Vernietiging reglement vanwege onzorgvuldige besluitvorming

Rechtbank Gelderland 30 oktober 2013
ECLI:NL:RBGEL:2013:6392 

Burenruzie in appartementvereniging (geen VvE). 
1. Vernietiging Huishoudelijk Reglement o.g.v. 2:8 jo. 2:15 BW omdat bestuur het schriftelijke commentaar van enkele leden op de de voorgestelde wijzigingen te selectief aan ALV heeft voorgelegd (en bijkomende omstandigheden).
2. Vernietiging bestuursbesluit om advies van klachtencommissie over te nemen omdat commissie re- en dupliek niet in acht had genomen.
3. Onrechtmatige daad van bestuur jegens eisers (de kritische leden), door de “leden ieder afzonderlijk uitvoerige en gedetailleerde informatie over het conflict tussen [eiser] en [bestuurslid] te verstrekken”; schadevergoeding.


Vonnis van 30 oktober 2013
in de zaak van
[eiser] en [eiser],
tegen de vereniging VERENIGING
SERVICEFLAT “DE PAASBERG”,
gevestigd te
Oosterbeek, gemeente Renkum,
en
2. [gedaagde sub
2],
3. [gedaagde sub
3],
4. [gedaagde sub
4],
en 5. [gedaagde sub
5],

Eisers worden
hierna gezamenlijk in enkelvoud [eiser] genoemd. Gedaagden worden gezamenlijk
aangeduid als De Paasberg; waar nodig worden de onder 2 tot en met 5 genoemde
gedaagden afzonderlijk aangeduid als [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3],
[gedaagde sub 4] respectievelijk [gedaagde sub 5].
De feiten
2.1.
[gedaagde sub
2] is voorzitter van De Paasberg; [gedaagde sub 4] is secretaris. [gedaagde sub
3] en [gedaagde sub 5] zijn eveneens bestuurslid. [gedaagde sub 3] was tot 25
april 2012 voorzitter; in de algemene vergadering van die datum heeft zij het
voorzitterschap overgedragen aan [gedaagde sub 2].
2.2.
[eiser] heeft
op 15 december 2010 voor een prijs van € 30.000,- het lidmaatschap van De
Paasberg gekocht van [derde]. Hij verkreeg daarmee het uitsluitend
gebruiksrecht van een wooneenheid in het gebouw dat eigendom is van De
Paasberg.
2.3.
Voorafgaand aan
het sluiten van de koopovereenkomst is aan [eiser] een document verstrekt
getiteld “Gang van zaken bij het kopen/verkopen van het woonrecht van een
appartement in de Paasbergflat.” Dit document voorziet in ballotage door het
bestuur in geval van voorgenomen koop van een woonrecht door een gegadigde. In
het stuk is onder meer vermeld:
“De vereniging
(De Paasberg, rechtbank) is eigenaar van het gebouw, waarvan het appartement
deel uitmaakt, waarvoor het woonrecht wordt verkregen, resp. verkocht. Het
bestuur van de Vereniging is derhalve verantwoordelijk voor koop/verkoop van
het woonrecht.”
2.4.
De Paasberg
heeft bij brief van 8 december 2010 aan [eiser] meegedeeld dat hem het
lidmaatschap van de vereniging wordt verleend.
2.5.
Ten tijde van
de toetreding van [eiser] als lid van De Paasberg gold het Huishoudelijk
Reglement dat in de Algemene Vergadering van 11 december 2002 was vastgesteld.
2.6.
Op 10 juni 2011
heeft de toenmalige raadsman van [eiser] onder meer het volgende aan De
Paasberg geschreven:
“Onderdeel van
de aankoopprocedure was, zoals u bekend, een zogeheten ballotagegesprek met uw
bestuur. Hierin werd door cliënten nogmaals gewezen op de in hun ogen positieve
bepalingen van de statuten en het huishoudelijk reglement waarin aangegeven
werd dat bewoners “rekening met elkaar dienden te houden.” Op de vraag van
cliënten hoe het bestuur zou handelen indien er toch een overlast situatie zou
ontstaan werd aangegeven dat er in een dergelijke situatie door het bestuur een
onderzoek ingesteld zou worden en dat het bestuur zich in zou zetten om de
overlast te doen ophouden. Het huishoudelijk reglement en statuten boden
daarvoor de nodige mogelijkheden.
2.7.
Een
schriftelijke Mededeling van het bestuur van 12 oktober 2011 luidt voor zover
hier van belang:
“In onze
Vereniging hebben wij momenteel de versie van het Huishoudelijk Reglement in
gebruik, die in de Algemene Vergadering op 11 december 2002 is vastgesteld.
De aanvaarding
van de gewijzigde Statuten, in de Algemene Vergadering nr. 129 op 14 april
2010, maakt het noodzakelijk dit Huishoudelijk Reglement te herzien.
(…)
Het herziene
Huishoudelijk Reglement zal in de Algemene Vergadering nr. 132 op 16 november
a.s. worden besproken en in stemming gebracht. Om een vlotte bespreking
mogelijk te maken verzoeken wij u om uw opmerkingen, vragen en voorstellen voor
correcties op schrift te stellen en deze vóór 1 november in de brievenbus
van het bestuur (bus 90 in de hal) te deponeren of af te geven bij [derde].”
2.8.
In het verslag
van de 132e Algemene Vergadering, gehouden op 16 november 2011, is vermeld dat
het bestuur het lid [derde] op haar verzoek gelegenheid geeft haar opmerkingen
op schrift te stellen en dat [derde] zegt dat ze haar commentaar eind januari
2012 gereed kan hebben. Naar aanleiding van die opmerkingen is een nieuw
concept opgesteld, dat vergezeld van een toelichting op 12 april 2012 in de
brievenbus van de leden is gedaan, gelijktijdig met de uitnodiging voor de
Algemene Vergadering van 25 april 2012. Het verslag van de 132e
vergadering bevat verder, voor zover hier van belang, de volgende passages:
“07. Herziening
Huishoudelijk Reglement (HR).
[ Voorgeschiedenis. (niet in AV 132 medegedeeld).
Met een
Mededeling van het bestuur van 12-10-2011 heeft het bestuur het Voorstel
Herziening aan de leden en de aangeslotenen aangeboden, met het verzoek om vóór
1 november reacties en commentaren bij het bestuur in te dienen. De ontvangen
reacties zijn samengevat in de notitie ‘Herziening Huishoudelijk Reglement’ met
referentie KN/08-11-2011 , die op 11 november aan de bewoners is toegezonden.
In een brief
dd. 9 november 2011, gericht aan alle bewoners/medeleden van onze Vereniging,
hebben [eiser] hun commentaar gegeven op het Voorstel Herziening. In deze brief
wordt gesteld dat een herziening van het HR helemaal niet nodig is en wordt het
bestuur er van beschuldigd dat het met het herziene HR de rechten van de leden
en aangeslotenen wil beperken.
Aan het eind
van de brief wordt voorgesteld “dit bestuur te ontheffen van haar taak en een
nieuw bestuur te kiezen”.
Het bestuur
heeft op deze brief gereageerd met de notitie ‘Herziening Huishoudelijk
Reglement (aanvulling)’met referentie KN/11-11-2011 , die op 11 november aan de
bewoners is toegezonden. ]
(…)
De voorzitter
stelt de brief van [eiser] aan de orde en met name hun voorstel om het bestuur
te ontheffen van haar taak en een nieuw bestuur te kiezen. [eiser] wil de
behandeling van hun klachten uitstellen.
[derde] vraagt
en krijgt toestemming om zijn reactie op de brief van [eiser] voor te lezen. In
zijn notitie maakt hij duidelijk dat [eiser] zich zelf schuldig maakt aan de
zaken, waarvan ze het bestuur beschuldigen. (…)
[eiser] stellen
dat hun voorstel, om het bestuur te ontheffen van haar taak en een nieuw
bestuur te kiezen, onlosmakelijk verbonden is met hun kritiek op het Voorstel
Herziening HR en daarom nu niet mag worden besproken maar pas later, bij de
bespreking van het Voorstel. De voorzitter stelt dat een aantal zaken uit de
brief los staan van de herziening van het HR. [eiser] blijft echter bij zijn
standpunt dat een stemming nu niet aan de orde is.
(…)
08 Klacht van [eiser] over
geluidhinder
De behandeling
van dit agendapunt wordt uitgesteld tot de AV 133.”
2.9.
Op de agenda
van de 133e vergadering, gehouden op 25 april 2012, staat een voorstel
herziening Huishoudelijk Reglement (punt 8). Bij de agenda is een Toelichting
op concept Huishoudelijk Reglement KN/11-04-2012 gevoegd, waarin onder meer is
vermeld:
“Inleiding
Op het concept
Huishoudelijk Reglement, KN/08-10-2011, heeft het bestuur reacties ontvangen
van [eiser], [derde], [derde] en [derde].
Het bestuur
heeft deze reacties besproken. Bij een merendeel van de naar voren gebrachte
onderwerpen kon het bestuur zich vinden en in een aantal niet.
Tijdens de
Algemene Vergadering, d.d. 16 november 2011, is bij de bespreking van genoemd
concept de opmerking geplaatst dat de tekst van het document juridisch niet
goed, en op sommige plaatsen onjuist, verwoord is. Het bestuur heeft de door
hen opgestelde tekst, waarin de ontvangen reacties zijn ingewerkt, op juridisch
merites laten controleren, waarbij uitgegaan is van de aangenomen aanpassingen
op het Huishoudelijk reglement 2002, d.d. 11december 2002, en de aanpassingen
daarop volgens notitie d.d. 14 juli 2007 en de Statuten vastgesteld op 13 juli
2010.
(…)
Algemeen
(…)
Teksten van
meer praktische dan regelgevende aard zijn naar de Huisregels verwezen.”
2.10.
De leden
[derde] en [derde] hebben bij brief van 24 april 2012 opmerkingen ingediend ter
behandeling door de algemene ledenvergadering bij het agendapunt voorstel
herziening Huishoudelijk Reglement.
2.11.
De Algemene
Vergadering van 25 april 2012 heeft blijkens haar verslag het Huishoudelijk
Reglement aangenomen met 58 stemmen voor, 2 stemmen tegen en 1 onthouding.
Het verslag bevat verder onder meer de volgende passages:
“03.
Vaststelling agenda
[eiser] maakt
bezwaar tegen het feit dat het bestuur besloten heeft het agendapunt 08 van AV
132 ‒ Klacht van [eiser] over geluidhinder ‒ niet op de agenda van deze AV 133
te zetten. Het bestuur beschouwt deze zaak als afgehandeld omdat het reeds
geruime tijd geen correspondentie van [eiser] of van hun advocaat meer heeft
ontvangen over deze zaak.
[eiser] wijst
erop dat de kwestie in de AV 132 aan de orde is geweest, dus nadat de laatste
brief van de advocaat was beantwoord. Spreker is daarom van mening dat deze
zaak nu aan de orde moet komen en hij eist een stemming wanneer het bestuur dit
zou weigeren.
De voorzitter
stelt dat in die vergadering is afgesproken dat we de regeling voor de
afhandeling van het herziene HR zouden afwachten. Wanneer het herziene HR in
deze vergadering wordt aangenomen kan er een klachtencommissie worden ingesteld
voor de behandeling van de klacht. ACTIEPUNT
Wanneer het
herziene HR zou worden afgestemd moet er een andere oplossing worden gezocht.
De klacht wordt
niet aan de agenda van de AV 133 toegevoegd; [eiser] eist hierover geen
stemming.
(…)
08 Herziening Huishoudelijk
Reglement (HR)
(…)
[gedaagde sub
2] leidt het onderwerp Herziening van het Huishoudelijk Reglement in met een
korte uiteenzetting hoe het huidige voorstel tot stand is gekomen. In eerste
instantie werd het bestaande HR aangepast op grond van de ervaringen, die in
het dagelijkse gebruik waren opgedaan. Bij de reacties, die daarop kwamen in de
vorige ledenvergadering (AV 132), was ook een commentaar over de juridische
juistheid van de teksten. Het bestuur heeft gemeend daaraan grote aandacht te
mogen besteden. Het huidige voorstel is op de juridische aspecten nauwkeurig
bekeken en is nu gebaseerd op de wet en op de statuten. De wet geeft aan wat de
Vereniging mag en kan, de statuten geven aan hoe wij met elkaar omgaan. Belangrijkste
punt in het voorstel is de vraag: “Wie is de baas van de Vereniging?” De wet
zegt: “Dat is de algemene ledenvergadering” maar de wet zegt ook: “Het bestuur
moet besturen”. Op basis van de laatstgenoemde uitspraak wordt in art. 2 van
het HR gesteld: “Een door het bestuur genomen algemene maatregel is geldig tot
de volgende AV” en wordt in art. 23, lid 6 gezegd dat het verslag van de AV
door het bestuur wordt vastgesteld; de ledenvergadering kan het daarna goed- of
afkeuren.
In de
Toelichting is aangegeven welke commentaren zijn overgenomen en welke niet en
op basis van welke argumenten. Daaraan moeten nog de commentaren worden
toegevoegd, die vanmorgen tijdens het spreekuur van het bestuur zijn ingediend,
waaronder de commentaren in het ingekomen stuk van de dames [derde] en [derde].
Die commentaren betreffen drie punten:
1. In art. 12, lid
2 van het HR wordt de mogelijkheid geopend de garages aan ‘derden’ te verhuren.
Volgens de
commentatoren mogen garages uitsluitend aan bewoners worden verhuurd. Antwoord
van het bestuur: “De statuten laten verhuur aan derden toe; het HR mag dan geen
beperking vormen op de statuten. Wil je toch alleen verhuur aan bewoners
toestaan, dan zul je de statuten moeten wijzigen”.
2. Art. 20 : (…)
3. Art. 23: Dit
commentaar is al eerder besproken; het bestuur handhaaft zijn mening dat het
verslag van de AV in de bestuursvergadering wordt vastgesteld, omdat het
bestuur anders tot de
eerstvolgende
ledenvergadering de in de AV genomen besluiten niet kan uitvoeren.
De
uiteindelijke beslissing wordt door de ledenvergadering genomen.
[eiser] vindt
dat [gedaagde sub 2] een lang, algemeen verhaal afsteekt, terwijl volgens hem
het voorstel Herziening HR puntsgewijs, artikel voor artikel, besproken moet
worden. [gedaagde sub 2] antwoordt dat dit niet de bedoeling is van het
bestuur, maar als de vergadering vindt dat een puntsgewijze behandeling vereist
is zal dat gebeuren. Daarover kan met een stemming de mening van de vergadering
worden gevraagd.
[eiser] stelt
meteen maar een onderwerp aan de orde:
‘De verhuur van
garages aan derden (commentaar 1. op blz. 5 van dit verslag)’. Er ontstaat een nogal
verwarde discussie over dit punt en het duurt enige lijd voordat [gedaagde sub
2] iedereen er van overtuigd heeft dat je dit artikel in het HR alleen kunt
wijzigen als je eerst de statuten hebt aangepast.
Bij de stemming
met handopsteken blijken 4 personen (met maximaal 6 stemmen) voorstander van
het aanpassen van de statuten. Dit voorstel is dus verworpen.
Bij de stemming
met handopsteken over de vraag of het HR artikel voor artikel besproken moet
worden blijkt dat alleen de heer en mevrouw [eiser] (2 stemmen) daarvan
voorstander zijn. Dit voorstel is ook verworpen.
[eiser] blijft
protesten uiten, maar [gedaagde sub 2] wijst hem er op dat hij over dit
onderwerp verder geen opmerkingen mag maken. [eiser] heeft een voorstel gedaan
en om een stemming gevraagd, zijn voorstel is verworpen en dan is de zaak
gesloten. [eiser] krijgt van [gedaagde sub 2] nog wel de gelegenheid om
commentaren op het HR naar voren te brengen, maar het is jammer dat hij dat
niet eerder heeft gedaan, dan had [gedaagde sub 2] zich daarop kunnen
voorbereiden. [eiser] heeft nog het volgende commentaar:
– Art. 1, punt
j. : [eiser] zou liever zien dat in de definitie van een klacht de laatste
woorden “… door een andere bewoner.” worden geschrapt. Zoals het er
nu staat kan [eiser] geen
klacht indienen
wanneer het bestuur inbreuk maakt op zijn woonrecht . [gedaagde sub 2]
antwoordt dat bestuursleden ook bewoners zijn. Bovendien heeft [eiser] de
mogelijkheid een motie van wantrouwen tegen het bestuur in te dienen,
“zoals u (zegt [gedaagde sub 2]) ook in de vorige AV 132 hebt
gedaan”. Dit artikel wordt niet gewijzigd.
– Art. 13, lid
2: Onderhoud van het slot van de voordeur hoort volgens [eiser] niet tot de
taak van de Vereniging. [gedaagde sub 2] vindt van wel; discussie gesloten.
– Art. 16, lid
5 (Melden van afwezigheid van meer dan een week):
Waarom moet
deze bepaling nu opgenomen worden, terwijl in al die 55 jaren dat de flat er
staat nooit de noodzaak er van is ingezien? [gedaagde sub 2] antwoordt dat in
de laatste tijd is gebleken dat er mensen gezocht werden waarvan men niet wist
waar men ze kon vinden. Als de bewoner aangeeft op welk telefoonnummer of
e-mailadres hij/zij bereikbaar is, voldoet dat ook aan de regel.
– Art. 18, lid
2b: [eiser] is het niet eens met de verplichting tot het afgeven van een
reservesleutel aan de huismeester; hij is immers altijd bereikbaar en kan
binnen 8 uur in de flat zijn.
Bovendien vindt
hij het niet juist om twee totaal verschillende situaties, Calamiteiten en
Onderhoud, in één artikel te regelen.
[gedaagde sub
2] antwoordt dat deze bepaling zo in de statuten staat, waarvoor [eiser]
getekend heeft. Bovendien: We wonen hier in een flat met oudere bewoners, waar
het erg nuttig is snel te kunnen ingrijpen als er iets met hen gebeurt.
[derde] zegt
dat ze het, op grond van haar eigen ervaringen, heel erg op prijs stelt dat
deze bepaling in het HR staat; ze zou het heel vervelend vinden als deze
bepaling zou worden geschrapt en wil daarom dat dit punt in stemming wordt
gebracht. Bij de stemming met handopsteken blijkt dat een ruime meerderheid
vóór handhaven van deze bepaling is.
[gedaagde sub
2] wijst [eiser] er voor de goede orde op dat hij, wanneer hij van mening is
dat hij op enig punt in rechte wordt gekort, altijd naar de rechter kan
stappen.
[eiser] zegt
dat hij wel bereid is een duplicaatsleutel in een verzegelde enveloppe in te
leveren bij de huismeester.
– Art. 19, lid
2, le alinea: [eiser] merkt op dat er in 1955, toen de flat werd gebouwd, nog
geen bouwbesluit bestond en ook geen bouwvoorschriften. In de bouwvergunning
stonden geen
eisen voor
geluidsisolatie.
[gedaagde sub
2] verwijst naar de tweede alinea, want die is veel relevanter. [eiser] stelt
dat deze bepaling betekent dat je zwevende vloeren moet aanleggen en zegt dat
de huidige eisen voor de geluiddemping van vloeren zo hoog zijn dat je dat
nooit voor elkaar krijgt in dit gebouw.
[gedaagde sub
2] stelt voor om de woorden “Vloeren of …..” uit de aanhef van deze
alinea te schrappen en alleen eisen voor de geluidisolatie van de
vloerbedekking te formuleren. [eiser] zegt dat er aan vloerbedekking geen eisen
voor de geluiddemping worden gesteld, tenzij dat je die eisen zelf formuleert
(bijvoorbeeld hoogpolig tapijt van een bepaald minimum gewicht per vierkante
meter en een ondertapijt van een bepaalde kwaliteit eisen of een minimum eis
stellen aan de geluiddemping). Voor de rest kom je uit op criteria van
redelijkheid en billijkheid.
[gedaagde sub
2] stelt voordat we in de tijd tot de volgende AV eisen voor de vloerbedekking
formuleren. [derde] stelt voor dat [eiser] die eisen opstelt, maar hij voegt er
aan toe dat tot nu toe niemand van ons problemen heeft gehad met vloeren, met
uitzondering van [eiser].
[eiser] is van
mening dat de hele eerste alinea van art.19, lid 2 geschrapt moet worden, maar
[gedaagde sub 2] stelt voor om de eerste en tweede alinea van art. 19, lid 2
nader te bekijken en daarop terug te komen in de volgende AV. Aldus wordt
besloten.
Art. 27, lid 3:
[eiser] heeft twijfels over de objectiviteit van de klachtencommissie in geval
van een klacht tegen het bestuur of een bestuurslid. [gedaagde sub 2] is
daarover heel duidelijk: “Als u een klacht hebt over het bestuur brengt u
dat in op de AV. Bij klachten tussen bewoners onderling is het niet relevant of
één van die bewoners bestuurslid is. Als u twijfels hebt over de objectiviteit
van de klachtencommissie kunt u altijd nog naar de rechter stappen”.
Het voorstel
Herziening Huishoudelijk Reglement wordt in stemming gegeven, met de volgende
correcties:
(…)
Uitslag van de
stemming:
58 stemmen voor, 2 stemmen tegen, 1 stem
onthouding.
Daarmee is het
voorstel Herziening Huishoudelijk Reglement aangenomen, met de aangegeven
correcties .BESLUIT.
09 Rondvraag
(…)
– [eiser]
vraagt naar de instelling van de Klachtencommissie. Het bestuur komt daarop
terug na de eerstvolgende bestuursvergadering.
(…)
– [derde] stelt
dat [eiser], in een brief van 2 september 2011 aan alle leden, het bestuur
heeft beschuldigd van ‘leugenachtige beweringen’ en gezegd heeft dat het
bestuur ‘mogelijk de wet heeft overtreden’. Spreker wil graag van [eiser] horen
wat die leugenachtige beweringen waren en op welke punten het bestuur de wet heeft
overtreden, omdat hij niet later aansprakelijk wil worden gesteld voor zaken,
die hij als bestuurslid toen fout zou hebben gedaan. [gedaagde sub 2] zegt dat
deze punten t.z.t. aan een klachtencommissie zullen worden voorgelegd. Actiepunt”
2.12.
Op de agenda
voor de op 14 november 2012 te houden 134e Algemene Vergadering staat de
behandeling van de actiepunten van het bestuur uit de vorige vergadering. In de
toelichting bij de agenda is onder meer vermeld:
“2. Behandeling van
vragen van [derde] m.b.t. rondzendbrief
van [eiser]:
Het bestuur
trekt het voorstel in om deze vragen aan een klachtencommissie voor te leggen.
In plaats
daarvan vraagt het bestuur nu aan de vergadering of de leden en aangeslotenen
van mening zijn dat het bestuur zich schuldig heeft gemaakt aan het doen van
‘leugenachtige beweringen’ of dat het bestuur ‘de wet heeft overtreden’.”
2.13.
De regelingen
2.13.1.
De Statuten van
De Paasberg bevatten onder meer de volgende bepalingen, hieronder aangehaald
voor zover in dit geding van belang.
Artikel 6
4. Het
aanvaarden van het lidmaatschap van de vereniging houdt mede in dat de bewoners
toestemming verlenen aan de leden van het bestuur en aan de personen, die
daartoe van het bestuur uitdrukkelijk toestemming hebben verkregen, tot het
betreden van de bij hen in gebruik zijnde wooneenheid.
(…)
6. Het is aan
de leden verboden overige bewoners ernstige overlast aan te doen.
Artikel 7
1. Het is aan
de leden niet toegestaan de hun toekomende wooneenheid, met uitzondering van de
garage, geheel of gedeeltelijk aan een derde te verhuren of anderszins in
gebruik af te staan, tenzij het bestuur hiertoe op grond van bijzondere
omstandigheden schriftelijke toestemming heeft gegeven, in welk geval de derde
evenzeer aan de voor het betrokken lid geldende niet-geldelijke verplichtingen
moet voldoen.
Artikel 19
4. De leden en
aangeslotenen worden tenminste tien dagen vóór het houden van de algemene vergadering,
de dag van oproeping en die van de vergadering niet meegerekend, hiervan
schriftelijk in kennis gesteld op straffe van nietigheid van de in de algemene
vergadering genomen besluiten. In deze schriftelijke kennisgeving dient een
opsomming van de agendapunten voor te komen.
Op een
uiterlijk zes dagen vóór de algemene vergadering gedaan schriftelijk verzoek
van tenminste één/tiende van het aantal stemgerechtigde leden en aangeslotenen
is het bestuur verplicht een door de verzoekers opgegeven onderwerp of voorstel
aan de agenda toe te voegen en hiervan terstond schriftelijk aan alle
stemgerechtigde leden kennis te geven.
(…)
5. Geldige
besluiten kunnen slechts dan door de algemene vergadering worden genomen,
wanneer tenminste de helft van het aantal stemgerechtigde leden van de
vereniging ter vergadering aanwezig of vertegenwoordigd is.
Artikel 20
1. Het bestuur
van de vereniging bestaat uit tenminste drie personen, te kiezen door de leden
en aangeslotenen, al dan niet uit hun midden, met dien verstande dat tenminste
twee van hen leden van de vereniging moeten zijn. (…)
2. Bij
vacatures in het bestuur zal het bestuur voor iedere te vervullen vacature een
kandidaat stellen ter benoeming door de algemene vergadering, (…).
3. Elk jaar
treedt tenminste één bestuurslid af volgens een in het huishoudelijk reglement
vastgesteld rooster. De aftredenden zijn terstond herkiesbaar.
(…)
6. Het bestuur
heeft de toestemming van de algemene vergadering nodig:
(…)
e. voor het
opmaken van reglementen.
Artikel 22:
De algemene
vergadering stelt een huishoudelijk reglement vast. Dit reglement mag niet in
strijd zijn met deze statuten en de wet, ook waar deze regelend recht bevat.
Artikel 25:
In alle
gevallen, waarin door deze statuten niet wordt voorzien, en in alle gevallen,
waarin verschil van mening over de uitleg van de artikelen van deze statuten
mocht ontstaan, beslist de algemene vergadering.
2.13.2.
Het
Huishoudelijk Reglement van 25 april 2012 bevat onder meer de volgende
bepalingen, hieronder aangehaald voor zover in dit geding van belang.
Artikel 2 –
Algemene regelingen
Wanneer het
bestuur een algemene regeling van niet tijdelijke aard treft, die in de
statuten of dit reglement niet uitdrukkelijk aan het bestuur is opgedragen of
toegestaan, vervalt zij tenzij de regeling in de eerstkomende ledenvergadering
in dit reglement of in een eigen reglement, dan wel in de huisregels wordt
opgenomen.
Artikel 3 –
Huisregels
1. Er zijn
huisregels die onder verantwoordelijkheid van het bestuur worden opgesteld. Zij
mogen niet in strijd zijn met de statuten of dit reglement.
Artikel 12 –
Parkeerplaatsen, Garages en Bergruimten
1.
Parkeerplaatsen
Voor de
bewoners is per wooneenheid één parkeerplaats beschikbaar, in een garage, dan
wel op het voorplein.
Bezoekers
moeten hun voertuig parkeren op de openbare weg.
2. Overdracht
en verhuur van garages
Een lid mag de
garage, waarop het gebruiksrecht heeft, overeenkomstig artikel 7 lid 1 van de
statuten, zonder toestemming van het bestuur verhuren of in gebruik geven aan
een derde.
(…)
5. Aantal
Een wooneenheid
omvat niet meer dan één garage, tenzij anders schriftelijk is overeengekomen.
Artikel 13
2. Het
onderhoud van (…) de sloten van de voordeur geschiedt, (…) door en voor
rekening van de Vereniging.
(…)
3. Het
onderhoud van al hetgeen zich buiten de flats bevindt, waarbij de drempel van
de toegangsdeur als begrenzing geldt, komt voor rekening van de Vereniging met
in achtneming van het volgende.
(…)
c.
Zonneschermen: Aanschaf, inspectie, onderhoud, vervanging en verzekering zijn
voor rekening van de Vereniging. Dit geldt ook voor de elektrische bediening.
Artikel 16
(…)
3. Specifieke
verboden
In het belang
van de veiligheid kan het bestuur aan bepaalde met name te noemen personen het
gebruik van met name te noemen apparaten of categorieën van apparaten
verbieden. Het bestuur ziet op de naleving toe en heeft daartoe toegang tot de
wooneenheid van betrokkene.
(…)
5. Afwezigheid
Bewoners dienen
afwezigheid van langer dan één week te melden bij de huismeester, onder
vermelding van de vermoedelijke duur van hun afwezigheid.
6. Naleving en
toezicht
Het bestuur,
dan wel door het bestuur aan te stellen personen, houdt toezicht op de naleving
van de veiligheidsvoorschriften. Het bestuur heeft voor het toezicht op de
naleving van de veiligheidsvoorschriften toegang tot de wooneenheden, conform
het gestelde in art. 6 lid 4 van de statuten en art. 18 lid 2 van dit
Huishoudelijk Reglement.
Artikel 18 –
Toegang tot de wooneenheden
(…)
2. Hulp bij een
calamiteit en onderhoudswerkzaamheden
a. Om bij een
calamiteit binnen de wooneenheid hulp te kunnen bieden, dan wel ten behoeve van
onderhoudswerkzaamheden en reparaties in opdracht van de Vereniging, moet de
wooneenheid toegankelijk zijn.
b. De bewoners
zijn daartoe verplicht een reservesleutel van de voordeur aan de huismeester te
verstrekken. Deze sleutels worden bewaard in een sleutelkast, waartoe alleen de
huismeester, één lid van het bestuur en één lid van de CVT toegang hebben.
c. Indien
noodzakelijk wijst het bestuur twee personen aan om de wooneenheid binnen te
gaan. Bij vertrek uit de wooneenheid laten zij een bericht achter waarin
vermeld staat wie binnen is geweest en waarom.
d. Voor het
uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden en reparaties mag een monteur de
wooneenheid alleen betreden onder begeleiding van tenminste één door het
bestuur geautoriseerde persoon.
e. De
toegangsdeuren van de flats mogen niet door kettingen, schuiven of op andere
wijze van binnenuit worden vergrendeld of gebarricadeerd.
Artikel 23 –
Bestuur
(…)
2.
Samenstelling
Het bestuur
bestaat bij voorkeur uit een oneven aantal, maar uit ten minste 3 en ten
hoogste uit 7 personen.
3. Vacatures
Indien door het
ontstaan van een vacature het aantal bestuursleden minder bedraagt dan 3, dan
zijn de overblijvende bestuursleden volledig bevoegd de bestuurstaken te
blijven uitoefenen tot het moment dat het weer het voorgeschreven minimum
aantal leden telt.
Indien het
bestuur besluit in een ontstane vacature te voorzien, dan zal het zo spoedig
mogelijk daartoe een Algemene Vergadering uitschrijven. Artikel 20, lid 2 van
de Statuten is van toepassing.
(…)
6. Secretaris
(…)
De notulen van
een Algemene Vergadering moeten binnen zes weken na deze vergadering, nadat zij
in de eerstvolgende bestuursvergadering zijn vastgesteld, aan de leden en
aangeslotenen worden toegezonden.
Artikel 27 –
Behandeling van klachten
1. Wijze van
indienen
Klachten moeten
schriftelijk bij het bestuur worden ingediend.
2. Wijze van
behandelen
Klachten worden
behandeld door een Klachtencommissie. Het oordeel van de commissie is bindend
en niet voor beroep vatbaar.
3. Klachtencommissie
Na ontvangst
van een klacht benoemt het bestuur in zijn eerstvolgende vergadering een
voorzitter van de commissie die de klacht gaat behandelen. Het bestuur nodigt
klager en beklaagde uit ieder binnen een te stellen termijn één lid van de
commissie te benoemen. Indien aan de uitnodiging geen gehoor wordt gegeven,
benoemt het bestuur zoveel leden dat de commissie uit drie personen gaat
bestaan.
4. Procedure
bij de Klachtencommissie
a. De commissie
stelt beklaagde in de gelegenheid schriftelijk op de klacht te reageren en
geeft vervolgens klager en beklaagde de mogelijkheid van repliek,
respectievelijk dupliek.
b. Als klager
of beklaagde daarom vraagt dan zal de commissie een hoorzitting houden, waarin
beiden hun visie mondeling kunnen toelichten. Ook indien één van beiden eerder
te kennen heeft gegeven niet op een hoorzitting te zullen verschijnen, zal hij
desondanks schriftelijk worden uitgenodigd. De commissie kan aan het niet
verschijnen de conclusies verbinden die zij redelijk acht.
c. Indien de
commissie dat nodig vindt, kan zij advies van deskundigen inwinnen en/of
onderzoek door deskundigen laten verrichten. Klager en beklaagde worden één
keer schriftelijk in de gelegenheid gesteld op de bevindingen en/of meningen
van de deskundige(n) hun visie te geven.
5. Verdere gang
van zaken
Het bestuur
neemt op basis van de conclusies van de commissie de maatregelen die het met
toepassing van de statuten, dit reglement en andere binnen de Vereniging
geldende regels nodig acht.
Artikel 30
Slotbepaling
(…)
Dit
Huishoudelijk Reglement treedt in werking op 25 april 2012 en vervangt daarmee
vanaf deze datum het huishoudelijk reglement, vastgesteld op 11 december 2002
en alle daarin sindsdien aangebrachte wijzigingen.
2.13.3.
De Paasberg
hanteert Huisregels. Ten tijde van de toetreding van [eiser] als lid golden de
Huisregels van januari 2003. In oktober 2012 heeft het bestuur de Huisregels
geactualiseerd en in de brievenbussen van de leden gedaan. De nieuwe Huisregels
dateren van 3 oktober 2012.
2.14.
De gehorigheid van het gebouw
2.14.1.
[eiser] heeft
zich bij brief van 11 november 2010 tot De Paasberg gewend met gegevens over de
kosten van het aanbrengen van een akoestisch plafond.
2.14.2.
De Paasberg
schrijft op 3 december 2010 aan [eiser] onder meer:
“Naar
aanleiding van een onderhoud van u met onze commissie Veiligheid en Techniek,
willen wij als bestuur van onze Vereniging u er op wijzen dat het aanbrengen
van een “zwevend” plafond in het appartement Overzicht 62 mogelijk enige
geluidshinder tegen kan gaan.
Wij moeten u er
echter op wijzen dat onze Vereniging op geen enkele wijze aansprakelijk kan
worden gesteld wanneer de resultaten tegenvallen.
Gehorigheid is
nu eenmaal inherent aan een flatgebouw uit de vijftiger jaren.”
2.14.3.
[eiser]
verzoekt bij brief van 10 maart 2011 aan het bestuur van De Paasberg om vóór 17
maart 2011 een bespreking te beleggen in verband met geluidsoverlast van de
boven zijn appartement gelegen woning, vooral doordat [gedaagde sub 3] daar
vaak aanwezig is en [eiser] haar – zo luidt de brief – onophoudelijk heen en
weer hoort lopen en stommelen.
2.14.4.
De Paasberg
maakt in haar antwoord bij brief van 21 maart 2011 geen melding van een
voorgenomen bespreking. Zij wijst de klacht van [eiser] af en beschuldigt hem
op zijn beurt van het veroorzaken van overlast bij de bovenwoning.
2.14.5.
Op 11 mei 2011
heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en het bestuur van De Paasberg.
Dit gesprek heeft niet tot een minnelijke oplossing van het geschil geleid.
2.14.6.
De brief van 10
juni 2011 van de toenmalige raadsman van [eiser] aan De Paasberg bevat onder
meer ook de volgende passages:
“Nadat cliënte
het appartement hadden betrokken constateerden zij al vrij snel en dit tot hun
grote verbazing en ergernis, voetstappen en bonkgeluiden, afkomstig van het
appartement van de bovenbuurman ([derde]). Na enig onderzoek bleek cliënten dat
deze buurman meer dan geregeld bezoek ontvangt van mevrouw [gedaagde sub 3],
formeel bewoonster van [huisnummer], die de voetstapgeluiden veroorzaakt. Deze
geluiden zijn dusdanig dat sprake is van hinderlijke geluidsoverlast
(contactgeluid).
Zoals een “goed
buur” betaamt hebben cliënten contact gezocht met [gedaagde sub 3] voor nader
overleg, met als doel om de ernstige geluidshinder te reduceren. Afgesproken
werd dat [gedaagde sub 3] haar loopgedrag zou aanpassen en dat zij contact zou
opnemen met cliënten om te horen of de wijziging van het loopgedrag enig effect
zou sorteren. Dit tweede gesprek vond plaats en cliënten deelden mede dat nog
steeds sprake was van ernstige geluidshinder. [gedaagde sub 3] deelde mede hier
verder dan niets meer aan te kunnen doen.
Naar aanleiding
van die mededeling heeft cliënt [gedaagde sub 3] aangeschreven en haar verzocht
om passend schoeisel te dragen, dit om de overlast te beperken en werd uw
bestuurslid, [derde], gevraagd om (informeel) te bemiddelen. Dit leidde ertoe
dat cliënten meerder paren , sloffen hebben besteld voor [gedaagde sub 3] met
de bedoeling dat zij één paar zou, kopen en dragen als zij de bovenbuurman
bezoekt. Aldus werd overeengekomen. [derde] was aanwezig bij deze afspraak
tussen cliënten en [gedaagde sub 3]. Cliënten waren hierover zeer verheugd en
gaven daar blijk van door, zo mocht ik begrijpen, een bos bloemen te kopen voor
[gedaagde sub 3] en [derde].
Cliënten
constateerden echter al snel dat [gedaagde sub 3] de sloffen niet droeg en
cliënten mochten van [derde] vernemen dat zij hiertoe ook niet bereid was. De
overlast duurt derhalve nog steeds voort.
(…)
Namens cliënten
verzoek ik u vriendelijk – voor zover sommeer ik u hierbij — er zorg voor te
dragen dat de overlast die cliënten dagelijks ervaren en zoals hiervoor
omschreven, binnen 14 dagen na dagtekening van dit schrijven wordt beëindigd en
beëindigd blijft en derhalve dat door u als bestuur van de vereniging en
eigenaresse van het flatgebouw, wordt opgetreden tegen de leden, bezoekers, hoe
ook genaamd die bedoelde overlast veroorzaken. Mocht u tegen de geconstateerde
overlast niet (willen) optreden dan behouden cliënten zich alle rechten voor,
waaronder het uw vereniging zonder nadere aankondiging in rechte te betrekken.
Cliënten hebben
overigens van u tijdens het gesprek op 11 mei jl. mogen begrijpen dat u
twijfelt aan de overlast en degene die deze overlast veroorzaakt en zoals
hiervoor ook weergegeven. Bij cliënten, is deze twijfel op geen enkele wijze
aanwezig. Desalniettemin zijn cliënten zonder meer bereid medewerking te
verlenen aan een geluidsonderzoek, te verrichten op uw kosten.
2.14.7.
De Paasberg
constateert in haar antwoordbrief van 14 juli 2011, voor zover hier van belang:
“- dat zij uw
cliënten voor de aankoop van het appartement voldoende heeft geïnformeerd over
de bouwkundige status van het gebouw;
– dat uw
cliënten vrij in hun keuze waren bij de aanschaf van hun appartement en de
aanvraag van het lidmaatschap van de Vereniging;
– dat uw
cliënten een klacht zonder onderbouwing hebben ingediend;
– dat [gedaagde
sub 3] naar vermogen tegemoet gekomen is aan de wensen van uw cliënten;
– dat uw
cliënten de enige bewoners zijn, die heftig reageren op geluiden vanuit de
overige appartementen;
– dat uw
cliënten overlast veroorzaken;
– dat uw
cliënten zich buitensporig opstellen ten opzichte van [gedaagde sub 3].
– dat het
Bestuur niets kan veranderen aan de geluidhinder, die uw cliënten zeggen te
ondervinden.”
2.14.8.
De brief
vervolgt:
“Het Bestuur
gaat niet in op het verzoek van uw cliënten om een geluidonderzoek uit te
voeren. Dit houdt niet in dat het Bestuur daarmee erkent dat uw cliënten
overlast ondervinden.
Het
bovenstaande in overweging nemend komt het Bestuur tot de conclusie dat uw
cliënten zich niet weten aan te passen binnen de leefgemeenschap van “De
Paasberg”, terwijl redelijkerwijs niet van de Vereniging gevergd kan worden dat
de overige bewoners zich aanpassen aan door uw cliënten gestelde normen. Het
Bestuur doet een dringend beroep op uw cliënten zich aan te passen aan de
leefgemeenschap van “De Paasberg”.
Mocht in de
houding van uw cliënten geen verandering komen, dan zal het Bestuur genoodzaakt
zijn om het lidmaatschap van uw cliënten in heroverweging te nemen.”
2.14.9.
Na voortgezette
correspondentie tussen het bestuur en de raadsman van [eiser], die partijen
niet nader tot elkaar heeft gebracht, heeft “De Paasberg” op 2 september 2011
een Mededeling van het bestuur laten uitgaan, waarin onder meer de volgende
passages voorkomen:
“ Klachten van
[eiser]
”Eind januari
van dit jaar zijn [eiser] in onze serviceflat komen wonen. Al na een paar dagen
kwam er een niet onderbouwde klacht van hun kant op het gebied van
geluidhinder. Die klacht betrof één vorm van geluidhinder en één veroorzaker:
Het geluid van
het lopen van [gedaagde sub 3] in de flat van [derde], de bovenbuurman van
[eiser].
In eerste instantie
was de klacht gericht aan het adres van [gedaagde sub 3], maar al spoedig werd
het bestuur van onze Vereniging er bij betrokken. Het bestuur heeft nagegaan of
er sprake is van het niet naleven van de statuten en het huishoudelijk
reglement en heeft geconstateerd dat dit niet het geval is. Het bestuur heeft
zich vervolgens op het standpunt gesteld dat ze het betreurt dat [eiser],
volgens eigen zeggen, overlast ondervindt, maar dat ze niets kan veranderen aan
de situatie. [eiser] wil die stellingname van het bestuur niet aanvaarden en
eist dat het bestuur maatregelen neemt om de ‘overlast’ weg te nemen. Tot nu
toe heeft het bestuur geprobeerd om [eiser] van zijn standpunt te overtuigen en
heeft het over deze zaak geen mededelingen gedaan aan de bewoners. Nu echter
[eiser] een advocaat heeft ingeschakeld om hun klachten en eisen kracht bij te
zetten en de advocaat met gerechtelijke stappen dreigt achten wij het moment
gekomen om alle bewoners over deze kwestie te informeren. Het bestuur houdt er
rekening mee dat de Vereniging eveneens een advocaat moet inschakelen en dat
hiermee aanzienlijke kosten aan de Vereniging in rekening zullen worden
gebracht.
(…)
Tijdens de
Algemene Vergadering, op 13 april, vraagt [eiser] in de rondvraag om een
oordeel van de leden over de afhandeling door het bestuur van zijn klachten.
Wanneer hij aandringt op een stemming wordt hem vanuit de vergadering duidelijk
gemaakt dat dit niet de manier is om een dergelijke klacht aanhangig te maken.
Veel aanwezigen weten op dat moment overigens niet waar het eigenlijk over
gaat.
(…)
In zijn brief
van 27 mei maakt het bestuur aan [eiser] alsnog duidelijk hoe ze hun klachten
in een Algemene Vergadering aanhangig kunnen maken, namelijk door te vragen het
punt op de agenda van de volgende Algemene Vergadering aan de orde te stellen.
Een extra Algemene Vergaderingmoet door het bestuur worden georganiseerd wanneer
[eiser] daarvoor voldoende medestanders (10% van het maximale aantal van 78
stemmen) kunnen vinden.
Verder stelt
het bestuur dat [eiser] in de bespreking op 11 mei in de gelegenheid zijn
gesteld om nadere voorstellen te doen om tot een oplossing van hun klachten te
komen, maar die gelegenheid niet hebben benut.
(…)
De in deze
mededeling genoemde brieven berusten bij het bestuur. Wanneer u ze wilt inzien
verzoeken wij u dat via één van de bestuursleden te regelen.
2.15.
De behandeling van de klachten van [eiser]
2.15.1.
[gedaagde sub
4] schrijft op 9 juli 2012 namens De Paasberg aan [eiser] onder meer:
“Referte:
Verslag van de 133e Algemene vergadering, d.d. 25 april 2012
Onder
verwijzing naar punt 03 van het onder referte genoemde verslag delen wij u mede
dat het bestuur van de Vereniging twee personen bereid heeft gevonden om in een
Klachtencommissie zitting te nemen, waaronder één die bereid is het
voorzitterschap op zich te nemen.
Het bestuur
nodigt u uit om één lid van deze commissie te benoemen, en de benoeming aan het
bestuur schriftelijk uiterlijk op 31 juli 2012 mee te delen
Wij verzoeken u
uw klacht over geluidsoverlast schriftelijk te specificeren naar aard, plaats
en niveau en deze aan het bestuur te zenden.”
2.15.2.
[eiser]
antwoordt bij brief van 16 juli 2012, voor zover hier van belang:
“Overigens denk
ik dat de klacht inhoudelijk voldoende kan blijken uit alle correspondentie
welke tot nu toe tussen u en mij c.q. mijn advocaat is gevoerd. Ik ben best
bereid daar nog een toelichting c.q. samenvatting op te geven vooral omdat ik
uit uw huidige schrijven opmaak dat u mijn klacht slechts beperkt tot de hinder
welke door de bovenbuurvrouw wordt veroorzaakt. Het moge duidelijk zijn dat dit
slechts een onderdeel is van een bredere klacht waarbij met name de handelwijze
van het bestuur ter discussie gesteld zal worden. Dit blijkt ook uit genoemde correspondentie.
(…)
Ook hoor ik van
u graag welke bevoegdheden de commissie heeft en welke niet om het onderzoek
uit te voeren en hoe haar onafhankelijkheid van met name het bestuur
gewaarborgd is.”
2.15.3.
Bij brief van
25 juli 2012 verzoekt [gedaagde sub 2] namens De Paasberg aan [eiser] om zijn
bredere klacht betreffende de handelwijze van het bestuur schriftelijk nader te
specificeren naar aard en deze aan het bestuur te zenden.
2.15.4.
Bij brief van
dezelfde datum deelt [gedaagde sub 2] namens De Paasberg onder verwijzing naar
haar brief van 23 september 2011 aan [eiser] mee dat de klacht in zijn brief
van 10 maart 2011 is afgewezen, maar dat hij een beroep kan doen op
artikel 27 van het Huishoudelijk Reglement. De door een klachtencommissie te
behandelen klacht dient hij schriftelijk te specificeren naar aard, plaats en
niveau en te sturen aan het bestuur, waarna dit een voorzitter van een
klachtencommissie zal benoemen, die op opzet van de commisssie en de
afhandeling van de klacht in behandeling zal nemen.
2.15.5.
[eiser] voldoet
hieraan bij brief van 28 augustus 2012. Hij schrijft onder meer:
“Ik ben blij
dat er eindelijk een commissie benoemd wordt die deze zaak na anderhalf jaar
gaat onderzoeken. U geeft in uw brieven aan dat u onderscheid wenst te maken
tussen deze klacht en de klacht die wij hebben over de wijze waarop het bestuur
deze klacht behandeld heeft. Daar kan ik mee instemmen.
Het lijkt mij
ook wenselijk en redelijk dat eerst de klacht jegens [gedaagde sub 3] en de
bovenbuurman [derde] onderzocht wordt en dat, nadat de onderzoekscommissie haar
eindrapportage opgesteld heeft, de klacht tegen het bestuur ingediend en
behandeld wordt.
(…)
Wij vinden dat
gemaakte afspraken nagekomen moeten worden dat is redelijk en billijk, niet
alleen omdat dat zo afgesproken is maar ook omdat de regelgeving van onze
vereniging daarom vraagt.
Dat is feitelijk de enige stelling waarop de onderzoekscommissie wat mij
betreft een antwoord moet formuleren.
(Volgt
aanhaling van artikel 8 lid 1 BW, rechtbank.)
De opsomming
van feiten wordt goed verwoord in het schrijven van de door ons ingeschakelde
advocaat [derde] van 10 juni 2011. Deze gaat als bijlage C hierbij.
Ik verzoek de
commissie deze brief en bijlagen als uitgangspunt te nemen voor haar onderzoek
en alle daarin genoemde
beweringen op hun juistheid of onjuistheid te beoordelen en daarvan verslag te
doen.”
2.15.6.
[gedaagde sub
2] schrijft op 31 augustus 2012 namens De Paasberg aan [eiser] onder meer:
“Op mijn vraag
hoe nu omgegaan diende te worden met de klachten die u heeft, heeft u
geantwoord dat u deze door een klachtencommissie wilde laten beoordelen. Ik heb
toegezegd dat ik zou zorgdragen dat voor eind juli een klachtencommissie
geformeerd zou zijn.
Met de onder
referte (G) (brief van De Paasberg aan [eiser] van 9 juli 2012, rechtbank) heb
ik inhoud gegeven aan voornoemde toezegging ondanks het feit dat formeel nog
geen verzoek voor het instellen van een klachtencommissie van u ontvangen was.
Ik meende dat een versnelling van het proces in het belang van een herstel van
de goede relatie door u op prijs zou worden gesteld. In artikel 27.3 van het
Huishoudelijk Reglement staat hoe het bestuur in deze te handelen heeft.
In uw onder
referte (F) (brief van [eiser] aan De Paasberg van 16 juli 2012, rechtbank)
deelt u ons mede dat de klacht van de hinder van de bovenbuurvrouw onderdeel is
van een bredere klacht waarbij de handelwijze van het bestuur ter discussie
gesteld zal worden. Tevens stelt u voorwaarden aan het benoemen door u van een
lid van de klachtencommissie en vraagt u naar de bevoegdheden van de commissie.
Deze reactie is aanleiding geweest voor het bestuur om terug te gaan naar de
formele behandeling van klachten overeenkomstig het Huishoudelijk Reglement.
Het bestuur heeft u dit meegedeeld met onze onder referte (E) (brief van De
Paasberg aan [eiser] van 25 juli 2012, rechtbank).
Zoals
aangegeven in artikel 27 van het Huishoudelijk Reglement staat het de commissie
vrij te beslissen hoe ze met klachten wenst om te gaan. Het bestuur staat hier
buiten.
Ten tijde van
het indienen van uw klacht was [gedaagde sub 3] voorzitter van het bestuur. Zij
heeft toen aangegeven dat zij niet wenste deel te nemen aan de discussie over
uw klacht. Het bestuur heeft dat aanvaard en geen reden gevonden om [gedaagde
sub 3] te vragen uit het bestuur terug te treden gedurende de behandeling van
uw klacht.
(…)
In de onder
referte (E) genoemde brief wordt gerefereerd aan de brief, d.d. 10 maart 2011,
waarmee u uw klacht heeft ingediend bij het bestuur, en aan de brief van het
bestuur aan Advocatenkantoor Altena, d.d. 23 september 2011, waarmee het
bestuur uw klacht heeft afgewezen. Gedurende deze periode heeft u zich laten
vertegenwoordigen door Advocatenkantoor Altena. Als gevolg van de door het
advocatenkantoor gevoerde correspondentie heeft het bestuur gemeend de leden
van de vereniging over deze zaak in detail te moeten informeren. Immers, het
bestuur is verantwoording schuldig aan de Algemene Vergadering en bij een verdere
escalatie van uw zaak zouden kosten moeten worden gemaakt. ”

2.15.7. En op 5 oktober 2012 schrijft [gedaagde sub 4] namens De Paasberg aan
[eiser], voor zover hier van belang:
“Op 4 oktober
2012 heeft het bestuur in overeenstemming met artikel 27 van het Huishoudelijk
Reglement de door u en de door het bestuur benoemde leden van een
klachtencommissie de volgende opdracht gegeven:
“Aan de
commissie wordt verzocht een oordeel te geven over de ontvankelijkheid van de
klacht en, indien de klacht ontvankelijk is, een oordeel te geven op grond
waarvan de eis is ingesteld. In dit geval dient de commissie tevens een oordeel
te geven over de eis, waartoe [eiser] als eisende partij de andere partij,
[gedaagde sub 3], veroordeeld wil zien.”
De commissie
heeft deze opdracht aanvaard.”
2.15.8.
In het verslag
van de 134e Algemene Vergadering van 14 november 2012 is vermeld, voor zover
hier van belang:
Ingekomen stukken.
Er is een brief
binnengekomen van [eiser], met een aantal punten die ze graag in de AV
behandeld wilden zien. Omdat deze brief niet volgens de statutaire regels voor
het toevoegen van agendapunten is ingediend zal de brief niet in deze
vergadering aan de orde worden gesteld, maar door het bestuur worden
beantwoord.
(…)
Verslag AV 133 van 25 april
2012.
(…)
4a. Actiepunten Bestuur uit het verslag van AV 133.
1. Behandeling
klacht van [eiser] over geluidshinder
De voorzitter
meldt dat deze klacht in behandeling is bij een klachtencommissie. Het bestuur
heeft er voor gekozen het werk van de Klachtencommissie (KC) buiten de leden en
aangeslotenen van de vereniging te houden, omdat het een zeer specifiek
onderwerp betreft en omdat het bestuur van mening is dat een KC invloed kan
hebben op het totale gebeuren binnen de vereniging en mogelijk emotionele
reacties kan oproepen, die voor het functionneren van de vereniging niet
bevorderlijk zijn. Het bestuur heeft een voorzitter en een commissielid van
buiten benoemd en ook de klager heeft een commissielid aangewezen. De
commentaren, die [eiser] heeft ingebracht op het HR, worden aangehouden tot de
KC zijn verslag klaar heeft, omdat in dat verslag mogelijk nog punten naar voren
komen die van invloed kunnen zijn op het HR.
[derde] vraagt
of de vereniging iets moet betalen voor het werk van de KC. De voorzitter
antwoordt dat de verliezer betaalt, als er iets te betalen valt.
[derde] vraagt
wie er in de KC zitten, de voorzitter antwoordt: “Mensen, die goed op de
hoogte zijn van het onderwerp: een [derde], die uit de bouw komt en een
[derde], die bij de gemeente Renkum heeft gewerkt. Op een vraag van [derde]
antwoordt de voorzitter dat hij goede hoop heeft dat de commissie belangeloos
werkt. Echter, wanneer er door de klager nadere onderzoeken worden geëist
kunnen de kosten makkelijk oplopen tot een paar duizend Euro en die moeten dan
worden betaald door de partij, die in het ongelijk is gesteld.
2. Behandeling
vragen van [derde]:
Deze vragen
betreffen een brief van [eiser] van 2 september 2011 aan de bewoners, waarin
hij het bestuur beschuldigt van “leugenachtige beweringen” en
“mogelijke overtreding van de wet”. [derde] heeft in de vorige AV aan
[eiser] gevraagd wat die leugenachtige beweringen waren en op welke punten het
bestuur de wet heeft overtreden (zie verslag AV 133, blz. 8, onderaan).
De voorzitter
stelt dat het bestuur die vragen aan een klachtencommissie wilde voorleggen.
Het bestuur is daarop teruggekomen omdat het bestuur een entiteit is, die door
de leden en aangeslotenen gekozen is en daarom geen onderwerp van een klacht
kan zijn. Wanneer de leden van mening zijn dat het bestuur of een bestuurslid
niet goed functionneert hebben ze het recht om daar direct afstand van te
nemen. [derde] stelt dat hij in de AV133 geen klacht heeft ingediend, maar aan
[eiser] heeft gevraagd zijn beschuldigingen hard te maken. Is daar een antwoord
op gekomen? Nee. [derde] stelt dat het dan geen zin heeft om aan de
ledenvergadering een oordeel over deze zaak te vragen. Na enige discussie wordt
besloten dat het bestuur een brief naar [eiser] zal sturen, waarin hem gevraagd
wordt zijn beweringen te onderbouwen. (…)Actiepunt.
3. Formuleren van
eisen aan vloerbedekking
Voor dit punt
wil het bestuur, net als bij actiepunt 1, het rapport van de klachtencommissie
voor actiepunt 1 afwachten. Actiepunt.
[derde] vraagt
of er een termijn is gesteld waarbinnen de klachtencommissie met haar
bevindingen moet komen. Die termijn is niet gesteld. Spreker concludeert dat
deze zaak dan wel eens lang kan gaan duren. De voorzitter zegt dat we nog
ervaring moeten opdoen met het fenomeen ‘Klachtencommissie’. We hebben het nu
aan de commissie overgelaten om haar werkwijze te bepalen. Hij (de voorzitter)
heeft geprobeerd de zaak te bespoedigen maar kreeg toen van de klager te horen
dat hij onvoldoende tijd kreeg om zijn zaak voor te bereiden. Wanneer partijen
geen informatie verschaffen of dat veel te traag doen is het aan de commissie
om maatregelen te nemen. Voor het bestuur kan dat een reden zijn om een
aanpassing van de klachtenprocedure voor te stellen aan de AV.
2.15.9. Een
klachtencommissie, bestaande uit [derde] voorzitter, en [derde] en [derde],
leden, heeft blijkens een door genoemde [derde] ondertekende notitie de
volgende stukken bestudeerd:
“A) De klacht
van [eiser].
B) NSG
indicaties en NEN 1070 en NEN 5077 tijdens de ingebruikneming van de flat van
[derde].
C) De gegevens
van de vloerbedekking van de flat van [derde]
D) De geluid
hinder gegevens als opgegeven door [eiser]
E) Het
huishoudelijk Reglement 2002 en 2012
2.15.10. Een
brief van de klachtencommissie aan [eiser], [gedaagde sub 3] en De Paasberg van
19 februari 2013 is ondertekend door de voorzitter en het lid [derde]. Deze
brief luidt, voor zover hier van belang:
“Onderwerp:
Klacht geluidshinder
van [eiser]
Onder
verwijzing naar het verzoek van het bestuur d.d. 04/10/2012 om de bovengenoemde
klacht als genoemd in de brief van [eiser] d.d. 28/08/2012 te behandelen geven
wij hierbij onze conclusie.
De klachten
commissie heeft de procedure volgens art. 27 “Behandelingen van klachten” van
het huishoudelijk reglement 2012 uitgevoerd.
De aanvullende
vragen van de commissie aan het bestuur, [eiser] en [gedaagde sub 3] zijn
beantwoord.
Ondanks de
uitgebreide informatie van [eiser] t.a.v. verschillende onderwerpen waren de
gegevens voor de klacht “geluidshinder” niet zodanig beantwoord dat hij voor
behandeling vatbaar is.
Op grond van
het bovenstaande moeten wij de klacht ongegrond verklaren.”
2.15.11. Het
lid [derde] schrijft op 8 maart 2013 aan De Paasberg, [gedaagde sub 3] en
[eiser]:
“Het briefje
van de heren [derde] en [derde] gedateerd 19 februari 2013 aan bestuur,
beklaagde en klager heb ik niet mede ondertekend, omdat het ‒ ondanks mijn
herhaald aandringen en mijn tussenrapport van 22-12-2012 ‒ geen antwoord geeft
op de vragen van het bestuur noch op de eis van klager.
Bovendien
beroepen ondertekenaars zich m.i. onterecht op onvoldoende gegevens. Als men
over onvoldoende gegevens beschikt om een klacht te behandelen ‒ ook al was de
eis nakoming van gemaakte afspraken ‒ ligt een gesprek met klager voor de hand,
het reglement voorziet hierin en klager heeft om een gesprek gevraagd. De
voorzitter heeft echter pertinent geweigerd klager voor een gesprek met de
Commissie uit te nodigen, waarmee de grondslag van de conclusie van beide heren
wegvalt.
Hierbij bied ik
alle betrokkenen mijn eindrapport van 20 februari 2013 aan. Mijn
mede-commissieleden hebben dit na lezing, ieder om een andere reden, afgewezen
en alsnog hun op 19 februari gedateerde brief verzonden, waarvan ik jl
maandag, 4 maart, een copie heb ontvangen.”
2.15.12. De
Paasberg zendt op 19 maart 2013 aan [eiser] een kopie van haar brief van
18 maart 2013 aan de klachtencommissie; De Paasberg deelt mee dat zij
aanneemt dat de inhoud van die brief (zie hierna) voor zich spreekt. De
Paasberg dankt de commissie voor haar bereidheid de klacht van [eiser] te
behandelen overeenkomstig de in de brief van 4 oktober 2012 gegeven
opdracht. De brief aan de klachtencommissie vervolgt:
“Overeenkomstig
het gestelde in artikel 27.4.d van het Huishoudelijk Reglement heeft de
commissie bij meerderheid haar conclusie in de onder referte (C) genoemde brief
(brief van de klachtencommissie van 19 februari 2013, rechtbank) aan de
betrokkenen meegedeeld. Een toelichting op een afwijkend standpunt over
genoemde conclusie is ontvangen in de onder referte (D) genoemde brief (brief
van [derde] van 8 maart 2013, rechtbank).
Het bestuur
beschouwt met de ontvangst van de conclusie van de commissie de ingediende
klacht over geluidshinder als afgehandeld.”
De vordering en het verweer
3.1.
[eiser] vordert
dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
huishoudelijk reglement:
primair: nietig zal verklaren dan
wel zal vernietigen het besluit tot wijziging en goedkeuring van het
huishoudelijk reglement d.d. 25 april 2012 wegens strijd met de wet, de
statuten of redelijkheid en billijkheid;
subsidiair: http://uitspraken.rechtspraak.nl/image/?id=2371e4de-baee-423a-97ec-ac7a45e981d6nietig zal verklaren dan wel zal vernietigen de
wijzigingen van de artikelen 2, 3, 12, 13, 16, 18, 23 en 27 van het
huishoudelijk reglement van 25 april 2012 wegens strijd met de wet, de statuten
of redelijkheid en billijkheid;
huisregels
nietig zal
verklaren dan wel zal vernietigen de nieuwe huisregels; omdat deze niet conform
de statuten artikel 20 lid 6 zijn goedgekeurd door de algemene vergadering;
klacht geluidsoverlast
1. Het advies
van de klachtencommissie van 19 februari 2013 en het besluit van De Paasberg
van 19 maart 2013 zal vernietigen;
2. Een nieuwe
beslissing zal nemen conform de adviezen/aanbevelingen van mevrouw [derde] en
daarbij zal bepalen dat de [gedaagde sub 3] wordt verplicht sloffen te dragen,
als zij zich bevindt in de wooneenheid 74, op straffe van een dwangsom van
€ 50,00 voor iedere keer dat zij dit nalaat en daarbij zal bepalen dat de
eigenaar van het woonrecht van wooneenheid 74 wordt verplicht goed isolerende
vloerbedekking met een goed isolerende onderlaag aan te brengen binnen één maand
na het in deze te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100,00
voor iedere dag dat hij na het verstrijken van de termijn nalaat hieraan gevolg
te geven;
toerekenbare tekortkoming en onrechtmatige daad
1. voor recht
zal verklaren dat gedaagden toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming
van de koopovereenkomst, subsidiair voor recht zal verklaren dat gedaagden zich
onrechtmatig jegens eisers hebben gedragen;
2. gedaagden
zal veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding aan eisers van
€ 20.590,60 plus de in punt 117 van de dagvaarding genoemde p.m. posten,
althans zal bepalen dat eisers gehouden zijn tot het betalen van een
schadevergoeding wegens geleden en nog te lijden immateriële en materiële
schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet
3. De Paasberg
zal veroordelen tot het kopen van het woonrecht en het daarbij behorende
lidmaatschap van de wooneenheid aan de [plaats], voor € 30.000,00, binnen
één maand na betekening van het in deze te wijzen vonnis;
tenslotte
gedaagden zal
veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De
verschillende onderdelen van de vordering zijn gegrond op hetgeen daarbij
vermeld is, c.q. op hetgeen gevorderd wordt te verklaren voor recht.
3.3.
De Paasberg
voert gemotiveerd verweer.




De beoordeling
4.1.
Het huishoudelijk reglement
4.1.1.
Tegen de
primaire vordering tot nietigverklaring dan wel vernietiging van het besluit
tot wijziging en goedkeuring van het huishoudelijk reglement d.d. 25 april 2012
wegens strijd met de wet, de statuten of redelijkheid en billijkheid voert De
Paasberg kort gezegd het volgende aan.
Om te komen tot de wijziging van het
huishoudelijk reglement is een zorgvuldige procedure gevolgd. De oproeping voor
de vergadering waarvoor het onderwerp geagendeerd was is vóór de daarvoor
bepaalde uiterste termijn gedaan. Waar [eiser] stelt dat aan de leden te weinig
tijd is geboden voor de voorbereiding van de behandeling van het
wijzigingsvoorstel met concepttekst in de algemene vergadering, is De Paasberg
van mening dat de oproeping tijdig, dat wil zeggen in overeenstemming met het
bepaalde in artikel 19 lid 4 van de statuten is geschied. Zelfs is de
behandeling nog een keer uitgesteld om een lid gelegenheid te geven
schriftelijk te reageren op het wijzigingsvoorstel. Nadat de opmerkingen van
dit lid waren verwerkt in een tweede concept, is het huishoudelijk reglement in
de algemene vergadering opnieuw vastgesteld met overgrote meerderheid van
stemmen. De voor de totstandkoming ervan gevolgde procedure vertoont in zoverre
geen strijdigheid met de wet en/of de statuten.
4.1.2.
De Paasberg
geeft in paragraaf 55 van haar conclusie van antwoord de stelling van [eiser]
in paragraaf 26 van de dagvaarding juist weer, namelijk dat de uitnodiging voor
de algemene vergadering van 25 april 2012 de leden twaalf dagen voor de
vergadering heeft bereikt. De Paasberg voert verder aan dat [eiser] in die
vergadering geen bezwaar heeft gemaakt tegen de toezending van de oproeping op
een termijn van twaalf dagen, maar – integendeel – uitvoerig commentaar heeft
geleverd op diverse artikelen in de concepttekst. [eiser] kreeg voor zijn
kritiek geen steun uit de vergadering. [eiser] heeft onvoldoende gesteld om te
kunnen concluderen dat zijn belangen niet bij de behandeling van het onderwerp
zijn betrokken, aldus De Paasberg.
4.1.3.
Ter zitting
hebben partijen het debat voortgezet met de vraag of de behandeling van het
voorstel tot wijziging van het huishoudelijk reglement voldoende zorgvuldig is
verlopen. [eiser] vraagt er aandacht voor dat, nadat de behandeling was
verdaagd omdat de leden [derde] en [derde] schriftelijk commentaar wilden
indienen, deze commentaren vervolgens niet in de algemene vergadering zijn
behandeld.
4.1.4.
De Paasberg
voert daartegen aan dat er een schriftelijke artikelsgewijze toelichting is
verstrekt en dat de commentaren van de leden [derde] en [derde] ter vergadering
voorhanden waren.
4.1.5.
In artikel 2:15
lid 1 BW is bepaald dat, onverminderd het elders in de wet omtrent de
mogelijkheid van vernietiging bepaalde, een besluit van een orgaan van een
rechtspersoon vernietigbaar is:
a.     wegens strijd met
wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten
regelen;
b.    wegens strijd met de
redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist;
c.     wegens strijd met een
reglement.
4.1.6.
Voor zover de
bezwaren van [eiser] gericht zijn tegen afzonderlijke bepalingen van het
huishoudelijk reglement vallen ze onder de subsidiaire vordering. 

[eiser] stelt
dat het huishoudelijk reglement, wat de wijze waarop het tot stand gekomen is
aangaat, in strijd is met wettelijke of statutaire bepalingen. Vervolgens neemt
hij het standpunt in dat het besluit tot vaststelling van het huishoudelijk
reglement in strijd is met hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt
gevorderd ten aanzien van de gedragingen van partijen jegens elkaar, dan wel of
de toepasselijkheid van het huishoudelijk reglement of de afzonderlijke
bepalingen daarvan tussen [eiser] en De Paasberg naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Toetsingsmaatstaf is de vraag of
de algemene vergadering bij afweging van álle betrokken belangen in
redelijkheid en naar billijkheid tot de vaststelling van het huishoudelijk
reglement heeft kunnen komen.
4.1.7.
In casu heeft
het bestuur, nadat de algemene vergadering op 16 november 2011 de behandeling
van het concept huishoudelijk reglement had verdaagd teneinde de leden [derde]
en [derde] in de gelegenheid te stellen schriftelijk commentaar te leveren, bij
de agenda voor de voortgezette behandeling op 25 april 2012 de hiervoor onder
2.9 aangehaalde toelichting gevoegd, waarin is vermeld dat het bestuur onder
meer de reactie van de leden [derde] en [derde] in de door het bestuur
opgestelde tekst heeft “ingewerkt” (wat dat ook mag betekenen) en vervolgens de
tekst op zijn juridische merites heeft laten controleren (zonder daarbij te
vermelden door wie en met welke gevolgen). Daaruit volgt dat de ingediende
commentaren op het concept op hun weg naar de algemene vergadering door het
filter van het bestuur zijn gegaan en dááruit volgt weer dat de algemene
vergadering niet heeft kunnen komen tot een eigen afweging van alle betrokken
belangen, zoals wettelijk vereist was voor het nemen van het besluit tot
vaststelling van het herziene huishoudelijk reglement. Dat [eiser] in de
vergadering gelegenheid heeft gehad om artikelsgewijs commentaar te geven maakt
dit niet anders.
4.1.8.
Het bestuur
heeft nog aangevoerd dat het schriftelijke commentaar van de leden [derde] en
[derde] ter vergadering aanwezig was, maar in het verslag van de vergadering is
daar niets over vermeld. Uit niets blijkt dat dit commentaar – evenmin als
trouwens de commentaren van de andere in de toelichting genoemde leden – door
het bestuur alsnog ter sprake is gebracht. Hetzelfde geldt voor de brief van
deze leden van 24 april 2012.
4.1.9.
Een en ander
leidt tot de conclusie dat het in de algemene vergadering van 25 april 2012
genomen besluit tot vaststelling van het herziene huishoudelijk reglement in
aanmerking komt voor vernietiging, zoals primair door [eiser] is gevorderd.
4.2.
De huisregels
4.2.1.
[eiser] staat
op het standpunt dat de nieuwe huisregels van oktober 2012 nietig dan wel
vernietigbaar zijn omdat ze niet overeenkomstig artikel 20 lid 6 van de
Statuten door de algemene vergadering zijn vastgesteld.
4.2.2.
De rechtbank
leest in artikel 20 lid 6 van de statuten niet dat de huisregels door de
algemene vergadering moeten worden vastgesteld, maar dat het bestuur
toestemming van de algemene vergadering nodig heeft om huisregels vast te
stellen. [eiser] stelt wel dat de huisregels van De Paasberg niet door de
algemene vergadering zijn vastgesteld maar door het bestuur, maar hij stelt
niet dat het bestuur de huisregels zonder toestemming van de algemene
vergadering heeft vastgesteld.
4.2.3.
Artikel 2 van
het huishoudelijk reglement moet kennelijk aldus worden gelezen, dat een
algemene regeling van niet tijdelijke aard, die door het bestuur is getroffen,
vervalt, tenzij de regeling door de eerstvolgende algemene vergadering wordt bekrachtigd.
Daaruit volgt dat een door het bestuur getroffen algemene regeling niet bindend
is behoudens bekrachtiging door de algemene vergadering. Het komt de rechtbank
voor dat de regeling in zoverre overeenstemt met het standpunt van [eiser]. Het
verschil met wat ten aanzien van het huishoudelijk reglement is bepaald in
artikel 22 van de statuten moet kennelijk aldus worden verstaan dat het
huishoudelijk reglement door de algemene vergadering wordt vastgesteld, terwijl
de huisregels door het bestuur worden vastgesteld en, om hun werking te kunnen
hebben, vervolgens bekrachtiging door de algemene vergadering behoeven. De
statuten laten zich niet uit over de voorwaarden waaronder de huisregels worden
bekrachtigd. Een recht van amendement is niet uitdrukkelijk opgenomen. Gegeven
het bepaalde in artikel 25 van de statuten mag er echter van uitgegaan worden,
dat de algemene vergadering bevoegd is bepalingen van de huisregels te
amenderen alvorens tot bekrachtiging over te gaan.
4.2.4.
Indien uit
artikel 2 van het huishoudelijk reglement zou volgen dat een algemene regeling
bindend is zolang de algemene vergadering daar niet over heeft beslist, volgt
daaruit dat van beslissingen van het bestuur op basis van dergelijke in deze
zin bindende bepalingen beroep openstaat op de algemene vergadering.
4.2.5.
De vordering
van [eiser] is op dit punt dan ook niet toewijsbaar.
4.3.
De klacht over de geluidsoverlast
4.3.1.
[eiser] stelt
dat de behandeling van klachten blijkens het huishoudelijk reglement wordt
gegoten in de vorm van een bindend advies en dat de uitspraak van de
klachtencommissie moet worden beschouwd als een vaststellingsovereenkomst als
bedoeld in artikel 7:900 BW.
Zijn bezwaar tegen de gevolgde klachtenprocedure
is dat de klachtencommissie niet zelfstandig heeft geoordeeld, maar dat heeft
gedaan op basis van een opdracht van het bestuur, waar de klachtenregeling niet
in voorziet. De opdracht van het bestuur heeft een onnodig hoge drempel voor de
klachtencommissie opgeworpen voor eigen onderzoek en daarmee onnodig een
normale gang van zaken/procesgang gefrustreerd. Het bestuur heeft voorts bij
voorbaat al getracht de uitkomst van – zo leest de rechtbank – de klachtenprocedure
te beïnvloeden, aldus [eiser]. Hij stelt verder dat de klachtencommissie, die
blijkens haar uitspraak van mening was over te weinig informatie te beschikken,
hem niet om aanvullende informatie heeft gevraagd, dat de commissie zijn verzoek
om te worden gehoord heeft afgewezen en dat hem niet duidelijk is welke
informatie van de zijde van het bestuur of de bovenbuurman of [gedaagde sub 3]
is aangeleverd, zodat hij daar ook niet op heeft kunnen reageren. Het recht te
worden gehoord, het principe van hoor en wederhoor en het principe de klacht
nader te mogen onderbouwen/aanvullen is hiermee geschonden. De
klachtencommissie heeft bovendien haar advies onvoldoende inhoudelijk
gemotiveerd, zo meent [eiser], verwijzend naar het minderheidsrapport van het
commissielid [derde].
4.3.2.
De Paasberg
staat op het standpunt dat het bestuur de klachtencommissie niet heeft
beïnvloed door zelf een onderzoeksopdracht te formuleren. Volgens De Paasberg
is het verwijt dat de – naar haar mening zakelijke en neutrale – formulering
van de opdracht de klachtencommissie ten nadele van [eiser] zou hebben
beïnvloed niet onderbouwd. De Paasberg betoogt dat tot de wettelijke
taakomschrijving van het bestuur om de vereniging te besturen behoort
commissies en werkgroepen in de vereniging instructies te geven die passen
binnen het door het bestuur gewenste beleid. Voor zover de klacht van [eiser]
gericht is tegen het bestuur is De Paasberg van mening dat de klacht niet
thuishoort bij de klachtencommissie maar bij de algemene vergadering, die
bevoegd is sancties op te leggen en de bestuursleden uit hun functie te
ontheffen wanneer zij ondermaats/onrechtmatig handelen, en dat de
klachtencommissie hiertoe niet kan besluiten gezien artikel 27 van het
huishoudelijk reglement, waarin bepaald is dat het bestuur op basis van de
conclusies van de commissie de maatregelen neemt die het met toepassing van de
statuten, dat reglement en andere binnen de Vereniging geldende regels nodig
acht.
4.3.3.
Hoewel [eiser],
zoals hiervoor is besproken, op goede gronden de vernietiging van het
huishoudelijk reglement heeft gevorderd, baseert hij zijn bezwaren tegen de
aanpak en het advies van de klachtencommissie en het daarop gevolgde
bestuursbesluit wel op het bepaalde in artikel 27 van dat reglement. Het
verweer van het bestuur is eveneens op die bepaling gegrond. Bij gebreke van
enig ander handvat voor de beoordeling van dit geschilpunt, behoudens de Titels
1 en 2 van Boek 2 BW, zal de rechtbank eveneens van die bepaling uitgaan.
4.3.4.
Het bepaalde in
lid 5 van genoemd artikel 27 staat eraan in de weg de uitspraak van de
klachtencommissie als een bindend advies aan te merken. Het bestuursbesluit is
dan ook vatbaar voor toetsing aan het bepaalde in de artikelen 2:8 en 2:15 lid
1 BW.
4.3.5.
Uit de hiervoor
onder 2.15.9 aangehaalde notitie van de klachtencommissie blijkt, dat deze
commissie een aantal stukken bestudeerd heeft. Volgens het bepaalde in artikel
27 lid 4 onder b van het huishoudelijk reglement had de commissie partijen in
de gelegenheid moeten stellen tot re- en dupliek. Noch uit het procesdossier
dat aan de rechtbank is voorgelegd noch uit de opsomming van de door de
commissie bestudeerde stukken blijkt evenwel dat dat gebeurd is. In strijd met
het bepaalde onder b van dat artikellid heeft de commissie geen gevolg gegeven
aan het verzoek van [eiser] om te worden gehoord, aldus ook de brief van het
commissielid [derde] van 8 maart 2013. De Paasberg heeft verder de stelling van
[eiser] niet betwist dat hij niet kon beschikken over de stukken die van de
zijde van de wederpartij bij de commissie zijn ingediend en zich daartegen dus
niet heeft kunnen verweren.
4.3.6.
De Paasberg
heeft, door niettemin op basis van het bepaalde in lid 5 van genoemd artikel te
besluiten om op basis van het meerderheidsadvies van de klachtencommissie de
klacht van [eiser] als afgehandeld te beschouwen in plaats van de commissie te
wijzen op haar nalatigheid, waarbij mr. [derde] in haar minderheidsadvies
op goede gronden de vinger had gelegd, zich jegens [eiser] niet gedragen naar
hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Dit besluit van het
bestuur komt dan ook in aanmerking voor vernietiging als door [eiser]
gevorderd.
4.3.7.
Voor
vernietiging van het advies van de klachtencommissie is echter, aangezien de
klachtencommissie bij gebreke van beslissingsbevoegdheid niet als orgaan van De
Paasberg valt aan te merken, in de wet noch in het huishoudelijk reglement een
rechtsgrond te vinden. De vordering kan dus in zoverre niet worden toegewezen.
4.3.8.
De wet laat
geen ruimte om een rechterlijke uitspraak in de plaats van het vernietigde
besluit te stellen. Dit onderdeel van de vordering is dus evenmin toewijsbaar.
Het orgaan dat het besluit nam, in casu het bestuur van De Paasberg, zal een
nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van wat in het vonnis is overwogen
over de gronden voor de vernietiging.
4.3.9.
De vordering om
te bepalen dat [gedaagde sub 3] verplicht wordt sloffen te dragen als zij zich
in de wooneenheid boven die van [eiser] bevindt is ingesteld in het kader van
de vordering tot het nemen van een nieuwe beslissing en moet het lot daarvan
delen.
4.4.
Toerekenbare tekortkoming en onrechtmatige daad
4.4.1.
De primaire
vordering tot verklaring voor recht dat De Paasberg tekortgeschoten is in de
nakoming van de koopovereenkomst is niet toewijsbaar, reeds omdat [eiser], naar
hij ook zelf stelt, het lidmaatschap van De Paasberg dat recht geeft op het
gebruik van het appartement heeft gekocht van de vorige bewoonster, [derde], en
niet van De Paasberg. De onder 2.3 weergegeven passage uit het daar genoemde
document doet daar niet aan af. Van het bestaan van enige koopovereenkomst
tussen De Paasberg en [eiser] in de nakoming waarvan De Paasberg toerekenbaar
tekortgeschoten is, is ook anderszins niet gebleken.
4.4.2.
Om dezelfde
reden komt de vordering om De Paasberg te veroordelen tot terugkoop van het
woonrecht niet in aanmerking voor toewijzing.
4.4.3.
De subsidiaire
vordering is gegrond op onrechtmatige daad. [eiser] stelt dat de
bestuursmededeling van september 2011 over zijn geschil met [gedaagde sub 3]
onjuist en tendentieus is en dat daardoor zijn eer en goede naam is aangetast.
4.4.4.
De Paasberg
stelt daartegenover dat de eer en goede naam van de bestuursleden is aangetast
door de beschuldigingen/uitlatingen van [eiser] over hen.
4.4.5.
Voor zover De
Paasberg haar verweer in zoverre al op relevante feiten gefundeerd heeft, wat
door [eiser] wordt betwist, heeft zij geen vordering op dat punt ingesteld. Wat
zij verder aanvoert over [Anonimisering toegevoegd] eigen gedragingen – hij zou stelselmatig
moedwillig overlast hebben veroorzaakt en zich op agressieve en intimiderende
wijze hebben uitgelaten jegens andere leden – hoeft dus niet te worden
onderzocht. Aan de orde is de vraag of De Paasberg, in het bijzonder door –
zoals [eiser] stelt – de bestuursmededeling van september 2011 onder de leden
te verspreiden, onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld.
4.4.6.
De rechtbank is
van oordeel dat dit het geval is. Uit het over en weer gestelde blijkt immers
dat de verhoudingen tussen [eiser] en [gedaagde sub 3] persoonlijk en tussen
[eiser] en het bestuur (waarvan [gedaagde sub 3] destijds als voorzitter deel
uitmaakte) in september 2011 al min of meer gespannen waren. Onder die
omstandigheden had het op de weg van het bestuur gelegen discretie te
betrachten. Van de noodzaak om de leden ieder afzonderlijk uitvoerige en
gedetailleerde informatie over het conflict tussen [eiser] en [gedaagde sub 3]
te verstrekken is onvoldoende gebleken. Het bestuur heeft in dit verband
betoogd dat [eiser], door rechtsmaatregelen aan te kondigen, De Paasberg
plaatste voor de te verwachten noodzaak van het maken van kosten van
rechtsbijstand. Dit betoog is op zichzelf niet onjuist, maar dat dit met zich
meebracht dat de leden tot in detail behoorden te worden ingelicht over het
geschil – dat van persoonlijke aard is – valt in redelijkheid niet in te zien.
De Paasberg heeft dusdoende jegens [eiser] gehandeld in strijd met de
zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt, te meer omdat de
leden die kennisnamen van deze mededeling daaruit in redelijkheid konden
concluderen dat het bestuur in het geschil tussen [eiser] en [gedaagde sub 3]
zich reeds aan de zijde van [gedaagde sub 3] had geschaard. De Paasberg is dan
ook op grond van het bepaalde in artikel 6:162 lid 1 BW verplicht de schade die
[eiser] als gevolg van dit handelen heeft geleden te vergoeden.
4.4.7.
[eiser] stelt
voorts dat de bestuursleden ook ieder voor zichzelf jegens hem aansprakelijk
zijn voor zijn schade. De door hem gestelde feiten kunnen evenwel niet leiden
tot het oordeel dat aan de zijde van [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3],
[gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] sprake is van zodanig onbehoorlijk bestuur
dat hun persoonlijk daarvan een ernstig verwijt gemaakt kan worden. Tegen hen
persoonlijk is de vordering tot schadevergoeding dan ook niet toewijsbaar.
4.4.8.
[eiser] vordert
een immateriële schadevergoeding van € 5.000,-. (…)
4.4.9.
De rechtbank
overweegt dat [eiser] van zijn kant evenmin heeft aangestuurd op een minnelijke
regeling van het conflict. Waar dit – in ieder geval in de aanvang – vooral van
persoonlijke aard is, heeft hij, nadat een minnelijke regeling met [gedaagde
sub 3] niet mogelijk was gebleken, althans naar hij stelt niet door haar is
nageleefd, steeds gekozen voor een formele benadering. Hij heeft daarin geen
maat gehouden en elke mogelijkheid van compromis geblokkeerd. In zoverre heeft
hij zelf ook bijgedragen aan de situatie die tot de schade heeft geleid.
4.4.10.
Op het punt van
de reiskostenvergoeding overweegt de rechtbank dat [eiser] niet heeft gesteld
waarom hij een ander verblijf op 62 km afstand van zijn appartement in de
Paasbergflat heeft gekozen. De kosten van verplaatsing tussen zijn appartement
en het andere verblijf kunnen dan ook in redelijkheid niet ten laste van De
Paasberg worden gebracht.
4.4.11.
Toekomstige
schade, zoals de gevorderde verhuiskosten, komt niet voor vergoeding in
aanmerking omdat die nog niet kan worden begroot en niet vast staat dat die
zich zal verwezenlijken.
4.4.12.
Ten slotte
heeft [eiser] geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat hij
de exploitatiekosten van het appartement niet aan De Paasberg verschuldigd is
als hij daar (tijdelijk) niet verblijft.
4.4.13.
De te vergoeden
schade wordt op grond van wat hiervoor is overwogen begroot op € 5.000,-.
4.5.
Conclusie; proceskosten
4.5.1.
Al het
voorgaande leidt tot de hierna te vermelden beslissing.
4.5.2.
In de
omstandigheid dat partijen ieder op enkele punten in het ongelijk gesteld zijn,
ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren op de wijze als
hierna zal worden vermeld.
BESLISSING
De rechtbank
– vernietigt
het besluit van De Paasberg tot wijziging en goedkeuring van het huishoudelijk
reglement d.d. 25 april 2012;
– vernietigt
het besluit van De Paasberg van 19 maart 2013 om op basis van het
meerderheidsadvies van de klachtencommissie de klacht van [eiser] als
afgehandeld te beschouwen;
– veroordeelt
De Paasberg om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen ten
titel van schadevergoeding € 5.000,-;
– verklaart de
veroordeling tot betaling uitvoerbaar bij voorraad;
– wijst het
meer of anders gevorderde af;
– compenseert
de kosten van het geding aldus dat partijen ieder de eigen kosten dragen.