Stoppen activiteiten (Veluweruiters)

Rechtbank Gelderland 10 november 2015
ECLI:NL:RBGEL:2015:7727


De rechter laat het besluit van de ALV om te stoppen met de activiteiten van de afdeling ” mennen”  in stand. “Het besluit tot staking van de menactiviteiten komt in de visie van [eisers] neer op opheffing van de afdeling mennen. Daarmee wordt in wezen een wijziging van de statuten teweeggebracht. (…) Dat standpunt moet worden verworpen. Staking van de menactiviteiten is niet hetzelfde als opheffen van de afdeling mennen. De staking van de activiteiten hoeft in de eerste plaats niet definitief te zijn. De vereniging zou in de toekomst kunnen besluiten die activiteiten weer te laten herleven. In de tweede plaats ontneemt het staken van de activiteiten niet elke betekenis aan het bestaan van de afdeling mennen.” 

Vonnis in kort geding van 10 november 2015

in de zaak van
1. [eiser] ,
2. [eiser 1],

tegen de vereniging VERENIGING PAARDENSPORTVERENIGING DE VELUWERUITERS,

Partijen zullen hierna [eisers] en De Veluweruiters genoemd worden.

 

2De feiten

2.1.

De Veluweruiters, een paardensportvereniging, is blijkens artikel 1 van haar statuten onderverdeeld in een afdeling paarden, een afdeling pony’s en een afdeling mennen. De Veluweruiters heeft één bestuur en één algemene ledenvergadering. De Vereniging telt ongeveer 140 leden. De Veluweruiters en haar leden zijn lid van de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (hierna: KNHS). In de statuten van De Veluweruiters is voorts, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
Artikel 4 – Leden
1. Leden van de vereniging zijn natuurlijke personen. Leden, die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt, worden vertegenwoordigd door één der ouders of wettelijke vertegenwoordiger. (…).
(…)
Artikel 12 – Algemene vergadering
(…)
3. De algemene vergadering bestaat uit alle leden van de vergadering.
4. Leden die niet geschorst zijn, hebben toegang tot de algemene vergadering en zijn stemgerechtigd, mits minimale leeftijd van 18 jaar. Bij aspirant leden onder de 18 jaar is de ouder of wettelijk vertegenwoordiger van stemgerechtigd.
(…)
Artikel 16 – Besluiten
  1. Het in dit artikel bepaalde is van toepassing op alle besluiten die in de vereniging worden genomen. (…).
  2. (…)
  3. Tenzij in de statuten of in een reglement anders is bepaald, worden besluiten in de vergadering genomen met een gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Onder meerderheid wordt verstaan meer dan de helft van de door stemgerechtigde leden uitgebrachte stemmen, zo nodig door afronding naar boven. Indien de stemmen staken is geen meerderheid behaald.
(…)
Artikel 21 – Wijziging van statuten
(…)
3. Een besluit tot wijziging van de statuten kan slechts op een algemene vergadering met ten minste twee derden van de uitgebrachte geldige stemmen worden genomen.
(…)
2.2.

[eisers] zijn als menlid aangesloten bij De Veluweruiters.
2.3.

In 2013 waren er 23 menners als leden bij De Veluweruiters aangesloten. In het najaar van 2013 heeft het bestuur op de algemene ledenvergadering voorgelegd dat de menactiviteit al een aantal jaar niet kostendekkend is. De contributie is onvoldoende om de instructiekosten (de rechtstreekse leskosten ten behoeve van de menners) te dekken. Er werd op twee avonden les gegeven door drie instructeurs. De lessen bleken regelmatig niet goed bezet te zijn.
2.4.

Per 1 januari 2014 is het aantal bij De Veluweruiters aangesloten menleden gedaald tot 17. Het bestuur van De Veluweruiters heeft de menafdeling verzocht om tot een kostenreductie te komen. In dat verband is voorgesteld de lessen te concentreren op één avond en terug te gaan op één instructeur. Het voorstel van het bestuur is besproken op de algemene ledenvergadering van 20 januari 2014. Op deze vergadering zijn, na uitleg van het voorstel door het bestuur, de menleden weggelopen.
2.5.

Het bestuur heeft het voorgenomen besluit uitgevoerd. De menleden hebben vervolgens contact gezocht met de KNHS voor bemiddeling in het ontstane geschil over de kostenreductie. De eerste bemiddelingspoging vn de KNHS heeft plaatsgevonden op 2 februari 2014.
2.6.

Op initiatief van de menleden is op 10 maart 2014 een buitengewone algemene ledenvergadering gehouden. Tijdens deze algemene vergadering is opnieuw de financiële positie van de menafdeling ter sprake gebracht en in dat verband ook het aantal en de omvang van de meninstructies. Besloten wordt de menactiviteiten te beperken tot één avond met de heer Boer (een van de oorspronkelijke instructeurs) als instructeur.
2.7.

Gedurende de rest van het jaar 2014 heeft er regelmatig overleg tussen het bestuur en de menafdeling plaatsgevonden. In juli 2014 heeft het bestuur de menleden gewezen op de lage kantineomzet tijdens de menwedstrijd en het verstrekken van consumpties zonder dat daar betaling tegenover heeft gestaan. Op 5 november 2014 is dit ook aan de orde gekomen in de algemene ledenvergadering. Dit punt heeft tot een heftige woordenwisseling geleid.
2.8.

Op 12 november 2014 is een spoedvergadering van het bestuur uitgeroepen. Besloten werd de menleden die het niet eens zijn met het besluit en die beschuldigingen naar het bestuur hebben geuit en bestuursleden persoonlijk hebben bedreigd, uit te nodigen voor een gesprek. De uitgenodigde menleden hebben dit gesprek geweigerd.
2.9.

Op initiatief van het bestuur heeft op 9 december 2014 een vergadering plaatsgevonden voor alle menleden. Op deze vergadering is wederom de financiële positie van de menafdeling aan bod gekomen en de vertrouwensbreuk die is ontstaan tussen de menleden en het bestuur. De menleden hebben aldaar beterschap beloofd.
2.10.

Op 12 januari 2015 hebben de menleden een plan van aanpak aan het bestuur gezonden. Het bestuur heeft dit plan van aanpak als onvoldoende beoordeeld. Eind januari 2015 heeft het bestuur besloten een buitengewone algemene ledenvergadering uit te roepen zodat de leden kunnen beslissen over het beëindigen van de menactiviteiten van de vereniging.
2.11.

De buitengewone algemene ledenvergadering over het beëindigen van de menactiviteiten heeft plaatsgevonden op 18 februari 2015. Het bestuur heeft op deze vergadering toegelicht waarom zij van mening is dat de menactiviteiten beëindigd moeten worden. De menleden hebben vervolgens aan de hand van een PowerPoint presentatie hun voorstel en standpunten toegelicht. Het bestuur heeft op de toelichting van de menleden gereageerd. Vervolgens zijn er vanuit de zaal vragen gesteld en heeft er een discussie plaatsgevonden. De buitengewone algemene ledenvergadering is daarna overgegaan tot een schriftelijke stemming. Er is een stemcommissie benoemd bestaande uit een menlid, een lid van de afdeling paarden en een lid van de afdeling pony’s. Door 97 leden zijn stemmen uitgebracht. Daarnaast is 46 keer bij volmacht gestemd. In totaal zijn 143 stemmen uitgebracht. De uitslag was als volgt: 83 stemmen hebben voor het voorstel van het bestuur gestemd, 58 stemmen hebben tegen gestemd en 2 stemmen hebben blanco gestemd. Het voorstel tot beëindiging van de menactiviteiten is vervolgens aangenomen.
2.12.

In een brief van 8 april 2015 heeft de algemeen directeur van de KNHS onder meer het volgende aan het bestuur van de Veluweruiters geschreven:
Wij hebben kennis genomen van het geschil tussen een aantal leden van de vereniging de Veluweruiters en de vereniging. De kern van de zaak is dat de vereniging met de menactiviteiten wil gaan stoppen. De menners willen dit niet. Er heeft een Algemene Ledenvergadering plaatsgevonden waarin de meerderheid van de vergadering heeft besloten de menactiviteiten te stoppen. Er is niet besloten om de menafdeling op te heffen.

De ledenvergadering van uw vereniging is akkoord gegaan met het staken van de activiteiten. Zoals u heeft kunnen lezen in het advies dat is ingewonnen bij mevrouw Olfers, Hoogleraar sport en recht, dient het staken van de activiteiten netjes afgewikkeld te worden. Uit het advies blijkt duidelijk dat een minderheidsgroep leden niet de voortgang van activiteiten kan afdwingen. Een vereniging mag echter ook niet zomaar stoppen. Er moet een deugdelijke belangenafweging hebben plaatsgevonden en er dienen goede afspraken gemaakt te worden over het moment waarop het staken van de activiteiten ingaat en de eventuele gevolgen voor de hoogte van de contributie.

3Het geschil

3.1.

[eisers] vorderen samengevat – De Veluweruiters te bevelen het besluit tot staking van de menactiviteiten op te schorten totdat in een bodemprocedure is beslist en De Veluweruiters te gelasten materialen die nodig zijn voor het uitoefenen van menactiviteiten aan te kopen, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van De Veluweruiters in de kosten.
3.2.

De Veluweruiters voert verweer.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Het spoedeisend belang vloeit in voldoende mate uit de stellingen van [eisers] voort.
4.2

[eisers] hebben zich er in de eerste plaats op beroepen dat het besluit van de algemene ledenvergadering van 18 februari 2015 vernietigbaar is wegens strijd met de statuten op de voet van art. 15 lid 1 aanhef en onder a BW. Volgens art. 1 lid 1 van de statuten is de vereniging De Veluweruiters onderverdeeld in een afdeling paarden, afdeling pony’s en afdeling mennen. Het besluit tot staking van de menactiviteiten komt in de visie van [eisers] neer op opheffing van de afdeling mennen. Daarmee wordt in wezen een wijziging van de statuten teweeggebracht. Beslissingen tot wijziging van de statuten moeten volgens art. 21 lid 3 van de statuten met twee derden meerderheid worden genomen en dat is hier niet gebeurd. Dat standpunt moet worden verworpen. Staking van de menactiviteiten is niet hetzelfde als opheffen van de afdeling mennen. De staking van de activiteiten hoeft in de eerste plaats niet definitief te zijn. De vereniging zou in de toekomst kunnen besluiten die activiteiten weer te laten herleven. In de tweede plaats ontneemt het staken van de activiteiten niet elke betekenis aan het bestaan van de afdeling mennen. Namens De Veluweruiters is uiteen gezet dat menners lid kunnen blijven van de vereniging en dat het lidmaatschap van een vereniging met een afdeling mennen maakt dat het lid aan menwedstrijden kan deelnemen. Volgens De Veluweruiters hebben meer ruitersportverenigingen daarom een menafdeling hoewel binnen die verenigingen geen menactiviteiten plaatsvinden. [eisers] hebben dat niet gemotiveerd betwist. Voor het besluit tot staking van de activiteiten volstond daarom de gewone meerderheid.
4.3

Voldoende aannemelijk is dat de stemming daarover rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. Ter zitting is gebleken dat een schriftelijke uitnodiging voor de algemene ledenvergadering is verstuurd met een bijgevoegde agenda. Gebleken is dat in die schriftelijke uitnodiging stond dat ter vergadering zou worden besloten over het staken van de menactiviteiten. Niet gesteld of gebleken is dat die uitnodiging te laat is verstuurd. Voorshands moet worden aangenomen dat hiermee voldaan is aan het bepaalde in de artt. 13 en 15 van de statuten. Volgens [eisers] hebben de menners getracht hunnerzijds punten op die agenda te krijgen betrekking hebbend op de vraag of de menactiviteiten opgeheven dienden te worden en heeft het bestuur van De Veluweruiters dat geweigerd. De Veluweruiters heeft betwist dat een dergelijk verzoek is gedaan. Dat kan dus niet worden vastgesteld. Maar dat de menners in hun mogelijkheden om de besluitvorming over het staken van de menactiviteiten te beïnvloeden zijn beperkt, kan niet worden aangenomen. De Veluweruiters heeft gesteld dat de menners ter vergadering uitvoerig de gelegenheid hebben gehad en benut om hun visie op het al dan niet voortbestaan van de menactiviteiten uiteen te zetten, wat [eisers] hebben bevestigd. Niets is gesteld of gebleken waaruit afgeleid moet worden dat zij benadeeld zijn door het feit dat de uiteenzettingen van hun visie niet waren geagendeerd. [eisers] hebben er verder nog een punt van gemaakt dat een groot aantal stemmen bij volmacht is uitgebracht. Niet aannemelijk is geworden dat daarmee iets mis was. De Veluweruiters heeft uiteengezet dat minderjarige leden geen stemrecht hebben en dat hun ouders of wettelijke vertegenwoordigers via een volmachtregeling hun stem uitbrengen.
4.4

Voor het overige hebben [eisers] in tal van opzichten betoogd dat het besluit tot staking van de menactiviteiten niet op goede gronden en niet zorgvuldig is genomen. Klaarblijkelijk beroepen zij zich erop dat het besluit daarom vernietigbaar is op de voet van art. 2:15 lid 1 aanhef en onder b BW. Of een besluit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid kan slechts marginaal door de rechter worden getoetst. Het besluit is slechts dan vernietigbaar indien het orgaan van de rechtspersoon in redelijkheid niet tot dit besluit had kunnen komen. Dat kan hier niet worden gezegd. Uit de door De Veluweruiters overgelegde stukken blijkt voorshands voldoende dat het in stand houden van de menactiviteiten jaren achtereen niet kostendekkend heeft kunnen plaatsvinden, dat daarover bij herhaling met de menners is gesproken waarbij hen gevraagd is daarin verandering te brengen, maar dat daarin desondanks geen verbetering is gebracht. Het staat De Veluweruiters vrij verliesgevende activiteiten te beëindigen. Niet kan worden gezegd dat zij daartoe in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten. De termijn waarop zij de activiteiten heeft beëindigd is niet onredelijk kort geweest. De Veluweruiters heeft onbetwist gesteld dat er in de omgeving voldoende ruitersportverenigingen zijn met menafdelingen waar menactiviteiten kunnen plaatsvinden. Zij heeft ook gesteld dat vrijwel alle menleden bij een andere vereniging onderdak hebben gevonden, wat [eisers] evenmin gemotiveerd hebben betwist. Dat deze leden graag terug zouden willen keren naar De Veluweruiters, zoals [eisers] stellen, is iets anders.
4.5

5De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.

wijst de vorderingen af,

Woonvereniging (verschillende notulen)

Rechtbank Gelderland 28 januari 2015

Uitspraak over een woonvereniging, die door de manier van anonimiseren helaas erg lastig te volgen is. In ieder geval lijken van een ALV verschillende (tegenstrijdige) versies van de notulen te zijn gemaakt (r.o. 4.13). Uitspraak van rechter mr. J.D.A. den Tonkelaar. 

Vonnis van 28 januari 2015
in de zaak van
1. de vereniging WOONVERENIGING [adres] ,
2. [eiser] – 5. [eiser] , eisers,

tegen
[gedaagde] [gedaagde]
en aanvankelijk ook tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BOWI VASTGOED BV ,
en 2. [gedaagde] , gedaagden,

De huidige en voormalige partijen zullen hierna ook als Woonvereniging c.s. en BoWi c.s. aangeduid worden en worden overigens respectievelijk Woonvereniging, [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [gedaagde], BoWi en [gedaagde] genoemd.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 februari 2014
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 mei 2014
  • de akte aanvulling grondslag eis tevens akte wijziging eis in conventie tevens akte overlegging producties van Woonvereniging c.s.
  • de antwoordakte n.a.v. eiswijziging en wijziging grondslag eis van [eiser]
  • de doorhaling van de zaak ten aanzien van BoWi en [gedaagde] op 17 december 2014.
1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

Op 11 april 2008 heeft de algemene vergadering van Woonvereniging besloten tot aankoop van het pand [adres] (hierna: de onroerende zaak) voor € 595.500,00, financiering van de aankoop bij ING Bank N.V. (ING) en verlening van een recht van hypotheek aan ING tot € 1.000.000,00.
2.2.

De onroerende zaak was eerder door BoWi of nader te noemen meester voor € 530.000,00 gekocht. [gedaagde] is enig bestuurder van BoWi. BoWi handelt in onroerende zaken. [eiser] is bestuurder van MeWi B.V (MeWi), die onder meer belast wordt met het verbouwen van de onroerende zaak.
2.3.

Woonvereniging is blijkens de daarvan opgemaakte notariële akte op 21 april 2008 opgericht door [gedaagde] en [eiser]. Zij werden haar eerste bestuurders. Blijkens de verklaring van de oprichters in art. 3 van haar statuten hebben [gedaagde] en [eiser] de onroerende zaak gekocht ten behoeve van derden die daarin wensen te gaan wonen, en zijn zij ‘ter regeling van de onderlinge vermogensrechtelijke betrekkingen’ overeengekomen de onroerende zaak te doen overdragen aan een door hen op te richten vereniging, namelijk Woonvereniging.
2.4.

Het doel van Woonvereniging is blijkens art. 2 van haar statuten
  1. het verschaffen van passende woonruimte voor haar leden;
  2. het scheppen en verzorgen van passende financieringsmogelijkheden;
  3. het regelen van de financiële gevolgen van toetreding en van het einde van het lidmaatschap;
  4. het scheppen van een voor haar leden optimaal woonmilieu (…);
  5. het beheren van eventuele gemeenschappelijke zaken en/of ruimten ten behoeve van de leden.
Dit doel tracht zij blijkens hetzelfde artikel te bereiken door een woonhuis te stichten of te verwerven en dit ter beschikking van haar leden te stellen en het beheren van het door de leden gevormde fonds ter zake van onderhoud, verzekering e.d.

2.5.

De geldmiddelen van Woonvereniging worden blijkens art. 3 van de statuten onder meer verkregen uit inleggelden, contributie en geldleningen met derden en/of leden.
2.6.

Volgens art. 4 van de statuten houdt het ter beschikking stellen van woonruimte in beginsel automatisch in het toelaten als lid van degene die zich daarvoor aangemeld heeft en die onder meer ‘in staat is te voldoen aan de door de algemene vergadering vastgestelde voorwaarden, onder andere wat de financiële aspecten betreft’.
2.7.

Art. 5 van de statuten betreft het ledenregister waarin gegevens over de leden van Woonvereniging en voor zover van belang ook van haar gewezen leden, geregistreerd dienen te worden. Het artikel legt de bewijskracht van het register vast en bepaalt dat het bestuur het register bewaart en desgevraagd aan leden uittreksels ervan verschaft.
2.8.

Art. 7 van de statuten houdt onder meer in dat een lid voor de ter beschikking gestelde woonruimte een inleggeld betaalt ter grootte van de dan geldende waarde van deze woonruimte met het bijbehorende aandeel in de gemeenschappelijke ruimten, welke waarde door de algemene vergadering wordt vastgesteld en dat de leden ‘daar alle voordelen van het woningbezit van de vereniging aan de leden ten goede komen’, ‘ter dekking van de kosten, lasten, afschrijvingen en andere doeleinden (…)’ een periodieke bijdrage (contributie) moeten betalen die door de algemene vergadering wordt vastgesteld.
2.9.

Bij het einde van het lidmaatschap, vermeldt art. 8 van de statuten, blijft het gewezen lid aansprakelijk voor nog niet betaalde contributie en eventuele andere schulden aan de vereniging. Het gewezen lid heeft recht op uitkering van de op dat moment geldende waarde van zijn woonruimte. Deze wordt bepaald op de vrije verkoopwaarde die door de algemene vergadering bindend wordt vastgesteld aan de hand van een taxatie.
2.10.

Op 21 april 2008 is een recht van hypotheek gevestigd ten behoeve van ING voor alle schulden van Woonvereniging en haar leden voor een hoofdsom van € 1.000.000,00. Kredietnemer zijn volgens de hypotheekakte Woonvereniging ‘alsmede haar leden, zowel de huidige ([gedaagde] en [eiser], de rechtbank ) als de toekomstige, en wat deze leden betreft slechts voor zover zulks door de vereniging zal blijken te zijn geaccordeerd’.
2.11.

De oprichtingsakte van Woonvereniging, de leveringsakte betreffende de onroerende zaak en de onder 2.10 bedoelde hypotheekakte zijn alle gepasseerd voor notaris [naam]. Via hem zijn ook de lidmaatschapsrechten in Woonvereniging uitgegeven.
2.12.

[eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] kopen ieder een lidmaatschapsrecht.
2.13.

De vader van [eiser], L.H. [eiser], heeft de aankoop voor zijn dochter gefinancierd; daartoe is een recht van tweede hypotheek op de onroerende zaak gevestigd.
2.14.

De eerste van de onder 2.12 bedoelde aankopen, die door [eiser], geschiedt door middel van de aanvaarding van het lidmaatschap van Woonvereniging en het sluiten van een ‘overeenkomst van geldlening (uitstel van betaling)’ die zijn neergelegd in een op 23 september 2008 ondertekende akte. Wat de lening betreft staat daarin dat [eiser] verklaart schuldig te zijn aan Woonvereniging, namens wie [gedaagde] en [eiser] verklaren van [eiser] te vorderen te hebben een inleggeld van € 168.000,00. Het bedrag is opeisbaar op de dag van oplevering van [naam X]s woning.
2.15.

[eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] bewonen de eerste en tweede verdieping van de onroerende zaak, waarin in feite vier zelfstandige woningen zijn gevestigd waarop echter geen splitsing van de onroerende zaak is gevolgd. Blijkens de aktes zoals bedoeld onder 2.14 is splitsing wel voorzien en heeft het nieuwe lid van de splitsingsakte en de bijbehorende tekening kennis genomen.
2.16.

De begane grond van de onroerende zaak is in gebruik als kantoor bij vennootschappen waarvan [gedaagde] en [eiser] bestuurders zijn.
2.17.

In het voorjaar van 2011 wordt [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] te kennen gegeven dat ING stopt met de financiering van woonverenigingen, dat RaboBank de financiering wel wil overnemen, maar dat daartoe splitsing van de onroerende zaak nodig is, die zal inhouden dat de begane grond waar de kantoorruimtes zijn gevestigd, met inbegrip van de parkeerruimte, wordt afgesplitst van de bovengelegen verdiepingen.
2.18.

De vader van [eiser], houder van een tweede hypotheek op de gehele onroerende zaak, verzet zich tegen de voorgenomen splitsing, onder meer omdat deze met name zou zijn ingegeven door het belang van BoWi, eigenares van de begane grond.
2.19.

Notaris van [naam] bereidt de splitsing voor, die voorziet in een deel van de onroerende zaak met uitsluitend gebruik van de benedenwoning/kantoor met tuin, parkeerplaats en binnenplaats en kelder (161/400) en een deel met het uitsluitend gebruik van de entree op de begane grond met de daarop aansluitende bovenwoning op de eerste en tweede verdieping en de fietsenkelder (239/400). De splitsing gaat echter niet door. ING blijft financier.
2.20.

[eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] laten een accountant onderzoek doen naar de bedrijfsvoering bij Woonvereniging. Uit het onderzoek blijkt onder meer dat er geen ledenregister en geen administratie worden bijgehouden. Het bestuur weigert aanvankelijk informatie te geven over de verbouwing van de onroerende zaak. In 2012 wordt aan de advocaat van Woonvereniging c.s. onder overlegging van facturen en dergelijke meegedeeld dat de verbouwing in opdracht van BoWi door MeWi is uitgevoerd voor € 188.789,00.
2.21.

Er duiken andere dan de aanvankelijk bekende notulen op van de algemene vergadering van 11 april 2008, hierboven onder 2.1 bedoeld, waarin Bowi en Studentenkamer B.V. (hierna: Studentenkamer) als ‘nieuwe eerste leden’ vermeld staan en Woonvereniging instemt met hun toetreding. In de eerder bekende versie van de notulen viel te lezen dat de vergadering werd gevormd door voorzitter [gedaagde] en secretaris [eiser].
2.22.

Op 12 december 2011 wordt een algemene vergadering van Woonvereniging gehouden. [gedaagde], [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] zijn daar aanwezig, [eiser] niet. [eiser], [eiser] en [eiser] worden er gekozen als nieuwe bestuursleden, die op 13 december 2011 in functie treden. Het oude bestuur – volgens deze notulen gevormd door BoWi – wordt zonder dat decharge wordt verleend, ontslagen per 12 december 2011. Tevens wordt het lidmaatschap van BoWi opgezegd.
2.23.

De Kamer voor het Notariaat in het Ressort Arnhem-Leeuwarden verklaart in haar beslissing van 11 september 2014 de klacht gegrond die is ingediend tegen notaris [naam notaris] door [eiser] en haar vader en inhoudt dat van de vergadering van de vereniging van 11 april 2008 twee versies bestaan (zie onder 2.21 hierboven) die beide zijn gesteld op aktepapier van de notaris en dat met de tweede versie is getracht onder meer [eiser] en haar vader te misleiden voor wat betreft de vraag wie de oprichters/leden van Woonvereniging waren.

3Het geschil

3.1.

Woonvereniging c.s. vordert na wijziging van de eis, samengevat:
  1. een verklaring voor recht dat de handelwijze van [gedaagde] en [eiser] in hun hoedanigheid van (oud-)bestuurder van Woonvereniging jegens Woonvereniging onrechtmatig is geweest, dat hen een persoonlijk en ernstig verwijt treft en dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door Woonvereniging c.s. dientengevolge geleden en te lijden schade,
  2. een verklaring voor recht dat de handelwijze van [gedaagde] en [eiser] jegens [eiser], [eiser], [eiser], [eiser] onrechtmatig is geweest en dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] dientengevolge geleden en te lijden schade,
  3. hoofdelijke veroordeling van BoWi c.s. tot vergoeding van alle schade die Woonvereniging c.s. door het onrechtmatig handelen van BoWi c.s. heeft geleden, lijdt en nog zal lijden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
  4. hoofdelijke veroordeling van BoWi c.s. tot betaling van € 57.500,00 bij wijze van voorschot in verband met het onder a bedoelde,
  5. hoofdelijke veroordeling van BoWi c.s. tot betaling van € 98.750,00 bij wijze van voorschot in verband met het onder b bedoelde,
  6. een verklaring voor recht dat BoWi geen vordering heeft op Woonvereniging en/of haar leden betreffende een uitbetaling van de waarde van haar gepretendeerde lidmaatschapsrecht, althans dat Woonvereniging een beroep toekomt op verrekening van deze gestelde vordering met de door BoWi aan Woonvereniging onbetaald gelaten inleggelden ad € 320.000,00,
  7. een verklaring voor recht dat [gedaagde] en [eiser] jegens [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser]onrechtmatig hebben gehandeld door hen onjuiste mededelingen te doen en/of mededelingen achterwege te laten waardoor eisers van een onjuiste voorstelling van zaken zijn uitgegaan bij het aangaan van de toetredingsovereenkomsten met de Woonvereniging terwijl gedaagden wisten of hadden moeten begrijpen dat vanwege de onjuiste en/of achterwege gelaten mededelingen eisers hebben gedwaald en zij op basis van een juiste voorstelling van zaken niet, dan wel onder andere voorwaarden, tot de vereniging waren toegetreden, en [gedaagde] en [eiser] wisten dat Woonvereniging geen verhaal bood voor de door [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser]dientengevolge geleden schade,
  8. hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] en [eiser] tot vergoeding van de door [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser]geleden schade vanwege het onrechtmatig handelen van [gedaagde] en [eiser] als bedoeld onder g. hierboven, waaronder begrepen de redelijke kosten ter vaststelling van het onrechtmatig handelen als opgenomen in de kostenstaat van mr[naam] en voor het overige nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
  9. vermeerderd met de kosten, waaronder beslag- en nakosten.
3.2.

[gedaagde] en [eiser], stelt Woonvereniging c.s., hebben in strijd met art. 2:9 Burgerlijk Wetboek (BW) gehandeld. ‘De jonge leden’ van Woonvereniging zijn door BoWi c.s. misleid. BoWi c.s. hebben verweer gevoerd, [eiser] heeft zijn verweer gehandhaafd. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader ingaan.

4De beoordeling

in conventie
De wijziging van de eis bij akte van 22 oktober 2014

4.1.

[eiser] voert aan dat de eiswijziging in een te laat stadium van de procedure is gekomen. Eiswijziging is tot aan het eindvonnis mogelijk en het door [eiser] gemaakte bezwaar wordt ongegrond verklaard, omdat die wijziging niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
Het doorhalen van de zaak tegen BoWi en [gedaagde]

4.2.

De doorhaling van de zaak voor zover gevoerd met BoWi en [gedaagde] leidt – buiten de doorhaling van de gehele zaak in reconventie – ertoe dat de onder 3.1 onder f bedoelde vordering geen behandeling behoeft.
De comparitie van partijen

4.3.

Ter comparitie is namens Woonvereniging c.s. aangevoerd dat veel zaken niet in orde waren, waarbij met name is gewezen op het ontbreken van administratie door het bestuur, het ontbreken van ledenregistratie, onduidelijkheid over de opzegging van de hypotheek door ING, de ‘afgedwongen’ splitsing en de vervalste notulen, waaraan is toegevoegd dat [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser], leken op dit gebied, door het gebruik van het woord appartementsrecht op het verkeerde been zijn gezet.
4.4.

Van de kant van [eiser] is daartegen onder meer aangevoerd dat er sprake is geweest van wat foutjes, maar dat alles transparant geweest is. Dit is een onderschatting van wat er gebeurd is. Vast staat dat er gesproken is van een appartementsrecht terwijl daarvan geen sprake was, dat geen administratie is gevoerd, dat er geen ledenregistratie plaatsgevonden heeft en dat notulen twee maal zijn opgemaakt. Dit gaat om ernstiger feiten dan een reeks slordigheidsfoutjes – van transparantie kan al helemaal niet worden gesproken – en het betreft kwesties waarvoor de oprichters en het bestuur van Woonvereniging verantwoordelijk zijn. De verontwaardiging van eisers is alleen al gelet op de hier bedoelde fouten begrijpelijk. De vraag waarom het hier gaat echter, is of er sprake is geweest van handelingen die één of meer van hen schade hebben berokkend.
Aanpak van de zaak

4.5.

De wijziging van eis gevolgd door doorhaling van de zaak voor zover gevoerd tegen BoWi en [gedaagde] maakt in ieder geval noodzakelijk dat voordat een eindvonnis gewezen kan worden, duidelijk is wat tegenover [eiser] nog wordt gevorderd en eventueel wat het effect van een mogelijk met BoWi en/of [gedaagde] bereikte schikking is op de gevorderde bedragen. Woonvereniging c.s. zal een en ander moeten toelichten. In het navolgende zal de rechtbank de stellingen van Woonvereniging c.s. en de weren van [eiser] behandelen voor zover dat thans mogelijk is.
Gelijkwaardige (risico)verdeling bij de uitgifte van lidmaatschapsrechten

4.6.

Allereerst gaat de rechtbank in op de volgende redenering van Woonvereniging c.s. (akte aanvulling grondslag eis enz. onder 8), die een aantal onderdelen van haar vordering raakt.
Gebleken is dat de notaris bij de uitbetaling van de inleggelden tussen beide vennootschappen (BoWi en Studentenkamer, de rechtbank ) geen onderscheid heeft gemaakt. Alle gelden werden gestort op de hen toebehorende (…) rekening (…). Aldus financieren deze vennootschappen gezamenlijk een pand, verwerven zij tegen de koopsom van het pand 6 lidmaatschapsrechten, laten zij het pand verbouwen door een eigen vennootschap, en verkopen zij 4 lidmaatschapsrechten (waarmee de aankoopsom van het pand geheel is terugbetaald), en behouden zij de 2 overige lidmaatschapsrechten. In feite verkrijgen zij daarmee deze lidmaatschapsrechten (…) voor de kostprijs van de verbouwing zoals gerealiseerd in de daarvoor aangewezen eigen vennootschap Mewi Bouw B.V. Daarmee vindt geen gelijkwaardige (risico)verdeling plaats bij de uitgifte van de lidmaatschapsrechten. Immers de vier toetredende nieuwe leden dragen een veel groter risico voor waardeverlies van deze lidmaatschapsrechten dan de (veel eerder) ingestapte vennootschappen Bowi Vastgoed B.V. en De Studentenkamer B.V.

4.7.

Hoewel leden van een vereniging gelijkwaardig zijn, impliceert dit op zichzelf niet dat tussen leden van een woonvereniging als de onderhavige sprake moet zijn van wat Woonvereniging c.s. gelijkwaardige (risico)verdeling bij de uitgifte van lidmaatschapsrechten noemt.
4.8.

In de zojuist geciteerde passage verliest Woonvereniging c.s. niet alleen uit het oog dat lidmaatschap niet gelijkwaardige risicoverdeling hoeft mee te brengen, maar ook verwart zij rollen waarin onder meer BoWi en Studentenkamer zijn opgetreden en gaat zij voorbij aan het gegeven dat winst niet alleen gemaakt kan en mag worden, maar in het algemeen ook door ondernemers wordt beoogd zonder dat dit verwijtbaar of onrechtmatig behoeft te zijn.
4.9.

Dat BoWi en Studentenkamer over een gezamenlijke en/of rekening beschikten en gezamenlijk de onroerende zaak hebben gefinancierd, zoals Woonvereniging c.s. stelt, is niet relevant voor de beoordeling van deze zaak. Dat zij tegen de koopsom van het pand zes lidmaatschapsrechten hebben verworven, is het gevolg van het feit dat Woonvereniging opgericht werd en dat lidmaatschapsrechten moesten worden toegekend. De aansluiting bij de koopprijs was op dat moment logisch, al omdat er geen sprake was van een koper en een verkoper met tegengestelde belangen, en zegt op zichzelf niets over de latere, door vraag en aanbod op de woningmarkt tot stand gekomen, koopprijzen voor lidmaatschapsrechten. Het is BoWi noch Studentenkamer, [gedaagde] noch [eiser] verboden winst te maken.
4.10.

Wie door een ‘eigen vennootschap’ kan laten verbouwen, mag dat doen en als vervolgens de prijs van de te verkopen lidmaatschapsrechten, tot stand gekomen op de woningmarkt op de onder 4.9 bedoelde wijze, betekent dat vier lidmaatschapsrechten zijn verkocht voor een totaal dat de aankoopsom van het pand dekt, wordt er winst gemaakt. Dit is op zichzelf niet onrechtmatig. Dat BoWi en Studentenkamer behalve ondernemers en opdrachtgever(s) voor de verbouwing ook leden van Woonvereniging zijn, betekent niet dat zij de winst op de investering moeten delen met andere leden. Het gaat hier niet om de voordelen uit het woningbezit zoals bedoeld in art. 7 van de statuten, maar om ondernemerswinst.
4.11.

Hetzelfde geldt voor het gegeven dat BoWi en Studentenkamer, zoals Woonvereniging c.s. stelt, de twee door/voor hen behouden lidmaatschapsrechten hebben verkregen voor de kostprijs van de verbouwing die door MeWi is uitgevoerd. Het resultaat is dat zij hun lidmaatschapsrechten goedkoper, zelfs aanzienlijk goedkoper hebben verworven dan [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser]. Van verwijtbare ongelijkwaardige risicoverdeling kan daarbij wel sprake zijn, maar niet louter omdat BoWi en Studentenkamer goedkoper konden kopen door hen persoonlijk betreffende omstandigheden. Dit is immers op zichzelf niet ontoelaatbaar. Voorts bestaat er geen regel die voorschrijft dat slechts verkocht mag worden tegen een realistische of zelfs redelijke prijs – de iustum pretiumleer geldt niet –, maar onder bijzondere omstandigheden kan een andere prijs ontoelaatbaar zijn, bijvoorbeeld doordat sprake is van een wilsgebrek en/of onrechtmatig handelen van de zijde van verkoper.
Enkele andere onderwerpen

4.12.

Woonvereniging c.s. stelt dat een poging is ondernomen om tot een niet noodzakelijke splitsing van de onroerende zaak te komen. Veel schade is voorkomen, stellen zij, door het ingrijpen van vader [eiser]. Dit mag zo zijn – het staat vooralsnog niet vast –, maar juist omdat schade is voorkomen lijkt hier geen sprake te zijn van onrechtmatig handelen van [eiser] dat schade meegebracht heeft voor een of meer van eisers. Op dit onderdeel zal Woonvereniging c.s. haar vordering nader dienen toe te lichten.
4.13.

Vast staat dat er twee maal notulen met verschillende inhoud van dezelfde vergadering zijn opgemaakt. Dat door BoWi c.s. gebruik gemaakt is van deze stukken, staat eveneens vast. Dit is onrechtmatig omdat van een vergadering slechts één verslag behoort te worden opgemaakt, zeker wanneer hierbij een notaris is ingeschakeld, wat immers gebeurt met het oog op de rechtszekerheid, hetgeen BoWi c.s. duidelijk was althans duidelijk behoorde te zijn. Hieruit volgt dat BoWi c.s. ook begrepen behoort te hebben dat niet van dubbel, dus gedeeltelijk valselijk, opgemaakte notulen gebruik mag worden gemaakt.
4.14.

De vraag of dit onrechtmatig is geweest jegens Woonvereniging c.s. dient bevestigend te worden beantwoord voor zover hierdoor voor haar hetzij een onjuist hetzij een verwarrend beeld is geschapen van de situatie waarin [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] lid werden van Woonvereniging. Waren zij de eerste leden, volgden zij BoWi op, volgden zij BoWi en Studentenkamer B.V. op of waren er nog eerdere leden? De onrechtmatigheid loopt hier samen met het tekortschieten als bestuurder danwel onrechtmatig handelen – namelijk handelen in strijd met de statuten – jegens Woonvereniging, [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] door geen ledenregister bij te houden.
4.15.

Ten aanzien van het onrechtmatig handelen bestaande in het hanteren van misleidende notulen en het handelen in strijd met de statuten door geen ledenregistratie bij te houden, dient Woonvereniging c.s. aan te geven welke schade dit haar heeft berokkend en of en in hoeverre deze kan worden toegerekend aan [eiser].
4.16.

Woonvereniging c.s. stelt dat in strijd met haar statuten is gehandeld doordat [gedaagde] en [eiser] zelf om niet woonruimte hebben gebruikt, waardoor Woonvereniging een gebruikersvergoeding althans de koopsommen van lidmaatschapsrechten betreffende de begane grond van de onroerende zaak misliep. Voordat de rechtbank hier op in gaat stelt zij Woonvereniging c.s. in de gelegenheid nader bij akte dit onderdeel van de vordering te concretiseren rekening houdend met het gegeven dat [eiser] thans haar enige wederpartij is.
4.17.

Hetzelfde geldt voor het verwijt dat [gedaagde] en [eiser] zich schuldig hebben gemaakt aan belangenverstrengeling en zich persoonlijk hebben verrijkt door koopsommen van lidmaatschapsrechten naar zichzelf te laten overmaken. Woonvereniging dient voorts aan te geven wanneer en in welke functie [eiser] in strijd heeft gehandeld met de regels die gelden ten aanzien van tegenstrijdige belangen bij verenigingen. Woonvereniging c.s. dient aan te geven waarin de onrechtmatige of ongerechtvaardigde – dit lijkt enigszins door elkaar te lopen – verrijking van [eiser] bestond, wie daardoor schade heeft geleden en hoe groot deze schade is.
4.18.

Woonvereniging c.s. verwijt [gedaagde] en [eiser] bij de aankoop door [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] geen melding te hebben gemaakt van het al in september 2008 bekende besluit van ING te stoppen met de financiering van woonverenigingen. De reden hiervan, die onder meer is neergelegd in brieven van ING d.d. 15 oktober 2008, verwijzend naar een gesprek op 19 september 2008, en 21 juli 2009, is dat het woonconcept waarvan sprake is mede door de zeer geringe aantallen waarin er gebruik van is gemaakt, niet past in het hypotheeksysteem van ING. Hierbij geeft ING aan dat zij zich uiteraard voor de reeds gefinancierde constructies verantwoordelijk blijft achten. Dit laatste wordt in de onderhavige zaak bevestigd door de onder 2.19 bedoelde feiten. Op voorhand kan niet uitgesloten worden dat de wijziging in beleid van ING invloed op de waarde van de lidmaatschapsrechten in een woonvereniging heeft en in dat geval zou verzwijging hiervan bij de verkoop van een lidmaatschapsrecht verwijtbaar kunnen zijn en tot schadeplichtigheid kunnen leiden.
4.19.

De stelling van Woonvereniging c.s. dat hier sprake is van een schoolvoorbeeld van een geval waarvoor de Beklamelnorm geldt, onderschrijft de rechtbank niet. Er kan sprake zijn van aansprakelijkheid van de verkoper en ook diens bestuurder als duidelijk was of behoorde te zijn dat de beleidswijziging bij ING de waarde van het lidmaatschapsrecht zodanig beïnvloedde dat daarvan bij een concrete verkoop melding gemaakt diende te worden, wat overigens geen Beklamelmaterie is. Woonvereniging zal de gelegenheid krijgen aan de hand van dit criterium haar stellingen op dit onderdeel nader te onderbouwen, met inachtneming van het gegeven dat thans uitsluitend tegen [eiser] wordt geprocedeerd.
4.20.

Het voorgaande betekent dat de zaak op de rol geplaatst moet worden om Woonvereniging c.s. in de gelegenheid te stellen om met inachtneming van de in dit vonnis genomen beslissingen in te gaan op de onder 4.5, 4.12, 4.15, 4.16, 4.17 en 4.19 bedoelde onderwerpen. [eiser] kan daarop reageren bij akte. De maximale omvang van de aktes zal gelet op het feit dat het gaat om de aanscherping van betogen waarover al veel geschreven is, tien pagina’s A-4 mogen zijn.

5De beslissing

De rechtbank
5.1.

bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 11 februari 2015 voor het nemen van een akte door Woonvereniging c.s. over hetgeen is vermeld onder 4.20, waarna [eiser] op de rol van twee weken daarna een antwoordakte kan nemen,
5.2.

houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2015.

Mislukt royement (Snel Tot Ziens)

Rechtbank Rotterdam 12 november 2014
ECLI:NL:RBROT:2014:9330


Mislukt “royement”. Vereniging is niet duidelijk of het gaat om ontzetting of om opzegging. De leden hebben geen succen met het interne beroep bij de landelijke vereniging en ook niet kort geding, maar wel in onderhavige bodemprocedure. Geen geldig besluit tot onzetting, nu wangedrag van de leden niet voldoende is aangetoond door de vereniging. Geen geldig besluit tot opzegging, nu dit is genomen door een ALV waarbij de toegang aan de betreffende leden geweigerd was. Volgens de rechter maakt dit het besluit ongeldig. 
De statuten van de vereniging voorzien kennelijk niet opzegging van het lidmaatschap door het bestuur “wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren”.




Vonnis van 12 november 2014 (bij vervroeging)

in de zaak van
1[eiser1], 2. [eiser2] ,  3. [eiser3] , eisers,
tegen de vereniging SNEL TOT ZIENS POSTDUIVENHOUDERSVERENIGING , gedaagde,

Partijen zullen hierna [woonplaats] (enkelvoud) en Snel Tot Ziens genoemd worden.

2De feiten

2.1.

Snel Tot Ziens is een hobbyvereniging van postduivenhouders in de Rotterdamse wijk Crooswijk.
2.2.

[woonplaats] is al geruime tijd lid van Snel Tot Ziens. Binnen Snel Tot Ziens vormt [woonplaats] een combinatie (meerdere leden die onder één naam en vanaf hetzelfde hok vanaf één erf aan wedvluchten deelnemen) genaamd [combinatie].
2.3.

In de statuten van Snel Tot Ziens is onder meer opgenomen:
“ Artikel 6 Het lidmaatschap eindigt door:
a. opzegging bij aangetekend schrijven aan de secretaris;
(…)
c. royement (op voordracht van de meerderheid van het bestuur door een algemene vergadering met een besluit van 2/3 meerderheid).
Bij meerderheidsbesluit van het bestuur kan een lid in afwachting van het royementsbesluit worden geschorst. 
2.4.

Het huishoudelijk reglement van de Nederlandse Postduiven Organisatie (NPO), dat ook het huishoudelijk reglement van Snel Tot Ziens is, bepaalt onder meer:
“ Artikel 30
1. Door Bestuur N.P.O. wordt tenminste drie maanden voor Algemene Ledenvergadering N.P.O. aan de Afdelingen en de kiesmannen N.P.O. kennis gegeven wanneer Algemene Vergadering N.P.O. wordt gehouden, (…).”
4. Oproeping en agenda worden dertig dagen voor Algemene Vergadering N.P.O. verzonden en gepubliceerd met inachtneming van het bepaalde in Statuten artikel 27 lid 3.
5 Van de in lid 4 van dit artikel genoemde termijn kan worden afgeweken indien Bestuur N.P.O. dit noodzakelijk acht. 
2.5.

Per brief van 4 maart 2013 heeft de heer [persoon1], toenmalig voorzitter van Snel Tot Ziens, onder meer het volgende aan [woonplaats] geschreven:
“N.a.v. het voorval op de beurs te Houten zaterdag 02-03-2013 j.l. moet ik u
(de [combinatie] bestaande uit 3 personen) namens bestuur en leden mededelen dat de vereniging Snel tot Ziens geen prijs meer stelt op het lidmaatschap van onze vereniging, hierin spelen ook eerdere voorvallen tussen u en andere leden een rol.
Omdat na het vertrek van enkele leden dit ook n.a.v. uw instelling, en door dit nieuwe voorval, diverse leden hebben besloten hun lidmaatschap op te zeggen, ziet het bestuur zich genoodzaakt deze beslissing te nemen.
Het bestuur en leden hopen dat u deze beslissing wilt accepteren en u ([combinatie]) uw lidmaatschap op wilt zeggen, hiermede geven wij aan dat u in deze situatie geen financiële verplichtingen meer heeft aan devereniging Snel tot Ziens.
Tevens willen wij via dit schrijven u ook, (om complicaties te voorkomen) de toegang tot de a.s. (18-3-2013) vergadering ontzeggen.
U begrijp[t] dat gezien de situatie die zich voor heeft gedaan wij geen andere mogelijk[heid] zien, zeker niet nu er zoveel leden hun mening betreffende uw lidmaatschap hebben kenbaar gemaakt en daardoor devereniging S.T.Z. geen bestaansrecht meer zal hebben.
Mocht u om welke reden dan ook geen gehoor aan ons verzoek willen geven dan zien wij ons genoodzaakt deze situatie bij het NPO bestuur aanhangig te maken wat een zodanige tijd in beslag kan nemen dat er van deelname aan de concoursen voorlopig geen mogelijkheid is voor u.
Daar om geven wij u ([combinatie]) het advies ons voorstel te accepteren en zien wij p.v. Snel tot Ziens uw schrijven met een opzegging van uw drieën tegemoet.”

2.6.

Op 18 maart 2013 heeft een algemene ledenvergadering van Snel Tot Ziens plaatsgevonden. Bij deze algemene ledenvergadering zijn [woonplaats] niet aanwezig geweest. Naar aanleiding van deze vergadering is een ongedateerde brief aan [woonplaats] gezonden waarin onder meer is opgenomen:
 De Vergadering betreffende het onderwerp beëindiging is op de ledenvergadering van 18-03-2013 genomen door 25 van de 29 bij de NPO ingeschreven leden.
De stemverhouding is 20-leden tegen uw lidmaatschap
3 leden voor uw lidmaatschap
2 leden blanco
Deze maatregel gaat onmiddellijk in. D.D. 18-03-2013 en geldt voor
de totale [combinatie] [nummer1]
bestaande uit [eiser2] [nummer2]
[eiser1] [nummer3]
[eiser3] [nummer4]

Reden Het uiten doormiddel van woord en gebaar tijdens het afgelopen seizoen tegen andere leden , waardoor er veel wrevel en ongenoegen heerste en diverse leden aangaven hier niet meer van gediend te zijn en als deze maatregel niet genomen zou worden zij de vereniging zullen verlaten met als gevolg dat de vereniging1657 dan gedoemd zou zijn zich te ontbinden.
Daar veel van de resterende leden al een ver gevorderde leeftijd hebben zal dit voor deze leden het einde van hun hobby betekenen. 

2.7.

Tegen dit besluit heeft [woonplaats] bezwaar ingesteld bij het Tucht en Geschillencollege van de Nederlandse Postduivenhouders Organisatie (TGC). Bij uitspraak van 18 april 2013, verzonden 17 mei 2013, heeft het TGC geoordeeld dat [woonplaats] weer als lid van Snel Tot Ziens dient te worden aangenomen.
2.8.

Tegen de uitspraak van het TGC heeft [woonplaats] beroep ingesteld bij het Beroepscollege van de Nederlandse Postduivenhouders Organisatie. Het beroepscollege heeft bij uitspraak van 24 juni 2013 zich onbevoegd geacht om in de zaak uitspraak te doen en de uitspraak van het TGC vernietigd.
2.9.

Tijdens de algemene ledenvergadering van Snel Tot Ziens van 24 april 2013 is wederom over de beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] gestemd. Het bestuur van Snel Tot Ziens heeft geconcludeerd dat een meerderheid van de leden op die vergadering voor beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] heeft gestemd.
2.10.

Per e-mail 3 juli 2013 heeft [persoon1] aan [woonplaats] laten weten dat er geen duiven meer op Snel Tot Ziens kunnen worden aangeboden.
2.11.

Een brief van het Arrondissementsparket Midden Nederland, onderdeel Slachtofferzorg OM, aan de heer [eiser3] van 18 september 2013 betreffende het incident op de beurs te Houten op 2 maart 2013 luidt onder meer als volgt:
“ Met deze brief laat ik u weten dat de rechtbank een uitspraak heeft gedaan in de strafzaak met bovengenoemd kenmerk.

Uitspraak van de rechtbank
De uitspraak van de rechtbank wordt een vonnis genoemd. De rechter heeft de verdachte op vrijdag 24 mei 2013 veroordeeld tot:
∙ Een geldboete ter hoogte van 200,00 euro (…).

Vonnis is onherroepelijk
Het vonnis in onherroepelijk.(…)

Verzoek om schadevergoeding is niet-ontvankelijk
In het vonnis heeft de rechtbank uw vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. (…) 

2.12.

Bij vonnis van 5 november 2013 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening tot ongedaanmaking van de besluiten waarbij het lidmaatschap van [woonplaats] is beëindiging geweigerd wegens gebrek aan spoedeisend belang. Het gerechtshof ’s-Gravenhage heeft dit vonnis bij arrest van 22 juli 2014 bekrachtigd.

3Het geschil

3.1.

De vordering van [woonplaats] luidt om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Snel Tot Ziens te veroordelen om:
I alle drie royementsbesluiten van [woonplaats] in te trekken, zowel die van 4 maart 2013 (voor zover de brief van die datum als een besluit te beschouwen is), als die van 18 maart 2013 en die van 24 april 2013;
II [woonplaats] te behandelen als was hij niet geroyeerd, zo lang er geen nieuw royementsbesluit tegen hem genomen is en dit na rechterlijke of tuchtrechterlijke toetsing in stand is gebleven;
III de NPO te berichten, dat [woonplaats] niet geroyeerd is, en dat hij beschouwd moeten worden als nimmer geroyeerd te zijn geweest;
IV aan [woonplaats] een bedrag van € 1.525,46 (zegge: duizendvijfhonderdvijfentwintig euro en 46 eurocent) te betalen als vergoeding van de schade die [woonplaats] heeft geleden door of ten gevolge van de beslissingen van het bestuur van Snel Tot Ziens als genoemd onder vordering I;
alles wat gevorderd wordt onder I, II en III onder oplegging van een dwangsom van
€ 500,00 per dag en per eiser dat Snel Tot Ziens nalatig blijft aan het in dezen te wijzen vonnis na drie dagen na betekening van het vonnis te voldoen, met een maximum van
€ 50.000,00 per eiser;
met veroordeling van Snel Tot Ziens in de kosten van deze procedure.

3.2.

Het verweer van Snel Tot Ziens strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [woonplaats] in de kosten van de procedure.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

[woonplaats] heeft zijn vordering tot intrekking van de royementsbesluiten gebaseerd op de stelling dat bij de totstandkoming van die besluiten is gehandeld in strijd met de wet en met de statuten en het huishoudelijk reglement van Snel Tot Ziens. Gelet op die grondslag zal de rechtbank de vordering sub I tot intrekking van de aldaar genoemde besluiten begrijpen als een vordering om de besluiten nietig te verklaren dan wel te vernietigen zoals bedoeld in artikel 2:14 Burgerlijk Wetboek (BW) respectievelijk artikel 2:15 BW.
4.2.

In het besluit van 18 maart 2013 is sprake van de “beëindiging van het lidmaatschap” en van een “maatregel” die onmiddellijk in gaat. Op de stembriefjes van de vergadering van 24 april 2013 wordt gesproken van de “beëindiging / royement” van (het lidmaatschap van) [woonplaats]
4.3.

Het recht van vereniging is geregeld in de artikelen 26 tot en met 52 van Boek 2 BW. De bepalingen van Boek 2 BW zijn dwingendrechtelijk van aard met dien verstande dat daarvan slechts kan worden afgeweken voor zover de wet dit toestaat (artikel 2:25 BW).
4.4.

Artikel 2:35 lid 1 BW geeft een limitatieve opsomming van de wijzen waarop het lidmaatschap van eenvereniging eindigt. Beëindiging van het lidmaatschap van een vereniging door middel van royement is in die opsomming niet genoemd. Uit dit artikellid volgt dat het lidmaatschap van een vereniging eindigt door, voor zover hier van belang, opzegging door de vereniging of door ontzetting.
4.5.

Ontzetting uit het lidmaatschap is een bestraffende vorm van opzegging en kan volgens artikel 2:35 lid 3 BW alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van devereniging handelt, of wanneer een lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Uit artikel 2:35 lid 2 BW volgt dat de vereniging het lidmaatschap kan opzeggen in de gevallen in de statuten genoemd, en voorts wanneer het lid heeft opgehouden aan de vereisten door de statuten voor het lidmaatschap gesteld, te voldoen, alsook wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.
4.6.

Partijen zijn het erover eens dat binnen voormeld juridisch kader de besluiten tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] primair als ontzetting en subsidiair als opzegging dienen te worden gezien.
4.7.

Tussen partijen is niet in geschil dat de brief van 4 maart 2013 geen besluit tot ontzetting/opzegging vormt. Voor zover de vordering sub I betrekking heeft op een besluit genomen op 4 maart 2013, is deze derhalve niet toewijsbaar.
4.8.

Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, dat in strijd is met de wet of de statuten, is ingevolge artikel 2:14 BW nietig.
Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon is ingevolge artikel 2:15 BW vernietigbaar:
a. wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen;
b. wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist;
c. wegens strijd met een reglement.
4.9.

[woonplaats] stelt dat de besluiten om de volgende redenen niet in stand kunnen blijven:
  • het aan alle besluiten tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] ten grondslag liggende verwijt is niet juist;
  • het besluit tijdens de algemene ledenvergadering van 18 maart 2013 is in strijd met de Statuten en het Huishoudelijk Reglement, omdat de algemene ledenvergadering niet tijdig is uitgeschreven, [woonplaats] niet in de gelegenheid zijn gesteld om bij de algemene ledenvergadering aanwezig te zijn en het ‘royement’ niet is uitgesproken bij een gekwalificeerde meerderheid;
  • het besluit op de algemene ledenvergadering van 24 april 2013 is in strijd met de Statuten en het Huishoudelijk Reglement, omdat de algemene ledenvergadering niet tijdig is uitgeschreven en het ‘royement’ niet is uitgesproken bij gekwalificeerde meerderheid.
4.10.

Snel Tot Ziens betwist dat er gebreken kleven aan de besluiten tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats]
Snel Tot Ziens heeft aangevoerd dat er sprake is van wangedrag van [eiser3] tegenover Snel Tot Ziens. Ter onderbouwing van dat wangedrag verwijst zij naar het incident tijdens de Beurs te Houten, de als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegde correspondentie en de als productie 2 bij conclusie van antwoord overgelegde spreekaantekeningen van [persoon1] voor de algemene ledenvergadering van 24 april 2013. Door dit wangedrag benadeelt [woonplaats] Snel Tot Ziens onredelijk, zodat ontzetting mogelijk is, althans kan redelijkerwijs van Snel Tot Ziens niet gevergd worden het lidmaatschap te laten voortduren, zodat opzegging mogelijk is, aldus Snel Tot Ziens.

4.11.

Naar oordeel van de rechtbank is niet vast komen te staan dat sprake is van wangedrag van [eiser3]. Weliswaar heeft op 2 maart 2013 een incident plaatsgevonden tussen hem en een voormalig lid van Snel Tot Ziens, maar hiervoor is dit voormalig lid vervolgd en veroordeeld, terwijl [eiser3] in de strafrechtelijke procedure als het slachtoffer is aangemerkt. De rechtbank volgt Snel Tot Ziens niet in haar stelling dat [eiser3] desondanks verwijt treft, omdat wie als dader en wie als slachtoffer wordt aangemerkt afhangt van wie (als eerste) aangifte doet. Een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, levert ingevolge artikel 161 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dwingend bewijs van dat feit op. Aangenomen moet worden dat de strafrechter bij zijn oordeel heeft meegewogen of de verdachte handelde uit noodweer.
Voorts blijkt dit wangedrag niet uit de als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegde correspondentie. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien in welk opzicht [eiser3] in die correspondentie die grenzen van het betamelijke heeft overschreden. Zowel in de spreekaantekeningen van [persoon1] als in de verklaringen van Snel Tot Ziens ter comparitie is aangegeven dat de verhouding tussen [woonplaats] en (een deel van de) overige leden van Snel Tot Ziens stroef is. Snel Tot Ziens heeft echter, mede gelet op het gemotiveerde verweer van [woonplaats], onvoldoende onderbouwd uit welke concrete feiten en omstandigheden het aan [eiser3] verweten wangedrag heeft bestaan. Daarbij heeft Snel Tot Ziens bovendien onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom eventueel wangedrag van [eiser3] ook tot ontzetting dan wel opzegging van het lidmaatschap van [eiser1] en [eiser2] dient te leiden. Onvoldoende redengevend daartoe is dat [woonplaats] als een combinatie deelnam aan wedvluchten, nu gesteld noch gebleken is dat [eiser1] en [eiser2] niet gezamenlijk of individueel ook aan die wedvluchten zouden kunnen deelnemen.

4.12.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is voldaan aan de vereisten die artikel 2:35 BW aan ontzetting dan wel opzegging stelt.
4.13.

Met betrekking tot het besluit van 18 maart 2013 heeft [woonplaats] aangevoerd dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld aanwezig te zijn bij de algemene ledenvergadering van 18 maart 2013, waar over de beëindiging van zijn lidmaatschap werd gestemd. Daarmee is niet voldaan aan de vereisten die de wet en de statuten en het huishoudelijk reglement aan dergelijke vergaderingen stellen.
4.14.

Ingevolge artikel 2:38 BW hebben alle leden die niet geschorst zijn toegang tot de algemene ledenvergadering en hebben daar ieder één stem. Niet in geschil tussen partijen is dat [woonplaats] niet geschorst is geweest, zodat hij toegang had tot de algemene ledenvergadering. Dit uitgangspunt blijft ook gelden in het geval dat de toenmalige voorzitter van Snel Tot Ziens aan [woonplaats] heeft verzocht om niet bij de algemene ledenvergadering van 18 maart 2013 aanwezig te zijn om onrust op die vergadering te voorkomen. Een besluit tot schorsing is immers ingevolge artikel 6 onder c van de Statuten een meerderheidsbesluit van het bestuur en gesteld noch gebleken is dat een dergelijk meerderheidsbesluit tot schorsing is genomen. De algemene ledenvergadering waarop het besluit tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] is genomen voldoet daarmee niet aan de vereisten die artikel 2:38 BW daaraan stelt.
4.15.

Om deze redenen zijn de besluiten van 18 maart 2013 en 24 april 2013 nietig en is het daarop gerichte deel van de vordering (onderdeel I) toewijsbaar. Gelet daarop kan in het midden blijven of a) de oproeping correct is geschied en b) op de algemene ledenvergaderingen van 18 maart 2013 en 24 april 2013 met een gekwalificeerde meerderheid is gestemd voor de beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] De rechtbank komt aan bewijsvoering dienaangaande niet meer toe.
4.16.

Onderdeel II van de vordering van [woonplaats] zal worden afgewezen. Het gevorderde is naar oordeel van de rechtbank zo ruim geformuleerd dat onvoldoende duidelijk is waar [woonplaats] op doelt. Desgevraagd is ter comparitie namens [woonplaats] geen verdere helderheid over het gevorderde sub II verstrekt. Voorts voorziet de rechtbank dat een toewijzing van het gevorderde zal leiden tot executieproblemen.
4.17.

Het in onderdeel III gevorderde zal eveneens worden afgewezen. Nu een verklaring voor recht wordt gegeven dat de besluiten tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] nietig zijn, hebben deze besluiten geen werking. Daaruit volgt dat [woonplaats] niet als geroyeerd (althans ontzet dan wel opgezegd) dienen te worden beschouwd.
4.18.

[woonplaats] heeft de door haar geleden schade als gevolg van het handelen van Snel Tot Ziens, mede gelet op de betwisting hiervan door Snel Tot Ziens, onvoldoende onderbouwd, zodat dit deel van de vordering (onderdeel IV) zal worden afgewezen. Het had op de weg van [woonplaats] gelegen om de vordering nader te onderbouwen, bijvoorbeeld onder overlegging van de op de gevorderde kosten betrekking hebbende facturen en aankoopbonnen.
4.19.

Snel Tot Ziens zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld als hierna vermeld, dit in verband met de aan [woonplaats] verleende toevoeging.
Bij deze kostenbegroting worden de volgende posten in aanmerking genomen:
4.20.

Nu [woonplaats] door één advocaat is vertegenwoordigd, zal de rechtbank de proceskostenveroordeling ten gunste van alle eisers brengen ter nadere onderlinge verrekening.

5De beslissing

De rechtbank
5.1.

verklaart voor recht dat de besluiten van Snel Tot Ziens tot beëindiging van het lidmaatschap van 18 maart 2013 en 24 april 2013 nietig zijn;
5.2.

veroordeelt Snel Tot Ziens in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [woonplaats] vastgesteld op:

5.3.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Wanneer schriftelijk stemmen in ALV?

Rb Noord-Holland 13 augustus 2014
ECLI:NL:RBNHO:2014:7559

VVE zaak, bij uitzondering. Wanneer moet je schriftelijk stemmen op een ALV?
Gelet op het gevoelige onderwerp – conflict over geluidsoverlast tussen de voorzitter van het bestuur en een appartementseigenaar – lag het voor de hand een schriftelijke stemming te gelasten waarbij de eigenaren voor of tegen konden stemmen. In plaats daarvan is de stemming gedurende de algemene ledenvergadering door middel van hand op steken gedaan, waarbij door [a] als voorzitter en tevens belanghebbende is gevraagd of iemand tegen de voorgestelde wijzigingen in het Huishoudelijk Reglement was.” Leden niet goed voorgelicht over gevolgen. Tegenvoorstel / amendement niet aan ALV voorgelegd. Bestuur had zorgvuldiger onderzoek moeten doen bij opstellen voorstel. Strijd met art. 2:8 BW, besluit vernietigd.


Beschikking in de zaak van:
[naam], verzoekende partij [verder ook te noemen: [verzoeker]]
tegen de vereniging(*) Vereniging van Eigenaars [X], verwerende partij [verder ook te noemen: de VvE]
(*) Noot: dit is een ongelukkige aanduiding. Het gaat om een VVE, geen gewone vereniging.

De uitgangspunten

3. Bij akte van 17 februari 1993 zijn een vijftal kavels gelegen aan en nabij [straatnaam x] en [straatnaam Z]te [Plaats] (kadastraal bekend onder sectie [letter], nummers [nummers]) gesplitst in appartementsrechten (verder: het complex). Voorts is een Vereniging van Eigenaars opgericht, genaamd Vereniging van Eigenaars van het appartementencomplex “[X]”.
4. Krachtens de splitsingsakte is het Modelreglement uit 1992 (hierna: Modelreglement) van toepassing verklaard, behoudens de daarin opgenomen uitzonderingen.
5. Artikel 17 van het Modelreglement luidt, voor zover relevant, als volgt:
“(…)

2. Bij huishoudelijk reglement kan het gebruik van de privé gedeelten nader geregeld worden.

3. Iedere eigenaar en gebruiker is verplicht bij het gebruik van het privé gedeelte het reglement en het huishoudelijk reglement in acht te nemen.

(…)

5. De vloerbedekking van de privé gedeelten dient van een zodanige samenstelling te zijn dat contactgeluiden zo veel mogelijk worden tegengegaan. Met name is het niet toegestaan parket of stenen vloeren aan te brengen, tenzij dit geschiedt op zodanige wijze dat naar het oordeel van het bestuur geen onredelijke hinder kan ontstaan voor de overige eigenaars en/of gebruikers.

(…)”

6. Artikel 20 van het Modelreglement luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Het voorkomen van geluidshinder kan nader worden geregeld bij huishoudelijk reglement.”

7. Artikel 7 onder d van het Huishoudelijk Reglement (hierna het Oude Huishoudelijk Reglement) luidde tot 6 maart 2014, voor zover relevant, als volgt:
“(…)
* Bij het bepalen van geluidsoverlast, in welke vorm dan ook, wordt een minimale demping van 15 dB gehanteerd.”

8. [verzoeker] is sinds 30 juli 2008 eigenaar van één van de 65 appartementsrechten en gerechtigd tot 12/836 deel in de gemeenschap. [verzoeker] heeft na eigendomsverkrijging de aanwezige vloerbedekking in zijn appartement laten vervangen door een PVC product.
9. Bij besluit van 6 maart 2014 van de vergadering van de VvE is een nieuw Huishoudelijk Reglement goedgekeurd, waarbij onder meer artikel 7 onder d is aangepast.
10. Artikel 7 onder d van het Huishoudelijk Reglement luidt vanaf 6 maart 2014, voor zover relevant, als volgt:
“ (…)
  • Harde vloerbedekking en/of andere vloerbedekking is alleen toegestaan met een dempende onderlaag, deze dient de TNO isolatie-index voor contactgeluiden (ISO-norm) met 10 dB of meer te verbeteren. Het verdient aanbeveling deze normering bij aanbrengen te laten certificeren.
  • Het bestuur houdt zich het recht voor, om namens of in opdracht van de V.V.E., aanpassingen of voorzieningen te eisen, als na schriftelijke klachten van bewoners, niet aan de gestelde geluidsreductie wordt voldaan.”

Het geschil

11. [verzoeker] heeft verzocht bij beschikking, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het besluit van 6 maart 2014 van de vergadering van de VvE tot wijziging van artikel 7 onder d van het Huishoudelijk Reglement te vernietigen en de werking van voornoemd besluit te schorsen conform het bepaalde in artikel 5:130 lid 4 BW tot op het verzoek onherroepelijk is beslist, kosten rechtens.
12. Daartoe stelt [verzoeker] dat de vergadering in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld door voormeld besluit te nemen. Volgens de leverancier van de PVC vloer en het van toepassing zijnde Huishoudelijk Reglement is een ondervloer niet nodig, aldus [verzoeker]. De nieuwe eigenaar van het appartement onder dat van [verzoeker], [A], klaagt over geluidsoverlast. Door [verzoeker] wordt betwist dat hiervan sprake is. De vorige onderburen hebben nimmer geklaagd en in het appartement loopt [verzoeker] op kousenvoeten of viltsloffen. In maart 2013 is [a] benoemd tot voorzitter van het bestuur van de VvE. Vervolgens is een nieuw Huishoudelijk Reglement opgesteld welke bij wijze van hamerslag is goedgekeurd door de vergadering van de VvE. Vanwege zijn hoge leeftijd en broze gezondheid acht [verzoeker] het onwenselijk om zijn vloer te moeten laten voorzien van een ondervloer en acht daarom het besluit onredelijk. Uit de notulen van de vergadering van de VvE blijkt niet hoe de stemverhouding ligt. Blijkens artikel 44 lid 2 van het Modelreglement dienen besluiten als deze in beginsel te worden genomen met 2/3 meerderheid.
13. De VvE stelt zich op het standpunt dat in redelijkheid en billijkheid tot het besluit is gekomen. Het besluit is genomen met 52 geldige stemmen; 7 eigenaren waren met kennisgeving afwezig en er waren 6 leegstaande woningen. Gelet op het bepaalde in artikel 17 lid 5 van het Modelreglement dient de vloerbedekking van een zodanige samenstelling te zijn dat contactgeluiden zo veel mogelijk worden beperkt. Op grond van artikel 20 van het Modelreglement kan het voorkomen van geluidshinder nader worden geregeld bij Huishoudelijk Reglement. [verzoeker] heeft bij aankoop van het appartement een verklaring ondertekend waarin hij zich akkoord heeft verklaard met de bepalingen van het Modelreglement en het Huishoudelijk Reglement. De VvE stelt zich voorts op het standpunt dat na de recente wijziging sprake is van een soepelere norm.

De beoordeling

14. Ter beantwoording staat de vraag of het besluit om artikel 7 onder d van het Huishoudelijk Reglement te wijzigen, moet worden vernietigd. Ingevolge artikel 5:124 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn de artikelen 2:14 en 2:15 BW eveneens van toepassing op de VvE. Deze artikelen zien respectievelijk op de nietigheid van een besluit wegens strijd met de wet of de statuten/akte van splitsing en op de vernietiging van een besluit (onder andere) als zij naar inhoud of totstandkoming in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW wordt geëist. Artikel 2:8 BW bepaalt dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkander moeten gedragen naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Gelet op het bepaalde in artikel 5:130 BW geschiedt de vernietiging door een uitspraak van de kantonrechter op verzoek van een eigenaar die daartoe een redelijk belang heeft. Toetsingsmaatstaf is de vraag of de vergadering van de VvE bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid en naar billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.
19. Ook acht de kantonrechter de wijze van besluitvorming in strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW wordt geëist. Gelet op het gevoelige onderwerp – conflict over geluidsoverlast tussen de voorzitter van het bestuur en een appartementseigenaar – lag het voor de hand een schriftelijke stemming te gelasten waarbij de eigenaren voor of tegen konden stemmen. In plaats daarvan is de stemming gedurende de algemene ledenvergadering door middel van hand op steken gedaan, waarbij door [a] als voorzitter en tevens belanghebbende is gevraagd of iemand tegen de voorgestelde wijzigingen in het Huishoudelijk Reglement was.
20. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de eigenaren zijn voorgelicht over de gevolgen van het besluit. Zo kan de situatie zich voordoen dat een eigenaar voldoet aan de – door het bestuur gehanteerde uitleg van de – oude norm (een zachte vloerbedekking met een geluidsreductie van 15 dB), maar niet aan de nieuwe norm, omdat hij geen ondervloer heeft. De kantonrechter acht in dit kader tevens van belang dat, zoals onweersproken is gesteld door [verzoeker], de door hem voorgestelde gedoogclausule niet is voorgelegd aan de vergadering, hoewel hij dit wel heeft verzocht.
21. Tot slot is de kantonrechter van oordeel dat de zorgvuldigheid gebiedt dat het bestuur vooraf goed onderzoek verricht naar de vraag welke geluidsreductie noodzakelijk is en naar de wijze waarop een reductie van 10 dB kan worden gerealiseerd en of hiervoor een ondervloer noodzakelijk is. Onvoldoende is gesteld of gebleken dat dit is gebeurd. Integendeel, door [c] is verklaard dat hij de tekst in het nieuwe Huishoudelijk Reglement heeft overgenomen uit een ander Huishoudelijk Reglement.
22. Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat het besluit zowel inhoudelijk als ten aanzien van de wijze van totstandkoming in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en vernietigd dient te worden.
23. [verzoeker] heeft voorts verzocht het besluit te schorsen totdat hierover onherroepelijk is beslist. Nu bij einduitspraak wordt beslist, bestaat geen belang (meer) bij het verzoek het gewraakte besluit te schorsen. De verzochte schorsing zal daarom worden afgewezen.

De beslissing

De kantonrechter:Vernietigt het besluit van de vergadering van de VvE van 6 maart 2014 tot wijziging van artikel 7 onder d van het Huishoudelijk Reglement. […]

Klassieker: Besluit vereist overleg (Wijsmuller)

Hoge Raad 15 juli 1968
(Wijsmuller)
ECLI:NL:HR:1968:AC4232 (met tekst sinds 26-11-2021)

Klassieker. De Hoge Raad geeft als regel dat: “dat de betekenis van een
bepaling in de statuten van een rechtspersoon, voorschrijvende dat een besluit
moet uitgaan van een orgaan van die rechtspersoon, in het geval waarin dat
orgaan uit meer personen is samengesteld in het bijzonder hierin is gelegen,
dat het besluit tot stand komt als vrucht van onderling overleg van alle leden
van dat orgaan die, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aan dat overleg
wensen deel te nemen”.
Gevolg: een besluit genomen in een overleg tussen drie van de vijf leden van de Raad van Bestuur kan niet worden aangemerkt als  een besluit van de Raad van Bestuur.




Met betrekking tot het cassatieberoep:
[Verzoeker komt op tegen een besluit
tot ontslag, genomen door een aandeelhoudersvergadering. Zowel de
kantonrechter, als de rechtbank, als de Hoge Raad komen tot de conclusie dat
het ontslagbesluit nietig is. Volgens de rechtbank en de Hoge Raad is de reden
dat de grootaandeelhouder het stemrecht alleen kon uitoefenen met instemming
met instemming van een “vergadering van houders van prioriteitsaandelen”, welke
vergadering door de Raad van Bestuur bijeen moest worden geroepen. De vergadering
is echter bijeengeroepen na overleg tussen drie van de vijf leden van de Raad
van Bestuur, niet van de gehele Raad van Bestuur.
]

O. [=overwegende] dat, naar vaststelling door de Rb., de besluiten tot het ontslag — van
welker inschrijving de doorhaling is verzocht — in een voltallige vergadering
van aandeelhouders van NV Bureau Wijsmuller zijn genomen met algemene stemmen,
uitgebracht door Wijsmuller Nederland NV, als houdster van 596 van de 600
aandelen en gevolmachtigde van de houder der overige aandelen; dat volgens de
statuten van Wijsmuller Nederland NV een, door de Raad van Bestuur van deze
naaml. venn. bijeen te roepen, vergadering van houders van prioriteitsaandelen
in deze vennootschap belast is met het geven van goedkeuring aan de Raad van
Bestuur tot het uitoefenen van stemrecht op de aandelen die Wijsmuller
Nederland NV in NV Bureau Wijsmuller bezit;
O. dat de Rb. een der door de oorspronkelijke verzoeker — [verzoeker] —
tegen de ontslagbesluiten aangevoerde formele bezwaren aldus heeft weergegeven,
dat voornoemde vergadering van houders van prioriteitsaandelen geen geldige
beslissingen heeft kunnen nemen omdat zij niet rechtsgeldig was bijeengeroepen
daar de Raad van Bestuur daartoe niet geldig had besloten;
O. dat de Rb., na dit formele bezwaar vervolgens te hebben onderzocht en
juist bevonden, hieruit de conclusie heeft getrokken dat het besluit van de
Raad van Bestuur om voor het ontslagbesluit te stemmen ‘onvoldoende rechtsgrond
is voor het verleende ontslag’ en een ‘formeel juist ontslagbesluit derhalve
niet tot stand is gekomen’, zodat de beschikking van de Ktr., houdende bevel
tot doorhaling van de inschrijving van de verleende ontslagen, dient te worden
bevestigd;
O. dat, gezien deze opzet van de beschikking, duidelijk is dat de Rb. het
door haar weergegeven formele bezwaar van [verzoeker] heeft opgevat als
inhoudende mede een beroep op de nietigheid zowel van de ontslagbesluiten zelf
als van het besluit van de Raad van Bestuur om voor de ontslagbesluiten te
stemmen;
O. dat, voor zover het tweede middel uitgaat van een andere opvatting van
de stellingen van [verzoeker] dan deze aldus door de Rb. feitelijk — in
cassatie onaantastbaar — zijn vastgesteld, dit middel feitelijke grondslag
mist;
O. dat het de Rb. vrijstond om, met voorbijgaan van tegen des
Kantonrechters beslissing gerichte grieven, deze beslissing te bevestigen op
andere dan de door de Ktr. gebezigde grond, die door de Ktr. buiten behandeling
was gelaten; dat hierin niet is gelegen een geoorloofd treden buiten de grenzen
van het hoger beroep, zodat ook in zoverre het tweede middel faalt;


O. thans aangaande het eerste middel:
dat de Rb. heeft
vastgesteld dat de vergadering van houders van prioriteitsaandelen in Wijsmuller
Nederland NV, welke was bijeengeroepen na overleg tussen drie van de vijf leden
van de Raad van Bestuur van die vennootschap, niet kan worden aangemerkt als
bijeengeroepen krachtens een besluit van de Raad van Bestuur, zoals de statuten
in dit geval voorschreven;
dat de betekenis van een
bepaling in de statuten van een rechtspersoon, voorschrijvende dat een besluit
moet uitgaan van een orgaan van die rechtspersoon, in het geval waarin dat
orgaan uit meer personen is samengesteld in het bijzonder hierin is gelegen,
dat het besluit tot stand komt als vrucht van onderling overleg van alle leden
van dat orgaan die, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aan dat overleg
wensen deel te nemen
;


dat de Rb. oordelende dat [verzoeker] bij zijn formele bezwaar, gericht
tegen de geldigheid van het besluit van de vergadering van houders van
prioriteitsaandelen, geen gerechtvaardigd materieel belang heeft omdat de houders
dier aandelen ‘allerminst onvoorbereid’ ter vergadering zijn verschenen, zich
niet heeft uitgelaten over het belang dat [verzoeker] als houder van
prioriteitsaandelen er bij heeft kunnen hebben dat het besluit tot
bijeenroeping van die vergadering na regelmatig voorbereidend overleg binnen de
Raad van Bestuur was uitgegaan van deze Raad als zodanig, gelijk de statuten
voorschrijven;
dat niets is gebleken of gesteld omtrent bijzondere omstandigheden op grond
waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat [verzoeker] — die als aandeelhouder in
beginsel er een belang bij heeft dat de statuten voorschriften, regelende de
vennootschappelijke samenwerking, worden nageleefd — in het onderhavige geval
niet met vrucht een beroep zou kunnen doen op de onregelmatige wijze van
bijeenroepen van de vergadering van houders van prioriteitsaandelen of dat dat
beroep zou zijn gedaan in strijd met de goede trouw of zou opleveren misbruik
van recht;
dat mitsdien het middel, dat uitgaat van de stelling dat vaststaat dat [verzoeker]
geen gerechtvaardigd belang heeft bij zijn beroep op de nietigheid van het
besluit der vergadering van houders van prioriteitsaandelen, feitelijke
grondslag ontbeert;
O. wat ten slotte het derde middel betreft, dat de Rb. heeft geoordeeld dat
het besluit van de Raad van Bestuur van Wijsmuller Nederland NV om ter
vergadering van aandeelhouders van NV Bureau Wijsmuller voor de
ontslagbesluiten te stemmen, nu dat besluit de statutair voorgeschreven
goedkeuring van de vergadering van houders van prioriteitsaandelen ontbeerde,
‘onvoldoende rechtsgrond’ is voor de verleende ontslagen;
dat dit oordeel aldus moet worden verstaan dat de Raad van Bestuur, zonder
de voorgeschreven goedkeuring het stemrecht op de aandelen uitoefende, de
stemmen op de aandelen van Wijsmuller Nederland NV onbevoegdelijk heeft
uitgebracht, zodat de ontslagbesluiten niet met de vereiste medewerking van
aandeelhouders zijn tot stand gekomen;
dat de Rb. immers kennelijk heeft aangenomen als bedoeling van de regeling
van de uitoefening van het stemrecht, dat binnen het grotere geheel van de
‘Wijsmullergroep’, zoals de Rb. deze heeft beschreven, van welke groep zowel de
‘holding-company’ Wijsmuller Nederland NV als enige dochtermaatschappijen,
waaronder NV Bureau Wijsmuller, deel uitmaken, en waarin een kleine kring van
familieleden — naast [verzoeker] zijn drie broers en een schoonzuster — tezamen
in verschillende opzichten de belangen in handen heeft en/of functies bekleedt,
de eis van voorafgaande goedkeuring door de vergadering van houders van
prioriteitsaandelen in de moedermaatschappij voorwaarde is voor de bevoegdheid
van de Raad van Bestuur om op de aandelen die de moedermaatschappij in de
dochtermaatschappij bezit stemrecht uit te oefenen, en daarmede van de
rechtsgeldigheid van het ingevolge deze uitoefening van stemrecht tot stand
gekomen besluit;
dat zich hier dus niet voordoet het geval — ‘zonder meer’ — dat een
aandeelhouder of representant van een aandeelhouder voor het uitbrengen van
zijn stem(men) niet de toestemming heeft gekregen die deze aandeelhouder op
grond van een buiten de statuten gelegen regeling behoeft, zoals verzoekster
tot cassatie in haar toelichting op het middel haar bezwaar tegen de beslissing
van de Rb. nader heeft ontwikkeld;
dat mitsdien ook dit middel faalt;
O. dat, nu de middelen in het principale beroep vruchteloos worden
voorgesteld, het voorwaardelijk voorgedragen incidentele middel geen
behandeling behoeft;

Verwerpt het beroep;


Noot 
ECLI:NL:PHR:2020:111 r.4.37
Hier valt nog een dwarsverband te leggen: deze vervolgstap zou tevens aansluiten bij andere rechtspraak van de Hoge Raad, zoals de bekende ‘Wijsmuller’-beschikking. 109 Daarin is de norm ontwikkeld dat – kort gezegd – allen die vergader- en stemrecht hebben in de gelegenheid moeten worden gesteld aan de besluitvorming deel te nemen en dus toegelaten moeten worden tot de vergadering waarin die besluitvorming plaatsvindt, welke norm geldt zowel voor de algemene vergadering als voor andere organen van de rechtspersoon.110 Deze norm is ingegeven door de gedachte dat een besluit van een meerhoofdig orgaan van een rechtspersoon tot stand dient te komen als ‘vrucht van onderling overleg’ van alle leden van dat orgaan die, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aan dat overleg wensen deel te nemen.111 De sanctie op niet-naleving van deze norm, waaraan een zekere verwantschap met het bepaalde in bijvoorbeeld art. 2:227 lid 7 BW niet kan worden ontzegd (en die ook een generiek karakter heeft, gelijk art. 2:227 lid 7 BW), pleegt te worden gevonden in vernietigbaarheid van het betreffende besluit op de voet van art. 2:15 BW. 112

109HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101.
110Zie o.a. Kroeze (2015), nr. 306, onder verwijzing naar Timmerman (1991), p. 82.
111Zie o.a. Timmerman (1991), [C.W. de Monchy & L. Timmerman, De nieuwe algemene bepalingen van boek 2 BW (preadvies Vereeniging ‘Handelsrecht’), Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1991] p. 82 onder verwijzing naar HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101, waarover ook Kroeze (2015), nr. 306 die tevens verwijst naar HR 6 juni 1969, ECLI:NL:HR:1969:AB7220, NJ 1969/317; HR 22 juni 1973, ECLI:NL:HR:1973:AD8091, NJ 1973/497; HR 14 maart 1975, ECLI:NL:HR:1975:AD8094, NJ 1975/409; HR 16 december 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4716, NJ 1984/718; Hof Amsterdam 7 februari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV3011, JOR 2012/76. Van Schilfgaarde (2016), p. 231 noemt HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101 waar hij het oog heeft op “veel oudere jurisprudentie, waarin juist gewezen wordt op het belang van het te voeren overleg”.
112Zie voor aansluiting bij art. 2:15 lid 1 onder a BW o.a. Timmerman (1991), p. 82; Kroeze (2015), nr. 306, die na de behandeling van deze norm overstapt op behandeling van het bepaalde in art. 2:227 lid 7 BW (art. 2:117 lid 4 BW) en art. 2:238 lid 2 BW, eveneens in het kader van art. 2:15 lid 1 onder a BW; Overes e.a. (2019), p. 121, 198-199. Zie ook Dumoulin (1999), p. 97-98 onder verwijzing naar andere literatuur.
HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101.
110Zie o.a. Kroeze (2015), nr. 306, onder verwijzing naar Timmerman (1991), p. 82.
111Zie o.a. Timmerman (1991), p. 82 onder verwijzing naar HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101, waarover ook Kroeze (2015), nr. 306 die tevens verwijst naar HR 6 juni 1969, ECLI:NL:HR:1969:AB7220, NJ 1969/317; HR 22 juni 1973, ECLI:NL:HR:1973:AD8091, NJ 1973/497; HR 14 maart 1975, ECLI:NL:HR:1975:AD8094, NJ 1975/409; HR 16 december 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4716, NJ 1984/718; Hof Amsterdam 7 februari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV3011, JOR 2012/76. Van Schilfgaarde (2016), p. 231 noemt HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101 waar hij het oog heeft op “veel oudere jurisprudentie, waarin juist gewezen wordt op het belang van het te voeren overleg”.
112Zie voor aansluiting bij art. 2:15 lid 1 onder a BW o.a. Timmerman (1991), p. 82; Kroeze (2015), nr. 306, die na de behandeling van deze norm overstapt op behandeling van het bepaalde in art. 2:227 lid 7 BW (art. 2:117 lid 4 BW) en art. 2:238 lid 2 BW, eveneens in het kader van art. 2:15 lid 1 onder a BW; Overes e.a. (2019), p. 121, 198-199. Zie ook Dumoulin (1999), p. 97-98 onder verwijzing naar andere literatuur.

De Hoge Raad, enz.;