Vernietiging royement in kort geding (De Maaasplassen)

Rb. Limburg 19 juli 2016
 ECLI:NL:RBLIM:2016:6217


De voorzieningenrechter vernietigt een besluit tot ontzetting (royement) in kort geding. Volgens mij kan dat niet in kort geding (het lijkt mij geen voorlopige voorziening). Voor het overige een tamelijk eenvoudige zaak van een ongeldig royement. 
” Uit de pleitnota en hetgeen ter zitting is aangevoerd blijkt dat er sprake is van een verstoring van de onderlinge verhouding. Dat [eiseres] hiermee in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van De Maasplassen zou hebben gehandeld is hier overigens niet uit af te leiden. Evenmin is uit hetgeen door De Maasplassen naar voren is gebracht af te leiden dat De Maasplassen door [eiseres] op onredelijke wijze is benadeeld. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is voldaan aan de vereisten die artikel 2:35 BW aan ontzetting stelt. Opzegging van het lidmaatschap door het bestuur was in casu de geëigende weg geweest die door De Maasplassen bewandeld had dienen te worden. Nu De Maasplassen in redelijkheid niet tot het besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap had kunnen komen, is de vordering strekkende tot vernietiging van het ontzettingsbesluit en betredingsverbod toewijsbaar” 

Vonnis in kort geding van 19 juli 2016
in de zaak van

[eiseres],
tegen de vereniging NATURISTENVERENIGING DE MAASPLASSEN,
gedaagde,

Partijen zullen hierna [eiseres] en De Maasplassen worden genoemd.

2De feiten

2.1.

[eiseres] is lid van de naturistenvereniging De Maasplassen.
2.2.

In de statuten van De Maasplassen (productie 10 bij verzoekschrift) staat – voor zover relevant – vermeld:
Artikel 6.1. Het lidmaatschap eindigt:
  1. door overlijden van het lid;
  2. door opzegging door het lid;
  3. door opzegging namens de vereniging; en
  4. door ontzetting
(…)
3. Opzegging van het lidmaatschap namens de vereniging kan tegen het einde van het lopende verenigingsjaar geschieden door het bestuur, met inachtneming van een opzeggingstermijn van tenminste vier weken (…)
De opzegging door het bestuur kan onmiddellijke beëindiging van het lidmaatschap tot gevolg hebben, wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren. De opzegging geschiedt steeds schriftelijk, met opgave van de reden(en).

4. Ontzetting uit het lidmaatschap kan alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt of de vereniging onredelijke wijze benadeelt. (…)”
2.3.

Bij brief van 16 april 2016 deelt het bestuur van De Maasplassen aan [eiseres] mee (productie 6 bij verzoekschrift):
“Het bestuur van de Naturistenvereniging de Maasplassen te Maastricht heeft besloten u met ingang van heden te ontzetten uit het lidmaatschap van de vereniging. Deze ontzetting geschied op geleide van Artikel 6.4e lid van de notarieel vastgelegde Statuten van onze vereniging.

In de periode vanaf 17 februari 2016 zijn het bestuur, bestuursleden op persoonlijke titel en oud-bestuursleden overspoeld met vele e-mails. Hierbij is door u meerdere keren gedreigd met juridische stappen, kort geding en aangifte bij de politie.
Ook zijn er door u leden van de vereniging benaderd met gebruik making van de vertrouwelijk in 2014 ter beschikking gestelde ledenlijst. Dit is een overtreding van de Wet bescherming Persoonsgegevens. In de correspondentie naar deze leden zijn meerdere onwaarheden vermeld.

Door dit optreden en reageren is de vereniging op onredelijke wijze benadeeld en voor het bestuur een niet acceptabele situatie ontstaan. In het belang van de vereniging heeft het bestuur daarom unaniem besloten tot ontzetting uit het lidmaatschap over te gaan. Hierbij hoort ook een betredingsverbod van het verenigingsterrein. Een getekend betredingsverbod is als bijlage toegevoegd. (…)”

2.4.

Het betredingsverbod luidt:
“Het bestuur van de Naturistenvereniging de Maasplassen ontzegt u met ingang van 16 april 2016 de toegang tot het terrein van onze vereniging, gelegen aan de Hoge Weerd ongenummerd te Maastricht. Deze ontzegging is voor onbepaalde tijd. (…)”

2.5.

[eiseres] heeft schriftelijk protest aangetekend bij de Commissie van Beroep. De Commissie van Beroep heeft – voor zover relevant – geoordeeld (productie 12 bij verzoekschrift):
“(…) Het bestuur, en in het bijzonder het lid [naam bestuurslid] , wordt ten onrechte beschuldigd van het openbaar maken van een integrale email van 21 februari 2016 die mevr. [eiseres] gericht heeft aan het bestuur, immers:
  1. Uit de inhoud van betreffende email mocht worden aangenomen dat deze bedoeld was ter (globale) bespreking op de ALV van 22 maart.
  2. In de ALV is niet de integrale email vertoond, doch slechts geanonimiseerde teksten daaruit; dit heeft de commissie uit eigen waarneming kunnen bevestigen.
  3. Vervolgens is het bestuur op onbehoorlijke wijze lastig gevallen met een stroom aan berichten; deze stroom heeft de vorm aangenomen van ‘stalking’.
  4. Binnen deze stroom van berichten is het bestuur op onterechte wijze beschuldigd van allerlei zaken, die samengevat kunnen worden als ‘laster’.
  5. Deze berichtenstroom en de inhoud daarvan is zodanig belastend geworden voor de bestuursleden dat zij niet meer aan hun statutaire taak, namelijk het besturen van de vereniging, konden toekomen; dit kan gezien worden als het veroorzaken van ‘hinderlijke overlast’.
(…) Op grond van bovengenoemde zaken heeft het bestuur besloten tot ontzetting van het lidmaatschap over te gaan.

Mevrouw [eiseres] heeft (…) bij herhaling gehandeld in strijd met Artikel 3 van de Statuten van devereniging, en wel in het bijzonder het genoemde in lid 1 en 3 van dit artikel.

Om die reden mag van het bestuur, en daarmee van de vereniging, niet langer verwacht worden om mevr. [eiseres] als lid van de verenging te handhaven.

De Commissie van Beroep concludeert dan ook op basis van artikel 6.1 lid 4 van de statuten (…) dat het bestuur van de Naturistenvereniging De Maasplassen terecht heeft besloten u uit het lidmaatschap te ontzetten (…) De ontzetting uit het lidmaatschap blijft bij dezen gehandhaafd.”

3Het geschil

3.1.

Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten vordert [eiseres] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de ontzetting van het lidmaatschap van [eiseres] door de vereniging te vernietigen en [eiseres] per omgaande in staat te stellen haar activiteiten als lid van de vereniging voort te zetten,
  • het betredingsverbod van [eiseres] van het terrein te vernietigen, dan wel nietig te verklaren en [eiseres] per omgaande in staat te stellen het perceel zoals in gebruik door de vereniging te betreden gedurende de daarvoor bedoelde uren als dan niet als lid van de vereniging,
  • de vereniging te veroordelen tot een dwangsom van € 500,00, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom, voor iedere dag dat De Maasplassen daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 15.000,00,
  • veroordeling van De Maasplassen in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.

De Maasplassen heeft verweer gevoerd.
3.3.

Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Uit de stukken en de toelichting ter terechtzitting is genoegzaam gebleken dat het gaat om een spoedeisende zaak waarin, gelet op het belang van [eiseres] , een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist. Voorts heeft De Maasplassen ook niet bestreden dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen.
4.2.

In het kader van deze procedure dient beoordeeld te worden of de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat gerechtvaardigd is daarop door toewijzing van de vorderingen vooruit te lopen. Daarbij moet de voorzieningenrechter thans uitgaan van de voorshands vaststaande feiten met de beperkte toetsing daarvan (zonder nadere bewijsvoering) die in deze procedure in beginsel slechts mogelijk is.
4.3.

Kern van het geschil is of het besluit van 16 april 2016 van De Maasplassen om [eiseres] te ontzetten uit haar lidmaatschap in stand kan blijven dan wel dat dit besluit vernietigbaar is.
4.4.

Uit artikel 2:35 BW lid 1 BW volgt dat het lidmaatschap van een vereniging (onder meer) eindigt door opzegging door de vereniging of door ontzetting. De voorzieningenrechter stelt voorop dat ontzetting een zwaar middel is om een lidmaatschap van een vereniging te beëindigen. Ontzetting uit het lidmaatschap is een bestraffende vorm van opzegging en kan volgens artikel 2:35 lid 3 BW alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van devereniging handelt, of wanneer een lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Daarbij moet worden opgemerkt dat niet bij ieder handelen in strijd met statuten, reglementen of besluiten van devereniging plaats is voor ontzetting. Bij niet ernstige schending van regels van de vereniging ligt beëindiging door opzegging meer in de rede. Lid 4 bepaalt dat de ontzetting in beginsel door het bestuur van de vereniging geschiedt en dat beroep openstaat tegen het ontzettingsbesluit binnen één maand na de kennisgeving van het besluit, bij de algemene vergadering van aandeelhouders of een daartoe bij de statuten aangewezen orgaan of derde. In het onderhavige geval kan, zo blijkt uit de statuten van De Maasplassen, beroep worden ingesteld bij de Commissie van Beroep.
4.5.

De Maasplassen heeft niet althans niet voldoende geconcretiseerd in welk opzicht [eiseres] in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van De Maasplassen zou hebben gehandeld. De Maasplassen heeft geen bepalingen van de statuten of van enig reglement genoemd en evenmin bepaalde besluiten, in strijd waarmee [eiseres] zou hebben gehandeld. Uit de pleitnota en hetgeen ter zitting is aangevoerd blijkt dat er sprake is van een verstoring van de onderlinge verhouding. Dat [eiseres] hiermee in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van De Maasplassen zou hebben gehandeld is hier overigens niet uit af te leiden. Evenmin is uit hetgeen door De Maasplassen naar voren is gebracht af te leiden dat De Maasplassen door [eiseres] op onredelijke wijze is benadeeld. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is voldaan aan de vereisten die artikel 2:35 BW aan ontzetting stelt. Opzegging van het lidmaatschap door het bestuur was in casu de geëigende weg geweest die door De Maasplassen bewandeld had dienen te worden. Nu De Maasplassen in redelijkheid niet tot het besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap had kunnen komen, is de vordering strekkende tot vernietiging van het ontzettingsbesluit en betredingsverbod toewijsbaar op de hierna in het dictum weergegeven wijze. []

5De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

vernietigt het besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap en bepaalt dat [eiseres] haar activiteiten als lid van de vereniging mag voortzetten totdat haar lidmaatschap rechtsgeldig is beëindigd
5.2.

vernietigt het betredingsverbod en bepaalt dat [eiseres] toegelaten wordt tot het perceel zoals in gebruik door De Maasplassen

Royement: ontzetting of opzegging

Gerechtshof Den Haag 22 juli 2014
ECLI:NL:GHDHA:2014:2465 (online op 21 oktober 2015)



In deze zaak heeft de vereniging een aantal leden proberen te royeren, zonder duidelijk te zijn of het gaat om ontzetting of opzegging. De statuten zijn dat overigens ook niet. Het besluit is genomen met twee/derde meerderheid op de ALV. De vereniging heeft niet gesteld (in de rechtszaak) dat de leden de staten of reglementen niet hebben nageleefd, of dat de leden de vereniging onredelijk hebben benadeeld. De rechter oordeelt dat het dus niet gaat om ontzetting, maar om opzegging. Omdat de vereniging ook niet heeft gesteld dat redelijkerwijs van haar niet verlangd kan worden om het lidmaatschap te laten voortduren, zodat de opzegging pas tegen het einde van het kalenderjaar inging. Het kalenderjaar was echter op het moment van de uitspraak in hoger beroep verstreken, zodat het besluit in stand blijft. 


Arrest van 22 juli 2014

inzake { A., B. en C. [Achternaam]}  appellanten,
hierna te noemen: [appellanten] ,
tegen Postduivenhoudersvereniging `Snel tot Ziens’, geïntimeerde,

hierna te noemen: STZ,


Het geding
Beoordeling van het hoger beroep

2.

De door de rechtbank in het vonnis van 5 november 2013 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
3.

Het gaat in deze zaak om het volgende:
a. STZ is een vereniging voor postduivenhouders. In de statuten van STZ is onder meer het volgende opgenomen:
“Artikel 6 Het lidmaatschap eindigt door:
(…)
c. royement (op voordracht van de meerderheid van het bestuur door een algemene vergadering met een besluit van 2/3 meerderheid).
(…)”
In artikel 30 lid 4 van het Huishoudelijk reglement N.P.O., dat ook het huishoudelijk reglement van STZ is, is opgenomen dat oproeping en agenda voor een algemene ledenvergadering 30 dagen voor de vergadering worden verzonden en gepubliceerd. Van deze termijn kan volgens artikel 30, lid 5 worden afgeweken indien het bestuur dit noodzakelijk acht.
[appellanten] zijn op enig moment lid geworden van STZ. Binnen STZ vormden zij de “Combinatie [appellanten] ”.
Door de (toenmalige) voorzitter van STZ, [voorzitter] , is in een brief van 4 maart 2013 aan [appellanten] onder meer geschreven: “N.a.v. het voorval op de beurs te Houten zaterdag 02-03-2013 j.l. moet ik u (de Comb. [appellanten] bestaande uit 3 personen) namens het bestuur en leden mededelen dat de vereniging Snel tot Ziens geen prijs meer stelt op het lidmaatschap van onze vereniging, hierin spelen ook eerdere voorvallen tussen u en andere leden een rol.
Omdat na het vertrek van enkele leden dit ook n.a.v. uw instelling, en door dit nieuwe voorval, diverse leden hebben besloten hun lidmaatschap op te zeggen, ziet het bestuur zich genoodzaakt deze beslissing te nemen.
Het bestuur en leden hopen dat u deze beslissing wilt accepteren en u (Comb. [appellanten] ) uw lidmaatschap op wilt zeggen, hiermede geven wij aan dat u in deze situatie geen financiële verplichtingen meer heeft aan devereniging Snel tot Ziens.
Tevens willen wij via dit schrijven u ook, (om complicatie,s te voorkomen) de toegang tot de a.s. (18-3-2013) vergadering ontzeggen.(…)”
Op 18 maart 2013 heeft een algemene ledenvergadering van STZ plaatsgevonden. [appellanten] hebben daarbij niet aanwezig kunnen zijn. In een naar aanleiding van die vergadering opgestelde ongedateerde brief van het bestuur van STZ aan [appellanten] is onder meer opgenomen dat tijdens de algemene ledenvergadering van 18 maart 2013, 20 leden tegen het lidmaatschap van [appellanten] hebben gestemd, 3 leden voor en 2 leden blanco. In deze brief is als reden voor de beëindiging van het lidmaatschap het volgende opgenomen: “Het uiten door middel van woord en gebaar tijdens het afgelopen seizoen tegen andere leden, waardoor er veel wrevel en ongenoegen heerste en diverse leden aangaven hier niet meer van gediend te zijn en als deze maatregel niet genomen zou worden zij de vereniging zullen verlaten met als gevolg dat de vereniging 1657 dan gedoemd zou zijn zich te ontbinden. Daar veel van de resterende leden al een ver gevorderde leeftijd hebben zal dit voor deze leden het einde van hun hobby betekenen.”
Op 24 april 2013 heeft opnieuw een algemene ledenvergadering plaatsgevonden tijdens welke vergadering (opnieuw) over het lidmaatschap van [appellanten] is gestemd.
In een e-mail van 3 juli 2013 heeft Van Cortenberghe [appellanten] laten weten dat er geen duiven meer in STZ kunnen worden aangeboden.
In een uitspraak van het Tucht- en Geschillencollege NPO van 18 juli 2013 is onder meer opgenomen: “De statuten en reglementen zijn in ernstige mate veronachtzaamd. De instelling van een A en B poule is op onrechtmatige wijze tot stand gekomen en dient direct te worden opgeheven en wel met terugwerkende kracht. Het moet voor de combinatie [achternaam] mogelijk zijn hun sport in Snel tot Ziens op een normale manier, zoals voor alle andere leden geldt, te kunnen beoefenen”.
[appellanten] hebben hun duiven tijdelijk bij de postduivenvereniging Barendrecht kunnen aanbieden.

4.

[appellanten] vorderen in dit geding dat STZ wordt veroordeeld de royementsbesluiten van 4 maart 2013, 18 maart 2013 en 24 april 2013 in te trekken en [appellanten] te behandelen als waren zij niet geroyeerd. Zij vorderen voorts dat STZ wordt veroordeeld NPO te berichten dat zij niet zijn geroyeerd en dat zij beschouwd moeten worden als nimmer geroyeerd te zijn geweest. Zij vorderen voorts voldoening van een voorschot op de vergoeding van de door hen geleden schade van € 750,-. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang. Voorts heeft de voorzieningenrechter overwogen dat niet met de vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [appellanten] niet op rechtsgeldige wijze zijn geroyeerd, terwijl tot slot een belangenafweging niet zou leiden tot toewijzing van het gevorderde.
5.

[appellanten] hebben tegen dit vonnis 10 grieven geformuleerd en toegelicht en concluderen dat hun vordering alsnog wordt toegewezen.
6.

De grieven 1 tot en met 4 richten zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat een spoedeisend belang bij de vordering ontbreekt. Het hof is van oordeel dat het spoedeisend belang bij de vorderingen die betrekking hebben op het royement, gegeven is aangezien [appellanten] hun activiteiten binnen het verband van STZ willen uitvoeren met alle mogelijkheden die dat meebrengt en dit hun thans onmogelijk wordt gemaakt. [appellanten] hebben er in dat verband onder meer op gewezen dat zij ook betrokken willen zijn bij het (vormen van het) beleid van STZ en dat de door hen ingediende klachten bij NPO niet in behandeling worden genomen zolang zij geen lid zijn. Het hof voegt daaraan toe dat [appellanten] ook in hoger beroep hebben aangevoerd dat zij niet bij een andere vereniging kunnen “inkorven”. Ook als moet worden aangenomen dat de echtgenote van een van appellanten lid is geworden van de postduivenvereniging Barendrecht, neemt dat het spoedeisend belang van [appellanten] om zelf als lid van STZ te worden behandeld, niet weg. De grieven 1 tot en met 4 slagen aldus, zodat het hof tot een inhoudelijke beoordeling van de vordering zal overgaan. Het hof zal het spoedeisend belang van de vordering tot vergoeding van (een voorschot op) de schade hierna zonodig afzonderlijk beoordelen.
7.

Grieven 5 tot en met 8 hebben betrekking op het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet met de voor een kort geding vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld of [appellanten] al dan niet op rechtsgeldige wijze zijn geroyeerd. Het hof oordeelt daarover als volgt.
8.

Uit artikel 2:35 BW lid 1 BW volgt dat het lidmaatschap van een vereniging (onder meer) eindigt door opzegging door de vereniging of door ontzetting. In het besluit van 18 maart 2013 is sprake van de “beëindiging van het lidmaatschap” en van een “maatregel” die onmiddellijk in gaat. Op de stembriefjes van de vergadering van 24 april 2013 wordt gesproken van de “beëindiging / royement” van (het lidmaatschap van) [appellanten] . Ook in de memorie van antwoord wordt gesproken over het royement van [appellanten] , terwijl namens STZ ter comparitie is aangegeven dat het zowel om een ontzetting als om een opzegging gaat.
9.

Ontzetting uit het lidmaatschap is een bestraffende vorm van opzegging en kan volgens artikel 2:35 lid 3 BW alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van devereniging handelt, of wanneer een lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Deze wettelijke regeling is van dwingend recht. In het besluit van 18 maart 2013 is als reden voor de beëindiging van het lidmaatschap opgenomen “het uiten doormiddel van woord en gebaar tijdens het afgelopen seizoen tegen andere leden, waardoor er veel wrevel en ongenoegen heerste”. Dat [appellanten] hiermee in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van STZ hebben gehandeld, is door STZ niet gesteld en is hier ook overigens niet uit af te leiden. Evenmin is uit hetgeen door STZ naar voren is gebracht af te leiden dat STZ door [appellanten] op onredelijke wijze is benadeeld. STZ stelt dit ook niet met zoveel woorden. Dat er voor het besluit dat op 24 april 2013 is genomen andere gronden waren dan zojuist besproken is evenmin door STZ gesteld. Van ontzetting uit het lidmaatschap kan dus geen sprake zijn.
10.

Uit artikel 2:35 lid 2 BW volgt dat de vereniging het lidmaatschap kan opzeggen in de gevallen in de statuten genoemd, en voorts wanneer het lid heeft opgehouden aan de vereisten door de statuten voor het lidmaatschap gesteld, te voldoen, alsook wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren. Het hof stelt voorop dat de wet op geen enkele wijze de vrijheid beperkt om in de statuten gevallen op te nemen waarin door de vereniging het lidmaatschap kan worden opgezegd. STZ heeft van die vrijheid gebruik gemaakt door in haar statuten op te nemen dat op voordracht van de meerderheid van het bestuur door een algemene vergadering met een besluit van 2/3 meerderheid tot royement van een lid kan worden overgegaan. Nu de aanduiding royement niet nader is gedefinieerd, zal het hof ervan uitgaan dat daarmee ook opzegging is bedoeld. In beginsel stond het STZ dus vrij, zoals [appellanten] ook niet gemotiveerd betwisten, om met een 2/3 meerderheid van de leden en op voordracht van de meerderheid van het bestuur over te gaan tot opzegging van het lidmaatschap van [appellanten] .
11.

Uit artikel 2:36 lid 1 BW volgt evenwel dat opzegging slechts kan geschieden tegen het eind van het boekjaar en met inachtneming van een opzeggingstermijn van vier weken. Onmiddellijke opzegging kan plaatsvinden indien redelijkerwijs niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren. Dat van dit laatste sprake is, heeft STZ niet gesteld, zodat de opzegging in beginsel slechts tegen het eind van het boekjaar, dat in dit geval gelijk is aan het kalenderjaar (artikel 2:10a BW), had kunnen plaatsvinden. Uit artikel 2:36 lid 2 BW volgt evenwel dat een opzegging in strijd met het in artikel 2:36 lid 1 BW bepaalde, het lidmaatschap doet eindigen op het vroegst toegelaten tijdstip volgende op de datum waartegen was opgezegd. Dat betekent dat, wanneer aan de overige eisen is voldaan, de opzegging het lidmaatschap van [appellanten] zou hebben beëindigd per 31 december 2013.
12.

STZ heeft ter comparitie gesteld dat zij zich primair op het besluit van 24 april 2013 beroept. [appellanten] hebben niet gesteld dat er geen voordracht van de meerderheid van het bestuur was, zodat het hof daarvan zal uitgaan. Partijen twisten over de vraag of tijdens de vergadering op 24 april 2013 sprake is geweest van een 2/3 meerderheid. Partijen betogen over en weer dat de stemming met ernstige onregelmatigheden gepaard is gegaan en dat stembriefjes zijn vervalst. Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat nader onderzoek nodig is om de vraag te kunnen beantwoorden of van een 2/3 meerderheid van de stemmen sprake is geweest. De verklaringen van partijen over de uitgebrachte stemmen staan immers diametraal tegenover elkaar. Dergelijk onderzoek gaat het bestek van dit kort geding te buiten. Anders dan [appellanten] betogen, betekent dit niet dat hun vordering dus moet worden toegewezen. In dit kort geding moet immers, zoals de voorzieningenrechter terecht voorop heeft gesteld, beoordeeld worden of met voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat de vordering in de bodemprocedure zal worden toegewezen, om een voorlopige maatregel te rechtvaardigen. Die mate van zekerheid kan met betrekking tot de vraag of er al dan niet een 2/3 meerderheid was, niet worden gevonden.
13.

[appellanten] hebben aangevoerd dat de vergadering op 24 april 2013 in strijd met het bepaalde in artikel 30 lid 4 van het huishoudelijk reglement op kortere termijn dan 30 dagen na oproeping heeft plaatsgevonden. STZ heeft echter terecht aangevoerd dat van deze termijn op grond van het bepaalde in artikel 30 lid 5 van het huishoudelijk reglement kan worden afgeweken indien het bestuur dit noodzakelijk acht. Deze bepaling geeft het bestuur een vrij ruime beoordelingsvrijheid om al dan niet tot verkorting van de termijn van 30 dagen te besluiten, van welke bevoegdheid het bestuur kennelijk gebruik heeft gemaakt.
14.

De conclusie van het bovenstaande is dat, hoewel de procedurele gang van zaken bepaald niet de schoonheidsprijs verdient, niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden aangenomen dat in de bodemprocedure de vordering van [appellanten] zal worden toegewezen. Ook wanneer moet worden aangenomen dat het besluit van 18 maart 2013 nietig of vernietigbaar is, geldt dat op grond van het besluit van 24 april 2013 de opzegging in stand zou kunnen blijven als er een 2/3 meerderheid blijkt te zijn, zij het tegen 31 december 2013. Dat betekent dat er in ieder geval thans, nu de datum van 31 december 2013 is verstreken, onvoldoende grond is op een veroordeling in een bodemprocedure in kort geding vooruit te lopen. Het feit dat het Tucht- en geschillencollege NPO in haar oordeel van 18 juli 2013 heeft geoordeeld dat de statuten en reglementen in ernstige mate zijn veronachtzaamd maakt dit niet anders nu dit oordeel blijkens de tekst vooral betrekking had op de instelling van een A en een B poule.
15.

De grieven 5 tot en met 8 falen dus. Nu de vorderingen die betrekking hebben op het royement niet kunnen worden toegewezen, geldt datzelfde voor de vordering met betrekking tot het voorschot op de schadevergoeding. Grief 9 stuit daarop af. Grief 10 richt zich tegen de proceskostenveroordeling en stuit eveneens op het bovenstaande af. Het vonnis van de voorzieningenrechter zal dus worden bekrachtigd.
16.

[appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.

Beslissing

Het hof:

  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 5 november 2013;
  • veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van STZ tot op heden begroot op € 683,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Arubaanse vereniging – royement

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba 1 juli 2015

ECLI:NL:OGEAA:2015:152

Royement bij Arubaanse vereniging. Royement wordt in stand gelaten.
“De ongefundeerde uitlatingen in de pers over banden van (toenmalig) bestuurslid [NAAM] met FARC (noot: de terroristische organisatie) vormden op zichzelf al een gedraging die door Seppa opgevat kon worden als opzettelijk handelen tegen de belangen van Seppa en voldoende grond voor royement opleverde.”

VONNIS
in de zaak tussen:
A ,  eiser,
tegen:
de vereniging SINDICATO DI EMPLEADONAN PUBLICO Y PRIVA DI ARUBA ,
hierna ook te noemen: “Seppa”,

1DE PROCEDURE

1.1

Het verloop van de procedure tot en met 15 januari 2014 blijkt uit het tussenvonnis van die datum. Op 25 maart 2014 heeft vervolgens een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarna partijen nog hebben gere- en dupliceerd.
1.2

Vonnis is nader bepaald op heden.

2DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1

Seppa is een werknemersvereniging. A is een (voormalig) lid van Seppa.
2.2

Artikel 7 aanhef en onder c van de statuten van Seppa bepaalt:
“ Het lidmaatschap eindigt door:
(..) royement door het Uitvoerend comité op grond van handelingen van het lid die opzettelijk gericht zijn tegen de belangen of het doel van de vereniging, betrokkene kan binnen 30 dagen, nadat hij van zijn royement op de hoogte is gebracht, in beroep gaan bij het Bestuur. Het Bestuur beslist in zijn eerstvolgende zitting, doch binnen 60 dagen en doet van zijn beslissing schriftelijk mededeling aan betrokkene en aan het Uitvoerend comité; Het Uitvoerend comité gaat akkoord met de beslissing van het Bestuur of wijst de beslissing af. Het Lid kan in beroep gaan bij de rechter. 

2.3

Artikel 5 van het Huishoudelijk Reglement van Seppa bepaalt:
“ a. Royeren van een lid geschiedt door het Uitvoerend Comite op grond van handelingen van het lid die opzettelijk gericht zijn tegen de belangen of het doel van de vereniging.
b. Zodanig lid kan binnen een maand, nadat hij een met redenen omkleed schrijven het royement is medegedeeld beroep tekenen, die zo spoedig mogelijk in haar eerstvolgende zitting een beslissing neemt. Het geroyeerde lid heeft het recht persoonlijk zijn standpunt toe te lichten, waarna eenmaal gerepliceerd mag worden. Terstond lid kan door de voorzitter het woord ontnomen worden, indien hij/haar zijn/haar standpunt niet met gematigdheid uiteenzet.
c. Tot aan de dag waarop het Uitvoerend Comite zal hebben beslist, wordt geacht dat het royement van kracht is.
d. Een geroyeerde lid wordt de toegang ontzegt tot de gebouwen van S.E.P.P.A. m.u.v. de handelingen betreffende lid b. 

2.4

A heeft op 1 december 2009 een persconferentie belegd met als doel het aan het licht brengen van misstanden binnen CAPA, zijnde de cooperatieve spaar- en kredietvereniging van Seppa. A heeft tijdens die persconferentie verklaard dat [NAAM], toenmalig secretaris van CAPA, hem ter uitvoering van een opdracht van de veiligheidsdienst Aruba had benaderd met de mededeling dat hij op zoek was naar inlichtingen over [NAAM], toenmalig bestuursvoorzitter van Seppa (hierna: [NAAM]). [NAAM] zou US$ 200.000,00 van CAPA hebben doorgesluisd naar de FARC. A heeft aan die verklaring toegevoegd dat lang daarvoor, toen A en [NAAM] nog vrienden waren, [NAAM] aan A heeft gevraagd om twee enveloppen voor hem in Colombia af te geven aan een aan de FARC gelieerde journalist en dat A dit toen geweigerd. A heeft van een en ander melding gemaakt bij het openbaar ministerie en de Centrale bank.
2.5

Bij vonnis in kort geding van dit gerecht van 6 januari 2010 is A veroordeeld om tot de volgende rectificatie in twee dagbladen over te gaan:
“ Ami, A, durante e conferencia di prensa riba di 1 december 2009, a haci incorrectamente mencion die e informacion cu mi a tende cu Gregorio [NAAM] lo a financia FARC ku un suma die US$ 200.000,- procedent di CAPA. Mi no a verifica si e informacion aki ta correcto, pa cual motibo no por ser determina ku e informacion aki ta correcto. 
Dit naar aanleiding van het feit dat verschillende radiostations opnamen van bedoelde persconferentie hadden uitgezonden en verschillende kranten over die persconferentie hadden gepubliceerd dat [NAAM] via CAPA de FARC in Colombia heeft gefinancieerd. CAPA is. A is vervolgens tot rectificatie overgegaan.

2.6

Bij brief gedateerd 26 mei 2011 is namens Seppa het volgende aan A medegedeeld:
“(..) U heeft op verschillende momenten handelingen verricht die opzettelijk gericht zijn tegen de belangen en het doel van de vereniging. U heeft keer op keer de media gezocht en getracht cliënte te beschadigen. Voorts heeft u zelfs een lid van het bestuur beschuldigd van banden met een terroristische organisatie.
Gezien het bovenstaande heeft het Uitvoerbaar Comité, hiermede mede uitvoering gevende aan het verzoek van het Congres van 8 december 2010, besloten u per direct te royeren.
U heeft 30 dagen na ontvangst van dit schrijven 30 dagen om van deze beslissing in beroep te gaan bij het bestuur. 

2.7

Dit gerecht heeft bij vonnis van 9 januari 2013 de beslissing van het Bestuur op het beroep tegen het royementsbesluit vernietigd en het royementsbesluit van het Uitvoerend Comité tot het moment dat opnieuw door het Bestuur op het hoger beroep is beslist. Het gerecht heeft daartoe overwogen dat uit artikel 5 sub b van het Huishoudelijk Reglement van Seppa blijkt dat het geroyeerde lid het recht heeft persoonlijk zijn standpunt toe te lichten, terwijl aan A die mogelijkheid niet werd geboden en de beslissing van het bestuur op het hoger beroep niet zorgvuldig tot stand was gekomen.
2.8

Naar aanleiding van voornoemd vonnis heeft alsnog een hoorzitting plaatsgevonden.
2.9

Bij brief gedateerd 24 april 2013 heeft het bestuur van Seppa aan A medegedeeld:
“ Despues di scucha sr. A bestuur no wak motibo di cambia e decision pa royeer sr. A. 

2.10

Bij brief gedateerd 9 mei 2013 heeft het Uitvoerend Comité van Seppa aan A medegedeeld:
“ Het Uitvoerend Comitee heeft kennis genomen van de beslissing van het bestuur van 24 april 2013. Het Uitvoerend Comitee ziet dan ook geen reden om op haar eerdere besluit terug te komen.
Conform art. 7 aanhef + lid c van de Statuten heeft u recht in beroep te gaan bij de rechter. 
3. DE VORDERING
3.1

A vordert, samengevat, na vermindering van eis, dat het gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de beslissing van 9 mei 2013 van Seppa, inhoudende het royement van A, zal vernietigen en zal bepalen dat Seppa dienaangaande opnieuw zal dienen te beslissen, alsmede zal bepalen dat A, totdat opnieuw zal zijn beslist door het bestuur van Seppa, nog lid zal zijn van Seppa, met veroordeling van Seppa in de proceskosten.
3.2

A legt samengevat het volgende betoog ten grondslag aan zijn vordering. De beslissing tot royement ontbeert een deugdelijke motivering, waardoor het A nog steeds niet duidelijk is geworden welke daden tot het besluit hebben geleid. Verenigingen zijn gebonden aan de eisen van een deugdelijk bestuur en behoren hun besluiten deugdelijk te motiveren. Voor zover het verwijt betrekking heeft op de de banden van het lid [NAAM] met een terroristische organisatie, geldt dat er reeds rehabilitatie middels rectificatie heeft plaatsgevonden, waarmee die kwestie reeds begin 2010 is afgedaan. Mede gelet op het tijdsverloop had dit verwijt niet meer aan een royement ten grondslag gelegd mogen worden. Voorts had A op goede gronden melding gemaakt van zijn kennis bij het openbaar ministerie en de Centrale Bank. A erkent in een aantal gevallen woordelijk uitlatingen te hebben gedaan in de media, maar die uitlatingen zijn niet beledigend of grievend geweest jegens Seppa of haar bestuurders. Een en ander levert onvoldoende grond op voor royement. Tijdens het congres van 8 december 2010 is er gesproken over het royement van A, terwijl dit onderwerp in strijd met het huishoudelijk reglement niet op de agenda was geplaatst. De royementsbeslissing dient als buiten proportioneel aangemerkt te worden.
3.3

Seppa voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van A in de proceskosten. Seppa voert samengevat het volgende verweer. De royementsbeslissing is voldoende gemotiveerd. De bedoelde uitspraken in de media volgen uit eerdergenoemd vonnis in kort geding, op grond waarvan A zijn uitspraken heeft moeten rectificeren. Voorts heeft A op de radio op verschillende momenten [NAAM], mevrouw [NAAM] en Seppa aangevallen. Dit blijkt ook uit de notulen van de jaarvergadering van december 2010. A is daarna doorgegaan met de aanvallen, zoals ook blijkt uit een artikel van een veelgelezen nieuwssite Top 95FM/Boletinextra van 20 mei 2011, waarin als kop staat “ A Seppa a pidi’e pa subi pista di airport cu 20 hende ora American Airlines baha ”. De beslissing waarvan beroep was voldoende gemotiveerd en A kende de motivering.
3.4

Op de stellingen van partijen zal in de beoordeling, voor zover nodig, nader worden ingegaan.

4DE BEOORDELING

4.1

Vaststaat dat A uiteindelijk is gehoord ten aanzien van de beslissing tot royement. A heeft niet weersproken dat hem tijdens de hoorzitting is gevraagd waarom hij verschillende keren naar de media is gegaan zonder de kwestie eerst intern aan te kaarten. Daaruit volgt dat aan A voldoende gelegenheid van hoor en wederhoor is geboden. A heeft voorts niet weersproken dat hij als enige reactie heeft opgemerkt dat hij bewijzen wilde zien en aangaf dat hij de beschuldigingen aangaande de terroristische banden had vernomen van een ander en dat hij vrijheid van meningsuiting had. A heeft nog aangevoerd dat voor aanvang van het congres van 8 december 2010 het royement van A niet als agendapunt is ingediend, hetgeen de rechtmatigheid van de royementsbeslissnig aantast. Het gerecht volgt A daar niet in, omdat een eventueel gebrek in de besluitvorming op genoemd congres niet de uiteindelijke beslissing van Seppa raakt om tot royement over te gaan, nu bij die besluitvorming de statutaire bepalingen (wel) in acht zijn genomen.
4.2

Het gerecht is van oordeel dat het besluit tot royement ook voldoende is gemotiveerd en het A ook voldoende duidelijk moet zijn geweest om welke redenen hij is geroyeerd. A heeft immers niet weersproken dat hij zich meerdere malen kritisch in de pers heeft uitgelaten over – naar zijn zeggen – misstanden bij Seppa en diens toenmalige bestuurder [NAAM]. Dat A van mening is dat hij dit altijd op een behoorlijke wijze heeft gedaan, doet er niet aan af dat hij had kunnen en behoren te weten dat het ging om de door hemzelf in de pers gedane kritische uitlatingen over Seppa. A heeft voorts erkend dat het verwijt terzake de terroristische banden voldoende kenbaar voor hem was.
4.3

Het gerecht is tevens van oordeel dat Seppa vanwege de in het royementsbesluit genoemde redenen in redelijkheid heeft kunnen beslissen om A te royeren als lid van Seppa. De ongefundeerde uitlatingen in de pers over banden van (toenmalig) bestuurslid [NAAM] met FARC vormden op zichzelf al een gedraging die door Seppa opgevat kon worden als opzettelijk handelen tegen de belangen van Seppa en voldoende grond voor royement opleverde. Van A had verwacht mogen worden om zijn uitlatingen te staven met feiten en de op het spel staande naam van Seppa af te wegen alvorens naar de pers te stappen. Dat A naar aanleiding van een vonnis uiteindelijk tot rectificatie is overgegaan, maakt niet dat Seppa geen gevolgen kon verbinden aan de uitlatingen van A. A is daarna, zoals hij zelf heeft erkend, bovendien doorgegaan met het zich in de pers kritisch uitlaten over Seppa, hetgeen Seppa heeft mogen opvatten als het opzettelijk (verder blijven) handelen tegen de belangen van Seppa, naar aanleiding waarvan Seppa in redelijkheid tot het royement van A heeft kunnen en mogen besluiten. A heeft overigens weliswaar weersproken dat hij de door Top 95 FM/Boletinextra weergegeven uitlatingen heeft gedaan, maar aan die ontkenning kan thans weinig waarde worden gehecht, nu A zich toen blijkens die berichtgeving met foto kennelijk wel namens Seppa in de pers heeft uitgelaten en gesteld noch gebleken is dat A zich na publicatie heeft gedistantieerd van het nieuwsbericht. Seppa heeft die berichtgeving gelet op de inhoud ook als schadelijk voor haar goede naam kunnen en mogen opvatten.
4.4

Concluderend is het gerecht van oordeel dat de beslissing tot royement voldoende zorgvuldig en (uiteindelijk) met inachtneming van de statuten en het reglement tot stand gekomen, waardoor de vordering van A afgewezen dient te worden.
4.5

[…]

5DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht, recht doende:
5.1

wijst de vordering af; […]

Royement en quorum ALV (Noeroel Islam)

Rechtbank Den Haag 22 juni 2015
ECLI:NL:RBDHA:2015:7111


ALV wordt gehouden op verzoek van een groep leden, deze leden worden tijdens de ALV geroyeerd. ALV is daartoe bevoegd. Echter, de artikel 19 van de statuten bepaalt dat:
1. Een ledenvergadering kan alleen besluiten nemen, wanneer tenminste zevenenzestig pocent (67%) van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is en slechts over onderwerpen, in de oproeping vermeld.” 
Op de eerste vergadering op 28 december is aan geen van beide eisen voldaan. De statuten bepalen voor dat geval:
” 3. Is aan de vereisten, genoemd in het eerste lid, niet voldaan, dan beslist een opzettelijk daartoe bijeengeroepen volgende ledenvergadering, welke niet later dan dertig dagen na de eerste vergadering wordt gehouden, met gewone meerderheid van de alsdan uitgebrachte geldige stemmen.” 

Op 18 januari wordt een tweede vergadering gehouden, waar ook niet 67% van de leden aanwezig is. Volgens de kortgedingrechter is ook de tweede vergadering dus ongeldig, er zou nog een tweede vergadering als bedoeld in lid 3 moeten worden gehouden. M.i. valt de ALV van 18 januari reeds als een geldige vergadering als bedoeld in lid 3 aan te merken. 
Vervolgens is de vraag of lid 3 nu beoogt een afwijkend quorum te geven of een lagere meerderheid, maar dat komt in de uitspraak niet aan de orde. 

Vonnis in kort geding van 22 juni 2015
in de zaak van
1[A] – 4. [D], eisers, tegen:

de verenging met volledige rechtsbevoegdheid
Haagse Moslim-Vereniging “Noeroel Islam”(Ahle Soennat Wal Jamaat Hanafie),
gedaagde,

Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk [A] c.s. en de Vereniging.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaarding met producties;
– de door gedaagde overgelegde producties;
– de op 8 juni 2015 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door eide partijen pleitnotities zijn overgelegd.

1.2.

Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1.

In de statuten van de Vereniging (hierna: de statuten) is, voor zover nu relevant, het volgende bepaald:
“(…)
DOEL.
Artikel 3.
Het doel van de vereniging is:
a. het bevorderen van godsdienstige, culturele en sociale belangen der Moslims, alsmede van de betrekking met andere gelijksoortige nationale en internationale organen en instellingen;
b. het bevorderen van de studie van de Islam;
c. het prediken, verkondigen en verbreiden van de Islamitische leer zoals zij is vastgesteld in de Heilige Koran en de overlevering van de heilige profeet Mohamed;
d. het oprichten en instand-houden van moskeën, scholen, bibliotheken en bejaardencentra;
e. het bevorderen van goede intergodsdienstige betrekkingen.
(…)
LEDEN
Artikel 6.
De vereniging bestaat uit:
a. leden;
(…)
Alleen leden hebben stemrecht en elk lid heeft één stem.
(…)
Artikel 8.
Leden zijn zij die een bij huishoudelijk reglement vastgestelde maandelijkse contributie aan de verenigingvoldoen.
(…)
LIDMAATSCHAP.
(…)
Artikel 13.
Het lidmaatschap gaat verloren door:
1. (…)
d. royering (ontzetting)
(…)
4. Leden wier gedrag in strijd is met deze statuten en de op grond daarvan vastgestelde reglementen kunnen door het bestuur of de Algemene ledenvergadering worden geroyeerd.
5. In geval van royement door het bestuur vereist die bestuursdaad op de eerstvolgende ledenvergadering de goedkeuring van de Algemene ledenvergadering. Blijft de goedkeuring achterwege of wordt de goedkeuring geweigerd dan wordt die bestuursdaad geacht nooit te zijn verricht.
6. Degenen ten aanzien van wie een besluit tot royement is genomen worden ten spoedigste hiervan schriftelijk en met opgaaf van reden(en) door het bestuur in kennis gesteld.
7. In geval van royement door het bestuur zijn de desbetreffende personen gerechtigd om binnen een maand nadat zij daarvan schriftelijk in kennis zijn gesteld, daartegen schriftelijk in verzet te komen bij de Algemene ledenvergadering, die alsdan in hoogste instantie beslist.
8. Gedurende deze verzetsprocedure wordt de werking der royering opgeschort totdat omtrent in hoogste instantie finaal is beslist.
9. Tegen royement door de Algemene ledenvergadering is geen verzet mogelijk.
(…)
BUITENGEWONE LEDENVERGADERINGEN .
Artikel 18.
Buitengewone ledenvergaderingen worden gehouden wanneer het bestuur of tenminste vijfentwintig stemgerechtigde leden dit nodig oordelen. In het laatste geval worden de te behandelen punten schriftelijk door de bedoelde leden ingediend bij het bestuur, dat verplicht is binnen één maand na ontvangst daarvan de buitengewone ledenvergadering te beleggen. Geeft het bestuur aan zodanig verzoek geen gevolg dan hebben de bedoelde leden het recht zelf tot het beleggen van de verzochte vergadering over te gaan. De roeping voor de vergadering geschiedt overeenkomstig het bepaald in artikel 17. lid 1.
Artikel 19.
1. Een ledenvergadering kan alleen besluiten nemen, wanneer tenminste zevenenzestig pocent (67%) van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is en slechts over onderwerpen, in de oproeping vermeld.
2. (…)
3. Is aan de vereisten, genoemd in het eerste lid, niet voldaan, dan beslist een opzettelijk daartoe bijeengeroepen volgende ledenvergadering, welke niet later dan dertig dagen na de eerste vergadering wordt gehouden, met gewone meerderheid van de alsdan uitgebrachte geldige stemmen.
(…)”

2.2.

Bij brief van 5 december 2014 hebben [A] c.s., namens meer dan vijfentwintig stemgerechtigde leden van de Vereniging, het bestuur van de Vereniging verzocht een buitengewone ledenvergadering uit te schrijven omdat, blijkens die brief, “zij zich geruime tijd ernstige zorgen maken op het voor hun op feiten gebaseerde signalen van onverantwoord besturen van de vereniging.” In de brief staat voorts vermeld dat “een belangrijk onderdeel van deze argumenten zijn gebaseerd op feiten m.b.t. financieel wanbeheer van de vereniging en bestuursbesluiten die zonder statutaire draagvlak genomen worden.” [A] c.s. verzoeken het bestuur een aantal concrete, in de brief genoemde, agendapunten te agenderen.
2.3.

Bij brief van 11 december 2014 heeft het bestuur een “Oproep BLV 28 december 2014” verzonden. In die brief staat, voor zover nu relevant, vermeld:
“(…)
U bent hierbij uitgenodigd voor een Bijzondere Ledenvergadering (BLV) die op zondag 28 december 2014 zal worden gehouden (…).

Deze BLV wordt georganiseerd n.a.v. een verzoek tot BLV van onze leden waarbij bepaalde aantijgingen zijn gedaan naar het bestuur, haar leden en vrijwilligers.

De agenda:

1. Opening / Dua
2. Vaststelling Agenda
3. Inhoudelijke punten conform ingekomen brief d.d. 09-12-2014 (Bijlage 1)
4. Ingekomen stuk d.d. 24-11-2014 en daarbij behorende maatregel (Bijlage 2)
5. Rondvraag
6. Sluiting / Dua

(…)”

2.4.

Tijdens de ledenvergadering van 28 december 2014 is een voorstel besproken om [A] c.s. als leden van devereniging te royeren. Dit voorstel is in stemming gebracht en 47 leden hebben voor royement gestemd, 30 tegen en 1 lid heeft zich van stemming onthouden.
2.5.

Op 18 januari 2015 heeft een buitengewone ledenvergadering plaatsgevonden. Het voorstel om tot royement van [A] c.s. over te gaan stond in de oproep voor die vergadering vermeld.
2.6.

Bij brief van 23 januari 2015 hebben de voorzitter en secretaris van de Vereniging [A] c.s. geïnformeerd over de uitslag van de stemming over het royement tijdens de ledenvergadering van 18 januari 2015. In die brief staat vermeld dat 68 leden van de Vereniging voor het royement en 32 leden van de Vereniging tegen het royement hebben gestemd. Voorts is in die brief aan [A] c.s. medegedeeld dat zij met ingang van 18 januari 2015 zijn geroyeerd als lid van de vereniging, dat zij niet meer actief kunnen deelnemen aan verenigingsactiviteiten en bijeenkomsten georganiseerd door derden binnen de Vereniging, maar dat zij wel nog welkom zijn als gebedsparticipant.

3Het geschil

3.1.

[A] c.s. vorderen – zakelijk weergegeven –:
I. (het bestuur van) de Vereniging te verbieden [A] c.s. de toegang tot de verenigingsactiviteiten en bijeenkomsten van de Vereniging te ontzeggen;
II. (het bestuur van) de Vereniging te verbieden [A] c.s. te beperken in hun rechten uit hoofde van het lidmaatschap van de Verenging;
III. (het bestuur van) de Verenging te gebieden [A] c.s. onverwijld weer ongehinderd en onbelemmerd tot de verenigingsactiviteiten en de bijenkomsten georganiseerd door derden binnen de Vereniging toe te laten en [A] c.s. op de gebruikelijke wijze als volwaardig lid van de Vereniging te behandelen;
alles op straffe van een dwangsom van € 1.000,= per dag dat Vereniging in gebreke is, tot een maximum van € 100.000,= en met veroordeling van de Vereniging in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten.

3.2.

Daartoe voeren [A] c.s. samengevat het volgende aan. Het besluit tot royement dat op de vergadering van 18 januari 2015 is genomen (hierna: het besluit) is op grond van artikel 2:14 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) nietig, althans op grond van artikel 2:15 BW vernietigbaar, wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen en wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid krachtens welke de leden en de algemene ledenvergadering zich jegens elkaar moeten gedragen. Het besluit heeft verstrekkende gevolgen voor [A] c.s., omdat zij daardoor worden uitgesloten van de faciliteiten die de Vereniging hen biedt en waarvan [A] c.s. al jarenlang gebruikmaken. [A] c.s. worden rechtstreeks geraakt in hun geloofsbeleving. [A] c.s. voelen zich verknocht met de Vereniging en hebben er een spoedeisend belang bij om als volwaardig lid van de Vereniging te worden toegelaten.
3.3.

De Vereniging voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4De beoordeling van het geschil

4.1.

De Vereniging heeft allereerst betwist dat [A] c.s. een spoedeisend belang bij hun vordering hebben, omdat zij een andere moskee in de buurt kunnen bezoeken en ook nog bij de Vereniging welkom zijn om (passief) deel te nemen aan de dagelijkse gebeden en verenigingsactiviteiten. [A] c.s. hebben echter hun spoedeisend belang bij de vordering voldoende aannemelijk gemaakt en kunnen daarom worden ontvangen in hun vorderingen. De voorzieningenrechter acht hierbij relevant dat [A] c.s. hebben gesteld dat hun gehele families (kleinkinderen, kinderen, ouders, grootouders) lid zijn van de Vereniging en dat het uiterst pijnlijk is als hun band met de Vereniging wordt doorbroken. Dit zou, volgens onweersproken stelling, namelijk als gevolg hebben dat zij (bijvoorbeeld) dan niet meer deel kunnen nemen aan de rituelen die binnen de Vereniging plaatsvinden bij overlijden van een naast familielid.
4.2.

Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de statuten kan een ledenvergadering alleen besluiten nemen indien (i) tenminste 67% van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is en (ii) slechts over onderwerpen die in de oproeping worden vermeld. Dit artikel geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter zowel voor de algemene ledenvergadering als bedoeld in artikel 17 van de statuten, als voor de buitengewone ledenvergadering als bedoeld in artikel 18 van de statuten. In artikel 19 wordt immers uitsluitend gesproken over “een ledenvergadering” en wordt de toepassing van deze bepaling niet beperkt tot de algemene of de bijzondere ledenvergadering. Nu een royement van [A] c.s. niet in de oproeping voor de vergadering van 28 december 2014 stond vermeld, staat vast – voor zover dat tussen partijen nog in geschil is – dat op die vergadering geen besluit genomen kon worden over dat royement.
4.3.

Tussen partijen is niet in geschil dat het royement van [A] c.s. in de oproeping voor de vergadering van 18 januari 2015 stond vermeld, zodat aan één van de twee vereisten voor het nemen van een besluit over het royement op die vergadering is voldaan. [A] c.s. hebben echter onweersproken gesteld dat de Verenging ongeveer 1000 leden heeft. Nu blijkens de door de Vereniging overgelegde notulen van de vergadering van 18 januari 2015 bij die vergadering 111 leden zijn verschenen (waarvan – gezien de inhoud van de brief van 23 januari 2015 – kennelijk slechts 100 leden hebben gestemd) staat vast dat op die vergadering niet tenminste 67% van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig was. Derhalve kon de ledenvergadering ook tijdens de vergadering van 18 januari 2015 geen geldig besluit nemen over het royement van [A] c.s. Teneinde alsnog een rechtsgeldig besluit te kunnen nemen over het royement, had ingevolge lid 3 van artikel 19 van de statuten nogmaals een ledenvergadering bijeen geroepen moeten worden. Dat is niet gebeurd.
4.4.

Gezien het vorenstaande moet worden geoordeeld dat het besluit in strijd met de statuten tot stand is gekomen en dientengevolge, op grond van artikel 2:14 BW nietig is. Derhalve komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de bodemrechter met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het litigieuze besluit niet in stand zal laten en dat er in beginsel geen grond is [A] c.s. te belemmeren in de uitoefening van de rechten die zij als lid van de Verenging hebben. Dit zou anders kunnen zijn indien, gezien de feitelijke situatie, in redelijkheid van de Vereniging niet gevergd kan worden dat zij [A] c.s. tot verenigingsactiviteiten toelaten. Het had op de weg van de Vereniging gelegen om dat aannemelijk te maken. Daarin is zij niet geslaagd. Gebleken is weliswaar dat er sprake is van onenigheid binnen de Vereniging tussen, in elk geval, [A] c.s. en het bestuur van de Vereniging, maar – mede nu [A] c.s. nog wel worden toegelaten als gebedsparticipant – geenszins gebleken is dat de aard van dit conflict van zodanige aard is dat van de Vereniging in redelijkheid niet gevergd kan worden dat zij [A] c.s. nog langer toe laat tot Verenigingsactiviteiten. Een kritische benadering van het bestuur door [A] c.s. is voor dergelijke zwaarwegende maatregelen ontoereikend.
4.5.

Het voorgaand leidt, in ogenschouw nemend het onder 4.1. weergegeven belang van [A] c.s., tot de slotsom dat de vordering van [A] c.s. moet worden toegewezen. Alle overige door [A] c.s. aangevoerde gronden voor toewijzing van het gevorderde kunnen onbesproken blijven. De omstandigheid dat, zoals de Vereniging stelt, een nieuw besluit tot royement zal worden genomen indien het besluit in onderhavige procedure wordt aangetast kan, tot slot, niet leiden tot afwijzing van de gevorderde ordemaatregelen, reeds omdat niet vooruitgelopen kan worden op een eventueel toekomstig besluit van een ledenvergadering, met een mogelijk grotere opkomst of andere samenstelling van de opkomst. Volledigheidshalve wordt wel opgemerkt dat de thans te nemen ordemaatregelen betrekking hebben op de huidige situatie en dat die niet in de weg staan aan toekomstige, rechtsgeldig genomen beslissingen van een ledenvergadering van de Vereniging.
4.6.

Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd. Voorts zal er worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
4.7.

De Vereniging zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5De beslissing

De voorzieningenrechter:

5.1.

verbiedt (het bestuur van) de Vereniging [A] c.s. de toegang tot de verenigingsactiviteiten en bijeenkomsten van de Vereniging te ontzeggen;
5.2.

verbiedt (het bestuur van) de Vereniging [A] c.s. te beperken in hun rechten uit hoofde van het lidmaatschap van de Vereniging;
5.3.

gebiedt (het bestuur van) de Vereniging [A] c.s. ongehinderd en onbelemmerd tot de verenigingsactiviteiten en de bijeenkomsten georganiseerd door derden binnen de Vereniging toe te laten en [A] c.s. op de gebruikelijke wijze als volwaardig lid van de Vereniging te behandelen;
5.4.

bepaalt dat de Verenging een dwangsom verbeurt van € 250,- per dag bij overtreding van voormelde verboden en gebod, te maximeren op een bedrag van € 20.000,-;
5.5.

bepaalt dat bovenstaande dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 4.6 is vermeld;
5.6.

veroordeelt de Vereniging in de kosten van dit geding

Opzegging wordt aangemerkt als royement (moskee Assalam)

Rechtbank Den Haag 11 maart 2015
ECLI:NL:RBDHA:2015:2492



In deze zaak was het lidmaatschap van een (lastig) lid opgezegd. De grond voor  opzegging was echter letterlijk overgenomen uit de bepaling van de statuten voor ontzetting (royement). De rechter merkt het besluit dus als een royement aan, zodat het lid het recht heeft om ertegen in beroep te gaan bij de ALV.

Vonnis in kort geding van 11 maart 2015 in de zaak van
[eiser], tegen
de vereniging Marokkaans Islamitische Vereniging Moskee Assalam,

Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘de vereniging’.

1De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 25 februari 2015 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

1.1.

De vereniging is in 1997 opgericht. De vereniging heeft volgens artikel 2 van de statuten ten doel het organiseren van godsdienstige en godsdienstig-culturele manifestaties en activiteiten voor alle islamieten en hun gezinnen. [eiser] is al vele jaren lid van de vereniging.
1.2.

In de statuten is verder – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“(….)
Artikel 5
1.Het lidmaatschap eindigt:
a. (…)
b. door opzegging door een lid;
c. door opzegging door de vereniging;
d. door ontzetting.
(….)
3. Opzegging van het lidmaatschap namens de vereniging kan tegen het einde van het lopende boekjaar door het bestuur worden gedaan:
– wanneer een lid na daartoe bij herhaling schriftelijk te zijn aangemaand op een november niet volledig aan zijn geldelijke verplichtingen jegens de vereniging heeft voldaan;
– wanneer het lid heeft opgehouden te voldoen aan de vereisten die op dat moment door de statuten voor het lidmaatschap worden gesteld.
(…)
4. Ontzetting uit het lidmaatschap kan alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt of wanneer het lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Zij geschiedt door het bestuur, dat het lid zo spoedig mogelijk van het besluit in kennis stelt, met opgave van de redenen. Het betrokken lid is bevoegd binnen één maand na ontvangst van de kennisgeving in beroep te gaan bij de algemene ledenvergadering. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst. (…..)
Artikel 10
1. Het bestuur vertegenwoordigt de vereniging.
2. De vertegenwoordigingsbevoegdheid komt mede toe aan de voorzitter tezamen met de secretaris of de penningmeester, dan wel aan de secretaris tezamen met de penningmeester. (….)
Artikel 15
1. Algemene ledenvergaderingen worden door het bestuur bijeengeroepen zo dikwijls het dit wenselijk oordeelt. (….)”
1.3.

In het huishoudelijk reglement van de vereniging is onder meer het volgende vermeld:
“(….)
Artikel 11 overtredingen
De overtredingen zoals bedoeld in de statuten bestaan uit:
a. Onbehoorlijk gedrag en/of handelen of nalaten waardoor de belangen van de vereniging worden geschaad.
b. Het doen aan groepsvorming of het creeren van fitna.
(…)
e. Het zonder toestemming van het bestuur in de moskeeruimten collecteren of geld of goederen (laten) inzamelen.
(….)
l. Het verbaal en non-verbaal bedreigen van moskeegangers en in het bijzonder bestuursleden.
(….)
Artikel 12 sancties
1. Bij overtreding van een of meer bepalingen van artikel 12 zal het bestuur bepalen welke sanctie zal worden opgelegd.
3. De mogelijke sancties zijn (combinatie is mogelijk):
-pandontzegging/toegangsverbod
-gesprek met het bestuur
-mondelinge waarschuwing
-schriftelijke waarschuwing
-schorsing
-aangifte bij de politie
-opzegging lidmaatschap (….)”

1.4.

Bij brief van 19 maart 2014 heeft het bestuur van de vereniging [eiser] een waarschuwing gestuurd met als reden dat hij zich frequent schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van onder andere bestuursleden en moskeegangers door verbaal en non-verbaal geweld en dat hij zich schuldig heeft gemaakt het verstoren van algemene leden-vergaderingen. Tevens heeft het bestuur [eiser] meegedeeld dat hem een pandverbod zal worden opgelegd indien hij zich niet houdt aan de in die brief opgesomde regels.
1.5.

Bij brief van 1 augustus 2014 heeft het bestuur van de vereniging aan [eiser] onder meer het volgende meegedeeld:
“(….)
Op 20 maart 2014 (19 maart, toevoeging rechtbank) bent u schriftelijk gewaarschuwd om op te houden met het zich frequent schuldig maken aan bedreiging van o.a. bestuursleden en moskeegangers door verbaal en non-verbaal geweld. U bent toen gewaarschuwd voor o.a. het bedreigen van moskeegangers en bestuursleden door bij herhaling te roepen dat u “nog steeds een plek in de gevangenis heeft”, voor het verstoren van een aantal algemene ledenvergaderingen, bijvoorbeeld de alv van 17 maart jl. en het pogen het slot van het moskeegebouw te forceren omdat u het niet eens was met een besluit van het bestuur, bekrachtigd door de algemene ledenvergadering. Hier is zelfs de politie voor ingeschakeld. We hebben in genoemde brief aangegeven dat indien u uw gedrag niet verbetert, u o.a. een pandverbod/toegangsverbod zal worden opgelegd voor een periode van minimaal 2 jaar en maximaal 10 jaar.
(…)
Ondanks de schriftelijke waarschuwing en vele gesprekken en bemiddelingspogingen bent u op de oude voet doorgegaan met het openlijk bedreigen en kleineren van bestuursleden en het opzetten van individuele leden tegen het bestuur. (….)
Ondanks uw agressie en asociaal gedrag hebben we zolang mogelijk gewacht met het treffen van maatregelen omdat we hoopten op verbetering van uw gedrag. Een tweetal recente incidenten hebben ons echter doen inzien dat u planmatig bezig bent het bestuur te ondermijnen de mensen tegen elkaar en tegen het bestuur op te zetten. De verhoudingen zijn hiermee definitief verstoord. Op 26 juni 2014 heeft u in het moskeegebouw aan de Rijkestraat geprobeerd de jaarlijkse contributie van onze leden in ontvangst te nemen van willekeurige leden. Naast het feit dat hier naar onze mening sprake is geweest van oplichting, raakten veel leden in de war aangaande het gezag van het bestuur. Binnen de vereniging is het immers uitsluitend het bestuur dat contributiegelden in ontvangst mag nemen. Het andere voorval betreft uw bedreigingen aan het adres van een individueel bestuurslid op 27 juli 2014. U heeft een van de bestuursleden het spreken in de moskee onmogelijk gemaakt door hem openlijk te beledigen en te bedreigen. Het betreffende bestuurslid voelde zich in extreme mate bedreigd door dat u schreeuwend en met zwaaiende armen hard op hem bent ingelopen. (….) De bestuursleden voelen zich hierdoor niet meer veilig als u in de moskee aanwezig bent.

Besluiten
1. Opzegging lidmaatschap
Het bestuur van de vereniging heeft besloten uw lidmaatschap van de vereniging per maandag 4 augustus 2014 op te zeggen. U bent dus per genoemde datum geen lid meer. Dit, omdat u bij herhaling en na schriftelijk te zijn gewaarschuwd de vereniging door uw gedrag op onredelijke wijze blijft benadelen. Daar u nu al maanden bezig bent het bestuur te ondermijnen door de bestuursleden te bedreigen en publiekelijk uit te schelden en tevens de besluitvorming van het bestuur frustreert, zijn wij van mening dat u een acuut gevaar vormt voor de saamhorigheid in de moskee. Immers, na vele gesprekken en bemiddelingspogingen en een schriftelijke waarschuwing blijft u het bestuur ondermijnen en bedreigen. Dit gedrag leidt in toenemende mate tot chaos, scheldpartijen en ondermijning van het gezag van het bestuur (….) Tevens voelen de leden van het bestuur zich door uw toedoen niet meer veilig in de moskee.
2. Toegangsverbod/pandverbod
Zoals hierboven gesteld is het bestuur van de vereniging bevoegd personen die zich o.a. aan agressie en geweld schuldig maken een pandverbod/toegangsverbod op te leggen.
Overeenkomstig het gestelde in de waarschuwingsbrief (….) heeft het bestuur besloten u een pandverbod en een toegangsverbod op te leggen voor een periode van 5 jaar na dagtekening van deze brief. U mag zich dus vanaf deze datum 5 jaar lang niet meer in de moskeegebouwen en -terreinen aan De Rijkestraat 2 en de Bernadottelaan 3 vertonen.
(….)”

1.6.

Bij brief van 22 augustus 2014 heeft [eiser] via zijn advocaat beroep ingesteld tegen het besluit van het bestuur hem uit het lidmaatschap te ontzetten en heeft hij onder meer verzocht door de algemene ledenvergadering te worden gehoord voordat deze een beslissing neemt op het beroep.
1.7.

Bij brief van 11 december 2014 heeft [eiser] het bestuur van de vereniging gesommeerd de besluiten tot opzegging/ontzetting van het lidmaatschap en het toegangsverbod uiterlijk 29 december 2014 in te trekken en hem weer als volwaardig lid ongehinderd en onbelemmerd toegang te geven tot de moskeeruimtes.
1.8.

Het bestuur van de vereniging heeft op de brieven van 22 augustus 2014 en 11 december 2014 niet gereageerd.

2Het geschil

2.1.

[eiser] vordert – zakelijk weergegeven –:
I. (het bestuur) van de vereniging te verbieden [eiser] de toegang tot de Moskee Assalam aan de Rijkestraat 2 te Gouda en de toegang tot de dependance van de Moskee Assalam aan de Bernadottelaan 3 te Gouda te ontzeggen;
II. (het bestuur) van de vereniging te verbieden [eiser] te beperken in zijn rechten uit hoofde van het lidmaatschap van de vereniging;
III. (het bestuur) van de vereniging te gebieden [eiser] onverwijld weer ongehinderd en onbelemmerd tot de Moskee Assalam aan de Rijkestraat 2 te Gouda en de dependance van de Moskee Assalam aan de Bernadottelaan 3 te Gouda, althans tot de toekomstige vestigingsplaats van de Moskee Assalam toe te laten en [eiser] op de gebruikelijke wijze als volwaardig lid van de vereniging te behandelen;
een en ander op verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de vereniging in de proceskosten.

2.2.

Daartoe voert [eiser] – verkort weergegeven – het volgende aan.
– De reden waarom het bestuur tot opzegging van het lidmaatschap van [eiser] en het toegangsverbod heeft besloten is gelegen in het feit dat [eiser] aan de orde heeft gesteld dat het bestuur in strijd met de statuten van de vereniging handelt. Het bestuur weigert rekening en verantwoording van het beleid en beheer af te leggen en trekt zich van haar statutaire verplichtingen niets aan. Het bestuur wil € 500.000,– à € 600.000,– aan banktegoeden van de vereniging gebruiken voor het oprichten van de El-Wahda Moskee te Gouda. Het bestuur is daartoe niet bevoegd zonder voorafgaande goedkeuring door de algemene ledenvergadering. [eiser] en tenminste 350 andere leden van de vereniging willen gebruik blijven maken van de moskee Assalam, die nu dreigt te worden gesloten.
– De besluiten van het bestuur van de vereniging tot opzegging van het lidmaatschap van [eiser] en oplegging van een toegangsverbod zijn nietig/vernietigbaar op grond van de artikelen 2:14 en 2:15 Burgerlijk Wetboek (BW) wegens strijd met de wet en de statuten en met de redelijkheid en billijkheid. De bestuursleden van devereniging zijn niet door de algemene ledenvergadering benoemd, maar door middel van coöptatie in het bestuur terecht gekomen en kunnen dan ook geen rechtsgeldige besluiten nemen. De opzeggingsbrief van 1 augustus 2014 is slechts voorzien van één handtekening, zonder dat duidelijk is van wie deze afkomstig is en wat de functie van deze persoon is, terwijl de vertegenwoordigings-bevoegdheid uitsluitend toekomt aan twee gezamenlijk handelende bestuursleden op grond van artikel 10 lid 2 van de statuten. Door [eiser] het lidmaatschap van de vereniging te ontnemen en door hem de toegang tot de moskeeruimtes te ontzeggen ontneemt het bestuur het kernrecht van de leden van de vereniging en ook het recht van iedere moslim om de moskeeruimtes te bezoeken. Evenmin is aan [eiser] de mogelijkheid kenbaar gemaakt beroep van de bestuursbesluiten in te stellen bij de algemene ledenvergadering, hetgeen in strijd is met de artikelen 2:33 en 35 lid 4 BW en artikel 5 lid 4 van de statuten.
– Voorts zijn de bestuursbesluiten op materiële gronden vernietigbaar nu de beschuldigingen en aan [eiser] gemaakte verwijten volstrekt onjuist zijn en met schriftelijke getuigenverklaringen ontkracht worden.
– Daarnaast handelt de vereniging onrechtmatig jegens [eiser], nu zij inbreuk maakt op de rechten van Massoudi lid te zijn van de vereniging en de moskee te betreden en is de vereniging gehouden de schade die [eiser] heeft geleden te vergoeden.
– [eiser] heeft een spoedeisend belang om weer als volwaardig lid van de vereniging te worden behandeld en toegang tot de moskeeruimtes te hebben.
2.3.

De vereniging voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3De beoordeling van het geschil

3.1.

De vereniging heeft allereerst betwist dat [eiser] een spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft. Geoordeeld wordt dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft, nu hij niet aan de gebedsdiensten in de Moskee Assalam en ook overigens niet aan de activiteiten van de vereniging kan deelnemen. Het niet reageren op diverse (aangetekende) brieven door devereniging maakt het belang van [eiser] naar zijn aard ook spoedeisend.
3.2.

De vereniging betwist dat de huidige bestuursleden niet zijn benoemd door de algemene ledenvergadering. Uit de door de vereniging overgelegde notulen van de algemene ledenvergadering van 22 april 2012 wordt voorshands afgeleid dat het bestuur rechtsgeldig door de algemene ledenvergadering van de vereniging is gekozen.
3.3.

[eiser] stelt dat de besluiten van het bestuur tot opzegging van zijn lidmaatschap en oplegging van een pandverbod/toegangsverbod niet rechtsgeldig zijn, nu de brief van 1 augustus 2014 van het bestuur van devereniging slechts ondertekend is door één persoon, zonder dat duidelijk is van wie deze afkomstig is en welke functie de persoon heeft, terwijl de vertegenwoordigingsbevoegdheid niet toekomt aan één bestuurslid, doch aan de gezamenlijk handelende bestuursleden in de combinatie volgens artikel 10 van de statuten.
3.4.

Voor zover al niet gezegd kan worden dat het bestuur van de vereniging bij de aanzegging van de opzegging van het lidmaatschap en het opleggen van een toegangsverbod ook namens de overige bestuursleden heeft gesproken (waarmee de bestuursbesluiten moeten worden geacht te zijn genomen), heeft het bestuur het besluit van 1 augustus 2014 naar het oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval bekrachtigd door middel van de verklaring van het bestuur van 20 februari 2015, die door alle bestuursleden is ondertekend. Voorshands wordt geoordeeld dat de besluiten van het bestuur van 1 augustus 2014 rechtsgeldig door het bestuur zijn genomen.
3.5.

Bij de motivering van het besluit tot opzegging in de brief van 1 augustus 2014 geeft het bestuur als reden op dat dit is “omdat u bij herhaling en na schriftelijk te zijn gewaarschuwd de vereniging door uw gedrag op onredelijke wijze blijft benadelen.” De opzeggingsgrond is woordelijk ontleend aan artikel 5 lid 4 van de statuten, welke bepaling ziet op ontzetting uit het lidmaatschap. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient “de opzegging” van het lidmaatschap gelet hierop derhalve te worden aangemerkt als een ontzetting uit het lidmaatschap van de vereniging, zodat de algemene ledenvergadering alsnog op het door [eiser] ingestelde beroep moet beslissen.
3.6.

Ter onderbouwing van de stelling van [eiser] dat de door het bestuur van de vereniging genomen besluiten op materiële gronden vernietigbaar zijn, heeft hij een aantal schriftelijke getuigenverklaringen overgelegd waarin wordt verklaard dat de beschuldigingen van het bestuur ongegrond zijn. De (echtheid van de) verklaringen wordt door de vereniging betwist. De vereniging heeft van haar kant verklaringen overgelegd volgens welke de handtekeningen onder de door [eiser] overgelegde verklaringen zouden zijn vervalst. Voor nader onderzoek op dit punt is binnen het bestek van dit kort geding geen plaats. Ook overigens is zonder nader onderzoek niet uit te maken of de gronden waarop het besluit tot ontzetting is gebaseerd, juist zijn en of het besluit in stand kan blijven. Dit betekent dat op de beslissing van de algemene ledenvergadering op het beroep dat [eiser] tegen het besluit tot ontzetting heeft ingesteld, niet vooruit gelopen kan worden middels de door [eiser] gevraagde voorzieningen. De gevraagde voorzieningen zijn dan ook niet toewijsbaar.
3.7.

Hoewel de gevraagde voorzieningen daarop niet zijn gericht, overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende met betrekking tot het beroep dat [eiser] op 22 augustus 2014 heeft ingesteld tegen het besluit van het bestuur om hem uit zijn lidmaatschap te ontzetten. Het bestuur heeft niet gereageerd op herhaalde verzoeken en sommaties van [eiser] om een algemene ledenvergadering bijeen te roepen. Het bestuur handelt daarmee in strijd met artikel 2:35 lid 4 BW en artikel 5 lid 4 van de statuten. Het bestuur dient dan ook, gelet op het zwaarwegende belang van [eiser], op korte termijn een algemene ledenvergadering bijeen te roepen met als agendapunt de ontzetting van [eiser] uit het lidmaatschap van de vereniging. De voorzieningenrechter acht een termijn van één maand voorshands redelijk. Op deze algemene ledenvergadering dient [eiser] te worden gehoord over zijn beroep tegen het besluit tot ontzetting uit zijn lidmaatschap van de vereniging, waarna de algemene ledenvergadering op dit beroep dient te beslissen. Hangende het beroep is [eiser] op grond van artikel 35 lid 4 BW en artikel 5 lid 4 van de statuten geschorst. Dit heeft tot gevolg dat [eiser] in afwachting van de beslissing op het beroep tegen de besluit tot ontzetting uit zijn lidmaatschap geen toegang heeft tot de moskee Assalam.
3.8.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevraagde voorlopige voorzieningen worden geweigerd. In de omstandigheden van het geval acht de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

4De beslissing

De voorzieningenrechter:

– weigert de gevraagde voorzieningen;
– bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.