Woonvereniging (verschillende notulen)

Rechtbank Gelderland 28 januari 2015

Uitspraak over een woonvereniging, die door de manier van anonimiseren helaas erg lastig te volgen is. In ieder geval lijken van een ALV verschillende (tegenstrijdige) versies van de notulen te zijn gemaakt (r.o. 4.13). Uitspraak van rechter mr. J.D.A. den Tonkelaar. 

Vonnis van 28 januari 2015
in de zaak van
1. de vereniging WOONVERENIGING [adres] ,
2. [eiser] – 5. [eiser] , eisers,

tegen
[gedaagde] [gedaagde]
en aanvankelijk ook tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BOWI VASTGOED BV ,
en 2. [gedaagde] , gedaagden,

De huidige en voormalige partijen zullen hierna ook als Woonvereniging c.s. en BoWi c.s. aangeduid worden en worden overigens respectievelijk Woonvereniging, [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [gedaagde], BoWi en [gedaagde] genoemd.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 februari 2014
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 mei 2014
  • de akte aanvulling grondslag eis tevens akte wijziging eis in conventie tevens akte overlegging producties van Woonvereniging c.s.
  • de antwoordakte n.a.v. eiswijziging en wijziging grondslag eis van [eiser]
  • de doorhaling van de zaak ten aanzien van BoWi en [gedaagde] op 17 december 2014.
1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

Op 11 april 2008 heeft de algemene vergadering van Woonvereniging besloten tot aankoop van het pand [adres] (hierna: de onroerende zaak) voor € 595.500,00, financiering van de aankoop bij ING Bank N.V. (ING) en verlening van een recht van hypotheek aan ING tot € 1.000.000,00.
2.2.

De onroerende zaak was eerder door BoWi of nader te noemen meester voor € 530.000,00 gekocht. [gedaagde] is enig bestuurder van BoWi. BoWi handelt in onroerende zaken. [eiser] is bestuurder van MeWi B.V (MeWi), die onder meer belast wordt met het verbouwen van de onroerende zaak.
2.3.

Woonvereniging is blijkens de daarvan opgemaakte notariële akte op 21 april 2008 opgericht door [gedaagde] en [eiser]. Zij werden haar eerste bestuurders. Blijkens de verklaring van de oprichters in art. 3 van haar statuten hebben [gedaagde] en [eiser] de onroerende zaak gekocht ten behoeve van derden die daarin wensen te gaan wonen, en zijn zij ‘ter regeling van de onderlinge vermogensrechtelijke betrekkingen’ overeengekomen de onroerende zaak te doen overdragen aan een door hen op te richten vereniging, namelijk Woonvereniging.
2.4.

Het doel van Woonvereniging is blijkens art. 2 van haar statuten
  1. het verschaffen van passende woonruimte voor haar leden;
  2. het scheppen en verzorgen van passende financieringsmogelijkheden;
  3. het regelen van de financiële gevolgen van toetreding en van het einde van het lidmaatschap;
  4. het scheppen van een voor haar leden optimaal woonmilieu (…);
  5. het beheren van eventuele gemeenschappelijke zaken en/of ruimten ten behoeve van de leden.
Dit doel tracht zij blijkens hetzelfde artikel te bereiken door een woonhuis te stichten of te verwerven en dit ter beschikking van haar leden te stellen en het beheren van het door de leden gevormde fonds ter zake van onderhoud, verzekering e.d.

2.5.

De geldmiddelen van Woonvereniging worden blijkens art. 3 van de statuten onder meer verkregen uit inleggelden, contributie en geldleningen met derden en/of leden.
2.6.

Volgens art. 4 van de statuten houdt het ter beschikking stellen van woonruimte in beginsel automatisch in het toelaten als lid van degene die zich daarvoor aangemeld heeft en die onder meer ‘in staat is te voldoen aan de door de algemene vergadering vastgestelde voorwaarden, onder andere wat de financiële aspecten betreft’.
2.7.

Art. 5 van de statuten betreft het ledenregister waarin gegevens over de leden van Woonvereniging en voor zover van belang ook van haar gewezen leden, geregistreerd dienen te worden. Het artikel legt de bewijskracht van het register vast en bepaalt dat het bestuur het register bewaart en desgevraagd aan leden uittreksels ervan verschaft.
2.8.

Art. 7 van de statuten houdt onder meer in dat een lid voor de ter beschikking gestelde woonruimte een inleggeld betaalt ter grootte van de dan geldende waarde van deze woonruimte met het bijbehorende aandeel in de gemeenschappelijke ruimten, welke waarde door de algemene vergadering wordt vastgesteld en dat de leden ‘daar alle voordelen van het woningbezit van de vereniging aan de leden ten goede komen’, ‘ter dekking van de kosten, lasten, afschrijvingen en andere doeleinden (…)’ een periodieke bijdrage (contributie) moeten betalen die door de algemene vergadering wordt vastgesteld.
2.9.

Bij het einde van het lidmaatschap, vermeldt art. 8 van de statuten, blijft het gewezen lid aansprakelijk voor nog niet betaalde contributie en eventuele andere schulden aan de vereniging. Het gewezen lid heeft recht op uitkering van de op dat moment geldende waarde van zijn woonruimte. Deze wordt bepaald op de vrije verkoopwaarde die door de algemene vergadering bindend wordt vastgesteld aan de hand van een taxatie.
2.10.

Op 21 april 2008 is een recht van hypotheek gevestigd ten behoeve van ING voor alle schulden van Woonvereniging en haar leden voor een hoofdsom van € 1.000.000,00. Kredietnemer zijn volgens de hypotheekakte Woonvereniging ‘alsmede haar leden, zowel de huidige ([gedaagde] en [eiser], de rechtbank ) als de toekomstige, en wat deze leden betreft slechts voor zover zulks door de vereniging zal blijken te zijn geaccordeerd’.
2.11.

De oprichtingsakte van Woonvereniging, de leveringsakte betreffende de onroerende zaak en de onder 2.10 bedoelde hypotheekakte zijn alle gepasseerd voor notaris [naam]. Via hem zijn ook de lidmaatschapsrechten in Woonvereniging uitgegeven.
2.12.

[eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] kopen ieder een lidmaatschapsrecht.
2.13.

De vader van [eiser], L.H. [eiser], heeft de aankoop voor zijn dochter gefinancierd; daartoe is een recht van tweede hypotheek op de onroerende zaak gevestigd.
2.14.

De eerste van de onder 2.12 bedoelde aankopen, die door [eiser], geschiedt door middel van de aanvaarding van het lidmaatschap van Woonvereniging en het sluiten van een ‘overeenkomst van geldlening (uitstel van betaling)’ die zijn neergelegd in een op 23 september 2008 ondertekende akte. Wat de lening betreft staat daarin dat [eiser] verklaart schuldig te zijn aan Woonvereniging, namens wie [gedaagde] en [eiser] verklaren van [eiser] te vorderen te hebben een inleggeld van € 168.000,00. Het bedrag is opeisbaar op de dag van oplevering van [naam X]s woning.
2.15.

[eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] bewonen de eerste en tweede verdieping van de onroerende zaak, waarin in feite vier zelfstandige woningen zijn gevestigd waarop echter geen splitsing van de onroerende zaak is gevolgd. Blijkens de aktes zoals bedoeld onder 2.14 is splitsing wel voorzien en heeft het nieuwe lid van de splitsingsakte en de bijbehorende tekening kennis genomen.
2.16.

De begane grond van de onroerende zaak is in gebruik als kantoor bij vennootschappen waarvan [gedaagde] en [eiser] bestuurders zijn.
2.17.

In het voorjaar van 2011 wordt [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] te kennen gegeven dat ING stopt met de financiering van woonverenigingen, dat RaboBank de financiering wel wil overnemen, maar dat daartoe splitsing van de onroerende zaak nodig is, die zal inhouden dat de begane grond waar de kantoorruimtes zijn gevestigd, met inbegrip van de parkeerruimte, wordt afgesplitst van de bovengelegen verdiepingen.
2.18.

De vader van [eiser], houder van een tweede hypotheek op de gehele onroerende zaak, verzet zich tegen de voorgenomen splitsing, onder meer omdat deze met name zou zijn ingegeven door het belang van BoWi, eigenares van de begane grond.
2.19.

Notaris van [naam] bereidt de splitsing voor, die voorziet in een deel van de onroerende zaak met uitsluitend gebruik van de benedenwoning/kantoor met tuin, parkeerplaats en binnenplaats en kelder (161/400) en een deel met het uitsluitend gebruik van de entree op de begane grond met de daarop aansluitende bovenwoning op de eerste en tweede verdieping en de fietsenkelder (239/400). De splitsing gaat echter niet door. ING blijft financier.
2.20.

[eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] laten een accountant onderzoek doen naar de bedrijfsvoering bij Woonvereniging. Uit het onderzoek blijkt onder meer dat er geen ledenregister en geen administratie worden bijgehouden. Het bestuur weigert aanvankelijk informatie te geven over de verbouwing van de onroerende zaak. In 2012 wordt aan de advocaat van Woonvereniging c.s. onder overlegging van facturen en dergelijke meegedeeld dat de verbouwing in opdracht van BoWi door MeWi is uitgevoerd voor € 188.789,00.
2.21.

Er duiken andere dan de aanvankelijk bekende notulen op van de algemene vergadering van 11 april 2008, hierboven onder 2.1 bedoeld, waarin Bowi en Studentenkamer B.V. (hierna: Studentenkamer) als ‘nieuwe eerste leden’ vermeld staan en Woonvereniging instemt met hun toetreding. In de eerder bekende versie van de notulen viel te lezen dat de vergadering werd gevormd door voorzitter [gedaagde] en secretaris [eiser].
2.22.

Op 12 december 2011 wordt een algemene vergadering van Woonvereniging gehouden. [gedaagde], [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] zijn daar aanwezig, [eiser] niet. [eiser], [eiser] en [eiser] worden er gekozen als nieuwe bestuursleden, die op 13 december 2011 in functie treden. Het oude bestuur – volgens deze notulen gevormd door BoWi – wordt zonder dat decharge wordt verleend, ontslagen per 12 december 2011. Tevens wordt het lidmaatschap van BoWi opgezegd.
2.23.

De Kamer voor het Notariaat in het Ressort Arnhem-Leeuwarden verklaart in haar beslissing van 11 september 2014 de klacht gegrond die is ingediend tegen notaris [naam notaris] door [eiser] en haar vader en inhoudt dat van de vergadering van de vereniging van 11 april 2008 twee versies bestaan (zie onder 2.21 hierboven) die beide zijn gesteld op aktepapier van de notaris en dat met de tweede versie is getracht onder meer [eiser] en haar vader te misleiden voor wat betreft de vraag wie de oprichters/leden van Woonvereniging waren.

3Het geschil

3.1.

Woonvereniging c.s. vordert na wijziging van de eis, samengevat:
  1. een verklaring voor recht dat de handelwijze van [gedaagde] en [eiser] in hun hoedanigheid van (oud-)bestuurder van Woonvereniging jegens Woonvereniging onrechtmatig is geweest, dat hen een persoonlijk en ernstig verwijt treft en dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door Woonvereniging c.s. dientengevolge geleden en te lijden schade,
  2. een verklaring voor recht dat de handelwijze van [gedaagde] en [eiser] jegens [eiser], [eiser], [eiser], [eiser] onrechtmatig is geweest en dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] dientengevolge geleden en te lijden schade,
  3. hoofdelijke veroordeling van BoWi c.s. tot vergoeding van alle schade die Woonvereniging c.s. door het onrechtmatig handelen van BoWi c.s. heeft geleden, lijdt en nog zal lijden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
  4. hoofdelijke veroordeling van BoWi c.s. tot betaling van € 57.500,00 bij wijze van voorschot in verband met het onder a bedoelde,
  5. hoofdelijke veroordeling van BoWi c.s. tot betaling van € 98.750,00 bij wijze van voorschot in verband met het onder b bedoelde,
  6. een verklaring voor recht dat BoWi geen vordering heeft op Woonvereniging en/of haar leden betreffende een uitbetaling van de waarde van haar gepretendeerde lidmaatschapsrecht, althans dat Woonvereniging een beroep toekomt op verrekening van deze gestelde vordering met de door BoWi aan Woonvereniging onbetaald gelaten inleggelden ad € 320.000,00,
  7. een verklaring voor recht dat [gedaagde] en [eiser] jegens [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser]onrechtmatig hebben gehandeld door hen onjuiste mededelingen te doen en/of mededelingen achterwege te laten waardoor eisers van een onjuiste voorstelling van zaken zijn uitgegaan bij het aangaan van de toetredingsovereenkomsten met de Woonvereniging terwijl gedaagden wisten of hadden moeten begrijpen dat vanwege de onjuiste en/of achterwege gelaten mededelingen eisers hebben gedwaald en zij op basis van een juiste voorstelling van zaken niet, dan wel onder andere voorwaarden, tot de vereniging waren toegetreden, en [gedaagde] en [eiser] wisten dat Woonvereniging geen verhaal bood voor de door [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser]dientengevolge geleden schade,
  8. hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] en [eiser] tot vergoeding van de door [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser]geleden schade vanwege het onrechtmatig handelen van [gedaagde] en [eiser] als bedoeld onder g. hierboven, waaronder begrepen de redelijke kosten ter vaststelling van het onrechtmatig handelen als opgenomen in de kostenstaat van mr[naam] en voor het overige nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
  9. vermeerderd met de kosten, waaronder beslag- en nakosten.
3.2.

[gedaagde] en [eiser], stelt Woonvereniging c.s., hebben in strijd met art. 2:9 Burgerlijk Wetboek (BW) gehandeld. ‘De jonge leden’ van Woonvereniging zijn door BoWi c.s. misleid. BoWi c.s. hebben verweer gevoerd, [eiser] heeft zijn verweer gehandhaafd. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader ingaan.

4De beoordeling

in conventie
De wijziging van de eis bij akte van 22 oktober 2014

4.1.

[eiser] voert aan dat de eiswijziging in een te laat stadium van de procedure is gekomen. Eiswijziging is tot aan het eindvonnis mogelijk en het door [eiser] gemaakte bezwaar wordt ongegrond verklaard, omdat die wijziging niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
Het doorhalen van de zaak tegen BoWi en [gedaagde]

4.2.

De doorhaling van de zaak voor zover gevoerd met BoWi en [gedaagde] leidt – buiten de doorhaling van de gehele zaak in reconventie – ertoe dat de onder 3.1 onder f bedoelde vordering geen behandeling behoeft.
De comparitie van partijen

4.3.

Ter comparitie is namens Woonvereniging c.s. aangevoerd dat veel zaken niet in orde waren, waarbij met name is gewezen op het ontbreken van administratie door het bestuur, het ontbreken van ledenregistratie, onduidelijkheid over de opzegging van de hypotheek door ING, de ‘afgedwongen’ splitsing en de vervalste notulen, waaraan is toegevoegd dat [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser], leken op dit gebied, door het gebruik van het woord appartementsrecht op het verkeerde been zijn gezet.
4.4.

Van de kant van [eiser] is daartegen onder meer aangevoerd dat er sprake is geweest van wat foutjes, maar dat alles transparant geweest is. Dit is een onderschatting van wat er gebeurd is. Vast staat dat er gesproken is van een appartementsrecht terwijl daarvan geen sprake was, dat geen administratie is gevoerd, dat er geen ledenregistratie plaatsgevonden heeft en dat notulen twee maal zijn opgemaakt. Dit gaat om ernstiger feiten dan een reeks slordigheidsfoutjes – van transparantie kan al helemaal niet worden gesproken – en het betreft kwesties waarvoor de oprichters en het bestuur van Woonvereniging verantwoordelijk zijn. De verontwaardiging van eisers is alleen al gelet op de hier bedoelde fouten begrijpelijk. De vraag waarom het hier gaat echter, is of er sprake is geweest van handelingen die één of meer van hen schade hebben berokkend.
Aanpak van de zaak

4.5.

De wijziging van eis gevolgd door doorhaling van de zaak voor zover gevoerd tegen BoWi en [gedaagde] maakt in ieder geval noodzakelijk dat voordat een eindvonnis gewezen kan worden, duidelijk is wat tegenover [eiser] nog wordt gevorderd en eventueel wat het effect van een mogelijk met BoWi en/of [gedaagde] bereikte schikking is op de gevorderde bedragen. Woonvereniging c.s. zal een en ander moeten toelichten. In het navolgende zal de rechtbank de stellingen van Woonvereniging c.s. en de weren van [eiser] behandelen voor zover dat thans mogelijk is.
Gelijkwaardige (risico)verdeling bij de uitgifte van lidmaatschapsrechten

4.6.

Allereerst gaat de rechtbank in op de volgende redenering van Woonvereniging c.s. (akte aanvulling grondslag eis enz. onder 8), die een aantal onderdelen van haar vordering raakt.
Gebleken is dat de notaris bij de uitbetaling van de inleggelden tussen beide vennootschappen (BoWi en Studentenkamer, de rechtbank ) geen onderscheid heeft gemaakt. Alle gelden werden gestort op de hen toebehorende (…) rekening (…). Aldus financieren deze vennootschappen gezamenlijk een pand, verwerven zij tegen de koopsom van het pand 6 lidmaatschapsrechten, laten zij het pand verbouwen door een eigen vennootschap, en verkopen zij 4 lidmaatschapsrechten (waarmee de aankoopsom van het pand geheel is terugbetaald), en behouden zij de 2 overige lidmaatschapsrechten. In feite verkrijgen zij daarmee deze lidmaatschapsrechten (…) voor de kostprijs van de verbouwing zoals gerealiseerd in de daarvoor aangewezen eigen vennootschap Mewi Bouw B.V. Daarmee vindt geen gelijkwaardige (risico)verdeling plaats bij de uitgifte van de lidmaatschapsrechten. Immers de vier toetredende nieuwe leden dragen een veel groter risico voor waardeverlies van deze lidmaatschapsrechten dan de (veel eerder) ingestapte vennootschappen Bowi Vastgoed B.V. en De Studentenkamer B.V.

4.7.

Hoewel leden van een vereniging gelijkwaardig zijn, impliceert dit op zichzelf niet dat tussen leden van een woonvereniging als de onderhavige sprake moet zijn van wat Woonvereniging c.s. gelijkwaardige (risico)verdeling bij de uitgifte van lidmaatschapsrechten noemt.
4.8.

In de zojuist geciteerde passage verliest Woonvereniging c.s. niet alleen uit het oog dat lidmaatschap niet gelijkwaardige risicoverdeling hoeft mee te brengen, maar ook verwart zij rollen waarin onder meer BoWi en Studentenkamer zijn opgetreden en gaat zij voorbij aan het gegeven dat winst niet alleen gemaakt kan en mag worden, maar in het algemeen ook door ondernemers wordt beoogd zonder dat dit verwijtbaar of onrechtmatig behoeft te zijn.
4.9.

Dat BoWi en Studentenkamer over een gezamenlijke en/of rekening beschikten en gezamenlijk de onroerende zaak hebben gefinancierd, zoals Woonvereniging c.s. stelt, is niet relevant voor de beoordeling van deze zaak. Dat zij tegen de koopsom van het pand zes lidmaatschapsrechten hebben verworven, is het gevolg van het feit dat Woonvereniging opgericht werd en dat lidmaatschapsrechten moesten worden toegekend. De aansluiting bij de koopprijs was op dat moment logisch, al omdat er geen sprake was van een koper en een verkoper met tegengestelde belangen, en zegt op zichzelf niets over de latere, door vraag en aanbod op de woningmarkt tot stand gekomen, koopprijzen voor lidmaatschapsrechten. Het is BoWi noch Studentenkamer, [gedaagde] noch [eiser] verboden winst te maken.
4.10.

Wie door een ‘eigen vennootschap’ kan laten verbouwen, mag dat doen en als vervolgens de prijs van de te verkopen lidmaatschapsrechten, tot stand gekomen op de woningmarkt op de onder 4.9 bedoelde wijze, betekent dat vier lidmaatschapsrechten zijn verkocht voor een totaal dat de aankoopsom van het pand dekt, wordt er winst gemaakt. Dit is op zichzelf niet onrechtmatig. Dat BoWi en Studentenkamer behalve ondernemers en opdrachtgever(s) voor de verbouwing ook leden van Woonvereniging zijn, betekent niet dat zij de winst op de investering moeten delen met andere leden. Het gaat hier niet om de voordelen uit het woningbezit zoals bedoeld in art. 7 van de statuten, maar om ondernemerswinst.
4.11.

Hetzelfde geldt voor het gegeven dat BoWi en Studentenkamer, zoals Woonvereniging c.s. stelt, de twee door/voor hen behouden lidmaatschapsrechten hebben verkregen voor de kostprijs van de verbouwing die door MeWi is uitgevoerd. Het resultaat is dat zij hun lidmaatschapsrechten goedkoper, zelfs aanzienlijk goedkoper hebben verworven dan [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser]. Van verwijtbare ongelijkwaardige risicoverdeling kan daarbij wel sprake zijn, maar niet louter omdat BoWi en Studentenkamer goedkoper konden kopen door hen persoonlijk betreffende omstandigheden. Dit is immers op zichzelf niet ontoelaatbaar. Voorts bestaat er geen regel die voorschrijft dat slechts verkocht mag worden tegen een realistische of zelfs redelijke prijs – de iustum pretiumleer geldt niet –, maar onder bijzondere omstandigheden kan een andere prijs ontoelaatbaar zijn, bijvoorbeeld doordat sprake is van een wilsgebrek en/of onrechtmatig handelen van de zijde van verkoper.
Enkele andere onderwerpen

4.12.

Woonvereniging c.s. stelt dat een poging is ondernomen om tot een niet noodzakelijke splitsing van de onroerende zaak te komen. Veel schade is voorkomen, stellen zij, door het ingrijpen van vader [eiser]. Dit mag zo zijn – het staat vooralsnog niet vast –, maar juist omdat schade is voorkomen lijkt hier geen sprake te zijn van onrechtmatig handelen van [eiser] dat schade meegebracht heeft voor een of meer van eisers. Op dit onderdeel zal Woonvereniging c.s. haar vordering nader dienen toe te lichten.
4.13.

Vast staat dat er twee maal notulen met verschillende inhoud van dezelfde vergadering zijn opgemaakt. Dat door BoWi c.s. gebruik gemaakt is van deze stukken, staat eveneens vast. Dit is onrechtmatig omdat van een vergadering slechts één verslag behoort te worden opgemaakt, zeker wanneer hierbij een notaris is ingeschakeld, wat immers gebeurt met het oog op de rechtszekerheid, hetgeen BoWi c.s. duidelijk was althans duidelijk behoorde te zijn. Hieruit volgt dat BoWi c.s. ook begrepen behoort te hebben dat niet van dubbel, dus gedeeltelijk valselijk, opgemaakte notulen gebruik mag worden gemaakt.
4.14.

De vraag of dit onrechtmatig is geweest jegens Woonvereniging c.s. dient bevestigend te worden beantwoord voor zover hierdoor voor haar hetzij een onjuist hetzij een verwarrend beeld is geschapen van de situatie waarin [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] lid werden van Woonvereniging. Waren zij de eerste leden, volgden zij BoWi op, volgden zij BoWi en Studentenkamer B.V. op of waren er nog eerdere leden? De onrechtmatigheid loopt hier samen met het tekortschieten als bestuurder danwel onrechtmatig handelen – namelijk handelen in strijd met de statuten – jegens Woonvereniging, [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] door geen ledenregister bij te houden.
4.15.

Ten aanzien van het onrechtmatig handelen bestaande in het hanteren van misleidende notulen en het handelen in strijd met de statuten door geen ledenregistratie bij te houden, dient Woonvereniging c.s. aan te geven welke schade dit haar heeft berokkend en of en in hoeverre deze kan worden toegerekend aan [eiser].
4.16.

Woonvereniging c.s. stelt dat in strijd met haar statuten is gehandeld doordat [gedaagde] en [eiser] zelf om niet woonruimte hebben gebruikt, waardoor Woonvereniging een gebruikersvergoeding althans de koopsommen van lidmaatschapsrechten betreffende de begane grond van de onroerende zaak misliep. Voordat de rechtbank hier op in gaat stelt zij Woonvereniging c.s. in de gelegenheid nader bij akte dit onderdeel van de vordering te concretiseren rekening houdend met het gegeven dat [eiser] thans haar enige wederpartij is.
4.17.

Hetzelfde geldt voor het verwijt dat [gedaagde] en [eiser] zich schuldig hebben gemaakt aan belangenverstrengeling en zich persoonlijk hebben verrijkt door koopsommen van lidmaatschapsrechten naar zichzelf te laten overmaken. Woonvereniging dient voorts aan te geven wanneer en in welke functie [eiser] in strijd heeft gehandeld met de regels die gelden ten aanzien van tegenstrijdige belangen bij verenigingen. Woonvereniging c.s. dient aan te geven waarin de onrechtmatige of ongerechtvaardigde – dit lijkt enigszins door elkaar te lopen – verrijking van [eiser] bestond, wie daardoor schade heeft geleden en hoe groot deze schade is.
4.18.

Woonvereniging c.s. verwijt [gedaagde] en [eiser] bij de aankoop door [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] geen melding te hebben gemaakt van het al in september 2008 bekende besluit van ING te stoppen met de financiering van woonverenigingen. De reden hiervan, die onder meer is neergelegd in brieven van ING d.d. 15 oktober 2008, verwijzend naar een gesprek op 19 september 2008, en 21 juli 2009, is dat het woonconcept waarvan sprake is mede door de zeer geringe aantallen waarin er gebruik van is gemaakt, niet past in het hypotheeksysteem van ING. Hierbij geeft ING aan dat zij zich uiteraard voor de reeds gefinancierde constructies verantwoordelijk blijft achten. Dit laatste wordt in de onderhavige zaak bevestigd door de onder 2.19 bedoelde feiten. Op voorhand kan niet uitgesloten worden dat de wijziging in beleid van ING invloed op de waarde van de lidmaatschapsrechten in een woonvereniging heeft en in dat geval zou verzwijging hiervan bij de verkoop van een lidmaatschapsrecht verwijtbaar kunnen zijn en tot schadeplichtigheid kunnen leiden.
4.19.

De stelling van Woonvereniging c.s. dat hier sprake is van een schoolvoorbeeld van een geval waarvoor de Beklamelnorm geldt, onderschrijft de rechtbank niet. Er kan sprake zijn van aansprakelijkheid van de verkoper en ook diens bestuurder als duidelijk was of behoorde te zijn dat de beleidswijziging bij ING de waarde van het lidmaatschapsrecht zodanig beïnvloedde dat daarvan bij een concrete verkoop melding gemaakt diende te worden, wat overigens geen Beklamelmaterie is. Woonvereniging zal de gelegenheid krijgen aan de hand van dit criterium haar stellingen op dit onderdeel nader te onderbouwen, met inachtneming van het gegeven dat thans uitsluitend tegen [eiser] wordt geprocedeerd.
4.20.

Het voorgaande betekent dat de zaak op de rol geplaatst moet worden om Woonvereniging c.s. in de gelegenheid te stellen om met inachtneming van de in dit vonnis genomen beslissingen in te gaan op de onder 4.5, 4.12, 4.15, 4.16, 4.17 en 4.19 bedoelde onderwerpen. [eiser] kan daarop reageren bij akte. De maximale omvang van de aktes zal gelet op het feit dat het gaat om de aanscherping van betogen waarover al veel geschreven is, tien pagina’s A-4 mogen zijn.

5De beslissing

De rechtbank
5.1.

bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 11 februari 2015 voor het nemen van een akte door Woonvereniging c.s. over hetgeen is vermeld onder 4.20, waarna [eiser] op de rol van twee weken daarna een antwoordakte kan nemen,
5.2.

houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2015.

Mislukt royement (Snel Tot Ziens)

Rechtbank Rotterdam 12 november 2014
ECLI:NL:RBROT:2014:9330


Mislukt “royement”. Vereniging is niet duidelijk of het gaat om ontzetting of om opzegging. De leden hebben geen succen met het interne beroep bij de landelijke vereniging en ook niet kort geding, maar wel in onderhavige bodemprocedure. Geen geldig besluit tot onzetting, nu wangedrag van de leden niet voldoende is aangetoond door de vereniging. Geen geldig besluit tot opzegging, nu dit is genomen door een ALV waarbij de toegang aan de betreffende leden geweigerd was. Volgens de rechter maakt dit het besluit ongeldig. 
De statuten van de vereniging voorzien kennelijk niet opzegging van het lidmaatschap door het bestuur “wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren”.




Vonnis van 12 november 2014 (bij vervroeging)

in de zaak van
1[eiser1], 2. [eiser2] ,  3. [eiser3] , eisers,
tegen de vereniging SNEL TOT ZIENS POSTDUIVENHOUDERSVERENIGING , gedaagde,

Partijen zullen hierna [woonplaats] (enkelvoud) en Snel Tot Ziens genoemd worden.

2De feiten

2.1.

Snel Tot Ziens is een hobbyvereniging van postduivenhouders in de Rotterdamse wijk Crooswijk.
2.2.

[woonplaats] is al geruime tijd lid van Snel Tot Ziens. Binnen Snel Tot Ziens vormt [woonplaats] een combinatie (meerdere leden die onder één naam en vanaf hetzelfde hok vanaf één erf aan wedvluchten deelnemen) genaamd [combinatie].
2.3.

In de statuten van Snel Tot Ziens is onder meer opgenomen:
“ Artikel 6 Het lidmaatschap eindigt door:
a. opzegging bij aangetekend schrijven aan de secretaris;
(…)
c. royement (op voordracht van de meerderheid van het bestuur door een algemene vergadering met een besluit van 2/3 meerderheid).
Bij meerderheidsbesluit van het bestuur kan een lid in afwachting van het royementsbesluit worden geschorst. 
2.4.

Het huishoudelijk reglement van de Nederlandse Postduiven Organisatie (NPO), dat ook het huishoudelijk reglement van Snel Tot Ziens is, bepaalt onder meer:
“ Artikel 30
1. Door Bestuur N.P.O. wordt tenminste drie maanden voor Algemene Ledenvergadering N.P.O. aan de Afdelingen en de kiesmannen N.P.O. kennis gegeven wanneer Algemene Vergadering N.P.O. wordt gehouden, (…).”
4. Oproeping en agenda worden dertig dagen voor Algemene Vergadering N.P.O. verzonden en gepubliceerd met inachtneming van het bepaalde in Statuten artikel 27 lid 3.
5 Van de in lid 4 van dit artikel genoemde termijn kan worden afgeweken indien Bestuur N.P.O. dit noodzakelijk acht. 
2.5.

Per brief van 4 maart 2013 heeft de heer [persoon1], toenmalig voorzitter van Snel Tot Ziens, onder meer het volgende aan [woonplaats] geschreven:
“N.a.v. het voorval op de beurs te Houten zaterdag 02-03-2013 j.l. moet ik u
(de [combinatie] bestaande uit 3 personen) namens bestuur en leden mededelen dat de vereniging Snel tot Ziens geen prijs meer stelt op het lidmaatschap van onze vereniging, hierin spelen ook eerdere voorvallen tussen u en andere leden een rol.
Omdat na het vertrek van enkele leden dit ook n.a.v. uw instelling, en door dit nieuwe voorval, diverse leden hebben besloten hun lidmaatschap op te zeggen, ziet het bestuur zich genoodzaakt deze beslissing te nemen.
Het bestuur en leden hopen dat u deze beslissing wilt accepteren en u ([combinatie]) uw lidmaatschap op wilt zeggen, hiermede geven wij aan dat u in deze situatie geen financiële verplichtingen meer heeft aan devereniging Snel tot Ziens.
Tevens willen wij via dit schrijven u ook, (om complicaties te voorkomen) de toegang tot de a.s. (18-3-2013) vergadering ontzeggen.
U begrijp[t] dat gezien de situatie die zich voor heeft gedaan wij geen andere mogelijk[heid] zien, zeker niet nu er zoveel leden hun mening betreffende uw lidmaatschap hebben kenbaar gemaakt en daardoor devereniging S.T.Z. geen bestaansrecht meer zal hebben.
Mocht u om welke reden dan ook geen gehoor aan ons verzoek willen geven dan zien wij ons genoodzaakt deze situatie bij het NPO bestuur aanhangig te maken wat een zodanige tijd in beslag kan nemen dat er van deelname aan de concoursen voorlopig geen mogelijkheid is voor u.
Daar om geven wij u ([combinatie]) het advies ons voorstel te accepteren en zien wij p.v. Snel tot Ziens uw schrijven met een opzegging van uw drieën tegemoet.”

2.6.

Op 18 maart 2013 heeft een algemene ledenvergadering van Snel Tot Ziens plaatsgevonden. Bij deze algemene ledenvergadering zijn [woonplaats] niet aanwezig geweest. Naar aanleiding van deze vergadering is een ongedateerde brief aan [woonplaats] gezonden waarin onder meer is opgenomen:
 De Vergadering betreffende het onderwerp beëindiging is op de ledenvergadering van 18-03-2013 genomen door 25 van de 29 bij de NPO ingeschreven leden.
De stemverhouding is 20-leden tegen uw lidmaatschap
3 leden voor uw lidmaatschap
2 leden blanco
Deze maatregel gaat onmiddellijk in. D.D. 18-03-2013 en geldt voor
de totale [combinatie] [nummer1]
bestaande uit [eiser2] [nummer2]
[eiser1] [nummer3]
[eiser3] [nummer4]

Reden Het uiten doormiddel van woord en gebaar tijdens het afgelopen seizoen tegen andere leden , waardoor er veel wrevel en ongenoegen heerste en diverse leden aangaven hier niet meer van gediend te zijn en als deze maatregel niet genomen zou worden zij de vereniging zullen verlaten met als gevolg dat de vereniging1657 dan gedoemd zou zijn zich te ontbinden.
Daar veel van de resterende leden al een ver gevorderde leeftijd hebben zal dit voor deze leden het einde van hun hobby betekenen. 

2.7.

Tegen dit besluit heeft [woonplaats] bezwaar ingesteld bij het Tucht en Geschillencollege van de Nederlandse Postduivenhouders Organisatie (TGC). Bij uitspraak van 18 april 2013, verzonden 17 mei 2013, heeft het TGC geoordeeld dat [woonplaats] weer als lid van Snel Tot Ziens dient te worden aangenomen.
2.8.

Tegen de uitspraak van het TGC heeft [woonplaats] beroep ingesteld bij het Beroepscollege van de Nederlandse Postduivenhouders Organisatie. Het beroepscollege heeft bij uitspraak van 24 juni 2013 zich onbevoegd geacht om in de zaak uitspraak te doen en de uitspraak van het TGC vernietigd.
2.9.

Tijdens de algemene ledenvergadering van Snel Tot Ziens van 24 april 2013 is wederom over de beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] gestemd. Het bestuur van Snel Tot Ziens heeft geconcludeerd dat een meerderheid van de leden op die vergadering voor beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] heeft gestemd.
2.10.

Per e-mail 3 juli 2013 heeft [persoon1] aan [woonplaats] laten weten dat er geen duiven meer op Snel Tot Ziens kunnen worden aangeboden.
2.11.

Een brief van het Arrondissementsparket Midden Nederland, onderdeel Slachtofferzorg OM, aan de heer [eiser3] van 18 september 2013 betreffende het incident op de beurs te Houten op 2 maart 2013 luidt onder meer als volgt:
“ Met deze brief laat ik u weten dat de rechtbank een uitspraak heeft gedaan in de strafzaak met bovengenoemd kenmerk.

Uitspraak van de rechtbank
De uitspraak van de rechtbank wordt een vonnis genoemd. De rechter heeft de verdachte op vrijdag 24 mei 2013 veroordeeld tot:
∙ Een geldboete ter hoogte van 200,00 euro (…).

Vonnis is onherroepelijk
Het vonnis in onherroepelijk.(…)

Verzoek om schadevergoeding is niet-ontvankelijk
In het vonnis heeft de rechtbank uw vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. (…) 

2.12.

Bij vonnis van 5 november 2013 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening tot ongedaanmaking van de besluiten waarbij het lidmaatschap van [woonplaats] is beëindiging geweigerd wegens gebrek aan spoedeisend belang. Het gerechtshof ’s-Gravenhage heeft dit vonnis bij arrest van 22 juli 2014 bekrachtigd.

3Het geschil

3.1.

De vordering van [woonplaats] luidt om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Snel Tot Ziens te veroordelen om:
I alle drie royementsbesluiten van [woonplaats] in te trekken, zowel die van 4 maart 2013 (voor zover de brief van die datum als een besluit te beschouwen is), als die van 18 maart 2013 en die van 24 april 2013;
II [woonplaats] te behandelen als was hij niet geroyeerd, zo lang er geen nieuw royementsbesluit tegen hem genomen is en dit na rechterlijke of tuchtrechterlijke toetsing in stand is gebleven;
III de NPO te berichten, dat [woonplaats] niet geroyeerd is, en dat hij beschouwd moeten worden als nimmer geroyeerd te zijn geweest;
IV aan [woonplaats] een bedrag van € 1.525,46 (zegge: duizendvijfhonderdvijfentwintig euro en 46 eurocent) te betalen als vergoeding van de schade die [woonplaats] heeft geleden door of ten gevolge van de beslissingen van het bestuur van Snel Tot Ziens als genoemd onder vordering I;
alles wat gevorderd wordt onder I, II en III onder oplegging van een dwangsom van
€ 500,00 per dag en per eiser dat Snel Tot Ziens nalatig blijft aan het in dezen te wijzen vonnis na drie dagen na betekening van het vonnis te voldoen, met een maximum van
€ 50.000,00 per eiser;
met veroordeling van Snel Tot Ziens in de kosten van deze procedure.

3.2.

Het verweer van Snel Tot Ziens strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [woonplaats] in de kosten van de procedure.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

[woonplaats] heeft zijn vordering tot intrekking van de royementsbesluiten gebaseerd op de stelling dat bij de totstandkoming van die besluiten is gehandeld in strijd met de wet en met de statuten en het huishoudelijk reglement van Snel Tot Ziens. Gelet op die grondslag zal de rechtbank de vordering sub I tot intrekking van de aldaar genoemde besluiten begrijpen als een vordering om de besluiten nietig te verklaren dan wel te vernietigen zoals bedoeld in artikel 2:14 Burgerlijk Wetboek (BW) respectievelijk artikel 2:15 BW.
4.2.

In het besluit van 18 maart 2013 is sprake van de “beëindiging van het lidmaatschap” en van een “maatregel” die onmiddellijk in gaat. Op de stembriefjes van de vergadering van 24 april 2013 wordt gesproken van de “beëindiging / royement” van (het lidmaatschap van) [woonplaats]
4.3.

Het recht van vereniging is geregeld in de artikelen 26 tot en met 52 van Boek 2 BW. De bepalingen van Boek 2 BW zijn dwingendrechtelijk van aard met dien verstande dat daarvan slechts kan worden afgeweken voor zover de wet dit toestaat (artikel 2:25 BW).
4.4.

Artikel 2:35 lid 1 BW geeft een limitatieve opsomming van de wijzen waarop het lidmaatschap van eenvereniging eindigt. Beëindiging van het lidmaatschap van een vereniging door middel van royement is in die opsomming niet genoemd. Uit dit artikellid volgt dat het lidmaatschap van een vereniging eindigt door, voor zover hier van belang, opzegging door de vereniging of door ontzetting.
4.5.

Ontzetting uit het lidmaatschap is een bestraffende vorm van opzegging en kan volgens artikel 2:35 lid 3 BW alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van devereniging handelt, of wanneer een lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Uit artikel 2:35 lid 2 BW volgt dat de vereniging het lidmaatschap kan opzeggen in de gevallen in de statuten genoemd, en voorts wanneer het lid heeft opgehouden aan de vereisten door de statuten voor het lidmaatschap gesteld, te voldoen, alsook wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.
4.6.

Partijen zijn het erover eens dat binnen voormeld juridisch kader de besluiten tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] primair als ontzetting en subsidiair als opzegging dienen te worden gezien.
4.7.

Tussen partijen is niet in geschil dat de brief van 4 maart 2013 geen besluit tot ontzetting/opzegging vormt. Voor zover de vordering sub I betrekking heeft op een besluit genomen op 4 maart 2013, is deze derhalve niet toewijsbaar.
4.8.

Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, dat in strijd is met de wet of de statuten, is ingevolge artikel 2:14 BW nietig.
Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon is ingevolge artikel 2:15 BW vernietigbaar:
a. wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen;
b. wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist;
c. wegens strijd met een reglement.
4.9.

[woonplaats] stelt dat de besluiten om de volgende redenen niet in stand kunnen blijven:
  • het aan alle besluiten tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] ten grondslag liggende verwijt is niet juist;
  • het besluit tijdens de algemene ledenvergadering van 18 maart 2013 is in strijd met de Statuten en het Huishoudelijk Reglement, omdat de algemene ledenvergadering niet tijdig is uitgeschreven, [woonplaats] niet in de gelegenheid zijn gesteld om bij de algemene ledenvergadering aanwezig te zijn en het ‘royement’ niet is uitgesproken bij een gekwalificeerde meerderheid;
  • het besluit op de algemene ledenvergadering van 24 april 2013 is in strijd met de Statuten en het Huishoudelijk Reglement, omdat de algemene ledenvergadering niet tijdig is uitgeschreven en het ‘royement’ niet is uitgesproken bij gekwalificeerde meerderheid.
4.10.

Snel Tot Ziens betwist dat er gebreken kleven aan de besluiten tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats]
Snel Tot Ziens heeft aangevoerd dat er sprake is van wangedrag van [eiser3] tegenover Snel Tot Ziens. Ter onderbouwing van dat wangedrag verwijst zij naar het incident tijdens de Beurs te Houten, de als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegde correspondentie en de als productie 2 bij conclusie van antwoord overgelegde spreekaantekeningen van [persoon1] voor de algemene ledenvergadering van 24 april 2013. Door dit wangedrag benadeelt [woonplaats] Snel Tot Ziens onredelijk, zodat ontzetting mogelijk is, althans kan redelijkerwijs van Snel Tot Ziens niet gevergd worden het lidmaatschap te laten voortduren, zodat opzegging mogelijk is, aldus Snel Tot Ziens.

4.11.

Naar oordeel van de rechtbank is niet vast komen te staan dat sprake is van wangedrag van [eiser3]. Weliswaar heeft op 2 maart 2013 een incident plaatsgevonden tussen hem en een voormalig lid van Snel Tot Ziens, maar hiervoor is dit voormalig lid vervolgd en veroordeeld, terwijl [eiser3] in de strafrechtelijke procedure als het slachtoffer is aangemerkt. De rechtbank volgt Snel Tot Ziens niet in haar stelling dat [eiser3] desondanks verwijt treft, omdat wie als dader en wie als slachtoffer wordt aangemerkt afhangt van wie (als eerste) aangifte doet. Een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, levert ingevolge artikel 161 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dwingend bewijs van dat feit op. Aangenomen moet worden dat de strafrechter bij zijn oordeel heeft meegewogen of de verdachte handelde uit noodweer.
Voorts blijkt dit wangedrag niet uit de als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegde correspondentie. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien in welk opzicht [eiser3] in die correspondentie die grenzen van het betamelijke heeft overschreden. Zowel in de spreekaantekeningen van [persoon1] als in de verklaringen van Snel Tot Ziens ter comparitie is aangegeven dat de verhouding tussen [woonplaats] en (een deel van de) overige leden van Snel Tot Ziens stroef is. Snel Tot Ziens heeft echter, mede gelet op het gemotiveerde verweer van [woonplaats], onvoldoende onderbouwd uit welke concrete feiten en omstandigheden het aan [eiser3] verweten wangedrag heeft bestaan. Daarbij heeft Snel Tot Ziens bovendien onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom eventueel wangedrag van [eiser3] ook tot ontzetting dan wel opzegging van het lidmaatschap van [eiser1] en [eiser2] dient te leiden. Onvoldoende redengevend daartoe is dat [woonplaats] als een combinatie deelnam aan wedvluchten, nu gesteld noch gebleken is dat [eiser1] en [eiser2] niet gezamenlijk of individueel ook aan die wedvluchten zouden kunnen deelnemen.

4.12.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is voldaan aan de vereisten die artikel 2:35 BW aan ontzetting dan wel opzegging stelt.
4.13.

Met betrekking tot het besluit van 18 maart 2013 heeft [woonplaats] aangevoerd dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld aanwezig te zijn bij de algemene ledenvergadering van 18 maart 2013, waar over de beëindiging van zijn lidmaatschap werd gestemd. Daarmee is niet voldaan aan de vereisten die de wet en de statuten en het huishoudelijk reglement aan dergelijke vergaderingen stellen.
4.14.

Ingevolge artikel 2:38 BW hebben alle leden die niet geschorst zijn toegang tot de algemene ledenvergadering en hebben daar ieder één stem. Niet in geschil tussen partijen is dat [woonplaats] niet geschorst is geweest, zodat hij toegang had tot de algemene ledenvergadering. Dit uitgangspunt blijft ook gelden in het geval dat de toenmalige voorzitter van Snel Tot Ziens aan [woonplaats] heeft verzocht om niet bij de algemene ledenvergadering van 18 maart 2013 aanwezig te zijn om onrust op die vergadering te voorkomen. Een besluit tot schorsing is immers ingevolge artikel 6 onder c van de Statuten een meerderheidsbesluit van het bestuur en gesteld noch gebleken is dat een dergelijk meerderheidsbesluit tot schorsing is genomen. De algemene ledenvergadering waarop het besluit tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] is genomen voldoet daarmee niet aan de vereisten die artikel 2:38 BW daaraan stelt.
4.15.

Om deze redenen zijn de besluiten van 18 maart 2013 en 24 april 2013 nietig en is het daarop gerichte deel van de vordering (onderdeel I) toewijsbaar. Gelet daarop kan in het midden blijven of a) de oproeping correct is geschied en b) op de algemene ledenvergaderingen van 18 maart 2013 en 24 april 2013 met een gekwalificeerde meerderheid is gestemd voor de beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] De rechtbank komt aan bewijsvoering dienaangaande niet meer toe.
4.16.

Onderdeel II van de vordering van [woonplaats] zal worden afgewezen. Het gevorderde is naar oordeel van de rechtbank zo ruim geformuleerd dat onvoldoende duidelijk is waar [woonplaats] op doelt. Desgevraagd is ter comparitie namens [woonplaats] geen verdere helderheid over het gevorderde sub II verstrekt. Voorts voorziet de rechtbank dat een toewijzing van het gevorderde zal leiden tot executieproblemen.
4.17.

Het in onderdeel III gevorderde zal eveneens worden afgewezen. Nu een verklaring voor recht wordt gegeven dat de besluiten tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] nietig zijn, hebben deze besluiten geen werking. Daaruit volgt dat [woonplaats] niet als geroyeerd (althans ontzet dan wel opgezegd) dienen te worden beschouwd.
4.18.

[woonplaats] heeft de door haar geleden schade als gevolg van het handelen van Snel Tot Ziens, mede gelet op de betwisting hiervan door Snel Tot Ziens, onvoldoende onderbouwd, zodat dit deel van de vordering (onderdeel IV) zal worden afgewezen. Het had op de weg van [woonplaats] gelegen om de vordering nader te onderbouwen, bijvoorbeeld onder overlegging van de op de gevorderde kosten betrekking hebbende facturen en aankoopbonnen.
4.19.

Snel Tot Ziens zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld als hierna vermeld, dit in verband met de aan [woonplaats] verleende toevoeging.
Bij deze kostenbegroting worden de volgende posten in aanmerking genomen:
4.20.

Nu [woonplaats] door één advocaat is vertegenwoordigd, zal de rechtbank de proceskostenveroordeling ten gunste van alle eisers brengen ter nadere onderlinge verrekening.

5De beslissing

De rechtbank
5.1.

verklaart voor recht dat de besluiten van Snel Tot Ziens tot beëindiging van het lidmaatschap van 18 maart 2013 en 24 april 2013 nietig zijn;
5.2.

veroordeelt Snel Tot Ziens in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [woonplaats] vastgesteld op:

5.3.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Wanneer schriftelijk stemmen in ALV?

Rb Noord-Holland 13 augustus 2014
ECLI:NL:RBNHO:2014:7559

VVE zaak, bij uitzondering. Wanneer moet je schriftelijk stemmen op een ALV?
Gelet op het gevoelige onderwerp – conflict over geluidsoverlast tussen de voorzitter van het bestuur en een appartementseigenaar – lag het voor de hand een schriftelijke stemming te gelasten waarbij de eigenaren voor of tegen konden stemmen. In plaats daarvan is de stemming gedurende de algemene ledenvergadering door middel van hand op steken gedaan, waarbij door [a] als voorzitter en tevens belanghebbende is gevraagd of iemand tegen de voorgestelde wijzigingen in het Huishoudelijk Reglement was.” Leden niet goed voorgelicht over gevolgen. Tegenvoorstel / amendement niet aan ALV voorgelegd. Bestuur had zorgvuldiger onderzoek moeten doen bij opstellen voorstel. Strijd met art. 2:8 BW, besluit vernietigd.


Beschikking in de zaak van:
[naam], verzoekende partij [verder ook te noemen: [verzoeker]]
tegen de vereniging(*) Vereniging van Eigenaars [X], verwerende partij [verder ook te noemen: de VvE]
(*) Noot: dit is een ongelukkige aanduiding. Het gaat om een VVE, geen gewone vereniging.

De uitgangspunten

3. Bij akte van 17 februari 1993 zijn een vijftal kavels gelegen aan en nabij [straatnaam x] en [straatnaam Z]te [Plaats] (kadastraal bekend onder sectie [letter], nummers [nummers]) gesplitst in appartementsrechten (verder: het complex). Voorts is een Vereniging van Eigenaars opgericht, genaamd Vereniging van Eigenaars van het appartementencomplex “[X]”.
4. Krachtens de splitsingsakte is het Modelreglement uit 1992 (hierna: Modelreglement) van toepassing verklaard, behoudens de daarin opgenomen uitzonderingen.
5. Artikel 17 van het Modelreglement luidt, voor zover relevant, als volgt:
“(…)

2. Bij huishoudelijk reglement kan het gebruik van de privé gedeelten nader geregeld worden.

3. Iedere eigenaar en gebruiker is verplicht bij het gebruik van het privé gedeelte het reglement en het huishoudelijk reglement in acht te nemen.

(…)

5. De vloerbedekking van de privé gedeelten dient van een zodanige samenstelling te zijn dat contactgeluiden zo veel mogelijk worden tegengegaan. Met name is het niet toegestaan parket of stenen vloeren aan te brengen, tenzij dit geschiedt op zodanige wijze dat naar het oordeel van het bestuur geen onredelijke hinder kan ontstaan voor de overige eigenaars en/of gebruikers.

(…)”

6. Artikel 20 van het Modelreglement luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Het voorkomen van geluidshinder kan nader worden geregeld bij huishoudelijk reglement.”

7. Artikel 7 onder d van het Huishoudelijk Reglement (hierna het Oude Huishoudelijk Reglement) luidde tot 6 maart 2014, voor zover relevant, als volgt:
“(…)
* Bij het bepalen van geluidsoverlast, in welke vorm dan ook, wordt een minimale demping van 15 dB gehanteerd.”

8. [verzoeker] is sinds 30 juli 2008 eigenaar van één van de 65 appartementsrechten en gerechtigd tot 12/836 deel in de gemeenschap. [verzoeker] heeft na eigendomsverkrijging de aanwezige vloerbedekking in zijn appartement laten vervangen door een PVC product.
9. Bij besluit van 6 maart 2014 van de vergadering van de VvE is een nieuw Huishoudelijk Reglement goedgekeurd, waarbij onder meer artikel 7 onder d is aangepast.
10. Artikel 7 onder d van het Huishoudelijk Reglement luidt vanaf 6 maart 2014, voor zover relevant, als volgt:
“ (…)
  • Harde vloerbedekking en/of andere vloerbedekking is alleen toegestaan met een dempende onderlaag, deze dient de TNO isolatie-index voor contactgeluiden (ISO-norm) met 10 dB of meer te verbeteren. Het verdient aanbeveling deze normering bij aanbrengen te laten certificeren.
  • Het bestuur houdt zich het recht voor, om namens of in opdracht van de V.V.E., aanpassingen of voorzieningen te eisen, als na schriftelijke klachten van bewoners, niet aan de gestelde geluidsreductie wordt voldaan.”

Het geschil

11. [verzoeker] heeft verzocht bij beschikking, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het besluit van 6 maart 2014 van de vergadering van de VvE tot wijziging van artikel 7 onder d van het Huishoudelijk Reglement te vernietigen en de werking van voornoemd besluit te schorsen conform het bepaalde in artikel 5:130 lid 4 BW tot op het verzoek onherroepelijk is beslist, kosten rechtens.
12. Daartoe stelt [verzoeker] dat de vergadering in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld door voormeld besluit te nemen. Volgens de leverancier van de PVC vloer en het van toepassing zijnde Huishoudelijk Reglement is een ondervloer niet nodig, aldus [verzoeker]. De nieuwe eigenaar van het appartement onder dat van [verzoeker], [A], klaagt over geluidsoverlast. Door [verzoeker] wordt betwist dat hiervan sprake is. De vorige onderburen hebben nimmer geklaagd en in het appartement loopt [verzoeker] op kousenvoeten of viltsloffen. In maart 2013 is [a] benoemd tot voorzitter van het bestuur van de VvE. Vervolgens is een nieuw Huishoudelijk Reglement opgesteld welke bij wijze van hamerslag is goedgekeurd door de vergadering van de VvE. Vanwege zijn hoge leeftijd en broze gezondheid acht [verzoeker] het onwenselijk om zijn vloer te moeten laten voorzien van een ondervloer en acht daarom het besluit onredelijk. Uit de notulen van de vergadering van de VvE blijkt niet hoe de stemverhouding ligt. Blijkens artikel 44 lid 2 van het Modelreglement dienen besluiten als deze in beginsel te worden genomen met 2/3 meerderheid.
13. De VvE stelt zich op het standpunt dat in redelijkheid en billijkheid tot het besluit is gekomen. Het besluit is genomen met 52 geldige stemmen; 7 eigenaren waren met kennisgeving afwezig en er waren 6 leegstaande woningen. Gelet op het bepaalde in artikel 17 lid 5 van het Modelreglement dient de vloerbedekking van een zodanige samenstelling te zijn dat contactgeluiden zo veel mogelijk worden beperkt. Op grond van artikel 20 van het Modelreglement kan het voorkomen van geluidshinder nader worden geregeld bij Huishoudelijk Reglement. [verzoeker] heeft bij aankoop van het appartement een verklaring ondertekend waarin hij zich akkoord heeft verklaard met de bepalingen van het Modelreglement en het Huishoudelijk Reglement. De VvE stelt zich voorts op het standpunt dat na de recente wijziging sprake is van een soepelere norm.

De beoordeling

14. Ter beantwoording staat de vraag of het besluit om artikel 7 onder d van het Huishoudelijk Reglement te wijzigen, moet worden vernietigd. Ingevolge artikel 5:124 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn de artikelen 2:14 en 2:15 BW eveneens van toepassing op de VvE. Deze artikelen zien respectievelijk op de nietigheid van een besluit wegens strijd met de wet of de statuten/akte van splitsing en op de vernietiging van een besluit (onder andere) als zij naar inhoud of totstandkoming in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW wordt geëist. Artikel 2:8 BW bepaalt dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkander moeten gedragen naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Gelet op het bepaalde in artikel 5:130 BW geschiedt de vernietiging door een uitspraak van de kantonrechter op verzoek van een eigenaar die daartoe een redelijk belang heeft. Toetsingsmaatstaf is de vraag of de vergadering van de VvE bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid en naar billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.
19. Ook acht de kantonrechter de wijze van besluitvorming in strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW wordt geëist. Gelet op het gevoelige onderwerp – conflict over geluidsoverlast tussen de voorzitter van het bestuur en een appartementseigenaar – lag het voor de hand een schriftelijke stemming te gelasten waarbij de eigenaren voor of tegen konden stemmen. In plaats daarvan is de stemming gedurende de algemene ledenvergadering door middel van hand op steken gedaan, waarbij door [a] als voorzitter en tevens belanghebbende is gevraagd of iemand tegen de voorgestelde wijzigingen in het Huishoudelijk Reglement was.
20. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de eigenaren zijn voorgelicht over de gevolgen van het besluit. Zo kan de situatie zich voordoen dat een eigenaar voldoet aan de – door het bestuur gehanteerde uitleg van de – oude norm (een zachte vloerbedekking met een geluidsreductie van 15 dB), maar niet aan de nieuwe norm, omdat hij geen ondervloer heeft. De kantonrechter acht in dit kader tevens van belang dat, zoals onweersproken is gesteld door [verzoeker], de door hem voorgestelde gedoogclausule niet is voorgelegd aan de vergadering, hoewel hij dit wel heeft verzocht.
21. Tot slot is de kantonrechter van oordeel dat de zorgvuldigheid gebiedt dat het bestuur vooraf goed onderzoek verricht naar de vraag welke geluidsreductie noodzakelijk is en naar de wijze waarop een reductie van 10 dB kan worden gerealiseerd en of hiervoor een ondervloer noodzakelijk is. Onvoldoende is gesteld of gebleken dat dit is gebeurd. Integendeel, door [c] is verklaard dat hij de tekst in het nieuwe Huishoudelijk Reglement heeft overgenomen uit een ander Huishoudelijk Reglement.
22. Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat het besluit zowel inhoudelijk als ten aanzien van de wijze van totstandkoming in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en vernietigd dient te worden.
23. [verzoeker] heeft voorts verzocht het besluit te schorsen totdat hierover onherroepelijk is beslist. Nu bij einduitspraak wordt beslist, bestaat geen belang (meer) bij het verzoek het gewraakte besluit te schorsen. De verzochte schorsing zal daarom worden afgewezen.

De beslissing

De kantonrechter:Vernietigt het besluit van de vergadering van de VvE van 6 maart 2014 tot wijziging van artikel 7 onder d van het Huishoudelijk Reglement. […]

Klassieker: Besluit vereist overleg (Wijsmuller)

Hoge Raad 15 juli 1968
(Wijsmuller)
ECLI:NL:HR:1968:AC4232 (met tekst sinds 26-11-2021)

Klassieker. De Hoge Raad geeft als regel dat: “dat de betekenis van een
bepaling in de statuten van een rechtspersoon, voorschrijvende dat een besluit
moet uitgaan van een orgaan van die rechtspersoon, in het geval waarin dat
orgaan uit meer personen is samengesteld in het bijzonder hierin is gelegen,
dat het besluit tot stand komt als vrucht van onderling overleg van alle leden
van dat orgaan die, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aan dat overleg
wensen deel te nemen”.
Gevolg: een besluit genomen in een overleg tussen drie van de vijf leden van de Raad van Bestuur kan niet worden aangemerkt als  een besluit van de Raad van Bestuur.




Met betrekking tot het cassatieberoep:
[Verzoeker komt op tegen een besluit
tot ontslag, genomen door een aandeelhoudersvergadering. Zowel de
kantonrechter, als de rechtbank, als de Hoge Raad komen tot de conclusie dat
het ontslagbesluit nietig is. Volgens de rechtbank en de Hoge Raad is de reden
dat de grootaandeelhouder het stemrecht alleen kon uitoefenen met instemming
met instemming van een “vergadering van houders van prioriteitsaandelen”, welke
vergadering door de Raad van Bestuur bijeen moest worden geroepen. De vergadering
is echter bijeengeroepen na overleg tussen drie van de vijf leden van de Raad
van Bestuur, niet van de gehele Raad van Bestuur.
]

O. [=overwegende] dat, naar vaststelling door de Rb., de besluiten tot het ontslag — van
welker inschrijving de doorhaling is verzocht — in een voltallige vergadering
van aandeelhouders van NV Bureau Wijsmuller zijn genomen met algemene stemmen,
uitgebracht door Wijsmuller Nederland NV, als houdster van 596 van de 600
aandelen en gevolmachtigde van de houder der overige aandelen; dat volgens de
statuten van Wijsmuller Nederland NV een, door de Raad van Bestuur van deze
naaml. venn. bijeen te roepen, vergadering van houders van prioriteitsaandelen
in deze vennootschap belast is met het geven van goedkeuring aan de Raad van
Bestuur tot het uitoefenen van stemrecht op de aandelen die Wijsmuller
Nederland NV in NV Bureau Wijsmuller bezit;
O. dat de Rb. een der door de oorspronkelijke verzoeker — [verzoeker] —
tegen de ontslagbesluiten aangevoerde formele bezwaren aldus heeft weergegeven,
dat voornoemde vergadering van houders van prioriteitsaandelen geen geldige
beslissingen heeft kunnen nemen omdat zij niet rechtsgeldig was bijeengeroepen
daar de Raad van Bestuur daartoe niet geldig had besloten;
O. dat de Rb., na dit formele bezwaar vervolgens te hebben onderzocht en
juist bevonden, hieruit de conclusie heeft getrokken dat het besluit van de
Raad van Bestuur om voor het ontslagbesluit te stemmen ‘onvoldoende rechtsgrond
is voor het verleende ontslag’ en een ‘formeel juist ontslagbesluit derhalve
niet tot stand is gekomen’, zodat de beschikking van de Ktr., houdende bevel
tot doorhaling van de inschrijving van de verleende ontslagen, dient te worden
bevestigd;
O. dat, gezien deze opzet van de beschikking, duidelijk is dat de Rb. het
door haar weergegeven formele bezwaar van [verzoeker] heeft opgevat als
inhoudende mede een beroep op de nietigheid zowel van de ontslagbesluiten zelf
als van het besluit van de Raad van Bestuur om voor de ontslagbesluiten te
stemmen;
O. dat, voor zover het tweede middel uitgaat van een andere opvatting van
de stellingen van [verzoeker] dan deze aldus door de Rb. feitelijk — in
cassatie onaantastbaar — zijn vastgesteld, dit middel feitelijke grondslag
mist;
O. dat het de Rb. vrijstond om, met voorbijgaan van tegen des
Kantonrechters beslissing gerichte grieven, deze beslissing te bevestigen op
andere dan de door de Ktr. gebezigde grond, die door de Ktr. buiten behandeling
was gelaten; dat hierin niet is gelegen een geoorloofd treden buiten de grenzen
van het hoger beroep, zodat ook in zoverre het tweede middel faalt;


O. thans aangaande het eerste middel:
dat de Rb. heeft
vastgesteld dat de vergadering van houders van prioriteitsaandelen in Wijsmuller
Nederland NV, welke was bijeengeroepen na overleg tussen drie van de vijf leden
van de Raad van Bestuur van die vennootschap, niet kan worden aangemerkt als
bijeengeroepen krachtens een besluit van de Raad van Bestuur, zoals de statuten
in dit geval voorschreven;
dat de betekenis van een
bepaling in de statuten van een rechtspersoon, voorschrijvende dat een besluit
moet uitgaan van een orgaan van die rechtspersoon, in het geval waarin dat
orgaan uit meer personen is samengesteld in het bijzonder hierin is gelegen,
dat het besluit tot stand komt als vrucht van onderling overleg van alle leden
van dat orgaan die, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aan dat overleg
wensen deel te nemen
;


dat de Rb. oordelende dat [verzoeker] bij zijn formele bezwaar, gericht
tegen de geldigheid van het besluit van de vergadering van houders van
prioriteitsaandelen, geen gerechtvaardigd materieel belang heeft omdat de houders
dier aandelen ‘allerminst onvoorbereid’ ter vergadering zijn verschenen, zich
niet heeft uitgelaten over het belang dat [verzoeker] als houder van
prioriteitsaandelen er bij heeft kunnen hebben dat het besluit tot
bijeenroeping van die vergadering na regelmatig voorbereidend overleg binnen de
Raad van Bestuur was uitgegaan van deze Raad als zodanig, gelijk de statuten
voorschrijven;
dat niets is gebleken of gesteld omtrent bijzondere omstandigheden op grond
waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat [verzoeker] — die als aandeelhouder in
beginsel er een belang bij heeft dat de statuten voorschriften, regelende de
vennootschappelijke samenwerking, worden nageleefd — in het onderhavige geval
niet met vrucht een beroep zou kunnen doen op de onregelmatige wijze van
bijeenroepen van de vergadering van houders van prioriteitsaandelen of dat dat
beroep zou zijn gedaan in strijd met de goede trouw of zou opleveren misbruik
van recht;
dat mitsdien het middel, dat uitgaat van de stelling dat vaststaat dat [verzoeker]
geen gerechtvaardigd belang heeft bij zijn beroep op de nietigheid van het
besluit der vergadering van houders van prioriteitsaandelen, feitelijke
grondslag ontbeert;
O. wat ten slotte het derde middel betreft, dat de Rb. heeft geoordeeld dat
het besluit van de Raad van Bestuur van Wijsmuller Nederland NV om ter
vergadering van aandeelhouders van NV Bureau Wijsmuller voor de
ontslagbesluiten te stemmen, nu dat besluit de statutair voorgeschreven
goedkeuring van de vergadering van houders van prioriteitsaandelen ontbeerde,
‘onvoldoende rechtsgrond’ is voor de verleende ontslagen;
dat dit oordeel aldus moet worden verstaan dat de Raad van Bestuur, zonder
de voorgeschreven goedkeuring het stemrecht op de aandelen uitoefende, de
stemmen op de aandelen van Wijsmuller Nederland NV onbevoegdelijk heeft
uitgebracht, zodat de ontslagbesluiten niet met de vereiste medewerking van
aandeelhouders zijn tot stand gekomen;
dat de Rb. immers kennelijk heeft aangenomen als bedoeling van de regeling
van de uitoefening van het stemrecht, dat binnen het grotere geheel van de
‘Wijsmullergroep’, zoals de Rb. deze heeft beschreven, van welke groep zowel de
‘holding-company’ Wijsmuller Nederland NV als enige dochtermaatschappijen,
waaronder NV Bureau Wijsmuller, deel uitmaken, en waarin een kleine kring van
familieleden — naast [verzoeker] zijn drie broers en een schoonzuster — tezamen
in verschillende opzichten de belangen in handen heeft en/of functies bekleedt,
de eis van voorafgaande goedkeuring door de vergadering van houders van
prioriteitsaandelen in de moedermaatschappij voorwaarde is voor de bevoegdheid
van de Raad van Bestuur om op de aandelen die de moedermaatschappij in de
dochtermaatschappij bezit stemrecht uit te oefenen, en daarmede van de
rechtsgeldigheid van het ingevolge deze uitoefening van stemrecht tot stand
gekomen besluit;
dat zich hier dus niet voordoet het geval — ‘zonder meer’ — dat een
aandeelhouder of representant van een aandeelhouder voor het uitbrengen van
zijn stem(men) niet de toestemming heeft gekregen die deze aandeelhouder op
grond van een buiten de statuten gelegen regeling behoeft, zoals verzoekster
tot cassatie in haar toelichting op het middel haar bezwaar tegen de beslissing
van de Rb. nader heeft ontwikkeld;
dat mitsdien ook dit middel faalt;
O. dat, nu de middelen in het principale beroep vruchteloos worden
voorgesteld, het voorwaardelijk voorgedragen incidentele middel geen
behandeling behoeft;

Verwerpt het beroep;


Noot 
ECLI:NL:PHR:2020:111 r.4.37
Hier valt nog een dwarsverband te leggen: deze vervolgstap zou tevens aansluiten bij andere rechtspraak van de Hoge Raad, zoals de bekende ‘Wijsmuller’-beschikking. 109 Daarin is de norm ontwikkeld dat – kort gezegd – allen die vergader- en stemrecht hebben in de gelegenheid moeten worden gesteld aan de besluitvorming deel te nemen en dus toegelaten moeten worden tot de vergadering waarin die besluitvorming plaatsvindt, welke norm geldt zowel voor de algemene vergadering als voor andere organen van de rechtspersoon.110 Deze norm is ingegeven door de gedachte dat een besluit van een meerhoofdig orgaan van een rechtspersoon tot stand dient te komen als ‘vrucht van onderling overleg’ van alle leden van dat orgaan die, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aan dat overleg wensen deel te nemen.111 De sanctie op niet-naleving van deze norm, waaraan een zekere verwantschap met het bepaalde in bijvoorbeeld art. 2:227 lid 7 BW niet kan worden ontzegd (en die ook een generiek karakter heeft, gelijk art. 2:227 lid 7 BW), pleegt te worden gevonden in vernietigbaarheid van het betreffende besluit op de voet van art. 2:15 BW. 112

109HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101.
110Zie o.a. Kroeze (2015), nr. 306, onder verwijzing naar Timmerman (1991), p. 82.
111Zie o.a. Timmerman (1991), [C.W. de Monchy & L. Timmerman, De nieuwe algemene bepalingen van boek 2 BW (preadvies Vereeniging ‘Handelsrecht’), Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1991] p. 82 onder verwijzing naar HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101, waarover ook Kroeze (2015), nr. 306 die tevens verwijst naar HR 6 juni 1969, ECLI:NL:HR:1969:AB7220, NJ 1969/317; HR 22 juni 1973, ECLI:NL:HR:1973:AD8091, NJ 1973/497; HR 14 maart 1975, ECLI:NL:HR:1975:AD8094, NJ 1975/409; HR 16 december 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4716, NJ 1984/718; Hof Amsterdam 7 februari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV3011, JOR 2012/76. Van Schilfgaarde (2016), p. 231 noemt HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101 waar hij het oog heeft op “veel oudere jurisprudentie, waarin juist gewezen wordt op het belang van het te voeren overleg”.
112Zie voor aansluiting bij art. 2:15 lid 1 onder a BW o.a. Timmerman (1991), p. 82; Kroeze (2015), nr. 306, die na de behandeling van deze norm overstapt op behandeling van het bepaalde in art. 2:227 lid 7 BW (art. 2:117 lid 4 BW) en art. 2:238 lid 2 BW, eveneens in het kader van art. 2:15 lid 1 onder a BW; Overes e.a. (2019), p. 121, 198-199. Zie ook Dumoulin (1999), p. 97-98 onder verwijzing naar andere literatuur.
HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101.
110Zie o.a. Kroeze (2015), nr. 306, onder verwijzing naar Timmerman (1991), p. 82.
111Zie o.a. Timmerman (1991), p. 82 onder verwijzing naar HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101, waarover ook Kroeze (2015), nr. 306 die tevens verwijst naar HR 6 juni 1969, ECLI:NL:HR:1969:AB7220, NJ 1969/317; HR 22 juni 1973, ECLI:NL:HR:1973:AD8091, NJ 1973/497; HR 14 maart 1975, ECLI:NL:HR:1975:AD8094, NJ 1975/409; HR 16 december 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4716, NJ 1984/718; Hof Amsterdam 7 februari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV3011, JOR 2012/76. Van Schilfgaarde (2016), p. 231 noemt HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101 waar hij het oog heeft op “veel oudere jurisprudentie, waarin juist gewezen wordt op het belang van het te voeren overleg”.
112Zie voor aansluiting bij art. 2:15 lid 1 onder a BW o.a. Timmerman (1991), p. 82; Kroeze (2015), nr. 306, die na de behandeling van deze norm overstapt op behandeling van het bepaalde in art. 2:227 lid 7 BW (art. 2:117 lid 4 BW) en art. 2:238 lid 2 BW, eveneens in het kader van art. 2:15 lid 1 onder a BW; Overes e.a. (2019), p. 121, 198-199. Zie ook Dumoulin (1999), p. 97-98 onder verwijzing naar andere literatuur.

De Hoge Raad, enz.;

Niet benoemde bestuursleden

Rechtbank Rotterdam 19 december 2012 LJN BY7782 (Bewust Verder)

Ruzie tussen (oud)-bestuurslid en bestuur. Nieuwe bestuursleden in functie zonder benoeming door ALV: “De in artikel 2:37 lid 2 BW genoemde regel is echter dat de benoeming van een bestuurder van een stichting (sic!) geschiedt door de algemene vergadering. Dit brengt met zich mee dat niet kan worden aanvaard dat degene die, ondanks het ontbreken van een dergelijk besluit, de werkzaamheden van een bestuurder is gaan uitoefenen zonder dat dit voor de leden verborgen is gebleven en zonder dat zij tegen de vervanging bezwaar hebben gemaakt als bestuurder van de stichting (sic!) moet worden aangemerkt.” Daarnaast ontslag bestuurslid, wat stand houdt. Uitleg 11 stemmen voor, 9 tegen en 2 onthoudingen (of 3, het vonnis is niet consistent) een meerderheid voor is, overigens met onjuiste “de helft + 1 regel”. Royement vernietigd, wegens strijd met de redelijkheid bij gebrek aan feitelijke onderbouwing.


Vonnis van 19 december 2012
zaak van [eiser], tegen
de vereniging VAKVERENIGING BEWUST VERDER 2002,

Partijen zullen hierna [eiser] en Bewust Verder 2002 genoemd worden.


2. De feiten
2.1. Bewust Verder 2002 is een op 1 september 2008 opgerichte vakbond. (Ontstaan in 2002 als lijst bij de verkiezingen voor een ondernemingsraad (onderdeelscommissie)).
2.2. De op 30 december 2008 opgestelde statuten van Bewust Verder 2002 (hierna: de statuten) luiden – voor zover relevant – als volgt:
Artikel 6 (…)
Het lidmaatschap eindigt: (…)
Door ontzetting (royement)(…)
Ontzetting uit het lidmaatschap kan alleen door het bestuur worden uitgesproken:
Wanneer een lid handelt in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de verenigingen/of
Wanneer een lid handelt de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
Van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap namens de vereniging of ontzetting wordt het betrokken lid ten spoedigste schriftelijk, met opgave van redenen, in kennis gesteld. Opzegging namens de vereniging geschiedt door het bestuur. Binnen één maand na ontvangst van de kennisgeving van het besluit kan de betrokkene schriftelijk in beroep gaan bij de secretaris van de vereniging. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst. (…)
Artikel 7
Het bestuur bestaat uit tenminste vijf personen, waaronder, voorzitter, tweede (2e) voorzitter secretaris en een penningmeester.
De bestuursleden worden benoemd voor een periode van vier jaar en zijn in geval van aftreden terstond herkiesbaar.
Het periodiek aftreden geschiedt volgens een door het bestuur vast te stellen rooster. In tussentijdse vacatures wordt in de eerstvolgende algemene vergadering na het ontstaan ervan voorzien. Een tussentijds gekozene treedt in de volgorde van aftreding in plaatse van degene die hij vervangt.
Een bestuurslid kan door de algemene vergadering te allen tijde worden geschorst of ontslagen. Een zodanig besluit kan slechts worden genomen in een vergadering waarin tenminste de helft van het aantal leden aanwezig is. Is het vereiste aantal leden niet aanwezig, dan wordt binnen vier weken, doch niet binnen zeven dagen, een tweede algemene vergadering gehouden, welke ongeacht het aantal aanwezige leden ter zake een rechtsgeldig besluit kan nemen. (…)
Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester aan die samen het dagelijks bestuur vormen.
Het algemeen bestuur kan slechts rechtsgeldige besluiten nemen, indien ter vergadering tenminste tweederde deel van het zittend aantal leden aanwezig is. (…)
Artikel 9
(…) Het bestuur is voorts bevoegd een algemene vergadering te beleggen wanneer het dit nodig acht. Het bestuur is tot de bijeenroeping van een algemene vergadering op een termijn van niet langer dan vier weken verplicht, wanneer tenminste een/tiende deel der leden een daartoe strekkend schriftelijk verzoek bij het bestuur heeft ingediend. Wanneer het bestuur aan zulk een verzoek niet binnen veertien dagen gevolg heeft gegeven, zijn de verzoekers samen bevoegd tot het bijeenroepen van een algemene vergadering, die zo nodig zelf in haar leiding voorziet. (…)
Artikel 10
Voor zover in deze statuten niet anders wordt bepaald, worden alle besluiten genomen met volstrekte meerderheid van stemmen. Over zaken wordt mondeling, over personen wordt schriftelijk gestemd tenzij de algemene vergadering anders besluit. Blanco stemmen tellen niet mee. Ieder lid heeft één stem. (…)
Artikel 15
In afwijking van het gestelde in artikel 7 lid 1. bestaat het bestuur voor de eerste maal uit de volgende personen:
? als voorzitter (reeds ingeschreven bij de Kamer van Koophandel): de verschenen persoon sub 1 zijnde de heer [persoon[persoon 1];
? de tweede (2e) voorzitter (reeds ingeschreven bij de Kamer van Koophandel): de heer [persoon 2] (…);
? als secretaris: de verschenen persoon sub [eiser]iser]r [eiser]

2.3. De heren [persoon[persoon 1] (hierna: [persoon 1]) en [persoon 2] (hierna: [persoon 2]) waren per 1 september 2008 als bestuurders in het handelsregister vermeld. [eiser] is met ingang van 30 december 2008 als bestuurder in het handelsregister ingeschreven.

2.4. Op 10 mei 2011 is een ledenvergadering uitgeschreven. De opkomst bij deze ledenvergadering was laag. [persoon 1] was niet bij deze vergadering aanwezig.

2.5. Na de ledenvergadering, maar nog op 10 mei 2011 (om 19:01 uur) heeft [persoon 1] een e-mailbericht gestuurd aan de bestuursleden van het G3-overleg (de vakbonden ABVAKABO, VOR en Bewust Verder 2002) en aan de bestuursleden van Bewust Verder 2002. Dit e-mailbericht vermeldt:
“Hallo [persoon 3],
Vanmiddag is er door een ledenvergadering beslist dat wij niet mee zouden doen aan de actie van morgen, ik ben hierbij niet aanwezig geweest maar heb [persoon 2]persoon 2] begrepen dat er geen draagvlak was om deel te nemen aan deze actie.
In de bijlage een oproep aan de leden van ons op welke manier we zouden meedoen aan de actie, dit heef [persoon 2] vanmorgen besproken met [persoon 4] en hij is met de voorwaarde van ons akkoord gegaan zoals ik heb begrepen van [persoon 2], maar wat er nu precies is gebeurt op de ledenvergadering is mij echt een raadsel.
Ik ga ervan uit dat er bestuursleden van ons morgen tijdens de actie aanwezig zullen zijn om het een en ander toe te lichten, aan onze leden.
Groetjes,
[p[persoon 5]on 5[persoon 6].
[Persoon 6] (door partijen in die periode aangemerkt als bestuurslid van Bewust Verder 2002, hierna: [persoon 6]) heeft op 10 mei 2011 om 19:05 uur een e-mailbericht verstuurd aan [persoon 1]. Dit e-mailbericht heeft de volgende inhoud:
“Hallo [perso[persoon 5]]
In de ledenvergadering van vanmiddag is helemaal niets beslist over het wel of niet meedoen met de actie, dat was al beslist.
We hebben de vergadering afgelast en deze verplaatst naar 26 mei, dit in verband met een wel heel kleine opkomst van welgeteld 4 mensen, hier kan je niet echt een vergadering mee aanvangen.
We hopen dan ook dat de opkomst van 26 mei veel groter zal zijn en dat we dan een beslissing kunnen nemen over het wel of niet meedoen met de vervolg acties.
Hoop je hiermee iets verder te hebben geïnformeerd.
Daar zullen ook de punten die we hadden staan op de agenda, terugkeren.
Groetjes [persoon 6]”

2.7. Op 11 mei 2011 heeft een stakingsactie tegen de voorgenomen openbare aanbesteding en de kabinetbezuinigingen in het openbaar vervoer plaatsgevonden. Bewust Verder 2002 heeft daaraan niet deelgenomen.

2.8. [persoon 6] heeft zich per 12 mei 2011 teruggetrokken uit het bestuur van Bewust Verder 2002.

2.9. Op 16 mei 2011 heeft [eiser] een e-mailbericht gestuurd aan “de bestuursleden” van Bewust Verder 2002, met de volgende inhoud:
“Beste bestuursleden,
De afgelopen weken heeft zich zoals jullie weten het e.e.a. zich afgespeeld met als gevolg dat [persoon 6] zich terug getrokken heeft uit het bestuur.
Zelf heb ik naar aanleiding van de mail van [persoon 5] als voorzitter een reactie gegeven.
Ik heb van de overige bestuursleden geen reactie mogen zien op het hele gebeuren en ook geen reactie van [persoon 5] gehad op mijn mail.
Ik vraag me dan ook serieus af welke kant het op moet/gaat met de BV2002.
Wat zo mooi is begonnen, zie ik steeds meer afbrokkellen.
Ik ben van mening dat wanneer er geen heil meer in ziet dit kenbaar gemaakt word zodat er stappen ondernomen kunnen worden.
Welke kant het ook opgaat laten we het wel formeel houden want we zijn tenslotte een officiële instantie.
Ik wil wel meegeven dat de hele RET meekijkt maar vooral ook geniet want inmiddels is bekend dat [persoon 6] zich teruggetrokken heeft.
Ik wil graag weten of we er nog steeds voor gaan? Zo ja dan zullen we toch bij elkaar moeten komen met het voltallig bestuur.
Ik wil ook graag weten hoe verder met de Algemene vergadering i.v.m. het wel of niet uitschrijven hiervan.
Met vriendelijke gro[eiser]iser]”

2.10. [persoon 7] en [persoo[persoon 8] (beiden in deze periode aangemerkt als bestuursleden, in deze procedure staat hun hoedanigheid ter discussie, hierna: [persoon 7] en [persoon 8]) hebben beiden afzonderlijk bij e-mailbericht op 16 mei 2011 aan [eiser] bericht dat zij akkoord zijn met het plannen van een bestuursvergadering en een Algemene vergadering. [persoon 2] en [persoon 1] hebben op 17 en 18 mei 2011 een e-mailbericht aan [eiser] verstuurd waarin zij zich op het standpunt stellen dat geen specifieke vergadering gepland hoeft te worden, omdat er volgens hen reeds voldoende vergaderingen staan gepland.

2.11. Op 21 mei 2011 hebben [persoon 1] en [persoon 2] aan “de bestuursleden” van Bewust Verder 2002 (inclusief [eiser]) een e-mailbericht verstuurd met de navolgende inhoud, voor zover relevant:
“Beste Bestuursleden,
(…)
Naar aanleiding van wat zich de afgelopen weekend heeft afgespeeld zijn wij tot de conclusie gekomen dat er binnen het bestuur van Bewust Verder 2002 geen gezonde werksfeer meer is.
Dit is voor ons, na rijp beraad dan ook aanleiding geweest, hoe zeer wij dit besluit ook betreuren, het vertrouwen in de secretaris Dhr. G.R. [eiser] per direct op te zeggen.
Wij zijn dan ook van mening dat hij niet meer mag handelen namens Bewust Verder 2002, mocht hij dit wel doen en hieruit ontstaat schade voor Bewust Verder 2002 zullen wij deze dan ook op hem verhalen.
In de komende week zullen wij Dhr. G.R. [eiser] hiervan ook schriftelijk op de hoogte brengen.
Met vriendelijke groet,
[persoon 5] [persoon 1] Voorzitter Bewust Verder 2002
[persoon 2] 2e voorzitter Bewust Verder 2002″

2.12. [eiser] heeft op 21 mei 2011 een e-mailbericht verstuurd naar “de bestuursleden” van Bewust Verder 2002. Dit e-mailbericht vermeldt:
“Ik lig helemaal niet wakker van jullie jongen wat je ook schrijft.
Je kan verzinnen wat je wil, ik ben jullie nu spuugzat en ik ga nu de leden optrommelen voor een officiële leden vergadering en uit de doeken doen wat zich afspeelt.
De leden mogen beslissen hoe verder en wat betreft schade verhalen bij mij jongen dan moet je heel wat in je mars hebben en dat heb jij niet, kom maar op als je durft.”

2.13. [persoon 1] heeft op 26 mei 2012 een e-mailbericht verzonden aan “de bestuursleden” van Bewust Verder 2002 op [eiser] na. In het e-mailbericht heeft [persoon 1] aan deze bestuursleden verzocht om op 31 mei 2011 bij elkaar te komen. Het e-mailbericht vermeldt, voor zover relevant:
“1e het opzeggen van het vertrouwen in de secretaris
2e wat gaan wij doen met de komende staking op 9 juni
3e hoe ziet het bestuur mijn positie als voorzitter
4e het schenden van het “strikt vertrouwelijk” van de secretaris
5e het in mijn ogen niet functioneren van de secretariaat”
Ik wil met jullie allemaal om de tafel maar onder geen enkele voorwaarden met de secretaris, hoe het bestuur dit wil in kleden laat ik aan het bestuur over en hoor het wel dinsdag.

2.14. Op 31 mei 2011 verstuurt [persoon 1] namens het bestuur van Bewust Verder 2002 zowel per post als per email een brief aan [eiser]. De brief wordt tevens in kopie aan “de overige bestuursleden” van Bewust Verder 2002 verzonden. Deze brief heeft de volgende inhoud, voor zover relevant:
“Naar aanleiding van alles wat vooraf is gegaan en het eerder uitroepen van “opzeggen van vertrouwen” in jouw als secretaris door de voorzitter en 2e voorzitter, hebben wij als bestuur bij meerderheid van stemmen en in goed overleg, ook besloten dit standpunt te volgen,
Het besluit om jouw hier niet bij te betrekken is genomen, omdat zowel jij als de Hr. J. [persoon 1] niet meer met elkaar in gesprek willen treden.
Dit houd in, dat u per direct de funtcie als secretaris van de Bewust Verder 2002 dient neer te leggen en ook niet meer uitnaam van de Bewust Verder 2002 als zodanig op de voorgrond zal treden of handelen uitnaam van de Bewust Verder 2002.
Ik hoop je hiermee volledig en voldoende op de hoogte te hebben gebracht en hoop dat je de benodigde spullen die de Bewust Verder 2002 toe komen zo spoedig mogelijk bij een van de bestuursleden inleverd.”

2.15. Op dezelfde dag ontvangen de leden van Bewust Verder 2002 van [persoon 1] per email een brief met de volgende inhoud:
“Naar aanleiding van een aantal onenigheden binnen het bestuur van de BV2002, heeft het bestuur bij meerderheid van stemmen besloten het vertrouwen in de Hr. G.R. [eiser] per direct op te zeggen en zullen wij hem uit zijn functie als secretaris zetten.
Wij hopen op zeer korte termijn een goede invulling te kunnen geven aan de functie van secretaris.
2.16. (…)
Met vriendelijke groet en uit naam van het Bestuur BV2002
J. [persoon 1]
Voorzitter”

2.17. [eiser] heeft in de avond van 31 mei 2011 een e-mailbericht aan [persoon 9] (lid van Bewust Verder 2002) verstuurd, waarin de e-mailadressen van alle leden van Bewust Verder 2002 worden genoemd.
[persoon 9] heeft vervolgens op dezelfde dag een e-mailbericht aan alle leden van Bewust Verder 2002 verstuurd met de volgende inhoud:
“beste collega.s ik heb de mail van onze voorzitter dhr kop gelezen maar naar mijn mening kan dat niet zomaar dar het bestuur een vergadering inlast is zonder zonder dat wij als lid van bv 2002 dat weten. en ze zo maar een bestuurslid de laan uitsturen daar je de veraderingen voor, bovendien weten wij niet eens wat er allemaal afspeelt.Ik vind dat de heer [ei[eiser] zich mag verdedigen en dat het aan ons is of de heer [eiser] mag blijven of niet of dat we iemand anders de laan uit moeten sturen dat is ons recht… naar mijn mening kunnen we beter aangeven dat we een vergadering willen. als dit zo door gaat vrees ik zeker voor mijn baan bij de ret….. nogmaals wil ik weten wat er allemaal afspeelt en ik neem aan dat jullie dat ook willen gr aad schouten lid van bv 2002.”

2.18. Op 3 juni 2011 heeft [persoon 6] haar reactie op het e-mailbericht van [persoon 9] aan [eiser] gemaild. Haar e-mailbericht vermeldt:
“Hallo [eiser],
als lid wil ik toch graag het volgende kwijt.
Wat je nu aan het doen bent, is met modder gooien en ik vind dat dat niet kan.
Wees wijs en stop daarmee, heeft ook geen enkele toegevoegde waarde.
Dit zijn persoonlijke mailtjes en dit soort mailtjes mag je niet verspreiden.”

2.19. De advocaat van [eiser] heeft op 24 juni 2011 een brief aan het bestuur van Bewust Verder 2002 verstuurd, waarin hij heeft medegedeeld dat [eiser] zijn functie als secretaris van Bewust Verder 2002 niet neerlegt totdat een geldig besluit is genomen over het functioneren van [persoon 1], [persoon 2] en hemzelf en hij verzoekt om het bijeenroepen van een algemene vergadering.

2.20. Namens het bestuur stuurt [persoon 1] op 30 juni 2011 een brief terug aan de advocaat van [eiser]. Deze brief vermeldt, voor zover relevant:
“Naar aanleiding van uw brief d.d. 24 juni 2011, wil ik als voorzitter van Bewust Verder 2002 namens het volledige bestuur van Bewust Verder 2002 reageren. Voor alle duidelijkheid stelt het bestuur zich op het standpunt dat de besluiten die genomen zijn omtrent de heer [eiser] unaniem zijn.
In uw brief dd 24 juni 2011 wijst u op artikel 7 uit de statuten, maar dit is in deze zaak niet aan de orde, daar de heer [eiser] zich op zodanige wijze gedragen heeft dat er niet meer redelijkerwijs gevergd kan worden dat het lidmaatschap blijft bestaan. Het bestuur overweegt artikel 6 van de statuten toe te passen.
Dit is mede ingegeven door het volgende: de heren J. [persoon 1] en [persoon 2] hebben op 21 mei 2011 in een e-mailbericht aan de bestuursleden van Bewust Verder 2002, onder mededeling van strikt vertrouwelijk (artikel 10 van het huishoudelijk reglement), hun vertrouwen opgezegd in de heer [eiser].
De reactie van de heer [eiser] was het betreffende stuk van strikt vertrouwelijk, onrechtmatig met gebruik van het leden bestand en de hierbij behorende persoonsgegevens (eigendom van Bewust Verder 2002) voor alle bij hem bekende leden te publiceren en te versturen. Het schenden van de vertrouwelijkheid, het zonder toestemming van het bestuur gebruiken van bestanden die het eigendom zijn van Bewust Verder 2002 en het ontketenen van een hetze tegen in beginsel een aantal bestuursleden en later tegen alle bestuursleden.”

2.21. De advocaat van [eiser] stuurt op 7 juli een brief aan het bestuur van Bewust Verder 2002. Hij verzoekt het bestuur dringend een algemene vergadering te beleggen. Verder deelt hij mede dat, indien het bestuur blijft weigeren een algemene vergadering te plannen, meer dan een tiende van de leden het bestuur verzoekt een algemene vergadering te beleggen.

2.22. Op 18 juli verstuurt [eiser] aan de leden van Bewust Verder 2002 een uitnodiging voor aan algemene vergadering op 28 juli 2011.
Op deze vergadering verschenen tien leden. De notulen van deze vergadering luiden – voor zover relevant – als volgt:
“Op vragen van leden betreffende de lage opkomst en het verzoek van schriftelijke aanvragen zoals gemeld in de statuten (Art:9 regel 9) kwam de Hr. G. [eiser] met het antwoord dat die allemaal per mail bij hem een verzoek hadden gedaan, hierop werd gelijk aangegeven dat dit niet bij het overige bestuur is aangeleverd. (Art:9 regel 9)
Ook op de vraag wie er allemaal waren uitgenodigd, kon de heer Hr. H.[eiser] geen duidelijk antwoordt geven, deze vraag werd gesteld omdat het bestuur had vernomen dat er verschillende personen geen uitnodiging hadden gekregen.
Het is namelijk zo dat voor een algemene vergadering alle leden een uitnodiging dienen te ontvangen.
Op grond van het bovenstaand gegeven en andere feiten hebben verschillende leden aangegeven deze vergadering nietig te verklaren.
Volgens de Hr. G.[eiser] kan dit niet en blijf hij volharden in zijn standpunt dat het een rechtsgeldige ledenvergadering is. Dit is niet juist, alleen de voorzitter kan te allen tijden een algemene vergadering of bestuursvergadering uitschrijven (artikel 6 huishoudelijk reglement). (…)
Na het nietig verklaren heeft de [persoon [persoon 10] namens de voorzitter aangegeven dat er een algemene vergadering zal worden gehouden op 23 augustus 2011 ook rekening houdend met de statuten/huishoudelijk reglement.”

2.23. Op 23 augustus 2011 is een algemene vergadering gehouden, waar 23 leden aanwezig waren. Tijdens deze vergadering is gestemd over het ontslag van [persoon 1], [persoon 2] en [eiser]. Van de 23 aanwezige leden stemden elf leden voor het ontslag van [eiser] en negen tegen. Drie leden hebben blanco gestemd.
De notulen van deze vergadering vermelden – voor zover relevant:
“Dit betekent, dat er een besluit is genomen dat de Hr. G [eiser] door een meerderheid van stemmen uit zijn functie wordt gezet als Secretaris van de vakbond Bewust Verder 2002.”

2.24. [persoon 1] heeft op 24 augustus 2011 namens het bestuur van Bewust Verder 2002 een brief aan de leden van Bewust Verder 2002 gestuurd. Deze brief luidt – voor zover relevant – als volgt:
“Op dinsdagavond 23 augustus 2011 is er een algemene vergadering (ALV) geweest.
Op deze vergadering is er met een meerderheid van stemmen door de aanwezige leden een besluit genomen om afscheid te gaan nemen van de secretaris de heer G.R. [eiser].”

2.25. Op 7 september 2011 heeft [persoon 1] namens het bestuur van Bewust Verder 2002 een aangetekende brief aan [eiser] verstuurd met de volgende inhoud, voor zover relevant:
“Na zorgvuldig overleg kan het bestuur van Bewust Verder 2002 niet meer anders dan naar het zwaarste middel te grijpen en u te ontzetten/royeren, gelet op artikelen 6 en 7 van de Statuten.
De reden dat het bestuur heeft besloten om het zwaarste middel te moeten gaan inzetten is de volgende, wij tolereren uw gedrag niet langer, u weigert zich te houden aan het besluit dat democratisch is genomen, in de Algemene vergadering van 23 augustus 2011. In deze vergadering is besloten, dat u per direct uw functie als secretaris dient neer teleggen. Ondanks dit alles blijft u zich als secretaris profileren en post sturen.
Wij zijn van mening dat u leden benadeelt en schade berokkent door misbruik te maken van de e-mailbestanden van Bewust Verder 2002 en het openbaar maken en afstaan hiervan aan derden, wat overigens bij wet verboden is. Dit is u al meerdere malen bij woord en geschrift kenbaar gemaakt.”

2.26. [eiser] heeft bij brief van 4 oktober 2011 beroep aangetekend tegen het besluit waarin hij als lid is ontzet. Hij schrijft dat hij verwacht dat dit beroep – conform de statuten – door de algemene vergadering zal worden behandeld.

2.27. [persoon 1] heeft de leden van Bewust Verder 2002 op 10 oktober 2011 een brief gestuurd, waarin hij meedeelt dat afscheid is genomen van [eiser] als secretaris en hij tevens als lid zal worden geroyeerd/ontzet per 7 september 2011. Verder deelt [persoon 1] mede dat [persoon 6], [persoon 10] en [persoon 11] toetreden tot het bestuur van Bewust Verder 2002.

2.28. Op 14 november 2011 heeft Bewust Verder 2002 een algemene vergadering gehouden. De notulen van deze vergadering luiden – voor zover relevant – als volgt:
“Hierop heeft de heer J. [persoon 10] direct antwoord met de mededeling dat wat betreft het ontslag als secretaris dit een gepasseerd station is, dit is namelijk besloten in de Algemene Leden Vergadering van 23 augustus 2011, waar hij en zijn advocaat schriftelijk van op de hoogte zijn gebracht, op dit moment niet aan de orde is, hier wordt alleen maar gesproken over het ontzetten/royement, dit is ook duidelijk gemaakt in de uitnodiging voor deze vergadering aan de heer G.R. [eiser], en op wat voor gronden hij ontzet/geroyeerd, door het bestuur van Bewust Verder 2002. (…)
De heer J. [persoon 10] begint zijn uitleg met een opsomming van feiten en overtredingen waar de heer G.R. [eiser] zich volgens het bestuur van Bewust Verder 2002 zich aan schuldig heeft gemaakt en met sommige punten nog steeds mee bezig is, zoals het in diskrediet brengen van de vereniging.
De redenen van het ontzetten/royeren:
– Het verspreiden van onjuiste en opruiende mails
– Het schenden van artikel 10 van het huishoudelijk reglement door brieven te sturen waar “Vertrouwelijk” op rust.
– Het telkens negatieve uitlaten van reacties tegen over collega’s op de werkvloer. en het management.
– Het zich al meerdere malen uitspreken dat hij op persoonlijke titel verder gaat en geen binding meer heeft met de BV2002,
– Het misbruiken van e-mail adressen en het verstrekken aan dede van deze bestanden wat uit het oogpunt van privacy bij wet verboden is en tevens een strafbaar feit is.
– Het nog steeds illegaal gebruik maken van de spullen de toebehoren aan Bewust Verder 2002
– Het zich onttrekken aan de verantwoordelijkheden en taken als secretaris
(…)
De stelling luidt: zijn de leden het eens met het besluit van het bestuur om de heer G.R. [eiser] te ontzetten/royeren (…)
Hiermee is het besluit unaniem aangenomen.”

2.29. [persoon 6], [persoon 10], Jankipersadsing, [persoon 7] en [per[persoon 12] (hierna: [persoon 12]) zijn per 14 november 2011 als bestuurders van Bewust Verder 2002 ingeschreven in het handelsregister.

2.30. Op 15 november 2011 stuurt [persoon 1] namens het bestuur van Bewust Verder 2002 een brief aan [eiser], waarin hij meedeelt dat de vergadering unaniem heeft besloten achter het besluit van het bestuur te gaan staan om [eiser] te ontzetten/royeren als lid van Bewust Verder 2002.

3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
? het besluit inhoudende dat [eiser] als bestuurslid van Bewust Verder 2002 werd ontslagen te vernietigen wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW en Bewust Verder 2002 te veroordelen [eiser] in al zijn rechten als secretaris van Bewust Verder 2002 te herstellen en dit ook aan alle andere leden schriftelijk kenbaar te maken zulks binnen drie dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat Bewust Verder 2002 in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; en
? het besluit waarmee [eiser] uit het lidmaatschap van Bewust Verder 2002 werd ontzet te vernietigen wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW en Bewust Verder 2002 te veroordelen [eiser] in al zijn rechten als lid van Bewust Verder 2002 te herstellen en dit ook aan alle andere leden schriftelijk kenbaar te maken, zulks binnen drie dagen na de dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat Bewust Verder 2002 in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; en
? te verklaren voor recht dat de benoemingen door het bestuur van Bewust Verder 2002 van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13], [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] tot bestuurslid nietig zijn en dat deze personen derhalve geen deel uitmaken van het bestuur van Bewust Verder 2002; en
? Bewust Verder 2002 te veroordelen tot betaling aan [eiser] van:
a. de kosten van de algemene vergadering van 28 juli 2011 van € 68,70 inclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening; en
b. een bedrag van € 2.500,- ter vergoeding van de door Bewust Verder 2002 geleden c.q. nog te lijden schade, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis wettelijke rente is verschuldigd; en
c. een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke kosten van € 714,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening; en
d. een bedrag van € 131,- zonder betekening, verhoogd met een bedrag van € 68,- in geval van betekening, aan nakosten, als bedoeld in artikel 237 lid 4 Rv met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis wettelijke rente verschuldigd is; en
e. de kosten van deze procedure met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis, wettelijke rente is verschuldigd.

3.2. Bewust Verder 2002 voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

In reconventie

3.4. Bewust Verder 2002 vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen tot betaling van € 77,80 als vergoeding voor de postzegels en enveloppen die [eiser] volgens haar in zijn bezit heeft en tot betaling van € 251,50 voor de kosten van twee ledenvergaderingen op 23 augustus 2011 en 14 november 2011, beide bedragen vermeerderd met de proceskosten.

3.5. [eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.

3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling
in conventie
4.1. De vordering van [eiser] ziet op het besluit tot ontslag als bestuurslid, op het besluit tot ontzetting als lid van Bewust Verder 2002, op de benoeming van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] en op verschillende kosten- en schadeposten.
Het besluit tot ontslag van [eiser] als bestuurder van Bewust Verder 2002

4.2. [eiser] betwist allereerst dat er een rechtsgeldig besluit is genomen waarmee hij is ontslagen als bestuurder van Bewust Verder 2002. Voor zover dit besluit wel rechtsgeldig zou zijn genomen, is het besluit volgens hem vernietigbaar wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid.

4.3. Een besluit tot ontslag van een bestuurslid van een vereniging wordt op grond van artikel 2:37 lid 6 en 3 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) genomen door hetzelfde orgaan dat de bestuurslid heeft benoemd: de algemene vergadering. Hiervan kan bij statuten worden afgeweken.
Artikel 7 van de statuten van Bewust Verder 2002 bepaalt, als aanvulling op de wettelijke bepalingen, dat een bestuurder te allen tijde door de algemene vergadering kan worden ontslagen, waarbij vereist is dat ten minste de helft van de leden aanwezig is. Indien niet het vereiste aantal leden aanwezig is, wordt binnen vier weken een nieuwe vergadering gehouden. In deze vergadering kan, ongeacht het aantal aanwezige leden, een besluit worden genomen.
De algemene vergadering heeft op 23 augustus 2011 gestemd over het ontslag van [eiser] als bestuurder van Bewust Verder 2002. Van de 22 leden die hebben deelgenomen aan de stemming hebben elf leden vóór en negen leden tegen het ontslag van [eiser] gestemd. Twee leden hebben blanco gestemd; deze stemmen tellen – op grond van artikel 10 van de statuten – niet mee. De meerderheid van stemmen wordt gevormd door de helft vermeerderd met één. (Noot, dit is onjuist, bijv. bij 11 stemmen voor, 10 tegen, is er wel een meerderheid voor, maar niet de helft + 1) In dit geval waren er dus vereist tien (de helft van de twintig uitgebrachte stemmen) plus één, dus elf stemmen. Het besluit tot ontslag van [eiser] als bestuurder is dan ook rechtsgeldig.

4.4. [eiser] stelt zich op het standpunt dat het besluit tot zijn ontslag op grond van artikel 2:15 BW vernietigbaar is, omdat er geen (concrete) redenen of goede gronden zijn die het ontslag kunnen rechtvaardigen. De rechtbank overweegt dat het besluit tot ontslag van [eiser] als bestuurder blootstaat aan nietigverklaring wegens strijd met redelijkheid en billijkheid die bij de totstandkoming van het besluit in acht moeten worden genomen. De toetsing van het besluit aan de eisen van redelijkheid en billijkheid is een marginale. De rechtbank dient slechts te beoordelen of de algemene vergadering in de omstandigheden van het geval in redelijkheid tot het besluit tot ontslag van [eiser] als bestuurder van Bewust Verder 2002 heeft kunnen komen. In het onderhavige geval heeft het bestuur van Bewust Verder 2002 op 31 mei 2011 aan alle leden medegedeeld dat het geen vertrouwen meer had in [eiser]. Verder staat vast dat [eiser] – kort nadat hij op 21 mei 2011 van de overige bestuursleden van Bewust Verder 2002 had vernomen dat het vertrouwen in hem werd opgezegd – alle e-mailadressen van de leden doorgestuurd aan [persoon 9]. Daarnaast is door beide partijen gesteld dat in de periode voorafgaand aan het ontslag tussen hen meningsverschillen zijn geweest. Hoewel deze volgens [eiser] zijn opgelost, kunnen deze er wel aan hebben bijgedragen dat het vertrouwen in hem afnam. Uit de e-mailwisselingen en uit het besprokene op de comparitie van partijen is gebleken dat de verhoudingen tussen [eiser] enerzijds en de andere bestuursleden anderzijds onwerkbaar waren geworden. Deze omstandigheden maken dat de algemene vergadering in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het ontslag van [eiser].
De rechtbank zal niet ingaan op de betwiste stelling van Bewust Verder 2002 dat [eiser] als secretaris slecht heeft gefunctioneerd. De algemene vergadering heeft immers reeds op basis van de hiervoor geschetste omstandigheden in redelijkheid en billijkheid tot het besluit tot ontslag van [eiser] als bestuurder van Bewust Verder 2002 kunnen komen.

Het besluit tot ontzetting van [eiser] als lid van Bewust Verder 2002

4.5. [eiser] is bij het besluit van het bestuur van 7 september 2011 als lid van Bewust Verder 2002 ontzet. Het beroep van [eiser] tegen dit besluit is behandeld tijdens de algemene vergadering op 14 november 2011. De algemene vergadering heeft unaniem het besluit van het bestuur bekrachtigd. In deze procedure stelt [eiser] dat het besluit van de algemene vergadering waarin hij is ontzet als lid van Bewust Verder 2002 in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Volgens [eiser] had het bestuur met concrete feiten en omstandigheden moeten komen die dermate zwaarwegend zijn dat zij het ontzettingsbesluit rechtvaardigen, had het bestuur moeten openstaan voor een inhoudelijke discussie over de valse beschuldigingen en had de algemene vergadering over zijn ontzetting als lid moeten stemmen waar hij bij was.

4.6. Artikel 3:37 (lees: 3:35) lid 3 BW bepaalt dat ontzetting van een lid alleen mag worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten der vereniging handelt of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Hiervan kan niet worden afgeweken in de statuten.
Bewust Verder 2002 heeft ter onderbouwing van haar besluit aangevoerd dat [eiser] de e-mailadressen van leden op 31 mei 2011 heeft doorgezonden aan [persoon 9], terwijl dit vertrouwelijke informatie was. Verder heeft [eiser] onjuiste en opruiende e-mailberichten verstuurd aan de leden van Bewust Verder 2002 en derden.

De rechtbank overweegt dat uit hetgeen is gesteld en gebleken niet kan worden afgeleid dat door het openbaar maken aan een lid van Bewust Verder 2002 van de e-mailadressen van de leden, Bewust Verder 2002 op onredelijke wijze is benadeeld. Ook het stemgedrag van leden over het ontslag van [eiser] is er niet door beïnvloed. Over onjuiste en opruiende e-mailberichten die volgens Bewust Verder 2002 door [eiser] zouden zijn verstuurd aan leden en derden overweegt de rechtbank dat deze stelling door [eiser] is betwist, maar op geen enkele wijze is onderbouwd door Bewust Verder 2002. Het is daardoor voor de rechtbank niet bekend om welke e-mailberichten het gaat en welke schade Bewust Verder 2002 hierdoor heeft opgelopen. Deze stelling zal worden gepasseerd.
Bewust Verder 2002 voert verder aan dat [eiser] haar is blijven dwarszitten. Zij onderbouwt echter niet waaruit dit dwarszitten heeft bestaan. Voor zover Bewust Verder 2002 erop doelt dat [eiser] tegen de besluiten van het bestuur en de algemene vergadering van Bewust Verder 2002 in beroep is gekomen, kan dit hem niet worden verweten.
Gelet op het voorgaande heeft het bestuur op basis van de aangevoerde omstandigheden in redelijkheid niet kunnen komen tot het besluit [eiser] als lid te ontzetten. Deze omstandigheden kunnen de beslissing niet dragen en het besluit zal worden vernietigd.
De gevorderde dwangsom – op de vordering [eiser] binnen drie dagen na dit vonnis in zijn rechten als lid te herstellen en dit ook aan de andere leden kenbaar te maken – is niet door Bewust Verder 2002 betwist en zal worden toegewezen, zij het gemaximaliseerd tot € 5.000,-. Gelet op de korte termijn van drie dagen zal de hierna in het dictum te noemen termijn worden bepaald.

Het besluit tot benoeming van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6]

4.7. [eiser] vordert een verklaring voor recht dat de benoemingen van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] tot bestuurslid nietig zijn en dat deze personen derhalve geen deel uitmaken van het bestuur van Bewust Verder 2002. De besluiten waarmee zij tot bestuurders zijn benoemd zijn volgens hem nietig, omdat zij zijn genomen door het bestuur en niet door de algemene vergadering. Bewust Verder 2002 voert aan dat voornoemde personen wel door de algemene vergadering zijn benoemd, maar dat van die betreffende vergadering(en) door toedoen van [eiser] geen verslagen gemaakt zijn. Daarnaast blijkt uit het handelsregister dat zij bestuurders zijn, aldus Bewust Verder 2002.

4.8. In de statuten van Bewust Verder 2002 staat geen afwijking van de in artikel 3:37 lid 2 BW opgenomen hoofdregel dat de benoeming van haar bestuurders geschiedt door de algemene vergadering. [eiser] heeft – in tegenstelling tot hetgeen Bewust Verder 2002 heeft aangevoerd – belang bij deze verklaring voor recht, nu hij als lid van Bewust Verder 2002 aan de besluitvorming hierover moet kunnen deelnemen.
Hoewel Bewust Verder 2002 zich op het standpunt stelt dat de algemene vergadering wel degelijk een besluit heeft genomen over de benoeming van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6], zijn hiervoor onvoldoende aanknopingspunten terug te vinden in haar stellingen en de door haar overgelegde stukken. Zo heeft zij niet gesteld tijdens welke algemene vergadering deze besluiten zouden zijn genomen. Wel is in het handelsregister ingeschreven dat de desbetreffende bestuursleden per 14 november 2011 in functie zijn getreden. In de notulen van deze op deze datum gehouden algemene vergadering is hierover echter niets vermeld en inschrijving in het handelsregister schept geen recht. Bewust Verder 2002 heeft haar stelling dat door de algemene vergadering besluiten zijn genomen tot benoeming van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] daarmee onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal in haar verdere beoordeling als uitgangspunt nemen dat de algemene vergadering geen benoemingsbesluiten heeft genomen.
Zij verwerpt daarbij het verweer van Bewust Verder 2002 dat [eiser] de notulen niet goed heeft opgesteld. Zorgvuldige notulering van ter algemene vergadering genomen benoemings- en ontslagbesluiten van bestuurdersleden is een taak die het gehele bestuur aangaat en derhalve valt onder de collectieve verplichting van het bestuur.
Bewust Verder 2002 stelt dat [eiser] zelf de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] als “het bestuur” meerdere malen heeft aangeschreven. De in artikel 2:37 lid 2 BW genoemde regel is echter dat de benoeming van een bestuurder van een stichting (sic!) geschiedt door de algemene vergadering. Dit brengt met zich mee dat niet kan worden aanvaard dat degene die, ondanks het ontbreken van een dergelijk besluit, de werkzaamheden van een bestuurder is gaan uitoefenen zonder dat dit voor de leden verborgen is gebleven en zonder dat zij tegen de vervanging bezwaar hebben gemaakt als bestuurder van de stichting (sic!) moet worden aangemerkt.
De door Bewust Verder 2002 gestelde besluiten tot benoeming van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] als bestuurslid zijn in strijd met artikel 2:37 lid 2 BW genomen en daarmee nietig op grond van artikel 2:14 BW. De vordering van [eiser] zal worden toegewezen.

De kosten- en schadeposten

4.9. [eiser] vordert € 68,70 aan kosten die hij heeft gemaakt voor de algemene vergadering op 28 juli 2011. Deze vordering wordt door Bewust Verder 2002 betwist. Hoewel Bewust Verder 2002 in de conclusie van antwoord aanvoerde een gedeelte van dit bedrag (€ 60,-) te zullen voldoen, heeft zij dit tijdens de comparitie van antwoord aangevuld met de opmerking dat dit alleen zou gelden, als zij van [eiser] de postzegels en enveloppen (waarvoor in reconventie een vergoeding wordt gevorderd) zou terugkrijgen. Nu [eiser] deze niet aan Bewust Verder 2002 heeft overhandigd, betwist zij de gehele vordering van € 68,70.
De rechtbank overweegt over de kosten betrekking hebben op een door [eiser], volgens hem namens een/tiende deel van de leden, bijeengeroepen algemene vergadering op 28 juli 2011 als volgt. [eiser] stelt dat het bestuur van Bewust Verder 2002 verplicht was tot het bijeenroepen van een algemene vergadering binnen vier weken na het verzoek daartoe van zijn advocaat van 24 juni 2011 en het bestuur dit niet heeft gedaan. Hij was vervolgens namens een/tiende van de leden bevoegd een algemene vergadering te plannen. Deze kosten dienen door Bewust Verder 2002 te worden gedragen.
De statuten vermelden in artikel 9 dat het bestuur van Bewust Verder 2002 verplicht is een algemene vergadering bijeen te roepen op een termijn van niet langer dan vier werken, wanneer tenminste een/tiende deel der leden een daartoe strekkend verzoek bij het bestuur heeft ingediend. In de brief van 24 juni 2011 verzoekt de advocaat van [eiser] inderdaad om het plannen van een algemene vergadering, maar uit deze brief kan niet worden afgeleid dat dit verzoek namens tenminste een/tiende deel van de leden wordt gedaan. Pas bij zijn brief van 7 juli 2011 vermeldt de advocaat dat hij een verzoek namens een/tiende deel van de leden doet. Hoewel het bestuur vanaf dat moment twee weken de tijd had om daaraan gevolg te geven, heeft [eiser] al voor het aflopen van deze termijn een uitnodiging voor een algemene vergadering verzonden. [eiser] was op grond van de statuten op dat moment nog niet bevoegd een algemene vergadering bijeen te roepen, zodat de kosten door hem dienen te worden gedragen.
De vordering van € 68,70 zal worden afgewezen.

4.10. Verder vordert [eiser] € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade wegens schending van zijn naam en reputatie. Volgens hem komt dit bedrag hem toe, omdat het opzeggen van het vertrouwen door het bestuur en de bekendmaking daarvan beschadigend voor zijn goede naam zijn. Bewust Verder 2002 heeft deze vordering betwist.
De rechtbank overweegt dat voor het toewijzen van een schadevergoeding – kennelijk op grond van een onrechtmatige daad – in elk geval de schade voldoende moet worden onderbouwd. [eiser] heeft echter slechts gesteld dat de schade bestaat uit de negatieve gevolgen van de aantasting van zijn naam en reputatie voor (het in aanmerking komen voor en) de uitoefening van posities in de ondernemingsraad (en zijn commissies) en in de vakbondswereld. Hij heeft de schade op geen enkele wijze onderbouwd.
De vordering van € 2.500,- voor immateriële schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.

4.11. [eiser] heeft vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten gevorderd voor een bedrag van € 714,-. De kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert zijn brieven die zijn advocaat heeft geschreven aan het bestuur en de advocaat van Bewust Verder 2002 en de aanwezigheid van zijn advocaat bij de behandeling van het beroep tegen het ontzettingsbesluit. Dit zijn kosten die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten, te weten een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen op het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Verder overweegt de rechtbank dat de kosten in redelijkheid zijn gemaakt en de omvang daarvan redelijk is (doordat het in het Rapport Voor-Werk II gehanteerde forfaitaire tarief dat in zijn algemeenheid redelijk wordt geacht niet te boven gaat). Aan de betwisting van Bewust Verder 2002 gaat de rechtbank voorbij, nu deze op geen enkele manier is onderbouwd.
De wettelijke rente over deze buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal als onbetwist worden toegewezen.

4.12. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, zoals in het dictum vermeld.

in reconventie
4.13. Bewust Verder 2002 vordert € 77,80 als vergoeding voor de postzegels en enveloppen die [eiser] volgens haar in zijn bezit heeft. [eiser] betwist dat hij deze zaken in zijn bezit heeft.
De rechtbank overweegt dat in deze procedure niet is komen vast te staan dat [eiser] de postzegels en enveloppen in zijn bezit heeft. Het zijn van secretaris van een vereniging brengt dat niet automatisch met zich mee. Bewust Verder 2002 stelt wel dat [eiser] post verstuurde, maar zegt slechts dat [eiser] de postzegels en enveloppen in bezit zou hebben voor “eventueel” te verzenden post. Gelet op deze magere stelling en de betwisting door [eiser], had het op de weg van Bewust Verder 2002 gelegen haar vordering nader te onderbouwen. Door dit na te laten, heeft zij haar vordering onvoldoende onderbouwd. De vordering van € 77,80 zal dan ook worden afgewezen.

4.14. Bewust Verder 2002 vordert tevens € 251,50 voor de kosten van twee ledenvergaderingen op 23 augustus 2011 en 14 november 2011. Bewust Verder 2002 heeft door de volgens haar onrechtmatige gedragingen van [eiser] deze extra vergaderingen moeten inplannen en vordert de kosten van deze vergaderingen terug.
Deze vordering zal worden afgewezen. [eiser] heeft tijdens deze algemene vergaderingen de mogelijkheid gekregen om te protesteren tegen zijn ontslag als bestuurder en zijn ontzetting als lid. Van Bewust Verder 2002 mag worden verwacht dat zij [eiser] deze mogelijkheid biedt. De vergaderingen vallen onder de activiteiten van een vereniging en dienen dan ook door Bewust Verder 2002 te worden betaald.

4.15. Bewust Verder 2002 zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld. De vorderingen in reconventie hangen dermate samen met de vorderingen in conventie, dat de proceskosten in reconventie van [eiser] op nihil worden begroot.

5. De beslissing
De rechtbank

in conventie
5.1. vernietigt het besluit inhoudende dat [eiser] uit zijn lidmaatschap van Bewust Verder 2002 is ontzet;

5.2. veroordeelt Bewust Verder 2002 om [eiser] in al zijn rechten als lid van Bewust Verder 2002 te herstellen en dit ook aan de andere leden kenbaar te maken, zulks binnen vijftien dagen na de dagtekening van dit vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat Bewust Verder 2002 hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,-;

5.3. verklaart voor recht dat de besluiten tot benoeming door het bestuur van Bewust Verder 2002 van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] tot bestuurslid nietig zijn en dat deze personen derhalve geen deel uitmaken van het bestuur van Bewust Verder 2002;

5.4. veroordeelt Bewust Verder 2002 in het bedrag van € 714,- aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;

5.5. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

5.6. verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad;

5.7. wijst het meer of anders gevorderde af;

in reconventie
5.8. wijst de vorderingen af;

5.9. veroordeelt Bewust Verder 2002 in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op nihil. 

Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Sarlemijn