geen congres is geweest in Luxemburg en
ook niet in Nitra. Ten slotte heeft [de penningmeester] geen logische
verklaring gegeven voor het feit dat de facturen een periode beslaan van 2002
tot en met 2009 terwijl de kasopnamen zijn gedaan in 2008 en 2009. Deze
omstandigheden in onderlinge samenhang roepen het beeld op dat [de
penningmeester] heeft ‘gezocht’ naar kosten die hij tegenover de kasopnamen zou
kunnen zetten, zonder dat hij kan onderbouwen dát hij die kosten heeft gemaakt,
dat hij betaling daarvan kon verlangen van [bond 1] en dat hij nog geen
betaling daarvan heeft ontvangen. De rechtbank verwerpt dan ook de betwisting
van post F.
overboekingen 2008 naar bedrijven [de penningmeester] resp [naam 1] (€ 26.365)
en
declaraties accountantskantoor [de penningmeester] (diverse jaren) (€ 7.122)
penningmeester] stelt dat hij als penningmeester van [bond 1] de bevoegdheid
had om werkzaamheden aan derden uit te besteden. In die hoedanigheid heeft hij
[bedrijf 1] opdracht gegeven voor het verrichten van administratieve
werkzaamheden in verband met de jaarrekening 2006 (€ 2.380). Als [bedrijf 1]
die werkzaamheden niet zou hebben verricht, hadden ze door derden verricht
moeten worden en had [bond 1] die kosten aan derden moeten betalen. De overige
door [De vereniging] genoemde betalingen aan [bedrijf 1] (€ 22.645) betreffen
betaling van (een voorschot op) de facturen van [bedrijf 1] die [de
penningmeester] in deze procedure inbrengt. Het betreft facturen uit de periode
2007 tot en met 2012 tot een bedrag van € 26.488,23.
stelt dat zij ook deze facturen nu voor het eerst ziet en dat ook daarvan de
onderliggende stukken ontbreken. Zij ontkent dat aan [bedrijf 1] opdracht is
gegeven voor werkzaamheden die op de facturen zijn vermeld. [de penningmeester]
was niet bevoegd om namens [bond 1] of [De vereniging] opdrachten aan derden te
verstrekken; op basis van de statuten komt die bevoegdheid alleen toe aan de
algemene ledenvergadering. Overigens zijn ook deze vorderingen verjaard volgens
[De vereniging] .
verwerpt ook dit verweer van [de penningmeester] . [de penningmeester] heeft
gesteld dat hij als bestuurder bevoegd was om namens [bond 1] of [De
vereniging] opdrachten te verstrekken aan derden, in dit geval [bedrijf 1] . De
rechtbank begrijpt dat hij erkent dat hij niet zelfstandig bevoegd was om
opdrachten te verstrekken namens [bond 1] of [De vereniging] (hetgeen ook volgt
uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel waarin staat dat hij gezamenlijk
bevoegd is met andere bestuurder(s)). [de penningmeester] heeft op zitting
verklaard dat het binnen het bestuur van [bond 1] zo ging dat het bestuur tegen
hem zei: “regel het maar”, dat hij dat dan deed (de rechtbank begrijpt:
opdrachten verstrekte aan [bedrijf 1] ) en dat hij daar nooit klachten over
kreeg, ook niet over de kosten die [bedrijf 1] in rekening bracht. Daarmee
heeft [de penningmeester] echter onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de
bedoelde posten worden gerechtvaardigd door werkzaamheden die [bedrijf 1] in
opdracht van [bond 1] of [De vereniging] heeft verricht.
duidelijke verklaring van [de penningmeester] op zitting over het verstrekken
van opdracht is op geen enkele wijze onderbouwd met stukken of verklaringen van
andere toenmalige bestuursleden. Verder staat vast dat er zich in de
administratie van [bond 1] en [De vereniging] geen schriftelijke overeenkomsten
van opdracht met [bedrijf 1] bevinden. Evenmin zijn er facturen van [bedrijf 1]
in de administratie te vinden, zo heeft [De vereniging] onweersproken gesteld. [de
penningmeester] heeft weliswaar in deze procedure een paar facturen overgelegd,
maar die gaan slechts over een totaalbedrag van € 9.237,75 terwijl deze posten
een bedrag beslaan van € 33.487. Bovendien valt op dat slechts één van die
facturen op briefpapier van [bedrijf 1] is gesteld en dat de andere twee
facturen een vergelijkbare opmaak vertonen als de facturen die [de
penningmeester] in het kader van de kasopnamen in het geding heeft gebracht. Op
één van de facturen, die afkomstig zou zijn van [bedrijf 1] , is zelfs vermeld
dat deze betaald dient te worden aan [de penningmeester] met daarbij het
rekeningnummer van (kennelijk) [de penningmeester] zelf. Ook heeft [De
vereniging] er terecht op gewezen dat onderbouwing van de op de facturen
vermelde werkzaamheden ontbreekt. De stelling van [de penningmeester] ten
slotte over de voldoening van facturen van [bedrijf 1] als verrekening van
nota’s van [bedrijf 2] is evenmin onderbouwd. Bovendien heeft [De vereniging]
betwist dat verrekening kon plaatsvinden omdat [bond 1] simpelweg geen zaken
deed met [bedrijf 2] Daarop heeft [de penningmeester] niet meer gereageerd.
op basis van wat hiervoor is overwogen tot de conclusie dat [De vereniging]
onderbouwd heeft gesteld dat [de penningmeester] als bestuurder van [bond 1] in
ieder geval een bedrag van € 97.637,- heeft onttrokken aan [bond 1] terwijl
daarvoor geen verantwoording is te vinden. De rechtbank komt niet toe aan het
opdragen van (tegen)bewijs omdat [de penningmeester] onvoldoende heeft gesteld.
Zijn bewijsaanbod wordt dan ook gepasseerd. Het handelen van [de penningmeester]
is aan te merken als een onbehoorlijke vervulling van zijn taak als bestuurder.
Hij is dan ook aansprakelijk voor de schade die [De vereniging] (als rechtsopvolger
van [bond 1] ) heeft geleden als gevolg van dat handelen. De rechtbank zal [de
penningmeester] veroordelen om het concreet gevorderde bedrag aan
schadevergoeding (€ 97.637,-) aan [De vereniging] te betalen.
heeft in de dagvaarding gesteld dat zij het gemiddelde van de wettelijke rente
en de handelsrente vordert vanaf 29 april 2009, de datum van de erkenning door [de
penningmeester] . [De vereniging] heeft echter niet toegelicht waarom het
gemiddelde van de wettelijke rente en de handelsrente moet worden toegewezen.
Overigens constateert de rechtbank dat [De vereniging] in het petitum van de
dagvaarding de wettelijke rente vordert, zodat zij van die vordering uit zal
gaan. Die vordering is toewijsbaar.
zullen, zoals hiervoor beschreven, bij eindvonnis worden toegewezen. [de
penningmeester] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten
in conventie worden veroordeeld. Omdat de procedure in reconventie wordt
aangehouden (zie hierna), zal ook in conventie iedere beslissing worden
aangehouden tot het eindvonnis.
penningmeester] baseert zijn vordering onder andere op de stellingen die al
zijn besproken onder het kopje “beroep op verrekening/opschorting”. De
rechtbank verwijst naar die overwegingen en concludeert dat de vorderingen in
reconventie moeten worden afgewezen voor zover ze op die stellingen zijn
gebaseerd.
penningmeester] stelt verder dat [De vereniging] hem een bedrag van € 5.670,15
en € 33.430,90 moet betalen. Die bedragen hebben [vereniging] respectievelijk
[stichting] tegoed uit hoofde van onbetaalde facturen en deze rechtspersonen
hebben hun vordering op [De vereniging] aan [de penningmeester] gecedeerd op 30
november 2016. [de penningmeester] heeft de facturen, die dateren van 28
december 2003 tot en met 31 december 2009, ingebracht.
betwist dat [vereniging] en [stichting] een vordering op haar hebben. De door [de
penningmeester] overgelegde facturen kent zij niet en onderliggende stukken
ontbreken. Verder valt op dat de facturen dezelfde opmaak hebben als de
facturen die door [de penningmeester] zijn opgevoerd over de kasopnamen. Ook
zijn de facturen gestuurd ter attentie van de heer [naam 2] , terwijl deze pas
vanaf juni 2014 penningmeester van [De vereniging] is. De facturen van de
jaarlijkse vergoeding voor de bondshows zijn in de betreffende jaarrekeningen
van [bond 1] opgenomen, wat veronderstelt dat die facturen zijn betaald. Ten
slotte beroept [De vereniging] zich op verjaring van de vorderingen.
deze vorderingen staat in de conclusie van antwoord in reconventie. Tijdens de
comparitie ontbrak het aan tijd om deze vorderingen in reconventie en de
betwisting daarvan te bespreken. Voordat de rechtbank beslist over deze
vorderingen, zal zij [de penningmeester] in de gelegenheid stellen zich over
deze stellingen van [De vereniging] uit te laten. Daarna mag [De vereniging]
een antwoordakte nemen. Er is geen gelegenheid voor partijen om zich over
andere kwesties uit te laten.
beslissing wordt aangehouden.
verweer gevoerd tegen de (resterende) vorderingen in reconventie (zie 4.21 van
het tussenvonnis). In het tussenvonnis heeft de rechtbank [de penningmeester]
in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verweer, waarna [eiseres] een
antwoordakte zou mogen nemen. [de penningmeester] heeft echter geen gebruik
gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de verweren van [eiseres] . De
rechtbank zal de vorderingen in reconventie tegen die achtergrond beoordelen.
stelt dat [eiseres] hem een bedrag van € 5.670,15 en € 33.430,90 moet betalen.
Die bedragen hebben [naam vereniging] respectievelijk SNB tegoed uit hoofde van
onbetaalde facturen (van 28 december 2003 tot en met 31 december 2009) en deze
rechtspersonen hebben hun vordering op [eiseres] aan [de penningmeester] gecedeerd.
[eiseres] heeft onder andere als verweer gevoerd dat de vorderingen zijn
verjaard (artikel 3:307 BW) omdat stuiting van de verjaring niet heeft
plaatsgevonden binnen vijf jaar nadat deze opeisbaar zijn geworden. Immers, tot
aan het instellen van de vordering in reconventie (7 december 2016) heeft [de
penningmeester] (of [naam vereniging] respectievelijk SNB) [eiseres] niet
aangesproken tot betaling van deze facturen, aldus [eiseres] . De rechtbank
constateert dat [de penningmeester] deze stelling en de feiten waarop deze is
gebaseerd, niet heeft weersproken. Dat betekent dat de rechtbank aanneemt dat [de
penningmeester] (dan wel [naam vereniging] of SNB) de verjaring van de
vorderingen niet heeft gestuit binnen vijf jaar nadat deze opeisbaar waren. De
vorderingen van [de penningmeester] moeten dan ook worden afgewezen.
penningmeester] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten
in reconventie veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot
op:
advocaat 894,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 894,00)
recht dat [de penningmeester] zich schuldig heeft gemaakt aan een onbehoorlijke
taakvervulling tegenover [eiseres] als bedoeld in artikel 2:9 BW en dat [de
penningmeester] de als gevolg hiervan door [eiseres] geleden en nog te lijden
schade aan [eiseres] moet vergoeden,
penningmeester] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 97.637,00
(zevennegentigduizend zeshonderdzevenendertig euro), vermeerderd met de
wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met
ingang van 29 april 2009 tot de dag van volledige betaling,
penningmeester] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden
begroot op € 3.793,16,
vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
af,
Het verenigingsgeld in een stichting stoppen
Gerechtshof Den Haag 3 april 2018
ECLI:NL:GHDHA:2018:491
Bij een dreigende fusie van een vereniging, richt een bestuurslid (en drijvende kracht) van de vereniging een Stichting op. De Stichting ontvangt gelden uit diverse sponsorcontracten en ondersteunt de Vereniging. Het bestuurslid is enig bestuurslid van de stichting. De vereniging heeft ondertussen een nieuw bestuur en de bestuurder van de stichting wil de banden tussen vereniging en stichting doorsnijden. De vereniging verzoekt daarop aan de rechtbank om de bestuurder te ontslaan als bestuurder van de Stichting. Het hof wijst dat verzoek in hoger beroep af. Kortom, de bestuurder blijft zitten. En de vereniging is het vermogen dat in de Stichting zit (is opgebouwd), kwijt (de Stichting heeft wel een bedrag overgemaakt naar de Vereniging, maar ik neem aan dat dit niet hele vermogen van de Stichting is).
” De Vereniging is op 1 november 1910 opgericht en heeft tot doel het bevorderen van de wielersport in het algemeen en wielrennen in het bijzonder. [appellant] is jarenlang drijvende kracht geweest achter de Vereniging. Blijkens de inschrijving bij de KvK was [appellant] van 1 januari 1993 tot 1 januari 2014 algemeen bestuurder van de Vereniging.”
” In 2009 speelde een mogelijke fusie van de Vereniging met een Rotterdamse wielervereniging. [appellant] en [belanghebbende 1] waren hiervan geen voorstander. Dit heeft ertoe geleid dat [appellant] de Stichting heeft opgericht. ”
” De Stichting ontving (al dan niet mede) ten behoeve van de Vereniging gelden uit diverse sponsorcontracten en ondersteunde de evenementen van de Vereniging financieel. Ook heeft de Stichting materiaal aan de Vereniging in bruikleen verstrekt.”
In 2016 is een conflict ontstaan tussen [appellant] en leden van de Vereniging. [appellant] heeft zijn lidmaatschap van de Vereniging opgezegd.
” Bij inleidend verzoekschrift van 29 december 2016 heeft de Vereniging [] verzocht [appellant] te ontslaan als bestuurder van de Stichting ”
Is er sprake van wanbeleid door Appellant als bestuurder van de Stichting? Het Hof overweegt als volgt:
” Duidelijk is dat [appellant] met de Stichting een andere koers wenst te gaan varen dan voorheen, waarbij aan de nauwe banden tussen de Vereniging en de Stichting een einde komt. [appellant] handelt daarmee niet in strijd met de Statuten. De doelomschrijving in de Statuten geeft er immers geen blijk van dat de Stichting (mede) is opgericht ten behoeve van de Vereniging.”
” Hieraan kan niet afdoen dat [appellant] mogelijk wel jegens de Vereniging onrechtmatig heeft gehandeld / toerekenbaar tekort is geschoten door geen openheid van zaken te geven over het door hem gevoerde financiële beleid over de (in ieder geval deels) aan de Vereniging toekomende sponsorgelden, waardoor de Vereniging nadeel heeft ondervonden. Een grond voor ontslag als bestuurder van de Stichting vormt een dergelijk handelen zoals eerder overwogen echter niet.”
Beschikking van 3 april 2018
[appellant],
Vereniging Rotterdamse Renners Club “De Pedaalridders”,
Stichting Wieleracademie Lansingerland e.o.,
Beoordeling van het hoger beroep
“Bekrachtiging bestuur door de leden