Onjuiste aanduiding royement onrechtmatig (Kring Vrienden)

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 16 juli 2013
ECLI:NL:GHSHE:2013:3040

Einduitspraak (?) in de zaak Kring Vrienden. Vernietiging royement. Schadevergoeding voor leden wegens defamerende uitlatingen van voorzitter vereniging op ALV. Vereniging en voorzitter hoofdelijk aansprakelijk. Conversie in opzegging. 

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSHE:2012:BX2731
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2012:4158

arrest van 16 juli 2013

in de zaak van
1[Appellant sub 1.],
2 [Appellant sub 2.] zich [Appellant sub 2a.] noemende in het maatschappelijk verkeer,
3. [Appellant sub 3.] ,
4. [Appellant sub 4.] ,
appellanten in principaal appel,
geïntimeerden in incidenteel appel,

tegen 1 de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Kring Vrienden van ‘s-Hertogenbosch ,
2. [Geintimeerde sub 2.] ,

geïntimeerden in principaal appel,

appellanten in incidenteel appel,

als vervolg op het door het hof gewezen arrest in het incident van 18 september 2012 in het hoger beroep van het door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch onder nummer 220902/HA ZA 10-2538 gewezen vonnis van 7 december 2011.

5 Het arrest in het incident van 18 september 2012

Bij genoemd arrest is de vordering van de Vereniging en [Geintimeerde sub 2.] in het incident, er kort gezegd toe strekkende dat het hof de omvang van het geding in hoger beroep in principaal appel afbakent, afgewezen en is iedere verdere beslissing aangehouden.

6 Het verdere verloop van de procedure

Partijen hebben vervolgens arrest gevraagd. Het hof doet recht op de in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.4 van het arrest in het incident genoemde en bovenvermelde stukken, alsmede op de stukken van de eerste aanleg.

7 De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memories van grieven in principaal en incidenteel appel.

8 De beoordeling
in principaal en incidenteel appel
8.1. In de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.8 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Voor zover tegen die vaststelling geen grieven zijn gericht of anderszins bezwaar is gemaakt, vormen deze feiten ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts acht het hof nog enkele andere, hierna eveneens te vermelden feiten van belang voor de beoordeling van de geschillen tussen partijen. Het gaat in deze zaak om het volgende.
8.1.1. De Vereniging stelt zich ten doel, zakelijk weergegeven, de historische en culturele waarden van ‘s-Hertogenbosch te bewaken en te bevorderen alsmede de heemkunde te beoefenen. [Appellant sub 1.] c.s. waren tot hun royement op 25 juni 2010 lid van de Vereniging. Ten tijde van het royement was [Geintimeerde sub 2.] voorzitter van de Vereniging.
8.1.2. In 2004 tot en met 2006 heeft het bestuur van de Vereniging aan [Appellant sub 2.] en [Appellant sub 3.] een aantal volmachten/machtigingen verleend om namens de Vereniging te spreken en te handelen inzake specifieke aangelegenheden. In 2007 zijn de volmachten/machtigingen ingetrokken.
8.1.3. Aan de Vereniging is de Stichting Binnendieze (hierna: de Stichting) gelieerd, in die zin dat de meerderheid van de bestuursleden van de Stichting, waaronder de voorzitter, uit en door het bestuur van de Vereniging wordt benoemd. De Stichting verzorgt boottochten over de Binnendieze. Op enig moment is besloten de activa en zakelijke activiteiten van de Vereniging onder te brengen in de Stichting.

In de loop van 2008 ontstond bij een aantal leden van de Vereniging onvrede over het gebrek aan inzicht in het financiële reilen en zeilen van de Stichting en ontstond verontrusting over de bestemming van de in de Stichting gegenereerde gelden.
8.1.4. In oktober 2008 heeft een 15-tal leden van de Vereniging [Appellant sub 2.] voorgedragen als kandidaat-voorzitter van de Vereniging en van de Stichting. [Geintimeerde sub 2.] heeft met de kandidaatstellende leden gesproken.

Bij brief van 26 mei 2009 hebben de leden die [Appellant sub 2.] kandidaat hadden gesteld die kandidaatstelling ingetrokken (productie bij 4 inleidende dagvaarding).

Tijdens de algemene ledenvergadering (ALV) op 2 juni 2009 is [Geintimeerde sub 2.] herkozen als voorzitter.
8.1.5. Voor 2 juni 2010 was opnieuw een ALV uitgeschreven. Bij fax van 1 juni 2010 hebben onder anderen [Appellant sub 3.] en [Appellant sub 1.] aan het bestuur van de Vereniging medegedeeld dat de vergadering te laat is opgeroepen en dat er op 2 juni 2010 daarom geen rechtsgeldige besluiten zouden kunnen worden genomen. Dit heeft ertoe geleid dat het bestuur die vergadering niet door heeft laten gaan en een nieuwe ALV heeft uitgeschreven die op 25 juni 2010 gehouden is.


8.1.6. Tijdens de ALV op 25 juni 2010 is door het bestuur aan de aanwezige leden de ontzetting van [Appellant sub 1.] c.s. uit hun lidmaatschap aangezegd, zulks na raadpleging van de aanwezige leden van wie blijkens het van de vergadering opgemaakte transcript (productie 26 bij inleidende dagvaarding, blz. 20) meer dan driekwart zich door middel van handopsteking vóór ontzetting van [Appellant sub 1.] c.s. uit het lidmaatschap (royement) heeft verklaard. De twee aanwezige appellanten in principaal appel, [Appellant sub 4.] en [Appellant sub 1.], zijn terstond uit de vergadering verwijderd.
8.1.7. De ontzetting uit het lidmaatschap is bij brieven van 30 juni 2010 (productie 21 bij inleidende dagvaarding) aan [Appellant sub 1.] c.s. schriftelijk medegedeeld en (summierlijk) toegelicht. In december 2010 heeft de Vereniging het besluit nader schriftelijk toegelicht (productie 57 bij conclusie van antwoord van de Vereniging). In die toelichting vermeldt de Vereniging onder het kopje “De gronden voor de royementen” onder meer:

“Vanaf oktober 2008 suggereren [Appellant sub 3.] c.s. dat (het bestuur van) de Kring in verband is te brengen met fraude en smeergeld. Het bestuur wordt intimidatie en manipulatie verweten. Verwezen wordt naar wat hierna onder de punten 9 en 10 in de brief en memo van [Appellant sub 3.] c.s. van 15 maart 2009 (pag. 4 en 5) is vermeld. Daarin suggereren zij onder meer het rond gaan van couverts en het verlenen van gunsten aan leden en instanties. In het overleg met de Adviseurs op 13 mei 2009 is namens het bestuur daarvan uitdrukkelijk afstand genomen onder aantekening dat er geen sprake is van vreemde geldstromen, couverts e.d. en dat er geen enkel bewijs voor deze ernstige verdachtmakingen is aangevoerd. Verzocht is om deze beweringen en verdachtmakingen terug te nemen. Dat is niet gebeurd. (…)

Met deze suggesties, mededelingen en vragen zijn [Appellant sub 3.] c.s. in de beleving van het bestuurvan de Kring zonder meer uit op het willens en wetens beschadigen van de Kring en daarvan deel uitmakende personen, in het bijzonder door dit in de pers te doen publiceren. Bovendien is de heer [Adviseur van de Kring], Adviseur van de Kring door [Appellant sub 3.] c.s. ernstig beledigd en van grove onwaarheden beticht. (…)”
8.1.8. Artikel 8 van de statuten van de Vereniging (productie bij 24 inleidende dagvaarding) luidde ten tijde van het royement van [Appellant sub 1.] c.s. (voor zover thans van belang):

“1. Het lidmaatschap eindigt: (…)
c. door schriftelijke opzegging door het bestuur namens de vereniging;
d. door ontzetting door het bestuur namens de vereniging. (…)
3. (…) 3. (…) Opzegging van het lidmaatschap door de vereniging kan plaats vinden (…) wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.
3. (…) 4. Ontzetting uit het lidmaatschap kan alleen worden uitgesproken indien een lid in strijd met de statuten, de reglementen of de besluiten van de vereniging handelt of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
Het bestuur stelt het lid binnen één week na het besluit schriftelijk met opgave van redenen van het besluit in kennis.
De betrokkene is bevoegd binnen één maand na ontvangst van de kennisgeving van het besluit in beroep te gaan bij de algemene ledenvergadering. (…)”
8.1.9. [Appellant sub 1.] c.s. zijn van de ontzetting uit hun lidmaatschap in beroep gegaan bij de ALV. In haar vergadering van 26 januari 2011 heeft de ALV het beroep ongegrond verklaard. Blijkens het van de vergadering opgemaakte proces-verbaal (productie 60 bij conclusie van antwoord van de Vereniging, blz. 17 en 18) heeft de ALV het royement met ongeveer 80% van de geldig uitgebrachte, niet-blanco, stemmen bekrachtigd.
8.2.1. In eerste aanleg hebben [Appellant sub 1.] c.s. na wijziging/vermeerdering van eis bij akte van 6 april 2011 gevorderd (verkort weergegeven):

8.2.2. [Appellant sub 1.] c.s. hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd, beknopt weergegeven, dat het besluit van het bestuur van de Vereniging hen uit hun lidmaatschap te ontzetten nietig dan wel jegens hen onrechtmatig is, omdat het besluit op ondeugdelijke gronden en in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor en met het verbod op willekeur is genomen. De opzettelijk onjuiste uitlatingen van voorzitter [Geintimeerde sub 2.] jegens [Appellant sub 1.] c.s. tijdens de ALV op 25 juni 2010 (met name de in artikel 23 van de inleidende dagvaarding genoemde uitlatingen), waarvan [Geintimeerde sub 2.] ook persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt, hebben geleid tot de onterechte ontzetting van [Appellant sub 1.] c.s. uit hun lidmaatschap en zijn jegens hen onrechtmatig. [Appellant sub 1.] c.s. lijden als gevolg daarvan, zo voeren zij aan, ernstige reputatieschade.
8.2.3. De Vereniging en [Geintimeerde sub 2.] hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen.

8.2.4. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat vier van de door[Geintimeerde sub 2.] tijdens de ALV op 25 juni 2010 gedane uitlatingen jegens [Appellant sub 1.] c.s. onrechtmatig zijn omdat daarmee aan de leden een vals beeld is gegeven van de wijze waarop [Appellant sub 1.] c.s. hun zorgen naar voren hebben gebracht en [Geintimeerde sub 2.] daarmee opzettelijk heeft willen bewerkstelligen dat de ALV zou instemmen met het voornemen tot royement van [Appellant sub 1.] c.s. Het betreft de volgende uitlatingen (verkort weergegeven):
dat de bezorgde leden onder wie ook [Appellant sub 1.] c.s. in een brief aan het bestuur hebben geschreven dat het bestuur bestond uit zakkenvullers en oplichters;
dat die bezorgde leden in een brief aan het bestuur de volgende zin hebben geschreven: “Het bestuur hanteert een Gestapoachtige wijze ten opzichte van [X.]” ;
dat [Appellant sub 2.] en [Appellant sub 3.] misbruik hebben gemaakt van een door de Vereniging aan hen verleende machtiging in een zaak tegen de roeivereniging;
dat in een brief aan het college van burgemeester en wethouders is geschreven: “Als de heer[Geintimeerde sub 2.] komt te overlijden, wat gebeurt er dan met de Kring en het Laatste Oordeelspel?” .
De opzettelijke misleiding van de leden in nodeloos grievende bewoordingen die in deze uitlatingen besloten ligt kan, aldus de rechtbank, zowel [Geintimeerde sub 2.] in persoon als de Vereniging worden aangerekend.
8.2.5. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het besluit tot ontzetting van [Appellant sub 1.] c.s. uit hun lidmaatschap weliswaar lijdt aan gebreken omdat een duidelijke omschrijving van de feiten waarop het besluit is gegrond ontbreekt (a), tijdens de ALV op 25 juni 2010 naar voren gebrachte gronden onwaar en misleidend zijn gebleken (b) en het bestuur [Appellant sub 1.] c.s. niet heeft gehoord op zijn voornemen tot ontzetting (c), maar dat die gebreken zijn geheeld in het beroep bij de ALV. Bij de oproeping door het bestuur voor de ALV van 26 januari 2011 is immers een uitvoerige toelichting gevoegd waarin de concrete gronden voor de ontzetting alsnog zijn vermeld (hiervoor in rechtsoverweging 8.1.7 gedeeltelijk geciteerd), [Appellant sub 1.] c.s. hebben daarop geantwoord en zij zijn toegelaten tot de vergadering waar zij het woord hebben kunnen voeren. De klacht inzake hoor en wederhoor gaat daarom niet (meer) op, aldus de rechtbank.
8.2.6. Voorts is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de door het bestuur aangevoerde gronden het besluit tot ontzetting niet kunnen dragen en dat de ALV in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen dat [Appellant sub 1.] c.s. uit hun lidmaatschap ontzet behoorden te worden. Het besluit is daarom in strijd met de voor royement geldende wettelijke en statutaire bepalingen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [Appellant sub 1.] c.s. weliswaar uiterst kritisch en wellicht misplaatst achterdochtig zijn geweest, maar dat zij niet de suggestie hebben gedaan dat het bestuur zich schuldig zou hebben gemaakt aan fraude en het betalen van smeergeld, dat niet is gebleken dat [Appellant sub 1.] c.s. hun zorgen over het functioneren van het bestuur en het reilen en zeilen van de Stichting op nodeloos grievende wijze bij de pers naar voren hebben gebracht en dat [Appellant sub 1.] c.s. bezwaarlijk het verwijt kan worden gemaakt dat zij hebben aangedrongen op oproeping van de ALV in overeenstemming met de statutaire bepalingen, ook als dat zou zijn geschied om het hun onwelgevallige bestuur dwars te zitten. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat [Appellant sub 1.] c.s. hun kritiek op het functioneren van hetbestuur, die ook als die onaangenaam is voor het bestuur geuit moet kunnen worden zonder vrees voor strafmaatregelen, op onbehoorlijke en respectloze wijze hebben gepresenteerd.
8.2.7. De rechtbank heeft evenwel vastgesteld dat tussen enerzijds [Appellant sub 1.] c.s. en anderzijds een overgrote meerderheid van de ter vergadering van 26 januari 2011 aanwezige leden onoverbrugbare verschillen van inzicht zijn gegroeid over de juiste wijze waarop deVereniging bestuurd moet worden, dat de wens tot samenwerking voor een gezamenlijk doel klaarblijkelijk tussen beide groepen is weggevallen en dat daarmee het punt is bereikt waarop van de Vereniging (lees: de grote meerderheid van haar leden) redelijkerwijs niet gevergd kan worden het lidmaatschap van [Appellant sub 1.] c.s. te laten voortduren. Een en ander vormt volgens de rechtbank een grond voor opzegging van het lidmaatschap. Daarvan uitgaande heeft de rechtbank met toepassing van artikel 3:42 BW aan het volgens haar wegens strijd met wettelijke en statutaire bepalingen nietige royementsbesluit de werking toegekend van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap van [Appellant sub 1.] c.s. op de voet van artikel 8 lid 3 van de statuten (2:35 lid 2 BW).
8.2.8.

Op grond van het voorgaande heeft de rechtbank (verkort weergegeven):
. het besluit van 25 juni 2010 tot ontzetting van [Appellant sub 1.] c.s. uit het lidmaatschap, bekrachtigd in beroep door de ALV op 26 januari 2011, nietig verklaard en aan dat nietige besluit de werking toegekend van een geldig besluit van de Vereniging tot opzegging van het lidmaatschap van [Appellant sub 1.] c.s. per 1 januari 2011;
– voor recht verklaard dat de tijdens de ALV van 25 juni 2010 gedane uitlatingen van[Geintimeerde sub 2.] als hiervoor bedoeld in rechtsoverweging 8.2.4 onder 1 tot en met 4 jegens [Appellant sub 1.] c.s. onrechtmatig zijn;
– de Vereniging en [Geintimeerde sub 2.] verboden om in de toekomst uitlatingen te doen die de eer en goede naam van [Appellant sub 1.] c.s. aantasten, op straffe van verbeurte van een dwangsom € 5.000 per overtreding;
– de Vereniging op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeeld om de volgende rectificatie te verspreiden door plaatsing van dat bericht op de website www.kringvrienden.nl, in een aan alle leden te versturen circulaire en in het eerstvolgende nummer van het verenigingsblad KringNieuws:

“MEDEDELING AAN ALLE LEDEN

In de algemene ledenvergadering van 25 juni 2010 heeft de toenmalig voorzitter, [Geintimeerde sub 2.], de leden [Appellant sub 1.], [Appellant sub 2a.], [Appellant sub 3.] en [Appellant sub 4.] er van beticht: (a) dat zij het bestuur hadden uitgemaakt voor zakkenvullers, oplichters en van het gebruik van Gestapo-methoden, (b) dat zij misbruik hebben gemaakt van een mandaat en (c) dat zij op onsmakelijke wijze de mogelijkheid dat [Geintimeerde sub 2.] niet ten eeuwigen dage het Laatste Oordeelspel zou kunnen inspireren, bij het gemeentebestuur ter sprake hebben gebracht .

De rechtbank te ’s-Hertogenbosch heeft in haar vonnis van 7 december 2011 vastgesteld:

1. Voorzitter [Geintimeerde sub 2.] heeft toen onwaarheid gesproken, ook al door zijn onwaarheden te presenteren als citaten, wat zij niet waren. Genoemde vier leden hadden wel zorgen geuit over de kwaliteit van het bestuur maar zij zijn daarbij nooit over de schreef gegaan door het bestuur van dergelijke kwalijkheden te betichten.

2. Er waren daarom ook geen gronden om de vier leden uit hun lidmaatschap te ontzetten en hen in het KringNieuws van maart 2011 aan te duiden als personen die het belang van de Vereniging ernstig hadden geschaad en daarom uit de Vereniging verwijderd zijn. De rechtbank heeft het royement nietig verklaard.

3. De gehele wijze waarop het bestuur en de Vereniging deze vier leden hebben behandeld was onrechtmatig en heeft hen in hun eer en goede naam aangetast. Zij hebben recht op schadevergoeding, eerstens door middel van deze rectificatie en verder middels een schadevergoeding van € 1.500,00 voor ieder van hen.

Uitsluitend omdat de rechtbank onoverbrugbare verschillen van inzicht tussen genoemde vier leden en een meerderheid van de overige leden constateerde, achtte de rechtbank herstel van de vier in hun lidmaatschapsrechten, waartoe zij in beginsel gerechtigd zouden zijn, uit praktische overwegingen onverstandig.

Het bestuur van de vereniging Kring Vrienden ’s-Hertogenbosch”

e. de Vereniging en[Geintimeerde sub 2.] hoofdelijk veroordeeld om aan ieder van [Appellant sub 1.] c.s. te betalen een bedrag van € 1.500,- ter zake van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de inleidende dagvaarding is uitgebracht tot de dag van voldoening.

De vorderingen van [Appellant sub 1.] c.s. zijn voor het overige afgewezen. De Verenigingen[Geintimeerde sub 2.] zijn als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld.
8.3.

Het hof zal in het hiernavolgende de grieven in principaal en incidenteel appel (85 in totaal) zoveel mogelijk gezamenlijk behandelen.
8.4. [Appellant sub 1.] c.s. vorderen na wijziging van eis bij memorie van grieven (verkort weergegeven):

voor recht te verklaren dat er op 25 juni 2010 tijdens de ALV ten aanzien van [Appellant sub 1.] c.s. geen royementsbesluit is genomen, met vernietiging van het besluit van de ALV van 26 januari 2011 tot bekrachtiging van het royement en met veroordeling van de Vereniging om [Appellant sub 1.] c.s. in al hun rechten als lid te herstellen en om de gebruikelijke faciliteiten weer aan hen ter beschikking te stellen en dat schriftelijk aan [Appellant sub 1.] c.s. te bevestigen;

voor het geval geoordeeld wordt dat er wel een besluit tot royement is genomen: veroordeling van de Vereniging, gelet op de vernietiging van het royementsbesluit door de rechtbank, om [Appellant sub 1.] c.s. in hun al hun rechten als lid te herstellen en om de gebruikelijke faciliteiten weer aan hen ter beschikking te stellen en dat schriftelijk aan [Appellant sub 1.] c.s. te bevestigen:

veroordeling van de Vereniging om het herstel van [Appellant sub 1.] c.s. in hun lidmaatschapsrechten aan al haar leden bekend te maken door mededeling in de eerstvolgende KringNieuws en tijdens de algemene ledenvergadering;

voor recht te verklaren dat het bestuur van de Vereniging door voorafgaand aan het besluit tot ontzetting het beginsel van hoor en wederhoor niet toe te passen onrechtmatig jegens [Appellant sub 1.] c.s. heeft gehandeld;

voor recht te verklaren dat het bestuur van de Vereniging onrechtmatig jegens [Appellant sub 2.] en [Appellant sub 3.] heeft gehandeld door aan het gemeentebestuur te melden dat zij zonder mandaat namens de Vereniging hebben gehandeld (blijkend uit B&W-voorstel 07.0734, productie 24 bij inleidende dagvaarding);

voor recht te verklaren dat[Geintimeerde sub 2.] onrechtmatig jegens [Appellant sub 2.] en [Appellant sub 3.] heeft gehandeld door aan het gemeentebestuur te melden dat zij zonder mandaat namens de Vereniging hebben gehandeld (blijkend uit B&W-voorstel 07.0734, productie 24 bij inleidende dagvaarding);

veroordeling van de Vereniging om de beschuldiging dat [Appellant sub 2.] en [Appellant sub 3.] zonder mandaat van de Vereniging hebben gehandeld te rectificeren, op de wijze als genoemd in punt 7 op bladzijde 135 van de memorie van grieven;

voor recht te verklaren dat de door het bestuur van de Vereniging geuite beschuldigingen/verdachtmakingen, vermeld in de aan alle leden toegezonden schriftelijke toelichting op het besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap en verwoord tijdens de ALV op 26 januari 2011, jegens [Appellant sub 1.] c.s. onrechtmatig zijn;

voor recht te verklaren dat de door het bestuur van de Vereniging geuite beschuldigingen/verdachtmakingen, verwoord tijdens de ALV op 26 januari 2011, jegens [Appellant sub 1.] c.s. onrechtmatig zijn;

veroordeling van de Vereniging om de beschuldigingen/verdachtmakingen jegens [Appellant sub 1.] c.s., zoals omschreven in de grieven V, VI en XXXVI te rectificeren op de wijze als genoemd in punt 10 op bladzijde 136 van de memorie van grieven;

voor recht te verklaren dat het besluit van het bestuur van de Vereniging tot ontzetting uit het lidmaatschap, dan wel het besluit tot bekrachtiging van dat besluit door de ALV, jegens [Appellant sub 1.] c.s. onrechtmatig is;

voor recht te verklaren dat de uitlating van het bestuur van de Vereniging in het verenigingsblad KringNieuws van maart 2011: “Een royement van leden is niet eerder in het bestaan van de Kring voorgekomen. Het is in de ogen van het bestuur een allerlaatste middel om personen die het belang van de vereniging ernstig schaden uit de vereniging te verwijderen.” onrechtmatig is jegens [Appellant sub 1.] c.s.;

veroordeling van de Vereniging om de geciteerde uitlating te rectificeren door middel van publicatie in het verenigingsblad KringNieuws;

voor recht te verklaren dat de volgende beschuldigingen/verdachtmakingen van de Verenigingen [Geintimeerde sub 2.] tijdens de ALV op 25 juni 2010 jegens [Appellant sub 1.] c.s. onrechtmatig zijn:

a. dat er door [Appellant sub 1.] c.s. aanvallen zijn gedaan op (leden van) het bestuur die in hoge mate schadelijk zijn voor de Vereniging,

b. dat [Appellant sub 1.] c.s. het bestuur van de Vereniging hebben uitgemaakt voor grabbelaars en geldverkwisters,

c. dat [Appellant sub 1.] c.s. een fax naar het Brabants Dagblad hebben gestuurd met de mededeling dat er juridische gebreken kleefden aan de oproeping van de ALV voor 2 juni 2010,

d. dat één van [Appellant sub 1.] c.s. zich in een telefoongesprek met de drukker van de convocaties voor de ALV heeft uitgegeven als lid van het bestuur,

en veroordeling van de Vereniging om die beschuldigingen/verdachtmakingen te rectificeren, op de wijze als genoemd in punt 14 op bladzijde 137 van de memorie van grieven;

hoofdelijke veroordeling van de Vereniging en[Geintimeerde sub 2.] tot betaling van € 7.500,- aan ieder van [Appellant sub 1.] c.s. ter zake van vergoeding van de immateriële schade (reputatieschade) die het gevolg is van het handelen van de Vereniging en[Geintimeerde sub 2.] tijdens de ALV op 25 juni 2010;

veroordeling van de Vereniging tot betaling van € 12.500,- aan ieder van [Appellant sub 1.] c.s. ter zake van vergoeding van de immateriële schade (reputatieschade) die het gevolg is van de inhoud van de aan alle leden toegezonden toelichting op het besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap, het handelen van de Vereniging tijdens de ALV op 26 januari 2011 en de publicatie in het KringNieuws van maart 2011;

veroordeling van de Vereniging om de hiervoor in punt 12 bedoelde uitlating van de website www.kringvrienden.nl te verwijderen;

veroordeling van de Vereniging en[Geintimeerde sub 2.] in de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf tien dagen na de datum van de uitspraak van dit arrest;

de veroordelingen onder 1, 2, 3, 7, 10, 13, 14 en 17 op straffe van verbeurte van een dwangsom.

Onrechtmatige uitlatingen van de Vereniging en/of [Geintimeerde sub 2.]
8.5.1. Bij de beantwoording van de vraag of er van de zijde van de Vereniging en/of [Geintimeerde sub 2.] uitlatingen zijn gedaan die jegens [Appellant sub 1.] c.s. onrechtmatig zijn, is een botsing van twee fundamentele rechten aan de orde, namelijk aan de zijde van de Verenigingen/of [Geintimeerde sub 2.] hun recht op vrije meningsuiting en aan de zijde van [Appellant sub 1.] c.s. het recht op bescherming van hun eer en goede naam. Het antwoord op de vraag welk van beide rechten zwaarder weegt moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Tot deze omstandigheden behoren onder meer enerzijds de wijze waarop de mededelingen zijn openbaar gemaakt en de ernst van de te verwachten gevolgen hiervan voor [Appellant sub 1.] c.s. en anderzijds het belang van de Vereniging en/of [Geintimeerde sub 2.] bij het doen van hun mededelingen, de mate waarin de mededelingen steun vinden in het feitenmateriaal, de inkleding van de feiten en de zorgvuldigheid die van de Vereniging dan wel [Geintimeerde sub 2.] bij het doen van haar mededelingen mocht worden verwacht.
8.5.2. Het hof acht de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de hiervoor in rechtsoverweging 8.2.4 van dit arrest bedoelde, door [Geintimeerde sub 2.] tijdens de ALV op 25 juni 2010 gedane uitlatingen (rechtsoverweging 4.3 van het bestreden vonnis) terecht en maakt die overwegingen tot de zijne. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat met name de verwijten van de Vereniging dan wel [Geintimeerde sub 2.] dat [Appellant sub 1.] c.s. (i) de bestuursleden zouden hebben getypeerd als zakkenvullers en oplichters – dergelijke diffamerende woorden zijn door [Appellant sub 1.] c.s. nooit gebezigd – en (ii) dat [Appellant sub 1.] c.s. [Geintimeerde sub 2.] zouden hebben beticht van een Gestapoachtige handelwijze – welke bewoordingen door [Appellant sub 1.] c.s. evenmin zijn gehanteerd – feitelijk onjuist zijn dan wel in jegens [Appellant sub 1.] c.s. nodeloos grievende bewoordingen zijn gedaan. 

Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de beschuldigingen zijn gedaan tijdens een druk bezochte algemene ledenvergadering, waar de impact van de uitlatingen groot was en de mogelijkheden voor [Appellant sub 1.] c.s. om die beschuldigingen te weerleggen – nog afgezien van de omstandigheid dat slechts twee van hen ter vergadering aanwezig waren – gering waren. In plaats van daarom behoedzaamheid te betrachten in de keuze van onderwerpen en bewoordingen, heeft de Vereniging bij monde van [Geintimeerde sub 2.] olie op het vuur gegooid en een sfeer geschapen waarin royement van [Appellant sub 1.] c.s. door de aanwezige leden zou worden gedragen. Tekenend hiervoor is (bijvoorbeeld) dat [Geintimeerde sub 2.] de in 2007 reeds afgedane kwestie omtrent de aan [Appellant sub 2.] en [Appellant sub 3.] verleende mandaten heeft opgerakeld en in dat verband de term misbruik heeft gehanteerd. 

[Geintimeerde sub 2.], en daarmee de Vereniging, hadden zich behoren te realiseren dat door hun onderwerp- en woordkeuze de reputatie van [Appellant sub 1.] c.s. zou worden geschaad en dat daarmee op onzorgvuldige wijze voeding zou worden gegeven aan het kennelijk reeds bij een deel van de leden aanwezige, tijdens een eerdere vergadering al aan de orde gekomen gevoelen dat [Appellant sub 1.] c.s. uit hun lidmaatschap zouden moeten worden ontzet. De uitlatingen zijn daarmee ook naar het oordeel van het hof jegens [Appellant sub 1.] c.s. onrechtmatig. Dat [Appellant sub 1.] c.s. zich tegenover het bestuur uitermate kritisch hebben opgesteld kan daaraan, zelfs als [Appellant sub 1.] c.s. daarbij zoals de rechtbank heeft overwogen misplaatst achterdochtig zijn geweest, niet afdoen. Nog afgezien van de omstandigheid dat [Appellant sub 2.] heeft aangevoerd dat hij geen van de aan het bestuur gezonden brieven heeft ondertekend en dat hij zich nooit in discussies met het bestuur heeft gemengd – waarover in het hiernavolgende meer – is het hof met de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat [Appellant sub 1.] c.s. hun kritiek ooit op onbehoorlijke of respectloze wijze hebben gepresenteerd.
8.5.3. Het verweer in hoger beroep dat [Geintimeerde sub 2.] [Appellant sub 1.] c.s. slechts heeft willen parafraseren en dat daarom niet al te precies naar de door[Geintimeerde sub 2.] in het vuur van het debat gebezigde bewoordingen – een emotionele vertaling, waarbij [Geintimeerde sub 2.] geput heeft uit zijn geheugen – moet worden gekeken, gaat niet op. Door de door [Appellant sub 1.] c.s. uitgesproken zorg over het doelmatig uitgeven van geld en het gesignaleerde bekostigen van “couverts” te vertalen met de betichting van zakkenvullerij en oplichterij, zijn naar het oordeel van het hof op jegens [Appellant sub 1.] c.s. onzorgvuldige wijze bewoordingen gebruikt die geen steun vinden in het overgelegde feitenmateriaal, die een onterecht grievend beeld geven van de intenties van [Appellant sub 1.] c.s. en waarvan voor hen reputatieschade te verwachten was. Hetzelfde geldt voor het gebruik van het woord Gestapo door [Geintimeerde sub 2.], waar [Appellant sub 1.] c.s. het bestuur ervan hadden beticht zich te bedienen van ontoelaatbare methodes zoals bij een geheime dienst het geval is (wat daar ook van zij).
8.5.4. [Appellant sub 1.] c.s. hebben zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte een aantal door [Geintimeerde sub 2.] tijdens de ALV op 25 juni 2010 gedane uitlatingen niet op hun onrechtmatigheid heeft beoordeeld. Het betreft de uitlatingen waarop – zo begrijpt het hof – de in rechtsoverweging 8.4 onder 14 (a tot en met d) weergegeven vordering betrekking heeft (grief V in principaal appel, waarin wordt verwezen naar punt 24 van de inleidende dagvaarding).

Daarnaast hebben de Vereniging en/of[Geintimeerde sub 2.] in hun schriftelijke toelichting op het royement en tijdens de ALV op 26 januari 2011 uitlatingen gedaan die eveneens jegens [Appellant sub 1.] c.s. onrechtmatig zijn, zo voeren laatstgenoemden aan (punt 68 tot en met 101 en 102 tot en met 108 van de memorie van grieven in principaal appel). Volgens [Appellant sub 1.] c.s. heeft de rechtbank ook deze uitlatingen ten onrechte niet behandeld (grief VI).

Hetzelfde geldt voor 36 (andere) uitlatingen die volgens [Appellant sub 1.] c.s. van de zijde van deVereniging zijn gedaan in laatstbedoelde schriftelijke toelichting (grief XXXVI in principaal appel).

8.5.5. Het hof constateert in de eerste plaats dat uit de stukken van [Appellant sub 1.] c.s. in eerste aanleg (met name punt 23 en 24 van de inleidende dagvaarding, de formulering van de vorderingen en de akte van 6 april 2011 waarbij [Appellant sub 1.] c.s. hun vorderingen hebben gewijzigd en de gronden daarvoor hebben aangevuld) niet valt op te maken dat zij ten aanzien van al de hiervoor bedoelde specifieke uitlatingen een (expliciete) uitspraak van de rechtbank wensten omtrent de (on)rechtmatigheid daarvan. Voor zover [Appellant sub 1.] c.s. met hun grieven V, VI en XXXVI betogen dat de rechtbank ten onrechte die uitlatingen onbehandeld heeft gelaten falen die grieven dan ook in zoverre.
8.5.6. Voor zover de grieven V, VI en XXXVI ertoe strekken in hoger beroep alsnog een uitspraak te verkrijgen over de in die grieven aan de orde gestelde uitlatingen overweegt het hof als volgt.

Met betrekking tot de in rechtsoverweging 8.4 onder 14, c en d, bedoelde uitlatingen, die betrekking hebben op de signalering dat de oproepen (convocaties) voor de op 2 juni 2010 geplande ALV te laat waren verzonden (fax van onder anderen [Appellant sub 1.], [Appellant sub 3.] en [Appellant sub 4.] van 1 juni 2010, productie 43 bij conclusie van antwoord van deVereniging), overweegt het hof dat vaststaat dat [Appellant sub 1.] – kennelijk na een eerder telefoongesprek ( “Zoals besproken” ) – op 26 mei 2010 een e-mail naar de drukker heeft gestuurd (productie 6 bij conclusie van antwoord van[Geintimeerde sub 2.]) waarin hij de drukker vraagt: “Graag zouden wij willen weten wanneer deze uitgave aan TNT-post is aangeboden.” Als gewoon lid ging deze opdracht van het bestuur aan de drukker [Appellant sub 1.] niet aan. Mede gelet op het woordje “wij” ligt daarom de conclusie voor de hand dat [Appellant sub 1.] het heeft doen voorkomen althans dat de drukker dat zo heeft kunnen opvatten – alsof hij de vraag aan de drukker namens het bestuur, de opdrachtgever, heeft gesteld. De secretaris van de Vereniging, [secretaris van de Vereniging], heeft blijkens het van de ALV van 26 januari 2011 opgemaakte proces-verbaal (productie 105 bij memorie van grieven in principaal appel, blz. 9) tijdens de vergadering ook verklaard dat de drukker hem heeft gezegd dat hij eerder door een ander bestuurslid was gebeld. In dit licht bezien is de uitlating onder d naar het oordeel van het hof niet onrechtmatig. De uitlating onder c is – ook indien de desbetreffende vaststelling dat één persoon van [Appellant sub 1.] c.s. de krant heeft aangezocht feitelijk onjuist zou zijn – als zodanig evenmin onrechtmatig.

De uitlating bedoeld in rechtsoverweging 8.4 onder 14 sub a betreft een min of meer feitelijke vaststelling, zij het dat er de mening van de Vereniging en[Geintimeerde sub 2.] in doorklinkt die [Appellant sub 1.] c.s. niet tot lof strekt. Dat maakt de uitlating evenwel niet zonder meer onrechtmatig. Niet kan worden gezegd dat de uitlating in het licht van de omstandigheden in nodeloos grievende bewoordingen is gedaan.

Vastgesteld is reeds dat de uitlating van[Geintimeerde sub 2.] ter vergadering van 25 juni 2010 dat [Appellant sub 1.] c.s. het bestuur heeft neergezet als zakkenvullers en oplichters, jegens [Appellant sub 1.] c.s. onrechtmatig is. Bij de vaststelling in rechte dat[Geintimeerde sub 2.] tijdens die vergaderring ook nog (op onrechtmatige wijze) heeft gezegd dat [Appellant sub 1.] c.s. hetbestuur heeft neergezet als grabbelaars en geldverkwisters (de in rechtsoverweging 8.4, onder 14 sub b bedoelde uitlating), waarmee ongeveer hetzelfde zal zijn bedoeld, hebben [Appellant sub 1.] c.s. onvoldoende belang, althans dat is gesteld noch gebleken.

Gezien het voorgaande is de in rechtsoverweging 8.4 onder 14 bedoelde vordering niet toewijsbaar.
8.5.7. In het KringNieuws van maart 2011 stond vermeld: “Een royement van leden is niet eerder in het bestaan van de Kring voorgekomen. Het is in de ogen van het bestuur een allerlaatste middel om personen die het belang van de vereniging ernstig schaden uit de vereniging te verwijderen”.

Naar het oordeel van het hof is het gebruik van de woorden “uit de vereniging te verwijderen” , waar gedoeld wordt op het besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap, suggestief en voor wat betreft de toonzetting onnodig grievend. Daarbij komt dat het via de website van de Vereniging beschikbare KringNieuws voor een ieder is in te zien. Weliswaar worden de namen van [Appellant sub 1.] c.s. niet expliciet genoemd, maar voor een ieder met betrokkenheid bij de Vereniging moet duidelijk zijn geweest welke leden in de desbetreffende passage werden bedoeld. Bovendien zal in het hiernavolgende blijken dat er geen deugdelijke gronden waren om tot royement over te gaan. Gelet daarop zijn de in rechtsoverweging 8.4 onder 12 en 17 bedoelde vorderingen, strekkende tot een verklaring voor recht dat de geciteerde uitlating jegens [Appellant sub 1.] c.s. onrechtmatig is en tot veroordeling van de Vereniging om de uitlating van de website www.kringvrienden.nl te verwijderen (de vorderingen genoemd in rechtsoverweging 8.4 onder 12 en 17), toewijsbaar. Voor verwijdering van de gehele tekst waarin de passage is opgenomen, zoals gevorderd, bestaat naar het oordeel van het hof onvoldoende grond. Het hof ziet aanleiding de dwangsom te matigen als hierna vermeld.

In de door de rechtbank bevolen rectificatie – welke veroordeling door het hof in stand zal worden gelaten – is reeds opgenomen dat er geen gronden waren om [Appellant sub 1.] c.s. uit hun lidmaatschap te ontzetten en hen in het KringNieuws van maart 2011 aan te duiden als personen die het belang van de Vereniging ernstig hebben geschaad. Daarmee is ten aanzien van bedoelde uitlating reeds in voldoende mate aan de gevorderde rectificatie (rechtsoverweging 8.4 onder 13) voldaan.
8.5.8.

Met betrekking tot de vele overige uitlatingen waarop de grieven V, VI en XXXVI in principaal appel betrekking hebben, hebben de Vereniging en [Geintimeerde sub 2.] in hun respectieve memories van antwoord ten verwere aangevoerd dat [Appellant sub 1.] c.s. niet hebben aangetoond dat de diverse uitlatingen daadwerkelijk (alle) zijn gedaan, noch dat de uitlatingen feitelijk onjuist of nodeloos grievend en daarom jegens hen onrechtmatig zijn.

Dit verweer slaagt. [Appellant sub 1.] c.s. hebben slechts een opsomming gegeven van de volgens hen onrechtmatige uitlatingen, zonder daarbij voldoende concreet onderbouwd uiteen te zetten waarom die respectieve uitlatingen feitelijk onjuist, nodeloos grievend en/of (anderszins) jegens hen onrechtmatig zijn en/of zich voor rectificatie zouden lenen. Voor zover de vorderingen van [Appellant sub 1.] c.s. (na wijziging van eis bij memorie van grieven) zien op die uitlatingen, zijn die vorderingen reeds hierom niet toewijsbaar.

Ter adstructie van het voorgaande wijst het hof op, bijvoorbeeld, de volgende uitlating die volgens [Appellant sub 1.] c.s. door[Geintimeerde sub 2.] tijdens de ALV op 26 januari 2011 is gedaan: “U ook dank u wel voor uw toelichting. Ik vraag de leden een hartelijk bedankje voor hun bereidwilligheid dit te hebben aangehoord”. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien op grond waarvan deze uitlating jegens [Appellant sub 1.] c.s. onrechtmatig zou moeten worden geoordeeld en/of zich voor rectificatie zou lenen. De Vereniging en[Geintimeerde sub 2.] hebben in dit verband terecht aangevoerd dat het voor hen onduidelijk is op welke wijze zij zich tegen een en ander moeten verweren.

Het hof overweegt voorts dat het door de Vereniging in een aantal van de verweten uitlatingen verwoorde standpunt dat [Appellant sub 1.] c.s. door hun wijze van optreden in woord (tijdens vergaderingen) en geschrift (met name de toelichting op het royement) de belangen van de Vereniging hebben geschaad, niet zonder meer jegens [Appellant sub 1.] c.s. onrechtmatig is. Gelet op het aan het bestuur van de Vereniging toekomende recht van vrije meningsuiting stond het hem in beginsel vrij die mening te uiten, ook indien die mening in stevige bewoordingen is geponeerd. [Appellant sub 1.] c.s. hebben niet gesteld – en dat is het hof ook niet gebleken – dat die mening in onnodig grievende bewoordingen is gegeven.

Hetzelfde geldt voor de (feitelijke) constateringen van het bestuur dat [Appellant sub 1.] c.s. naar de pers toe uitlatingen hebben gedaan die – in de visie van de Vereniging – voor de Vereniging schadelijk zijn. Tot onrechtmatigheid zou eerst kunnen worden geconcludeerd indien sprake is van bijkomende omstandigheden, bijvoorbeeld indien de Vereniging bij het verwoorden van haar standpunt opzettelijk feitelijke onjuistheden zou hebben gedebiteerd met als doel het schaden van [Appellant sub 1.] c.s. of zich zou hebben bediend van voor [Appellant sub 1.] c.s. onnodig grievende bewoordingen. Dat ter zake van bedoelde uitlatingen van dergelijk omstandigheden sprake is geweest is door [Appellant sub 1.] c.s. niet, althans onvoldoende specifiek uiteengezet.

Ook voor zover [Appellant sub 1.] c.s. stellen dat[Geintimeerde sub 2.] en de Vereniging in de diverse uitlatingen onwaarheden hebben verkondigd, is daarmee nog niet zonder meer gegeven dat als gevolg van die uitlatingen de eer en goede naam van [Appellant sub 1.] c.s. zijn geschaad en/of dat daardoor (anderszins) jegens [Appellant sub 1.] c.s. onrechtmatig is gehandeld. [Appellant sub 1.] c.s. hebben nagelaten feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan de onrechtmatigheid en/of de noodzaak tot rectificatie van die – in hun visie – onware uitlatingen kan worden geconcludeerd.

Gelet op het hiervoor overwogene zijn de in rechtsoverweging 8.4 onder 8, 9 en 10 bedoelde vorderingen – voor zover niet door de rechtbank toegewezen – niet toewijsbaar.

8.5.9. Blijkens het van de ALV van 25 juni 2010 opgemaakte proces-verbaal (productie 53 bij memorie van grieven in principaal appel, blz. 7) heeft [Geintimeerde sub 2.] tijdens die vergadering het volgende gezegd: “In 2007 hebben wij de heer [Appellant sub 2.] (…) samen met [Appellant sub 3.] van het project gehaald vanwege misbruik van een machtiging die gehanteerd werd binnen de werkgroep waarbinnen zij actief waren. Dat is de reden. Zij hebben misbruik gemaakt van een machtiging die door het Kringbestuur is afgegeven in een zaak tegen de roeivereniging (…)”.

De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.2.5 van het bestreden vonnis overwogen dat de vraag of de verstrekte volmacht en mandaat daadwerkelijk zijn overschreden, een rechtsvraag is die niet hier feitelijk behoort te worden besproken. [Appellant sub 1.] c.s. hebben zich op het standpunt gesteld (grief VIII in principaal appel) dat de rechtbank deze kwestie wel degelijk had moeten beoordelen.

Het hof verwerpt dit standpunt. In rechtsoverweging 4.3 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank overwogen dat het gebruik van de term misbruik door [Geintimeerde sub 2.] geen steun vindt in de feiten en een nodeloos grievende en aggraverende beschrijving van het desbetreffende geschilpunt is. De rechtbank heeft vervolgens voor recht verklaard dat de desbetreffende uitlating onrechtmatig was. Een verdergaande, inhoudelijke beoordeling van het gestelde misbruik was daarvoor niet vereist. Nu de Vereniging en/of [Geintimeerde sub 2.] ook in hoger beroep niet feitelijk hebben onderbouwd dat het gebruik van de term misbruik terecht is geweest, moet ervan worden uitgegaan, zoals de rechtbank heeft overwogen en beslist, dat het gebruik van die term jegens [Appellant sub 2.] en [Appellant sub 3.] feitelijk onjuist, voor hen nodeloos belastend en daarmee onrechtmatig is geweest.

Het verweer in hoger beroep dat het in de herinnering van[Geintimeerde sub 2.] wel zo is geweest dat [Appellant sub 2.] en [Appellant sub 3.] misbruik van hun volmacht hebben gemaakt en dat niet kan worden uitgesloten dat sprake is geweest van misbruik, wordt verworpen. De zorgvuldigheid eist dat een dergelijk zware beschuldiging eerst – publiekelijk – wordt geuit indien de beschuldiging terecht is en met feiten kan worden onderbouwd. Nu daarvan niet is gebleken wordt de desbetreffende uitlating ook door het hof als onzorgvuldig en jegens [Appellant sub 2.] en [Appellant sub 3.] onrechtmatig geoordeeld.
8.5.10.

Voor zover gevorderd wordt voor recht te verklaren dat het bestuur van de Verenigingen[Geintimeerde sub 2.] onrechtmatig jegens [Appellant sub 2.] en [Appellant sub 3.] hebben gehandeld door aan het gemeentebestuur te melden dat zij zonder mandaat namens deVereniging hebben gehandeld (rechtsoverweging 8.4 onder 5 en 6) worden die vorderingen afgewezen. De onderhavige mandaatkwestie heeft zich voorgedaan in 2007. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien welk belang [Appellant sub 2.] en [Appellant sub 3.] thans nog bij hun desbetreffende vorderingen hebben. Bovendien is niet gebleken, zoals de rechtbank in rechtsoverweging 4.18 van het bestreden vonnis heeft overwogen, dat de Vereniging de melding aan het gemeentebestuur dat zij het mandaat had ingetrokken omdat zij meende dat het was overschreden, in onnodig grievende bewoordingen heeft gedaan. De in rechtsoverweging 8.4 onder 5 en 6 genoemde vorderingen zijn niet toewijsbaar.

Het verbod om in de toekomst onrechtmatige uitlatingen te doen
8.6. Bij het bestreden vonnis (punt 5.4 van het dictum) is het de Vereniging en[Geintimeerde sub 2.] verboden om in de toekomst uitlatingen te doen die de eer en goede naam van [Appellant sub 1.] c.s. aantasten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor elke overtreding van dat verbod. Hiertegen is grief 16 van [Geintimeerde sub 2.] in incidenteel appel gericht.

Deze grief slaagt. Met [Geintimeerde sub 2.] is het hof van oordeel dat het gevorderde verbod te ruim en te onbepaald is en dat daarom bij toewijzing van het verbod onduidelijk zou zijn welke uitlatingen toelaatbaar zijn en welke niet. Het hof zal het bestreden vonnis op dit punt vernietigen en de desbetreffende vordering alsnog afwijzen.

De positie van [Geintimeerde sub 2.]
8.7.1.

De rechtbank heeft het verweer verworpen dat[Geintimeerde sub 2.] de verweten uitlatingen in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Vereniging heeft gedaan en daarvoor niet persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld. Volgens de rechtbank betreft het uitlatingen die hij persoonlijk heeft gedaan en is hij daarvoor zelf verantwoordelijk en aansprakelijk, afgezien van de aansprakelijkheid van de Vereniging. Hiertegen is grief 12 van[Geintimeerde sub 2.] in incidenteel appel gericht.
8.7.2.

Als uitgangspunt heeft te gelden dat het handelen van een bestuurder van een vereniging aan de vereniging kan worden toegerekend en dat de gevolgen van een onrechtmatige daad begaan door een bestuurslid daarom in beginsel aan de vereniging kunnen worden toegerekend.

Daarnaast kan een bestuurslid onder omstandigheden, namelijk indien een door hem als bestuurslid begane onrechtmatige daad tevens een hem persoonlijk aan te rekenen onrechtmatige daad oplevert, persoonlijk aansprakelijk zijn. Dit zou, indien het onrechtmatig handelen bestaat uit het doen van beledigende en/of onnodig grievende uitlatingen, slechts uitzondering kunnen lijden in het geval dat de persoon die de uitlatingen heeft gedaan slechts fungeerde als spreekbuis van de vereniging, waarbij hem geen enkele vrijheid is gelaten zijn eigen bewoordingen te kiezen.
8.7.3.

Gelet op deze maatstaf verwerpt ook het hof het verweer van [Geintimeerde sub 2.] dat hij de hem verweten uitlatingen heeft gedaan in zijn hoedanigheid van bestuurder van de Vereniging en dat hij slechts als spreekbuis moet worden beschouwd van de Vereniging. Niet in geschil is dat [Geintimeerde sub 2.] als voorzitter van de Vereniging een niet geringe inbreng had op de wijze waarop de Vereniging zich (onder meer) tijdens de vergadering van 25 juni 2010 presenteerde en dat het hem in beginsel vrijstond de bewoordingen te kiezen die hem nodig of wenselijk voorkwamen. Ervan uitgaande, zoals de rechtbank heeft beslist en waarmee het hof het eens is, dat het doen van de hiervoor bedoelde uitlatingen jegens [Appellant sub 1.] c.s. onrechtmatig is geweest, moet ervan worden uitgegaan dat het [Geintimeerde sub 2.] zelf is geweest die de – feitelijk onjuist dan wel onnodig grievend geoordeelde – bewoordingen willens en wetens heeft gekozen zodat hem daarvan persoonlijk een verwijt worden gemaakt. De desbetreffende grief faalt.

De wijze van totstandkoming van het besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap
8.8.1.
In de eerste plaats verwerpt het hof het standpunt van [Appellant sub 1.] c.s. dat het bestuur tijdens de ALV, of kort ervoor of kort erna, geen besluit heeft genomen omdat, aldus [Appellant sub 1.] c.s., uit het verslag van de vergadering niet blijkt van een bestuursbesluit tot royement en ook voorafgaand aan die vergadering geen daartoe strekkend bestuursbesluit is genomen. Voor zover al niet gezegd kan worden dat [Geintimeerde sub 2.] bij de aanzegging van de ontzetting uit het lidmaatschap tijdens de ALV ook namens de overige – aanwezige – bestuursleden heeft gesproken (waarmee het bestuursbesluit moet worden geacht te zijn genomen), heeft het bestuur het besluit tot ontzetting in ieder geval bekrachtigd door middel van de namens het bestuur aan [Appellant sub 1.] c.s. verzonden brieven van 30 juni 2010.

De omstandigheid dat het royement tijdens de ALV is aangezegd doet er niet aan af dat het desbetreffende besluit heeft te gelden als een door het bestuur genomen besluit. Dat het royementsbesluit niet voor de ALV was geagendeerd en ad hoc tijdens de ALV is genomen kan [Appellant sub 1.] c.s., anders dan zij hebben aangevoerd, niet baten.

Nu de stelling van [Appellant sub 1.] c.s. dat er in het geheel geen besluit tot ontzetting is genomen gezien het voorgaande niet opgaat, is de in rechtsoverweging 8.4 onder 1 vermelde vordering niet toewijsbaar.
8.8.2.

Het standpunt van [Appellant sub 1.] c.s. dat het bestuur van de Vereniging het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden en dat het besluit tot ontzetting daarom nietig dan wel jegens hen onrechtmatig is, wordt eveneens verworpen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat (alsnog) in voldoende mate aan het beginsel van hoor en wederhoor is voldaan nu [Appellant sub 1.] c.s. conform de wettelijke en statutaire bepalingen de beroepsgang hebben gevolgd, die tot doel heeft hoor en wederhoor te borgen, en in de gelegenheid zijn gesteld een beroepschrift in te dienen en het woord te voeren tijdens de op 26 januari 2011 gehouden ALV. Voor zover de brieven van 30 juni 2010 niet al genoegzaam de gronden van het royement vermeldden, zijn die gronden in ieder geval in de toelichting opgenomen die het bestuur bij de oproeping voor de ALV van 26 januari 2011 heeft gevoegd (productie 57 bij conclusie van antwoord van de Vereniging).

Gezien het voorgaande is het hof evenals de rechtbank van oordeel dat het besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap voor wat betreft de totstandkoming niet lijdt aan een gebrek dat op grond van wet (artikel 2:14 BW) of statuten de nietigheid van dat besluit met zich meebrengt, althans dat gebrek is geheeld.

De in rechtsoverweging 8.4 onder 4 vermelde vordering, strekkende tot een verklaring voor recht dat het bestuur van de Vereniging onrechtmatig jegens [Appellant sub 1.] c.s. heeft gehandeld door geen hoor en wederhoor toe te passen, is niet toewijsbaar.

De inhoud van het besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap
8.9.1 Een besluit van een vereniging kan op vordering van een belanghebbende worden vernietigd indien (onder meer) het besluit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 2:15 BW). Bij de vaststelling van wat de redelijkheid en billijkheid eisen moet rekening worden gehouden met de algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij het gegeven geval betrokken zijn (artikel 3:12 BW). Bij de – marginale – toetsing van een besluit moeten alle bij het besluit betrokken belangen van de desbetreffende personen en van de vereniging worden betrokken en moet worden nagegaan of die belangen op een aanvaardbare wijze tegenover elkaar zijn afgewogen, daarbij tevens rekening houdend met de gevolgen die het besluit voor de betrokkenen en voor de vereniging heeft.

Op grond van artikel 8 lid 4 van de statuten, welk artikel gelijkluidend is aan artikel 2:35 lid 3 BW, kan een lid slechts uit het lidmaatschap worden ontzet indien het lid in strijd met de statuten, de reglementen of de besluiten van de vereniging heeft gehandeld of de vereniging op onredelijke wijze heeft benadeeld. Een besluit tot ontzetting geldt als een maatregel van tuchtrechtelijke aard en dient slechts als uiterste middel te worden toegepast. Daarbij moet gedacht worden, indien het royementsbesluit is gegrond op onredelijke benadeling van de vereniging, aan het door handelwijze of uitlatingen in ernstig diskrediet brengen van de vereniging, aan het scheppen van een zodanig verkeerd beeld van de vereniging dat daardoor het aanzien van de vereniging ernstig wordt geschaad of aan herhaald wangedrag.
8.9.2.

Zoals blijkt uit de schriftelijke toelichting van december 2010 (hiervoor in rechtsoverweging 8.1.7 gedeeltelijk geciteerd), heeft de Vereniging aan het besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap wegens onredelijke benadeling van de Vereniging ten grondslag gelegd, samengevat, dat [Appellant sub 1.] c.s. het bestuur in verband hebben gebracht met fraude en smeergeld, dat het bestuur door [Appellant sub 1.] c.s. ten onrechte intimidatie en manipulatie is verweten en dat [Appellant sub 1.] c.s. telkens onvolledig en suggestief de pers hebben geïnformeerd waardoor de Vereniging imagoschade heeft geleden. Ter onderbouwing van deze verwijten heeft de Vereniging verwezen naar de als productie 20 bij conclusie van antwoord van de Vereniging in het geding gebrachte brief van [Appellant sub 3.] van 15 maart 2009 (met name de punten 9 en 10) en het daarbij gevoegde memo van 3 maart 2009 (met name de bladzijden 4 en 5). Ook hebben [Appellant sub 1.] c.s. de Vereniging op kosten gejaagd door kort vóór de op 2 juni 2010 geplande ALV aan de orde te stellen dat de oproeping voor die vergadering te laat was verzonden en dat tijdens de geplande ALV daarom geen rechtsgeldige besluiten met betrekking tot de statuten zouden kunnen worden genomen, aldus de Vereniging.
8.9.3.

In bedoeld memo uit een veertiental leden, onder wie in ieder geval [Appellant sub 1.], [Appellant sub 4.] en [Appellant sub 3.], hun bezorgdheid met betrekking tot een aantal zaken aangaande de Vereniging, zoals het verloop van de ALV op 25 november 2008, de verantwoording over financiële zaken, onder meer met betrekking tot de Vereniging en de Stichting, en de kandidaatstelling van [Appellant sub 2.] als voorzitter van de Vereniging. Het bestuur wordt opgeroepen om met de desbetreffende verontruste leden in dialoog te gaan en gevraagd om te reageren op de uit de memo blijkende vragen. In het memo wordt onder meer vermeld: “De onafhankelijkheid van het bestuur is in het geding. Een groeiende wederzijdse afhankelijkheid vanuit de leden komt voort uit verhalen over couverts en gunsten aan leden en instanties. Vandaar dat wij het bestuur ook om openheid over dit aspect vragen”.

Naar het oordeel van het hof valt op grond van de brief en het memo, die voor wat betreft de gebruikte bewoordingen op correcte wijze zijn opgesteld en jegens het bestuur niet beledigend zijn, geenszins te concluderen dat [Appellant sub 1.] c.s. het bestuur betichten van fraude, smeergeld, intimidatie en/of manipulatie. Ook uit de overige stukken die in het geding zijn gebracht valt zulks niet op te maken. Met name ook de passage in bijlage 1 bij de fax van [Appellant sub 3.] namens de verontruste leden van 2 juni 2009, productie 30 bij conclusie van antwoord van de Vereniging: “Desgevraagd hebben wij ter vergadering bevestigd dat meerdere mensen aanwezig bij de bijeenkomst van 13 mei 2009 bekend zijn met een verhaal uit eerste hand omtrent een omvangrijke gift. (…) Wij hebben slechts een vraag gesteld omdat wij zorgen hebben”, kan naar het oordeel van het hof, anders dan de Vereniging heeft aangevoerd, redelijkerwijs niet aldus worden uitgelegd dat [Appellant sub 1.] c.s. het bestuur van de Vereniging op onbehoorlijke wijze fraude, intimidatie en manipulatie verwijten. Dat uit de passages voor het bestuuronaangename kritiek en achterdocht spreken is daartoe onvoldoende.

Mede gezien het voorgaande is het hof evenals de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat [Appellant sub 1.] c.s. hun kritiek die zij op het bestuur hadden en mochten hebben op onbehoorlijke of respectloze wijze hebben gepresenteerd, zoals hiervoor reeds is overwogen in rechtsoverweging 8.5.2.
8.9.4.

[Appellant sub 1.] c.s. hebben betwist dat zij steeds de pers hebben gezocht teneinde (negatieve) belangstelling voor het bestuur van de Vereniging te genereren. Wel hebben zij meegewerkt – volgens [Appellant sub 1.] c.s. op zakelijk wijze – aan perspublicaties en vragen van journalisten beantwoord (punt 84a e.v. memorie van antwoord in incidenteel appel). Dat stond hun in beginsel vrij. Niet is gebleken dat [Appellant sub 1.] c.s. hun zorgen over het functioneren van de Vereniging en de Stichting op nodeloos grievende wijze bij de pers naar voren hebben gebracht en/of dat zij daarbij een zodanig verkeerd beeld van de Vereniging hebben geschapen dat daardoor het aanzien van de Vereniging in ernstige mate is geschaad.
8.9.5.

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de Vereniging [Appellant sub 1.] c.s. bezwaarlijk kan verwijten dat zij er op stonden dat de ALV conform de statuten werd opgeroepen, ook indien dat voor de Vereniging tot kosten heeft geleid.
8.9.6.

Op grond van het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat de gronden die de Verenigingaan het besluit tot ontzetting van [Appellant sub 1.] c.s. uit het lidmaatschap ten grondslag heeft gelegd dat besluit geenszins kunnen dragen. Het royementsbesluit is daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, zodat de rechtbank het besluit terecht en op goede gronden heeft vernietigd.

Conversie van het royementsbesluit
8.10.1. De stelling van [Appellant sub 1.] c.s. (punt 179 memorie van grieven in principaal appel) dat artikel 3:42 BW alleen kan worden toegepast ingeval sprake is van een (absoluut) nietig besluit en niet bij een vernietigbaar besluit zoals het onderhavige besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap, gaat niet op. Artikel 3:42 BW is niet alleen toepasbaar in gevallen van rechtshandelingen die van rechtswege nietig zijn, maar ook in gevallen van vernietigbare (en daadwerkelijk vernietigde) rechtshandelingen (T.M. Parl. Gesch., p. 194, en MvA II, Parl. Gesch., p. 200).
8.10.2. Tekst en strekking van artikel 3:42 BW brengen mee dat voor toepassing van die bepaling, waartoe de rechter ambtshalve bevoegd is, voldoende is dat aangenomen moet worden, objectief gezien, dat de strekking van de (ver)nietig(d)e rechtshandeling in voldoende mate beantwoordt aan die van een andere, vervangende rechtshandeling. Omdat het in strijd is met dat artikel om een (ver)nietig(d)e rechtshandeling om te zetten in een rechtshandeling die, indien van eerstgenoemde wegens haar ongeldigheid was afgezien, niet zou zijn verricht, verdient het in het algemeen aanbeveling dat de rechter niet van zijn ambtshalve bevoegdheid gebruik maakt alvorens partijen in de gelegenheid te hebben gesteld zich daarover uit te laten, zo volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 22 november 2002, NJ 2003/34.

In het onderhavige geval is er naar het oordeel van het hof evenwel redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk dat, indien de Vereniging zich bewust was geweest van de vernietigbaarheid van het besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap (artikel 8 lid 4 van de statuten), zij zou zijn overgegaan tot opzegging van het lidmaatschap van [Appellant sub 1.] c.s. (artikel 8 lid 3 van de statuten). Het standpunt van [Appellant sub 1.] c.s. (grief XXIII in principaal appel) dat de rechtbank, nu zij ten aanzien van de conversie geen hoor en wederhoor heeft toepast, het royement niet had mogen converteren in een opzegging van het lidmaatschap, wordt derhalve verworpen. Bovendien hebben partijen zich in ieder geval in hoger beroep over de conversie kunnen uitlaten. [Appellant sub 1.] c.s. hebben in hoger beroep niet bestreden dat de Vereniging, indien wegens de ongeldigheid van het royementsbesluit daarvan was afgezien, zou zijn overgegaan tot opzegging van het lidmaatschap.

Gronden voor opzegging
8.11.1. Een vereniging kan het lidmaatschap van een lid opzeggen indien (onder meer) redelijkerwijs van haar niet kan worden gevergd het lidmaatschap te laten voortduren (artikel 8 lid 3 van de statuten en artikel 2:35 lid 2 BW). Bij het nemen van een dergelijk besluit komt de vereniging een vrijheid toe die meebrengt dat een besluit tot opzegging slechts jegens het betrokken lid ontoelaatbaar is indien de vereniging in de gegeven omstandigheden, waaronder de door haar behartigde belangen, jegens het betrokken lid in redelijkheid niet tot een zodanige maatregel had kunnen komen.
8.11.2. Ook het hof is van oordeel dat, als gevolg van de geschillen tussen enerzijds [Appellant sub 1.] c.s. en anderzijds de Vereniging en een groot deel van haar leden, inmiddels een situatie is ontstaan waarin de samenwerking die nodig is voor de behartiging van de belangen waarvoor de Vereniging staat zeer moeizaam is geworden. Zoals de rechtbank heeft overwogen is er tussen beide groepen een onverenigbaarheid van karakters ontstaan die al veel conflicten heeft opgeleverd en naar het zich laat aanzien nog vele conflicten zal kunnen opleveren. Daarmee is een punt bereikt waarop van de Vereniging niet kan worden gevergd het lidmaatschap te laten voortduren en bestaat voldoende grond voor opzegging van het lidmaatschap. De omstandigheid dat het ontstaan van die conflicten, naar [Appellant sub 1.] c.s. hebben betoogd (grief XXXIII in principaal appel) aan het bestuur van de Vereniging zou zijn te wijten, doet daaraan niet af. Vaststaat dat het bestuur zich (formeel) gesteund weet door de ALV.
8.11.3. De stelling dat [Appellant sub 2.] zich nooit in discussies tussen de verontruste leden en het bestuur heeft gemengd, verwerpt het hof. In haar toelichting … heeft de Vereniging aangevoerd  …dat [Appellant sub 2.] aanwezig was tijdens een tussen het bestuur, adviseurs en een delegatie van verontruste leden gevoerd vervolggesprek op 25 mei 2009. Afgezien van de vraag of de stelling van de Vereniging dat [Appellant sub 2.] het gesprek naar zich toe trok, zeer nadrukkelijk stelling nam, steeds onaangenamer werd en bemiddelingspogingen frustreerde, juist is, moet de conclusie zijn dat [Appellant sub 2.] betrokkenheid had bij de verontruste leden en de door hen opgeworpen kwesties en dat die betrokkenheid rechtvaardigt dat bij de onderhavige maatregel geen onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds [Appellant sub 1.], [Appellant sub 3.] en [Appellant sub 4.] en anderzijds [Appellant sub 2.]. Het standpunt van [Appellant sub 1.] c.s. dat er geen enkele grond was voor opzegging van het lidmaatschap van [Appellant sub 2.], verwerpt het hof dan ook. Ook anderszins is er naar het oordeel van het hof geen aanleiding om bij de beoordeling van de geschillen tussen partijen onderscheid te maken tussen enerzijds [Appellant sub 1.], [Appellant sub 3.] en [Appellant sub 4.] en anderzijds [Appellant sub 2.].
8.11.4.

Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat deVereniging in de gegeven omstandigheden, mede gelet op de door haar behartigde belangen, jegens [Appellant sub 1.], [Appellant sub 2.], [Appellant sub 3.] en/of [Appellant sub 4.] in redelijkheid niet tot opzegging van het lidmaatschap had kunnen komen. De in rechtsoverweging 8.4 onder 2 en 3 vermelde vorderingen zijn derhalve niet toewijsbaar.

Rectificatie
8.12.

Naar het oordeel van het hof is met de door de rechtbank bevolen rectificatie, gelet op de voorgeschreven tekst (hiervoor geciteerd in rechtsoverweging 8.2.8) en wijze van publicatie (door middel van een mededeling op www.kringvrienden.nl, in een aan alle leden te versturen circulaire en door plaatsing van de rectificatie in het verenigingsblad KringNieuws), in voldoende mate tegemoetgekomen aan het belang van [Appellant sub 1.] c.s. om tegenover (in ieder geval) de leden van de Vereniging in hun eer en goede naam te worden hersteld. Daartoe is niet ook nog vereist, anders dan [Appellant sub 1.] c.s. hebben aangevoerd, dat de rectificatie tijdens de eerstvolgende ALV wordt voorgelezen. Naar het oordeel van het hof kan worden aangenomen dat de leden van deVereniging reeds genoegzaam kennis hebben genomen van de door de rechtbank uitgesproken veroordeling door middel van de website, het verenigingsblad en met name de toezending van de circulaire aan alle leden van de Vereniging.

Mede in aanmerking genomen hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 8.5.8 is overwogen met betrekking tot de daar bedoelde, gevorderde verklaringen voor recht, is het hof van oordeel dat de door de rechtbank bevolen rectificatietekst in voldoende mate en op juiste wijze recht doet aan het belang van [Appellant sub 1.] c.s. om zoveel mogelijk in hun goede naam te worden hersteld.

Schadevergoeding
8.13.

Rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, zoals die uit het bovenstaande blijken, acht het hof toekenning naar billijkheid van een bedrag van € 2.500,- aan schadevergoeding aan ieder van [Appellant sub 1.] c.s. passend. Grief XIII in principaal appel slaagt in zoverre.

Proceskosten van de eerste aanleg
8.14.

De rechtbank heeft de Vereniging en [Geintimeerde sub 2.] als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De grief die zij tegen deze proceskostenveroordeling hebben gericht faalt. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de toegewezen vorderingen (vernietiging van het royementsbesluit, een verklaring voor recht dat uitlatingen van [Geintimeerde sub 2.] onrechtmatig waren, het bevel tot rectificatie en toekenning van schadevergoeding) die beslissing rechtvaardigen.

Tot slot
8.15.1.

Gezien het voorgaande slagen de grieven in principaal appel voor zover die betrekking hebben op de vermelding in het KringNieuws van maart 2011 en op de hoogte van de toegekende vergoeding van immateriële schadevergoeding. Het hof zal het bestreden vonnis in zoverre vernietigen en nieuwe beslissingen geven. De overige grieven in principaal appel falen. Het hof ziet daarin aanleiding de proceskosten van het principaal appel (in de hoofdzaak) tussen partijen te compenseren.

De kosten van het incident, dat strekte tot beperking van de omvang van het principaal appel en waarbij de Vereniging en [Geintimeerde sub 2.] in het ongelijk zijn gesteld, dienen voor rekening van laatstgenoemden te komen.
8.15.2

In incidenteel appel slaagt grief 16 van [Geintimeerde sub 2.]. Het bestreden vonnis zal derhalve worden vernietigd voor zover daarbij het verbod is gegeven om in de toekomst onrechtmatige uitlatingen te doen. Voor het overige falen de grieven van de Vereniging en [Geintimeerde sub 2.] in incidenteel appel. Het hof ziet daarin aanleiding de proceskosten van het incidenteel appel tussen partijen te compenseren,

9 De uitspraak

Het hof:
in principaal appel
vernietigt het bestreden vonnis voor zover daarbij:

(i) de vorderingen van [Appellant sub 1.] c.s. strekkende tot een verklaring voor recht dat de hiervoor in rechtsoverweging 8.5.7 geciteerde uitlating in het verenigingsblad KringNieuws van maart 2011 jegens [Appellant sub 1.] c.s. onrechtmatig is en tot veroordeling van de Vereniging om die uitlating van de website www.kringvrienden.nl te verwijderen, zijn afgewezen;

(ii) de Vereniging en [Geintimeerde sub 2.] hoofdelijk zijn veroordeeld om aan ieder van [Appellant sub 1.] c.s. een schadevergoeding te betalen van € 1.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, zijnde 19 oktober 2010, tot aan die van voldoening (punt 5.6 van het dictum);

in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de uitlating van het bestuur van de Vereniging in het verenigingsblad KringNieuws van maart 2011: “Een royement van leden is niet eerder in het bestaan van de Kring voorgekomen. Het is in de ogen van het bestuur een allerlaatste middel om personen die het belang van de vereniging ernstig schaden uit de vereniging te verwijderen.” onrechtmatig is jegens [Appellant sub 1.] c.s.;

veroordeelt de Vereniging om die uitlating binnen een week na betekening van dit arrest van de website www.kringvrienden.nl te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag met een maximum van € 10.000,-;

verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

veroordeelt de Vereniging en [Geintimeerde sub 2.] hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan ieder van [Appellant sub 1.] c.s. een schadevergoeding te betalen van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2010 tot de dag van voldoening;

verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de proceskosten in principaal appel voor wat betreft de hoofdzaak, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

veroordeelt de Vereniging en [Geintimeerde sub 2.] in de proceskosten van het incident, welke kosten tot op heden aan de zijde van [Appellant sub 1.] c.s. worden begroot op € 894,- aan salaris advocaat;

verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

in incidenteel appel
vernietigt het bestreden vonnis voor zover daarbij het de Vereniging en [Geintimeerde sub 2.] is verboden om in de toekomst uitlatingen te doen die de eer en goede naam van [Appellant sub 1.] c.s. aantasten en de Vereniging onderscheidenlijk [Geintimeerde sub 2.] zijn veroordeeld om aan elk van diegenen van [Appellant sub 1.] c.s. jegens wie de Vereniging of [Geintimeerde sub 2.] in strijd met dat verbod handelen, een dwangsom te betalen van € 5.000 voor elke overtreding (punt 5.4 van het dictum);
compenseert de proceskosten in incidenteel appel, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

in principaal en incidenteel appel

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Verklaring voor recht over voorgenomen royement (Golf Federatie)

Rechtbank Midden-Nederland 27 maart 2013 LJN BZ5780 (Golf Federatie)

Conflict tussen Golf Federatie (vereniging) en golfclub (stichting) welke lid is van de federatie. In conventie stelt de stichting dat de federatie misbruik maakt van economische machtspositie door een andere stichting, opgericht door de federatie voor te trekken. In reconventie opvallende vordering “te verklaren voor recht dat het bestuur van [de federatie] rechtmatig kan besluiten tot ontzetting van [de stichting]”, dus vooraf. Verklaring voor recht wordt overigens afgewezen, te late betaling contributie is niet voldoende.

Vonnis van 27 maart 2013 in de zaak van
1. de stichting STICHTING VOOR ONAFHANKELIJK CLUBGOLF,
2. de stichting STICHTING NEDERLANDSE ORGANISATIE VOOR VRIJE GOLFERS (NOVVG),
tegen
1. de vereniging NEDERLANDSE GOLF FEDERATIE,
2. de stichting STICHTING TOT BEVORDERING VAN DE GOLFSPORT,

Partijen zullen hierna worden genoemd:
VOC c.s. (eiseressen in conventie / verweersters in reconventie),
VOC (eiseres sub 1 in conventie / verweerster sub 1 in reconventie),
NOVVG (eiseres sub 2 in conventie / verweerster sub 2 in reconventie),
NGF c.s. (gedaagden in conventie / eiseressen in reconventie),
NGF (gedaagde sub 1 in conventie / eiseres sub 1 in reconventie)
SBG (gedaagde sub 2 in conventie / eiseres sub 2 in reconventie).

1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 17 oktober 2012
– het proces-verbaal van comparitie van 7 februari 2013.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten
2.1. NGF is de overkoepelende organisatie van golfclubs in Nederland, waarvan golfclubs lid kunnen worden. De statutaire doelen van NGF zijn het bevorderen van de golfsport en het behartigen van de belangen van haar leden (hierna: de golfclubs).

2.2. De golfclubs leiden golfers op voor het golfvaardigheidsbewijs (het zogeheten Clubhandicap 54; hierna het GVB). Een golfer kan lid worden van een golfclub door zijn GVB bij die golfclub te laten registreren. Elke golfclub dient ieder jaar een bedrag van € 16,00 aan NGF af te dragen voor elk GVB dat op de peildatum van 1 juli bij de golfclub staat geregistreerd.

2.3. De golfclubs zijn onder te verdelen in golfclubs met een golfbaan, de A-, B- en C clubs, en in golfclubs zonder golfbaan, de D-clubs. VOC en NOVVG zijn D-clubs. Naast het opleiden van golfers voor het GVB bieden D-clubs andere diensten aan, zoals golfwedstrijden, golfclinics en golfreizen.

2.4. NGF heeft in het jaar 2000 SBG opgericht met als doel inactieve golfers te binden en te motiveren in de toekomst weer lid te worden van een golfclub. SBG biedt in dat kader uitsluitend het registreren van GVB’s en handicaps aan. Het registreren van een GVB kost bij SBG € 20,00 en het registreren van een handicap € 60,00. SBG neemt vanaf 1 april 2013 geen nieuwe leden meer aan.

3. Het geschil
in conventie
3.1. VOC c.s. vordert, uitvoerbaar bij voorraad:

primair

1) te verklaren voor recht dat NGF heeft gehandeld in strijd met artikel 24 en/of artikel 6 van de Mededingingswet (Mw) en aldus onrechtmatig jegens VOC c.s. heeft gehandeld,

3.2. NGF c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in reconventie
3.3. NGF vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
1) te verklaren voor recht dat het bestuur van NGF rechtmatig kan besluiten tot ontzetting van VOC als D-club,
2) VOC te veroordelen tot betaling van € 35.840,00, vermeerderd met rente,
3) VOC c.s. te veroordelen in de proceskosten.

3.4. VOC voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling
in conventie
4.1. VOC c.s. betoogt dat NGF in strijd met artikel 6 Mw handelt. …
4.4. … Het betoog van VOC c.s. dat NGF in strijd handelt met artikel 6 Mw volgt de rechtbank reeds hierom niet.

4.5. VOC c.s. betoogt dat NGF in strijd met artikel 24 Mw handelt. … NGF maakt misbruik van haar machtspositie door SBG allerlei voordelen te bieden die leiden tot een aanmerkelijk zwakkere concurrentiepositie van andere D-clubs, …


4.7. Tussen partijen is niet in geschil dat NGF een onderneming in de zin van artikel 24 Mw is. Aan het eerste element is dus voldaan. Het tweede element is uitdrukkelijk in geschil tussen partijen. De vraag welke markt de relevante markt in dit kader is en de vervolgvraag of NGF een machtspositie op die markt heeft, kunnen echter onbeantwoord blijven, omdat, zoals hierna zal blijken, in ieder geval niet is gebleken dat aan het derde element is voldaan, namelijk dat NGF misbruik maakt van een machtspositie. …

4.11. Uit het voorgaande volgt dat onderdeel 1 van de (primaire) vordering niet toewijsbaar is. Niet is gebleken dat NGF onrechtmatig handelt door inbreuk te maken op het verbod van artikel 6 Mw of het verbod van artikel 24 Mw. …

in reconventie
4.13. Ter comparitie is gebleken dat VOC het gevorderde bedrag van € 35.840,00 heeft betaald. Onderdeel 2 van de vordering is dan ook, met uitzondering van de gevorderde rente, niet toewijsbaar.

4.14. Onderdeel 1 van de vordering ziet op een verklaring voor recht dat het bestuur van NGF rechtmatig kan besluiten tot ontzetting van VOC als D-club. NGF stelt in dat kader dat VOC zich moedwillig aan een deel van haar betalingverplichting jegens NGF heeft onttrokken door de ledenaantallen op de peildatum van 1 juli 2011 te manipuleren en dat zij op die wijze NGF op onredelijke wijze heeft benadeeld.

4.15. Een lidmaatschap van een vereniging kan eindigen door ontzetting van het lid als dat lid de vereniging op onredelijke wijze heeft benadeeld (artikel 2:35 lid 1 onder d juncto lid 3 BW). In dit geval is van benadeling in de hiervoor bedoelde zin geen sprake. VOC heeft weliswaar in verband met de afdracht van registratiegelden naar de peildatum van 1 juli 2011 in eerste instantie € 35.840,00 te weinig aan NGF betaald, maar niet is gebleken dat VOC NGF daardoor op onredelijke wijze heeft benadeeld. Dit zou anders kunnen zijn indien VOC, zoals NGF stelt, moedwillig de ledenaantallen heeft gemanipuleerd om minder aan NGF te hoeven af te dragen. VOC heeft ter comparitie echter verklaard dat de te lage ledenaantallen op de peildatum waren veroorzaakt door een softwareprobleem. NGF heeft in het licht van deze verklaring haar stelling dat VOC de ledenaantallen heeft gemanipuleerd, onvoldoende (nader) onderbouwd.

4.16. De proceskosten worden gecompenseerd, omdat partijen over en weer als de in het (on)gelijk gestelde partij moeten worden beschouwd. Hoewel beide onderdelen van de vordering (op enige rente na) niet toewijsbaar zijn, had NGF belang bij onderdeel 2 van de vordering; het gevorderde bedrag van € 35.840,00 is immers eerst na het instellen van de eis in reconventie betaald.

5. De beslissing

Dwangsommen onjuist gebruik “geroyeerden”

Hof ‘s-Hertogenbosch 12 maart 2013 LJN BZ4043 (Kring Vrienden)
en Voorzieningenrechter Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 23 juli 2012, LJN BX2731

Royement van leden is in eerder vonnis vernietigd, toen is verbod onder dwangsom  opgelegd aan vereniging om uitlatingen te doen die eer en goede naam van de oud-leden aantasten. Vereniging noemt oud-leden “geroyeerden” in jaarverslag en nieuwsbericht. Dit is onjuist, onnodig en heeft een negatieve lading, echter toch geen dwangsommen verbeurd volgens Hof, wel eerder volgens rechtbank (E 40.000,- aan dwangsommen).


arrest van 12 maart 2013
in de zaak van
de vereniging Kring Vrienden van [vestigingsplaats],
tegen:
1. [Geintimeerde sub 1.] c.s. ,

op het bij exploot van dagvaarding van 15 augustus 2012 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch gewezen vonnis van 23 juli 2012 tussen appellante – de Vereniging – als eiseres en geïntimeerden – gezamenlijk: [geintimeerde sub 1.] c.s. – als gedaagden.

1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 248481/KG ZA 12-395)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2. Het geding in hoger beroep

2.1. Bij memorie van grieven heeft de Vereniging tien grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing alsnog van haar vordering met hoofdelijke veroordeling van [geintimeerde sub 1.] c.s. om aan de Vereniging terug te betalen het krachtens het vonnis aan [geintimeerde sub 1.] c.s. betaalde bedrag van € 41.083,– met rente.

2.2. Bij memorie van antwoord hebben [geintimeerde sub 1.] c.s. onder overlegging van een productie de grieven bestreden.

2.3. De Vereniging heeft een akte genomen.

2.4. [geintimeerde sub 1.] c.s. hebben een antwoordakte met productie genomen.

2.5. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.

3. De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4. De beoordeling

4.1 Geen grieven zijn gericht tegen de feiten, zoals weergegeven in onderdeel 2 van het beroepen vonnis. Het hof zal daar derhalve vanuit gaan. Voor de leesbaarheid van dit arrest zal het hof hierna de relevante feiten kort weergeven.

a. [geintimeerde sub 1.] c.s. zijn lid geweest van de Vereniging. Zij zijn op 25 juni 2010 tijdens de algemene ledenvergadering (ALV) van de Vereniging geroyeerd. [geintimeerde sub 1.] c.s. zijn tegen dit besluit in beroep gekomen bij de ALV. De ALV heeft op 26 januari 2011 het beroep van [geintimeerde sub 1.] c.s. ongegrond verklaard.

b. [geintimeerde sub 1.] c.s. hebben vervolgens de Vereniging en haar toenmalige voorzitter [oud-voorzitter van de Vereniging] (hierna: [oud-voorzitter van de Vereniging]) gedagvaard voor de rechtbank ’s-Hertogenbosch en hebben voor zover thans van belang kort weergegeven gevorderd voor recht te verklaren dat het royementsbesluit nietig is en dat bepaalde uitlatingen van de voormalige voorzitter op de ALV van 25 juni 2010 onrechtmatig zijn geweest. Voorts hebben zij een verbod gevorderd tot het doen van uitlatingen die [geintimeerde sub 1.] c.s. in hun eer en goede naam aantasten en gevorderd dat [geintimeerde sub 1.] c.s. hersteld worden in hun lidmaatschapsrechten.

c. De rechtbank heeft bij vonnis van 7 december 2011 (zaaknr. 220902/HA ZA 10-2538, prod. 1 inl. dagv.) onder meer beslist:

“5.1. verklaart nietig het besluit van de Vereniging, genomen op of omstreeks 25 juni 2010 door haar bestuur en bekrachtigd in beroep op 26 januari 2011 door haar algemene ledenvergadering, bij welk besluit eisers als lid werden ontzet uit hun lidmaatschap;

5.2. kent aan dit nietige besluit de werking toe van een geldig besluit van de Vereniging tot opzegging van het lidmaatschap aan eisers per januari 2011;

5.3. verklaart voor recht dat de op de algemene ledenvergadering van de Vereniging van 25 juni 2010 gedane uitlatingen van [oud-voorzitter van de Vereniging] van de strekking:
(1) dat eisers het bestuur van de Vereniging hadden beticht van (1a) zakkenvullers en oplichters te zijn en (1b) zich van Gestapo-methoden bediend te hebben;
(2) dat eisers misbruik van een mandaat te hebben gemaakt;
3) dat eisers in een brief aan de gemeente op onsmakelijke wijze de mogelijkheid van het overlijden van [oud-voorzitter van de Vereniging] ter sprake hebben gebracht, terwijl eisers in genen dele dergelijke betichtingen hebben geuit, dergelijk misbruik hebben gemaakt of dergelijke onsmakelijkheden hebben geuit, onrechtmatig zijn;

5.4. verbiedt de Vereniging en [oud-voorzitter van de Vereniging] om in de toekomst uitlatingen te doen die de eer en goede naam van eisers aantasten, en veroordeelt de Vereniging onderscheidenlijk [oud-voorzitter van de Vereniging] om aan elk van diegenen van eisers jegens wie de Vereniging of [oud-voorzitter van de Vereniging] in strijd met dit verbod handelen, een dwangsom te betalen van € 5.000 voor elke overtreding van dit verbod;
(…)

5.8. verklaart dit vonnis voor de in dit dictum 5.4. tot en met 5.7. uitgesproken verboden en veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad”.

d. Het vonnis is op 15 december 2011 aan de Vereniging betekend. Zowel [geintimeerde sub 1.] c.s. als de Vereniging hebben hoger beroep ingesteld van dit vonnis. Het is het hof ambtshalve bekend dat nog geen arrest is gewezen.

e. In mei 2012 heeft de Vereniging het Kring Nieuws, een periodieke uitgave van de Vereniging, onder al haar leden verspreid. In dat Kring Nieuws is als bijlage gevoegd de agenda voor de ALV van 26 juni 2012 en het jaarverslag Kring 2011. Op de voor een ieder toegankelijke website van de Vereniging staat eveneens een exemplaar van deze uitgave van het Kring Nieuws.

f. In het jaarverslag Kring 2011 is onder meer het volgende opgenomen (prod. 3 pleitnotities [geintimeerde sub 1.] c.s.):

“4.5. Royementen
Vanaf het einde van 2008 tot medio 2011 heeft de Kring te maken gehad met zeer veel publiciteit. Die publiciteit is helaas niet steeds positief geweest. De ALV van einde 2008 en van 2009 waren daar het bewijs van. De reguliere jaarlijkse ALV in 2010 heeft zelfs op een later tijdstip plaatsgehad, nadat bleek dat deze op de aanvankelijk vastgestelde datum niet kon doorgaan.
In de ALV van 25 juni 2010 heeft het bestuur het royement uitgesproken van een viertal ledenvan de Kring. Deze geroyeerde leden hebben gebruik gemaakt van het recht dat zij hebben om tegen hun royement beroep in te stellen bij de ALV. Dit beroep is behandeld in een extra ALV op 26 januari 2011. De ALV heeft met een ruime meerderheid dit beroep afgewezen en hetroyement in stand gelaten.
De desbetreffende leden hebben mede naar aanleiding hiervan de Kring en de oud-voorzitter, de heer [oud-voorzitter van de Vereniging], bij de rechter gedaagd. Het beroep bij de rechtbank is op 11 november 2011 bij de rechtbank behandeld, waarna de rechtbank op 7 december 2011 uitspraak heeft gedaan.
De rechtbank kwam tot de conclusie dat de Kring deze vier leden niet had mogen royeren, maar dat door de ontstane situatie er onoverbrugbare verschillen van mening waren waardoor van de Kring niet gevergd kon worden het lidmaatschap van de Kring van deze vier leden te laten voortduren. De rechtbank heeft op die grond het royement omgezet in een opzegging van het lidmaatschap van de Kring. De rechtbank heeft verder uitgesproken dat bepaalde uitlatingen van de heer [oud-voorzitter van de Vereniging] tijdens de ALV van 25 juni 2010 onrechtmatig waren en dat hierom de Kring en de heer [oud-voorzitter van de Vereniging] deze uitlatingen op straffe van een dwangsom niet meer mogen doen. Daarnaast heeft de rechtbank de Kring veroordeeld om een rectificatie te sturen en te plaatsen en zijn de Kring en de heer [oud-voorzitter van de Vereniging] veroordeeld om aan ieder van de geroyeerde leden een schadevergoeding te betalen van € 1.500,-. De Kring heeft aan alle verplichtingen van het vonnis voldaan.
Tegen dit vonnis stond tot 7 maart 2012 hoger beroep open bij het gerechtshof in ’s-Hertogenbosch. Het bestuur was na afweging van alle aan deze zaak verbonden aspecten van oordeel dat het voor het functioneren van de vereniging beter zou zijn deze kwestie af te sluiten en om die reden tegen het vonnis van de rechtbank geen hoger beroep in te stellen. Op 6 maart 2012 hebben vier voormalige leden echter wel hoger beroep ingesteld.
Het bestuur zal zich namens de Kring hiertegen verweren. Het zal duidelijk zijn dat dit in allerlei opzichten een fors beslag legt op het bestuur.”

g. In het Kring Nieuws van mei 2012 is in de rubriek “Paradepaardjes” de volgende tekst opgenomen (prod. 2 pleitnotities [geintimeerde sub 1.] c.s.):

“Royementen
De kring heeft in 2010 een viertal leden geroyeerd. De ALV heeft in januari 2011 met deze royementen ingestemd. De geroyeerde leden hebben hiertegen beroep ingesteld en de Kring en haar oud-voorzitter, de heer [oud-voorzitter van de Vereniging], bij de rechtbank in ’s-Hertogenbosch gedagvaard. De rechtbank heeft op 7 december 2011 uitspraak gedaan. De rechter vond royementen te ver gaan, maar heeft deze – van de Kring kon naar de mening van de rechtbank vanwege de onoverbrugbare verschillen van mening niet worden gevergd dat het lidmaatschap bleef bestaan – omgezet in een opzegging van het lidmaatschap. Ook heeft de rechtbank uitgesproken dat bepaalde uitlatingen van de heer [oud-voorzitter van de Vereniging] onrechtmatig waren. De Kring is veroordeeld tot een rectificatie en het betalen van een schadevergoeding van € 1500,00 voor elk van de geroyeerden. De Kring heeft aan dit vonnis voldaan. Tegen deze uitspraak van de rechtbank stond tot 7 maart 2012 beroep open bij het gerechtshof in ’s-Hertogenbosch. Het bestuur was na afweging van alle aan deze zaak verbonden aspecten tot de conclusie gekomen dat het voor de Kring beter was deze kwestie af te sluiten en geen hoger beroep in te stellen.
De geroyeerden hebben echter op 6 maart 2012 wel hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep komt – kort gezegd – er op neer dat zij meer rectificatie, meer schadevergoeding en herstel in het lidmaatschap van de Kring willen. Het bestuur zal zich namens de Kring op gepaste wijze tegen dit hoger beroep verweren.”

h. Bij brief van 24 mei 2012 (prod. 5 inl. dagv.) aan de raadsman van de Vereniging hebben [geintimeerde sub 1.] c.s. zich op het standpunt gesteld dat de Vereniging zowel in voormelde tekst van het jaarverslag als in voormelde tekst van het Kring Nieuws [geintimeerde sub 1.] c.s. telkens heeft aangeduid als “de geroyeerden” en dat dit niet alleen een onjuiste maar ook een diffamerende aanduiding is en dat hiermee telkens – derhalve twee maal – het in 4.5. van het vonnis van 7 december 2011 genoemde verbod (hierna: het Verbod) is overtreden jegens [geintimeerde sub 1.] c.s. en dat de Vereniging derhalve in totaal € 40.000,– aan dwangsommen heeft verbeurd, waarvan bij gebreke van betaling de executie is aangezegd.

4.2.1 In het onderhavige kort geding vordert de Vereniging kort weergegeven dat het [geintimeerde sub 1.] c.s. verboden wordt de door hen aangekondigde executie van dwangsommen uit het vonnis van 7 december 2011 ten uitvoer te leggen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 20.000,– voor ieder van gedaagden.

4.2.2 [geintimeerde sub 1.] c.s. hebben als verweer aangevoerd dat de Vereniging twee maal het in onderdeel 5.4. van het vonnis van 7 december 2011 gegeven verbod heeft overtreden door – kort weergegeven – zowel in het Kring Nieuws als in het jaarverslag, los van de selectieve en op onderdelen incorrecte en soms eufemistische samenvatting van het vonnis, [geintimeerde sub 1.] c.s. telkens aan te duiden als “de geroyeerden” of met woorden met een dergelijke strekking.

4.2.3 De voorzieningenrechter heeft in het beroepen vonnis onder meer geoordeeld dat de Vereniging door het gebruik van de termen “geroyeerden” en “geroyeerde leden” in het Kring Nieuws en in het jaarverslag de eer en goede naam van [geintimeerde sub 1.] c.s. heeft aangetast en daarmee twee maal ten aanzien van [geintimeerde sub 1.] c.s. het Verbod heeft overtreden.
De voorzieningenrechter heeft in verband daarmee de vordering van de Vereniging afgewezen.

4.3 De grieven richten zich tegen voormeld – zie hiervoor 4.2.3 – oordeel van de voorzieningenrechter en tegen een groot aantal overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid alsmede tegen het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is tot matiging van de dwangsommen. Gelet op de onderlinge samenhang van de grieven zal het hof hierna de grieven gezamenlijk beoordelen.

4.4 Uit de aard van de vordering – staking van de executie – blijkt naar het oordeel van het hof het spoedeisende belang van deze zaak.

4.5 Het hof stelt voorop dat de beantwoording van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd in casu dient plaats te vinden door een toetsing van voornoemde schriftelijke uitlatingen van de Vereniging aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient het hof het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in die zin, dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Het onderhavige Verbod is in algemene termen omschreven. Anders dan de Vereniging aanvoert, brengt dit niet mee dat het Verbod onvoldoende duidelijk is. In veel gevallen, zoals ook het onderhavige, brengt de aard van het door een verbod te beschermen belang mee dat de omschrijving van het verbod, teneinde dit effectief te doen zijn, slechts kan geschieden in meer algemene termen. De draagwijdte van het verbod moet dan echter beperkt worden geacht tot die handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op het belang tegen aantasting waarvan het verbod is gegeven, inbreuken als door de rechter verboden, opleveren. Hiernaast geldt de algemene regel dat een in het dictum van een rechterlijk vonnis neergelegde veroordeling moet worden gelezen in verband met de overwegingen waarop zij steunt.

4.6 Met name gelet op het laatstgenoemde criterium voor de uitleg van een veroordeling verwerpt het hof voorshands de visie van de Vereniging, dat het Verbod slechts in samenhang gelezen kan worden met en in uitleg beperkt wordt tot de onrechtmatig geachte uitlatingen van [oud-voorzitter van de Vereniging], zoals weergegeven in 5.3. van het dictum van het vonnis van 7 december 2011. In rechtsoverweging 4.19 van het vonnis van 7 december 2011 overweegt de rechtbank immers dat het onderhavige Verbod toegewezen zal worden “om herhaling (bij voorbeeld bij debat over de juistheid van dit vonnis) te voorkomen”.

4.7 Met betrekking tot de hiervoor geciteerde uitlatingen van de Vereniging in het jaarverslag komt het hof voorshands tot het volgende oordeel.
De eerste drie alinea’s van het jaarverslag bevatten een zeer beknopte weergave van het besluit tot royement van [geintimeerde sub 1.] c.s. door het bestuur van de Vereniging, de bekrachtiging van dit besluit door de ALV en de vernietiging van het besluit door de rechter. Waar in de vierde alinea van het geciteerde stuk [geintimeerde sub 1.] c.s. aangeduid worden als “geroyeerde leden” is dit naar het oordeel van het hof niet alleen onjuist – het besluit tot royement is vernietigd – maar ook onnodig. Immers, [geintimeerde sub 1.] c.s. hadden vanaf in ieder geval de vierde alinea ook aangeduid kunnen worden als “de vier voormalige leden”, zoals in de vijfde alinea van dit stuk is geschied. Dit klemt temeer nu deze aanduiding naar het oordeel van het hof op zich zelf bezien een negatieve lading heeft. Het hof verwijst daarvoor naar artikel 8 lid 4 van de statuten van de Vereniging, waarin staat vermeld op welke gronden een lid van de Vereniging ontzet kan worden uit het lidmaatschap; een ander woord voor een dergelijke ontzetting is royement. Ook overigens heeft het geroyeerd worden als lid van een Vereniging naar het oordeel van het hof een meer of minder negatieve uitstraling.
De omstandigheid dat het woord “royement” in geheel ander verband – bij voorbeeld in het burgerlijk procesrecht – een neutrale betekenis heeft, doet hieraan niet af.

Door zich op deze wijze over [geintimeerde sub 1.] c.s. uit te laten, heeft de Vereniging naar het oordeel van het hof een groot risico op zich genomen dat zij het Verbod zou overtreden en dwangsommen zou verbeuren. Immers, het doel van het Verbod was dat de Vereniging in de toekomst zou nalaten uitlatingen te doen die de eer en goede naam van [geintimeerde sub 1.] c.s. aantasten.
Echter, naar het oordeel van het hof dient het hiervoor geciteerde stuk in het jaarverslag als één geheel te worden gelezen; het hof ziet voorshands niet in waarom dit niet de meest voor de hand liggende wijze van lezen van dit stuk is. Het gaat immers om een in omvang relatief beperkte tekst, waarvan de strekking kennelijk is om de leden op de hoogte te stellen van het vonnis en het door [geintimeerde sub 1.] c.s. daartegen ingestelde hoger beroep. Bij een dergelijke lezing kan naar het voorlopig oordeel van het hof niet geconcludeerd worden dat in ernst niet kan worden betwijfeld dat dit gehele stuk, waarvan onderdeel uitmaken de hiervoor bedoelde passages “geroyeerde leden”, een inbreuk van het door de rechter gegeven Verbod oplevert. Dit oordeel wordt niet anders indien het hof daarbij in aanmerking neemt dat in het geciteerde stuk uit het jaarverslag de relevante beslissingen in het vonnis selectief en deels niet geheel juist worden weergegeven.
Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft de Vereniging op deze grond derhalve geen dwangsom verbeurd.

4.8 Met betrekking tot het hiervoor geciteerde stuk uit het Kring Nieuws van mei 2012 geldt het volgende.
[geintimeerde sub 1.] c.s. betogen dat er in dit stuk sprake is van overtreding van het Verbod door de passage “de geroyeerden hebben echter op 6 maart 2012 wel hoger beroep ingesteld”.
Ook hier geldt hetgeen het hof reeds hiervoor in 4.7 heeft overwogen. Het gaat hier om een stuk met kennelijk dezelfde strekking: het informeren van de leden over het vonnis en het door [geintimeerde sub 1.] c.s. ingestelde hoger beroep. Ook hier geldt dat in de door [geintimeerde sub 1.] c.s. weergegeven passage de term “geroyeerden” onjuist en nodeloos is gebruikt en dat de term “geroyeerden” een negatieve betekenis heeft. Mede gelet op de zeer beknopte tekst en voornoemde strekking van het stuk kan naar het voorlopig oordeel van het hof niet geconcludeerd worden dat in ernst niet kan worden betwijfeld dat dit gehele stuk, waarvan onderdeel uitmaakt de hiervoor bedoelde woorden “de geroyeerden”, een inbreuk van het door de rechter gegeven Verbod oplevert. Dit oordeel wordt niet anders indien het hof daarbij in aanmerking neemt dat in het geciteerde stuk uit het jaarverslag de relevante beslissingen in het vonnis selectief en deels niet geheel juist worden weergegeven.
Ook op deze grond heeft de Vereniging naar het voorlopig oordeel van het hof geen dwangsom verbeurt.

4.9 Nu naar het voorlopig oordeel van het hof de Vereniging geen dwangsommen heeft verbeurd, behoeft het hof niet in te gaan op hetgeen de Vereniging overigens aanvoert. Het beroepen vonnis dient vernietigd te worden. Het hof zal opnieuw rechtdoende op de voet van art. 438 Rv de executie van de dwangsommen, aangekondigd in de brief van 24 mei 2012 van mr. Jessen, schorsen totdat in een bodemprocedure anders is beslist.
Nu [geintimeerde sub 1.] c.s. niet hebben weersproken dat de Vereniging uitvoering heeft gegeven aan het – thans vernietigde – beroepen vonnis van 23 juli 2012 door betaling van € 41.083,–zal het hof voorts de vordering van de Vereniging tot terugbetaling van het betaalde bedrag ad € 41.083,– met wettelijke rente, toewijzen.
[geintimeerde sub 1.] c.s. dienen als de in eerste aanleg en in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij veroordeeld te worden in de kosten van de procedure.

5. De uitspraak

Het hof:

vernietigt het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch in kort geding van 23 juli 2012 en opnieuw rechtdoende:

bepaalt dat [geintimeerde sub 1.] c.s. de executie van de dwangsommen, zoals aangezegd bij brief van 24 mei 2012 van mr. Jessen, schorsen totdat in een bodemprocedure anders is beslist;

veroordeelt [geintimeerde sub 1.] c.s. tot terugbetaling aan de Vereniging van een bedrag van € 41.083,–, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der betaling aan [geintimeerde sub 1.] c.s. tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt [geintimeerde sub 1.] c.s. in de kosten van de procedure, welke kosten het hof tot op heden aan de zijde van de Vereniging begroot
– voor de eerste aanleg op € 842,– voor verschotten en € 816,– voor salaris advocaat;
– voor het hoger beroep op € 1.905,64 voor verschotten en op € 1.737,– voor salaris advocaat;

verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. T. Rothuizen-van Dijk, C.N.M. Antens en J.C.J. van Craaikamp en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 maart 2013.



Vonnis rechtbank LJN: BX2731
vonnis
RECHTBANK ‘S-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 248481 / KG ZA 12-395

Vonnis in kort geding van 23 juli 2012

in de zaak van

de vereniging
KRING VRIENDEN VAN ‘S-HERTOGENBOSCH,
gevestigd te ’s-Hertogenbosch,
eiseres,
advocaat mr. H. Nieuwenhuizen te Eindhoven,

tegen

1. [gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
3. [gedaagde 3],
4. [gedaagde 4],
allen wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. F.C.J.J. Jessen te ’s-Hertogenbosch.

Eiseres zal als de Vereniging en gedaagden zullen als [X] c.s. worden aangeduid.

1. De procedure

1.1. De procedure blijkt uit:
– de dagvaarding van 18 juni 2012, met 5 producties,
– de brief van mr. Jessen van 22 juni 2012, met 3 producties,
– het faxbericht van mr. Nieuwenhuizen van 3 juli 2012 met twee aanvullende producties,
– de mondelinge behandeling op 12 juli 2012,
– de pleitnota van de Vereniging,
– de pleitnota van [X] c.s.

1.2. Een minnelijke regeling is ter zitting niet haalbaar gebleken. Vervolgens is vonnis bepaald. Het vonnis was eerder gereed dan voorzien, zodat de uitspraak kon worden vervroegd.

2. De feiten

2.1. De Vereniging stelt zich ten doel de historische en culturele waarden van
’s-Hertogenbosch te bewaken en te bevorderen, alsmede de heemkunde met betrekking tot het Bossche te beoefenen. D[Y] (verder: [Y]) was tot in juni 2011 voorzitter van de Vereniging.

2.2. [X] c.s. zijn lid van de Vereniging geweest. Zij zijn op 25 juni 2010 tijdens de algemene ledenvergadering (ALV) van de Vereniging geroyeerd. [X] c.s. konden zich met het royementsbesluit niet verenigen en zijn daartegen tijdig in beroep gekomen bij de ALV. In haar vergadering van 26 januari 2011 heeft de ALV het beroep ongegrond verklaard.

2.3. [X] c.s. zijn tegen de Vereniging en [Y] een bodemprocedure begonnen bij deze rechtbank. Zij hebben, voorzover hier van belang, gevorderd voor recht te verklaren dat er geen sprake is van een royementsbesluit, althans dat dit besluit nietig is, herstel in hun lidmaatschapsrechten, verklaring voor recht dat bepaalde uitlatingen van [Y] op de ALV van 25 juni 2010 onrechtmatig zijn geweest en een verbod tot het doen van uitlatingen die [X] c.s. in hun eer en goede naam aantasten.

2.4. De rechtbank heeft op 7 december 2011 vonnis gewezen (zaak- en rolnummer 220902 / HA ZA 10-2538). In dit vonnis is voor zover relevant het volgende beslist:

“5.1. verklaart nietig het besluit van de Vereniging, genomen op of omstreeks 25 juni 2010 door haar bestuur en bekrachtigd in beroep op 26 januari 2011 door haar algemene ledenvergadering, bij welk besluit eisers als lid werden ontzet uit hun lidmaatschap;

5.2. kent aan dit nietige besluit de werking toe van een geldig besluit van de Vereniging tot opzegging van het lidmaatschap aan eisers per januari 2011;

5.3. verklaart voor recht dat de op de algemene ledenvergadering van de Vereniging van 25 juni 2010 gedane uitlatingen van [Y] van de strekking:
(1) dat eisers het bestuur van de Vereniging hadden beticht van (1a) zakkenvullers en op-
lichters te zijn en (1b) zich van Gestapo-methoden bediend te hebben;
(2) dat eisers misbruik van een mandaat te hebben gemaakt;
(3) dat eisers in een brief aan de gemeente op onsmakelijke wijze de mogelijkheid van
het overlijden van [Y] ter sprake hebben gebracht,
terwijl eisers in genen dele dergelijke betichtingen hebben geuit, degelijk [lees: dergelijk, vzr.] misbruik hebben gemaakt of een dergelijke onsmakelijkheid hebben geuit, onrechtmatig zijn;

5.4. verbiedt de Vereniging en [Y] om in de toekomst uitlatingen te doen die de eer en goede naam van eisers aantasten, en veroordeelt de Vereniging onderscheidenlijk [Y] om aan elk van diegenen van eisers jegens wie de Vereniging of [Y] in strijd met dit verbod handelen, een dwangsom te betalen van € 5.000 voor elke overtreding van dit verbod;

(…)
5.8. verklaart dit vonnis voor de in het dictum 5.4. (…) uitgesproken verboden en veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad”
.
2.5. Het vonnis is op 15 december 2011 aan de Vereniging betekend. [X] c.s. hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Ter zitting is gebleken dat inmiddels ook de Vereniging incidenteel heeft geappelleerd.

2.6. In mei 2012 heeft de Vereniging het Kring Nieuws, een periodieke uitgave van de Vereniging (Jaargang 38, nummer 3, mei 2012) aan al haar leden verspreid. In dat Kring Nieuws is als bijlage bijgevoegd de agenda voor de ALV van 26 juni 2012 en het jaarverslag Kring 2011.

2.7. In het jaarverslag Kring 2011 is onder meer het volgende opgenomen:

“4.5 Royementen
Vanaf het einde van 2008 tot medio 2011 heeft de Kring te maken gehad met zeer veel publiciteit. Die publiciteit is helaas niet steeds positief geweest. De ALV van einde 2008 en van 2009 waren daar het bewijs van. De reguliere jaarlijkse ALV in 2010 heeft zelfs op een later tijdstip plaats gehad, nadat bleek dat deze op de aanvankelijk vastgestelde datum niet kon doorgaan.
In de ALV van 25 juni 2010 heeft het bestuur het royement uitgesproken van een viertal leden van de Kring. Deze geroyeerde leden hebben gebruik gemaakt van het recht dat zij hebben om tegen hun royement beroep in te stellen bij de ALV. Dit beroep is behandeld in een extra ALV op 26 januari 2011. De ALV heeft met een ruime meerderheid dit beroep afgewezen en het royement in stand gelaten.
De desbetreffende leden hebben mede naar aanleiding hiervan de Kring en de oud-voorzitter, de heer J. [Y], bij de rechter gedaagd. Het beroep bij de rechtbank is op 11 november 2011 bij de rechtbank behandeld, waarna de rechtbank op 7 december 2011 uitspraak heeft gedaan.
De rechtbank kwam tot de conclusie dat de Kring deze vier leden niet had mogen royeren, maar dat door de ontstane situatie er onoverbrugbare verschillen van mening waren waardoor van de Kring niet gevergd kon worden het lidmaatschap van de Kring van deze vier leden te laten voortduren. De rechtbank heeft op die grond het royement omgezet in een opzegging van het lidmaatschap van de Kring. De rechtbank heeft verder uitgesproken dat bepaalde uitlatingen van de heer [Y] tijdens de ALV van 25 juni 2010 onrechtmatig waren en dat hierom de Kring en de heer [Y] deze uitlatingen op straffe van een dwangsom niet meer mogen doen. Daarnaast heeft de rechtbank de Kring veroordeeld om een rectificatie te sturen en te plaatsen en zijn de Kring en de heer [Y] veroordeeld om aan ieder van de geroyeerde leden een schadevergoeding te betalen van € 1.500,-. De Kring heeft aan alle verplichtingen van het vonnis voldaan.
Tegen dit vonnis stond tot 7 maart 2012 hoger beroep open bij het gerechtshof in ’s-Hertogenbosch. Het bestuur was na afweging van alle aan deze zaak verbonden aspecten van oordeel dat het voor het functioneren van de vereniging beter zou zijn deze kwestie af te sluiten en om die reden tegen het vonnis van de rechtbank geen hoger beroep in te stellen. Op 6 maart 2012 hebben vier voormalige leden echter wel hoger beroep ingesteld. Het bestuur zal zich namens de Kring hiertegen verweren.
Het zal duidelijk zijn dat dit in allerlei opzichten een fors beslag legt op het bestuur. ”.

2.8. In het Kring Nieuws is in de rubriek “Paradepaardjes”, een vergelijkbare tekst opgenomen, die luidt als volgt:

“Royementen
De Kring heeft in 2010 een viertal leden geroyeerd. De ALV heeft in januari 2011 met deze royementen ingestemd. De geroyeerden hebben hiertegen beroep ingesteld en de Kring en haar oud-voorzitter, de heer J. [Y], bij de rechtbank in ’s-Hertogenbosch gedagvaard. De rechtbank heeft op 7 december 2011 uitspraak gedaan. De rechter vond royementen te ver gaan, maar heeft deze – van de Kring kon naar de mening van de rechtbank vanwege de onoverbrugbare verschillen van mening niet worden gevergd dat het lidmaatschap bleef bestaan – omgezet in een opzegging van het lidmaatschap. Ook heeft de rechtbank uitgesproken dat bepaalde uitlatingen van de heer [Y] onrechtmatig waren. De Kring is veroordeeld tot een rectificatie en het betalen van een schadevergoeding van € 1500,00 voor elk van de geroyeerden. De Kring heeft aan dit vonnis voldaan.
Tegen deze uitspraak van de rechtbank stond tot 7 maart 2012 beroep open bij het gerechtshof in
’s-Hertogenbosch. Het bestuur was na afweging van alle aan deze zaak verbonden aspecten tot de conclusie gekomen dat het voor de Kring beter was deze kwestie af te sluiten en geen hoger beroep in te stellen.
De geroyeerden hebben echter op 6 maart 2012 wel hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep komt – kort gezegd – er op neer dat zij meer rectificatie, meer schadevergoeding en herstel in het lidmaatschap van de Kring willen. Het bestuur zal zich namens de Kring op gepaste wijze tegen dit hoger beroep verweren.”.

2.9. Bij brief van 24 mei 2012 hebben [X] c.s. zich op het standpunt gesteld dat door voormelde teksten het verbod in het vonnis wordt overtreden. Zij stellen dat zij in de teksten worden aangeduid als “geroyeerde leden” en “geroyeerden”, terwijl van royement nu juist geen sprake meer is. Zij kunnen hooguit worden aangeduid als oud-leden, nu het royementsbesluit door de Rechtbank is vernietigd en is omgezet in een opzegging van het lidmaatschap. Om die reden hebben [X] c.s. aanspraak gemaakt op dwangsommen van € 5.000,– per eiser, vermenigvuldigd met twee overtredingen, van in totaal € 40.000,–, bij gebreke van betaling waarvan de executie is aangezegd.

2.10. Het Kring Nieuws van mei 2012 is per post naar alle 2400 leden van de Vereniging gezonden. Op de voor een ieder toegankelijke website van de Vereniging staat eveneens een exemplaar van de betreffende uitgave van het Kring Nieuws.

3. Het geschil

3.1. De Vereniging vordert kort weergegeven – [X] c.s. bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verbieden de door hen aangekondigde executie van dwangsommen uit het vonnis van 7 december 2011 ten uitvoer te leggen vanwege hetgeen is opgenomen in het Kring Nieuws in de rubriek “Paradepaardjes” onder “Royementen” en het Jaarverslag Kring 2011 onder “Royementen”, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 20.000,– voor ieder der gedaagden die zich niet, of onvoldoende, gelegen laten liggen aan dit verbod, althans subsidiair zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, alles met hoofdelijke veroordeling van [X] c.s. in de kosten van deze procedure.

3.2. De Vereniging legt aan haar vordering, kort weergegeven, het volgende ten grondslag.

3.2.1. De Vereniging heeft het vonnis op geen enkele wijze overtreden, niet naar de letter en ook niet naar de aard van de veroordeling, zodat zij geen dwangsommen heeft verbeurd. Nu slechts in het Jaarverslag en het Kring Nieuws de zakelijke term “geroyeerden” is gebruikt, en daarbij tevens in dezelfde tekst is aangegeven dat de rechtbank het met het royement niet eens is, is van een aantasting van [X] c.s. in hun eer en goede naam geen sprake. In beide door [X] c.s. genoemde artikelen worden geen namen genoemd van de betreffende personen. Reeds daarom kan van enige uitlating die de eer en goede naam aantast geen sprake zijn. Er is in het vonnis geen sprake van een verbod dat duidelijk en scherp is begrensd en geformuleerd. Een verbod “om in de toekomst uitlatingen te doen die de eer en goede naam van eisers aantasten” roept vragen op.

3.2.2. Mede gelet op de vrijheid van meningsuiting die aan een ieder, ook de Vereniging, toekomt is niet snel sprake van een aantasting in de eer en goede naam.

3.2.3. Het Kring Nieuws en het Jaarverslag Kring 2011 zijn in één pakket aan de leden verstuurd. Zo er al sprake is van een overtreding van het in het vonnis opgenomen verbod, dan is er slechts sprake van één overtreding en niet van twee overtredingen van dat verbod.

3.3. Het verweer van [X] c.s. komt, kort weergegeven, op het navolgende neer.

3.3.1. In het Kring Nieuws van mei 2012, dat in 2400-voud naar alle leden en relaties is gezonden en dat ook op de voor een ieder toegankelijke website van de Vereniging staat, heeft het bestuur van de Vereniging een artikel geschreven onder het kopje “Royementen”, met daarin passages die strijdig zijn met r.o. 5.4. van het vonnis van 7 december 2011.

3.3.2. Los van de selectieve, op onderdelen incorrecte en soms eufemistische (“de rechter vond de royementen te ver gaan”), samenvatting van het vonnis worden [X] c.s., ondanks het vonnis van de Bossche rechtbank, in het artikel nadrukkelijk meermalen aangeduid als de “geroyeerden”. Nu de rechtbank de royementsbesluiten als gebaseerd op een onrechtmatige daad nietig heeft verklaard, is er geen sprake meer van geroyeerden. Aan een nietig besluit worden de daarmee beoogde rechtsgevolgen van meet af aan onthouden. Omdat royement, anders dan opzegging, een disciplinair of tuchtrechtelijk karakter heeft en derhalve per definitie diffamerend is, heeft de Vereniging door [X] c.s. in de hier aan de orde zijnde teksten te blijven aanmerken als geroyeerden de eer en goede naam van ieder van gedaagden aangetast. Immers, ontzetting uit het lidmaatschap is enkel mogelijk wanneer een lid in strijd met de statuten, de reglementen of de besluiten van de vereniging handelt of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Daarvan is in casu geen sprake. De Vereniging heeft hierdoor jegens ieder van gedaagden dwangsommen verbeurd voor een bedrag van in totaal € 40.000,– (2 x 4 x € 5.000,–).

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. Ter beantwoording is de vraag of de Vereniging (tweemaal) in strijd heeft gehandeld met onderdeel 5.4. in het dictum van het vonnis van 7 december 2011 door de term “geroyeerden” dan wel “geroyeerde leden” te bezigen in het onder de leden van de Vereniging verspreide verenigingsblad “Kring Nieuws” en het “Jaarverslag Kring 2011en in het verlengde daarvan de vraag of de Vereniging dientengevolge dwangsommen heeft verbeurd. 

4.2. Maatstaf voor de vraag of de Vereniging aan het vonnis heeft voldaan is dat bij redelijke uitlegging van het verbod als het onderhavige de draagwijdte daarvan beperkt is te achten tot handelingen, waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op de gronden waarop het verbod werd gegeven, inbreuken, als door de rechter verboden, opleveren (HR 3 januari 1964, NJ 1964,445; Lexington).

4.3. Het verbod in het dictum onder 5.4. van het vonnis is, anders dan de Vereniging meent, voldoende duidelijk. Uitlatingen die de eer en goede naam van een ander aantasten kunnen zich in veel vormen voordoen. Deze zaak illustreert dat; het lelijks dat blijkens het hiervoor geciteerde dictum onder 5.3. van het vonnis van 7 december 2011 over [X] c.s. is uitgestort is divers. Daarmee is duidelijk dat het onderhavige verbod door de rechtbank alleen in algemene bewoordingen viel te formuleren. Meergenoemd vonnis geeft echter tevens zoveel feitelijke informatie over de verhouding van partijen en hoe de bodemrechter – aan wiens oordeel de kort geding rechter zich in beginsel behoort te conformeren – dat de interpretatie van het verbod in dit geval ook niet moeilijk is.

4.4. De rechtbank heeft in haar, ten aanzien van de relevante veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, vonnis de door (het bestuur van) de Vereniging genomen royementsbesluiten jegens [X] c.s. nietig verklaard. Zij heeft aan die besluiten de werking toegekend van een geldig besluit van de Vereniging tot opzegging van het lidmaatschap aan [X] c.s. per 1 januari 2011. Nu aan een nietig besluit de daarmee beoogde rechtsgevolgen van meet af aan worden onthouden, kunnen [X] c.s. door de Vereniging niet gekwalificeerd worden als geroyeerden. Dat geldt zeker vanaf medio december 2011 toen het vonnis was uitgesproken en alle betrokkenen konden weten hoe het zat. Vast staat dat de Vereniging daadwerkelijk kennis heeft genomen van het rechterlijk oordeel. Het vonnis is immers op 15 december 2012 aan de Vereniging betekend en later door de Vereniging zelf in de gewraakte teksten samengevat.

4.5. De voorzieningenrechter is, met [X] c.s., van oordeel dat in de termen “geroyeerden” en “geroyeerde leden”, anders dan de in het vonnis eveneens gebezigde term “opzegging”, een negatieve lading besloten ligt en diffamerend is. Leden van een vereniging die geroyeerd worden overkomt dat omdat zij iets binnen die vereniging hebben misdaan. Dat de rechtbank hier ook zo over denkt blijkt expliciet uit r.o. 4.13. van dat vonnis waarin wordt overwogen: “Ontzetting (royement) heeft, anders dan de opzegging, een disciplinair of tuchtrechtelijk karakter. Ontzet te worden is diffamerend en bijzonderlijk zo voor eisers, zoals hiervoor al werd overwogen (r.o. 4.5).” Als de Vereniging al niet had geweten wat een ieder met gemiddelde kennis en ervaring met de Nederlandse taal toch wel weet, dan had zij dat in ieder geval ook in het vonnis kunnen en moeten lezen.

4.6. De Vereniging heeft voorts betoogd, dat de term “geroyeerden” op zichzelf wellicht als diffamerend kan worden gekwalificeerd, maar in het onderhavige geval, waarin er in de desbetreffende artikelen in het “Kring Nieuws” en in het “Jaarverslag Kring 2011” tevens melding wordt gemaakt van het feit dat de rechtbank anders heeft geoordeeld met betrekking tot het royement, niet. De voorzieningenrechter deelt dit standpunt van de Vereniging niet. Het valt op zichzelf te billijken dat de Vereniging verslag deed van hetgeen in de Vereniging was voorgevallen. Het is ook acceptabel dat bij het vertellen van dat verhaal het aanvankelijke royement is gememoreerd. Anders zou het verhaal niet goed te vertellen zijn geweest. [X] c.s. hebben ter zitting aangegeven dat dit voor hen ook niet de grond is geweest om in het geweer te komen. Het is echter misgegaan doordat de Vereniging in het Kring Nieuws en in het jaarverslag Kring 2011 gebruik heeft gemaakt van de term “geroyeerden” en “geroyeerde leden” nádat in de betreffende artikelen was aangegeven dat de rechtbank de royementsbesluiten jegens [X] c.s. nietig had verklaard. Dat wekt op zijn minst de suggestie dat de Vereniging [X] c.s. nog steeds bij de leden van de Vereniging en anderen die van Kring Nieuws op papier of op de website kennis nemen heeft “weggezet” als leden die wegens wangedrag uit de Vereniging zijn verwijderd.

4.7. Het betoog van de Vereniging, dat de door [X] c.s. voorgestane uitleg van het vonnis met zich brengt dat de Vereniging nooit meer de term “geroyeerden” zou mogen gebruiken, zelfs niet zonder concrete aanduiding van de naam van degenen op wie dat ziet, kan haar evenmin baten. Ter beoordeling van de voorzieningenrechter staan alleen de concrete publicaties die hiervoor onder de feiten zijn geciteerd. De termen “geroyeerden” en “geroyeerde leden” worden daar in een zodanig verband gebezigd dat zonneklaar is dat de Vereniging daarmee [X] c.s. heeft willen aanduiden. Heel Den Bosch weet wie er in deze kwestie rollebollend over straat zijn gegaan (en menigeen slaat het met plaatsvervangende schaamte gade). Bij lezing van de gewraakte teksten vallen de “poppetjes” voor de enigszins ingevoerde Bosschenaar wel in te vullen.

4.8. Bovendien is hier nu juist, zoals onder 4.5. reeds is opgemerkt, de terminologie in de artikelen gebruikt nadat daarin reeds melding was gemaakt van het feit dat de rechtbank het royementsbesluit jegens [X] c.s. als gebaseerd op een onrechtmatige daad nietig had verklaard. Uit dat vonnis blijkt dat de rechtbank het niet zo’n geringe onrechtmatige daad vond ook. Het gedrag van de Vereniging en haar oud-voorzitter wordt in het vonnis immers in duidelijke bewoordingen gelaakt om het zacht uit te drukken. De stelling van de Vereniging, dat de term “geroyeerden” in het licht van een zakelijke aanduiding van het geschil moet worden gezien, snijdt dan ook geen hout. Het heeft in dit geval toch echt meer van een echo van de stemmingmakerij tegen [X] c.s., die duidelijk door [X] als zodanig is ervaren, en dat is niet onbegrijpelijk. Als partijen verstandig zijn beperken zij het gebruik van de term “royement” en “geroyeerden” voorlopig uitsluitend tot het debat bij het gerechtshof. Daar moet het vonnis uiteraard vrijelijk ter discussie kunnen worden gesteld.

4.9. Van een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting van de Vereniging is in het onderhavige geval evenmin sprake. Het staat de Vereniging immers vrij om [X] c.s. aan te duiden met neutrale termen zoals met hun naam of als vier oud-leden, etc.. Stemmingmakerij, althans de echo daarvan, verdient geen rechterlijke bescherming. 

4.10. De door de Vereniging overgelegde verklaring van de secretaris van de Vereniging die de betreffende teksten heeft geschreven, doet aan het hiervoor overwogene niet af, te minder omdat uit die verklaring kan worden afgeleid dat de secretaris het concept jaarverslag 2011 vóór publicatie ervan heeft besproken met de (kandidaat)bestuursleden van de Vereniging en mede op basis van hun opmerkingen op een aantal punten heeft aangepast en dat de term “geroyeerden” bij de bespreking van het concept jaarverslag geen onderwerp van discussie is geweest. De bestuursleden hebben derhalve de mogelijkheid gehad om, met het oog op het onder 5.4. van het vonnis van 7 december 2011 opgenomen verbod, wijzigingen aan te brengen in het jaarverslag, hetgeen zij evenwel hebben nagelaten. Het ware al met al beter geweest als zij aan dit punt, gezien de gevoeligheden en de dreigende dwangsom, meer aandacht hadden besteed.

4.11. De onder 4.2. aangehaalde maatstaf brengt met zich dat voldoende aannemelijk is dat de Vereniging door het gebruik van de termen “geroyeerden” en “geroyeerde leden” in de litigieuze artikelen in het Kring Nieuws en het Jaarverslag Kring 2011 de eer en goede naam van ieder van gedaagden heeft aangetast. Dat er volgens de Vereniging geen enkele intentie is geweest aan de zijde van de Vereniging om iemand in eer of goede naam te beschadigen, doet hier niet aan af. De auctor intellectualis van de stukken, de onder 4.10 bedoelde secretaris, heeft in zijn schriftelijke verklaring alle kwalijke bedoelingen tegengesproken. Bedoelingen laten zich door de rechter lastig vaststellen, maar op grond van de teksten en de voorgeschiedenis zoals beschreven in het vonnis van 7 december 2011 hadden [X] c.s. zeker reden om de onderhavige teksten negatief op te vatten.

4.12. Reeds uit het vorenoverwogene volgt voorshands dat de Vereniging aan de veroordeling onder 5.4. van het vonnis niet heeft voldaan. Anders dan de Vereniging heeft betoogd is de voorzieningenrechter van oordeel dat zij niet éénmaal maar tweemaal het in 5.4. opgenomen verbod heeft overtreden, als gevolg waarvan de Vereniging het bedrag van € 40.000,00 aan dwangsommen heeft verbeurd (2 x 4 x € 5.000,–). 

4.13. De Vereniging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij overtreding van het verbod slechts sprake kan zijn van één overtreding, nu het Kring Nieuws en het Jaarverslag als één pakket aan de leden van de Vereniging is verstuurd. Weliswaar valt in het Kring Nieuws op pagina 3 onder de rubriek “Paradepaardjes” te lezen dat het jaarverslag bij het Kring Nieuws is bijgevoegd, maar nu [X] c.s. onweersproken hebben gesteld dat het Kring Nieuws tevens op de website van de Vereniging wordt aangeboden (ook aan niet-leden), is voldoende duidelijk dat de Vereniging het verbod tweemaal heeft overtreden. De voorzieningenrechter realiseert zich dat het om veel geld gaat, maar dwangsommen zijn juist hoog omdat zij moeten dwingen. Bij overtredingen van veroordelingen waaraan een dwangsom is verbonden moet de soep zo heet worden gegeten als deze wordt opgediend.

4.14. De Vereniging heeft overigens geen feiten en/of omstandigheden naar voren gebracht, die aanleiding zouden kunnen geven om (voorlopig) tot een matiging van de verbeurde dwangsommen over te gaan en om die reden de executie – al dan niet gedeeltelijk – te schorsen.

4.15. Gezien het voorgaande is van enig misbruik van de executiebevoegdheid door [X] c.s. geen sprake en bestaat er thans geen grond de executie van het vonnis van 7 december 2011 te schorsen. De vordering van de Vereniging zal worden afgewezen.

4.16. De Vereniging zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [X] c.s. worden begroot op:
– dagvaarding € 0,00
– griffierecht € 267,00
– salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.083,00.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter

wijst de vordering af,veroordeelt de Vereniging in de proceskosten, aan de zijde van de wederpartij tot op heden begroot op € 1.083,00. 

Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.L. Roosmale Nepveu en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2012.

Arubaans verenigingsrecht (SEPPA)

Gerecht E.A. Aruba 9 januar 2013 LJNBZ4289 (SEPPA)


Arubaanse zaak. Royement. Lid gaat intern in beroep tegen royement, beroep wordt afgewezen zonder dat lid wordt gehoord, in strijd met statutaire bepaling. Vernietiging besluit in  beroep, laat royementsbesluit in principe in stand. Rechter schorst royementsbesluit op grond van billijkheid. Afzonderlijke organen van vereniging kunnen niet worden gedagvaard.

VONNIS

in de zaak van:  [eiser], wonende in Aruba,
tegen:
1. DE VERENIGING [SEPPA], gevestigd te Aruba,
2. HET CONGRES VAN DE VERENIGING SEPPA,
3. HET BESTUUR VAN DE VERENIGING SEPPA,
4. HET UITVOEREND COMITE VAN DE VERENIGING SEPPA,
GEDAAGDEN, hierna verder te noemen respectievelijk: SEPPA, het Congres, het Bestuur en het Uitvoerend Comité,
gemachtigde: de advocaat mr. E. Duijneveld. 

1. DE PROCEDURE
Voor het verloop van de procedure wordt verwezen naar het tussenvonnis van 18 januari 2012, waarbij een comparitie van partijen is gelast welke heeft plaatsgevonden op 29 februari 2012. Namens [eiser] zijn daarbij een aantal bescheiden overgelegd welke reeds bij brieven van 16 en 27 februari 2012 werden toegezonden. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten nader toe te lichten en over en weer op elkaar te reageren. Het verdere verloop blijkt uit:
– een akte uitlating aan de zijde van [eiser];
– een contra akte (abusievelijk getiteld ‘conclusie van antwoord na enquête) aan de zijde van SEPPA, het Congres, het Bestuur en het Uitvoerend Comité.
Vervolgens is vonnis verzocht.

2. DE VASTSTAANDE FEITEN
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, alsmede op grond van de inhoud van de overgelegde producties voorzover niet of onvoldoende bestreden, staat tussen partijen onder meer het volgende vast.

2.1 Artikel 7 van de statuten van SEPPA luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Het lidmaatschap eindigt door:
(…)
c. royement door het Uitvoerend comité op grond van handelingen van het lid die opzettelijk gericht zijn tegen de belangen van de vereniging, betrokkene kan binnen 30 dagen, nadat hij van zijn royement op de hoogte is gebracht, in beroep gaan bij het Bestuur. Het Bestuur beslist in zijn eerstvolgende zitting, doch binnen 60 dagen en doet van zijn beslissing schriftelijk mededeling aan betrokkenen en aan het Uitvoerend comité; het Uitvoerend comité gaat akkoord met de beslissing van het Bestuur of wijst de beslissing af. Het lid kan in beroep gaan bij de rechter.
(…)’

2.2 Artikel 5 van het Huishoudelijk Reglement van SEPPA luidt als volgt:
‘a. Royeren van een lid geschiedt door het Uitvoerend Comite op grond van handelingen van het lid die opzettelijk gericht zijn tegen de belangen of het doel van de vereniging.
b. Zodanig lid kan binnen een maand, nadat hij een met redenen omkleed schrijven het royement is medegedeeld beroep tekenen, die zo spoedig mogelijk in haar eerstvolgende zitting een beslissing neemt. [sic] Het geroyeerde lid heeft het recht persoonlijk zijn standpunt toe te lichten, waarna eenmaal gerepliceerd mag worden. Terstond lid kan door de voorzitter het woord ontnomen worden, indien hij/haar zijn/haar standpunt niet met gematigdheid uiteenzet.
c. Tot aan de dag waarop het Uitvoerend Comite zal hebben beslist, wordt geacht dat het royement van kracht is.
(…)’

2.3 SEPPA heeft [eiser] bij brief van 26 mei 2011 als volgt bericht:
‘Namens cliënte de vakvereniging S.E.P.P.A., informeer ik u als volgt.

U heeft op verschillende momenten handelingen verricht die opzettelijk gericht zijn tegen de belangen en het doel van de vereniging. U heeft keer op keer de media gezocht en getracht cliënte te beschadigen. Voorts heeft u zelfs een lid van het bestuur beschuldigd van banden met een terroristische organisatie.

Gezien het bovenstaande heeft het Uitvoerbaar Comité, hiermee mede uitvoering gevende aan het verzoek van het Congres van 8 december 2010, besloten u per direct te royeren.

U heeft 30 dagen na ontvangst van dit schrijven 30 dagen om van deze beslissing in beroep te gaan bij het bestuur.’

2.4 Bij brief van 30 mei 2011 heeft [eiser] een brief geschreven aan SEPPA met, voor zover hier van belang, de volgende adressering:

‘Aan het bestuur van SEPPA
(…)
t.a.v. Secretaris Generaal SEPPA
(…)’

In deze brief deelt [eiser] SEPPA kort gezegd mee het niet eens te zijn met het royementsbelsuit. Hij voert daartoe aan nooit iets tegen SEPPA te hebben gedaan en dat de aangevoerde argumenten uit de duim zijn gezogen. Hij verzoekt binnen 10 dagen te mogen vernemen dat de brief van SEPPA ‘zal worden beschouwd als niet verzonden’ omdat hij zich anders tot de rechter zal moeten wenden.

2.5 Bij brief van 10 juni 2011 heeft SEPPA [eiser], voor zover hier van belang, als volgt bericht:
‘Met betrekking tot de inhoud van uw schrijven stelt cliënte zich op het standpunt dat mijn schrijven namens haar aan uw cliënte duidelijk is en zij haar standpunt handhaaft. Het is aan uw cliënte om de geijkte weg te volgen als hij zich hier niet in kan vinden.’

3. DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
3.1 [eiser] vordert dat het gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de beslissing om hem te royeren ongegrond, dan wel nietig zal verklaren, dat het gerecht gerekestreerden een opdracht zal geven hem te herstellen als lid van SEPPA, althans een andere beslissing te nemen en SEPPA te veroordelen in de kosten van de procedure.

3.2 Het verweer strekt tot niet ontvankelijk-verklaring dan wel afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

4. DE BEOORDELING
4.1 [eiser] is niet ontvankelijk in zijn vorderingen voor zover ingesteld jegens het Congres, het Bestuur en het Uitvoerend Comite, daar dit geen natuurlijke of rechtspersonen zijn en derhalve niet in rechte kunnen worden betrokken, naast de vereniging zelf.

4.2 SEPPA heeft aangevoerd dat [eiser] ook niet-ontvankelijk is jegens haar, aangezien hij geen beroep heeft ingesteld bij het Bestuur tegen het royementsbesluit van het Uitvoerend Comité. Dit verweer wordt gepasseerd. Bij brief van 26 mei 2011 heeft [eiser] een brief ontvangen van mr. Duijneveld die daarin meedeelt dat het Uitvoerend Comité heeft besloten hem te royeren. Bij brief van 30 mei 2011 heeft de raadsman van [eiser] een brief gestuurd die is geadresseerd aan het Bestuur. SEPPA heeft aangevoerd dat de brief is gericht aan de Secretaris Generaal en dat die geen deel uitmaakt van het Bestuur, zodat [eiser] niet in beroep is gegaan bij het Bestuur. Dit snijdt geen hout. De brief is expliciet gericht aan het Bestuur (zie 2.4), zodat van de Secretaris Generaal verwacht mag worden dat hij deze tijdig doorgeleidt aan het Bestuur. Kennelijk is dit ook gebeurd, want bij brief van 10 juni 2011 heeft mr. Duijneveld op deze brief gereageerd namens SEPPA. Uit de inhoud van de brief van [eiser] heeft (het Bestuur van) SEPPA kunnen en moeten begrijpen dat hij het niet eens is met hetroyementsbesluit en heeft het Bestuur deze brief daarmee moeten opvatten als een mededeling dat [eiser] in beroep wenste te komen tegen het royementsbesluit. Uit de brief van mr. Duijneveld van 10 juni 2011 blijkt bovendien dat SEPPA haar standpunt handhaaft. Gelet op artikel 7 van de Statuten kan het (geroyeerde) lid vervolgens in beroep gaan bij het gerecht. De Statuten bepalen hiervoor geen termijn. Nu het onderhavige verzoekschrift dateert van 27 juni 2011 (één week na de brief van SEPPA), wordt het beroep bij het Bestuur geacht tijdig te zijn ingediend. De slotsom van het voorgaande is dan ook dat [eiser] ontvankelijk is in zijn vorderingen jegens SEPPA.

4.3 Uit artikel 5 sub b van het Huishoudelijk Reglement van SEPPA blijkt dat het geroyeerde lid het recht heeft persoonlijk zijn standpunt toe te lichten. Ter comparitie heeft [eiser] aangevoerd niet te zijn gehoord door het Bestuur, zodat hij zijn bezwaren tegen het royementen zijn belang om lid te blijven van SEPPA niet heeft kunnen toelichten. SEPPA heeft aangevoerd hem hiertoe wel te hebben uitgenodigd, maar [eiser] heeft hierop gereageerd door te stellen dat iemand anders (de heer Chundru), die ook was geroyeerd, wèl is uitgenodigd om te worden gehoord, maar hijzelf niet. Hierop heeft SEPPA ter comparitie erkend niet over een oproepingsbrief te beschikken. Het verweer van SEPPA wordt daarom gepasseerd. Nu de brief van het Bestuur van 10 juni 2011 verder ook volkomen ongemotiveerd is, is het hoger beroep door het Bestuur niet afgehandeld conform het Huishoudelijk Reglement. Dat brengt mee dat de beslissing van het Bestuur op het hoger beroep niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Het gerecht zal deze beslissing daarom vernietigen.

4.4 De vernietiging van de beslissing van het Bestuur laat het royementsbesluit van het Uitvoerend Comité onaangetast. Het gerecht zal het royementsbesluit daarom schorsen totdat het Bestuur opnieuw op het beroep heeft beslist, nu de billijkheid dit bepaaldelijk vordert. Dit alles brengt mee dat [eiser] nog lid is van SEPPA, zodat hij verder geen belang heeft bij de vordering hem als lid te herstellen.

4.5 Bij akte heeft [eiser] nog verzocht ‘de zaak’ en ‘SEPPA’s verzoek’ ongegrond te verklaren. Volkomen duister blijft echter wat [eiser] hiermee voorstaat, aangezien SEPPA geen verzoek heeft ingediend. Dit verzoek van [eiser] behoeft dan ook geen verdere bespreking.

4.6 SEPPA zal, als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] begroot op:
– verschotten Afl. 184,00
– griffierecht Afl. 450,00
– salaris advocaat Afl. 1.800,00 (2 punten × tarief Afl. 900,00)
Totaal Afl. 2.434,00

5. DE UITSPRAAK
De rechter in dit gerecht, rechtdoende:

1. verklaart [eiser] niet ontvankelijk in zijn vorderingen tegen het Bestuur, het Congres en het Uitvoerend Comité;

2. vernietigt de beslissing van het Bestuur op het hoger beroep tegen het royementsbesluit;

3. schorst het royementsbesluit van het Uitvoerend Comité tot het moment dat opnieuw door het Bestuur op het hoger beroep is beslist;

4. veroordeelt SEPPA in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] begroot op: Afl. 2.434,00;

5. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

6. wijst af het meer of anders gevorderde.

Niet benoemde bestuursleden

Rechtbank Rotterdam 19 december 2012 LJN BY7782 (Bewust Verder)

Ruzie tussen (oud)-bestuurslid en bestuur. Nieuwe bestuursleden in functie zonder benoeming door ALV: “De in artikel 2:37 lid 2 BW genoemde regel is echter dat de benoeming van een bestuurder van een stichting (sic!) geschiedt door de algemene vergadering. Dit brengt met zich mee dat niet kan worden aanvaard dat degene die, ondanks het ontbreken van een dergelijk besluit, de werkzaamheden van een bestuurder is gaan uitoefenen zonder dat dit voor de leden verborgen is gebleven en zonder dat zij tegen de vervanging bezwaar hebben gemaakt als bestuurder van de stichting (sic!) moet worden aangemerkt.” Daarnaast ontslag bestuurslid, wat stand houdt. Uitleg 11 stemmen voor, 9 tegen en 2 onthoudingen (of 3, het vonnis is niet consistent) een meerderheid voor is, overigens met onjuiste “de helft + 1 regel”. Royement vernietigd, wegens strijd met de redelijkheid bij gebrek aan feitelijke onderbouwing.


Vonnis van 19 december 2012
zaak van [eiser], tegen
de vereniging VAKVERENIGING BEWUST VERDER 2002,

Partijen zullen hierna [eiser] en Bewust Verder 2002 genoemd worden.


2. De feiten
2.1. Bewust Verder 2002 is een op 1 september 2008 opgerichte vakbond. (Ontstaan in 2002 als lijst bij de verkiezingen voor een ondernemingsraad (onderdeelscommissie)).
2.2. De op 30 december 2008 opgestelde statuten van Bewust Verder 2002 (hierna: de statuten) luiden – voor zover relevant – als volgt:
Artikel 6 (…)
Het lidmaatschap eindigt: (…)
Door ontzetting (royement)(…)
Ontzetting uit het lidmaatschap kan alleen door het bestuur worden uitgesproken:
Wanneer een lid handelt in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de verenigingen/of
Wanneer een lid handelt de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
Van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap namens de vereniging of ontzetting wordt het betrokken lid ten spoedigste schriftelijk, met opgave van redenen, in kennis gesteld. Opzegging namens de vereniging geschiedt door het bestuur. Binnen één maand na ontvangst van de kennisgeving van het besluit kan de betrokkene schriftelijk in beroep gaan bij de secretaris van de vereniging. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst. (…)
Artikel 7
Het bestuur bestaat uit tenminste vijf personen, waaronder, voorzitter, tweede (2e) voorzitter secretaris en een penningmeester.
De bestuursleden worden benoemd voor een periode van vier jaar en zijn in geval van aftreden terstond herkiesbaar.
Het periodiek aftreden geschiedt volgens een door het bestuur vast te stellen rooster. In tussentijdse vacatures wordt in de eerstvolgende algemene vergadering na het ontstaan ervan voorzien. Een tussentijds gekozene treedt in de volgorde van aftreding in plaatse van degene die hij vervangt.
Een bestuurslid kan door de algemene vergadering te allen tijde worden geschorst of ontslagen. Een zodanig besluit kan slechts worden genomen in een vergadering waarin tenminste de helft van het aantal leden aanwezig is. Is het vereiste aantal leden niet aanwezig, dan wordt binnen vier weken, doch niet binnen zeven dagen, een tweede algemene vergadering gehouden, welke ongeacht het aantal aanwezige leden ter zake een rechtsgeldig besluit kan nemen. (…)
Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester aan die samen het dagelijks bestuur vormen.
Het algemeen bestuur kan slechts rechtsgeldige besluiten nemen, indien ter vergadering tenminste tweederde deel van het zittend aantal leden aanwezig is. (…)
Artikel 9
(…) Het bestuur is voorts bevoegd een algemene vergadering te beleggen wanneer het dit nodig acht. Het bestuur is tot de bijeenroeping van een algemene vergadering op een termijn van niet langer dan vier weken verplicht, wanneer tenminste een/tiende deel der leden een daartoe strekkend schriftelijk verzoek bij het bestuur heeft ingediend. Wanneer het bestuur aan zulk een verzoek niet binnen veertien dagen gevolg heeft gegeven, zijn de verzoekers samen bevoegd tot het bijeenroepen van een algemene vergadering, die zo nodig zelf in haar leiding voorziet. (…)
Artikel 10
Voor zover in deze statuten niet anders wordt bepaald, worden alle besluiten genomen met volstrekte meerderheid van stemmen. Over zaken wordt mondeling, over personen wordt schriftelijk gestemd tenzij de algemene vergadering anders besluit. Blanco stemmen tellen niet mee. Ieder lid heeft één stem. (…)
Artikel 15
In afwijking van het gestelde in artikel 7 lid 1. bestaat het bestuur voor de eerste maal uit de volgende personen:
? als voorzitter (reeds ingeschreven bij de Kamer van Koophandel): de verschenen persoon sub 1 zijnde de heer [persoon[persoon 1];
? de tweede (2e) voorzitter (reeds ingeschreven bij de Kamer van Koophandel): de heer [persoon 2] (…);
? als secretaris: de verschenen persoon sub [eiser]iser]r [eiser]

2.3. De heren [persoon[persoon 1] (hierna: [persoon 1]) en [persoon 2] (hierna: [persoon 2]) waren per 1 september 2008 als bestuurders in het handelsregister vermeld. [eiser] is met ingang van 30 december 2008 als bestuurder in het handelsregister ingeschreven.

2.4. Op 10 mei 2011 is een ledenvergadering uitgeschreven. De opkomst bij deze ledenvergadering was laag. [persoon 1] was niet bij deze vergadering aanwezig.

2.5. Na de ledenvergadering, maar nog op 10 mei 2011 (om 19:01 uur) heeft [persoon 1] een e-mailbericht gestuurd aan de bestuursleden van het G3-overleg (de vakbonden ABVAKABO, VOR en Bewust Verder 2002) en aan de bestuursleden van Bewust Verder 2002. Dit e-mailbericht vermeldt:
“Hallo [persoon 3],
Vanmiddag is er door een ledenvergadering beslist dat wij niet mee zouden doen aan de actie van morgen, ik ben hierbij niet aanwezig geweest maar heb [persoon 2]persoon 2] begrepen dat er geen draagvlak was om deel te nemen aan deze actie.
In de bijlage een oproep aan de leden van ons op welke manier we zouden meedoen aan de actie, dit heef [persoon 2] vanmorgen besproken met [persoon 4] en hij is met de voorwaarde van ons akkoord gegaan zoals ik heb begrepen van [persoon 2], maar wat er nu precies is gebeurt op de ledenvergadering is mij echt een raadsel.
Ik ga ervan uit dat er bestuursleden van ons morgen tijdens de actie aanwezig zullen zijn om het een en ander toe te lichten, aan onze leden.
Groetjes,
[p[persoon 5]on 5[persoon 6].
[Persoon 6] (door partijen in die periode aangemerkt als bestuurslid van Bewust Verder 2002, hierna: [persoon 6]) heeft op 10 mei 2011 om 19:05 uur een e-mailbericht verstuurd aan [persoon 1]. Dit e-mailbericht heeft de volgende inhoud:
“Hallo [perso[persoon 5]]
In de ledenvergadering van vanmiddag is helemaal niets beslist over het wel of niet meedoen met de actie, dat was al beslist.
We hebben de vergadering afgelast en deze verplaatst naar 26 mei, dit in verband met een wel heel kleine opkomst van welgeteld 4 mensen, hier kan je niet echt een vergadering mee aanvangen.
We hopen dan ook dat de opkomst van 26 mei veel groter zal zijn en dat we dan een beslissing kunnen nemen over het wel of niet meedoen met de vervolg acties.
Hoop je hiermee iets verder te hebben geïnformeerd.
Daar zullen ook de punten die we hadden staan op de agenda, terugkeren.
Groetjes [persoon 6]”

2.7. Op 11 mei 2011 heeft een stakingsactie tegen de voorgenomen openbare aanbesteding en de kabinetbezuinigingen in het openbaar vervoer plaatsgevonden. Bewust Verder 2002 heeft daaraan niet deelgenomen.

2.8. [persoon 6] heeft zich per 12 mei 2011 teruggetrokken uit het bestuur van Bewust Verder 2002.

2.9. Op 16 mei 2011 heeft [eiser] een e-mailbericht gestuurd aan “de bestuursleden” van Bewust Verder 2002, met de volgende inhoud:
“Beste bestuursleden,
De afgelopen weken heeft zich zoals jullie weten het e.e.a. zich afgespeeld met als gevolg dat [persoon 6] zich terug getrokken heeft uit het bestuur.
Zelf heb ik naar aanleiding van de mail van [persoon 5] als voorzitter een reactie gegeven.
Ik heb van de overige bestuursleden geen reactie mogen zien op het hele gebeuren en ook geen reactie van [persoon 5] gehad op mijn mail.
Ik vraag me dan ook serieus af welke kant het op moet/gaat met de BV2002.
Wat zo mooi is begonnen, zie ik steeds meer afbrokkellen.
Ik ben van mening dat wanneer er geen heil meer in ziet dit kenbaar gemaakt word zodat er stappen ondernomen kunnen worden.
Welke kant het ook opgaat laten we het wel formeel houden want we zijn tenslotte een officiële instantie.
Ik wil wel meegeven dat de hele RET meekijkt maar vooral ook geniet want inmiddels is bekend dat [persoon 6] zich teruggetrokken heeft.
Ik wil graag weten of we er nog steeds voor gaan? Zo ja dan zullen we toch bij elkaar moeten komen met het voltallig bestuur.
Ik wil ook graag weten hoe verder met de Algemene vergadering i.v.m. het wel of niet uitschrijven hiervan.
Met vriendelijke gro[eiser]iser]”

2.10. [persoon 7] en [persoo[persoon 8] (beiden in deze periode aangemerkt als bestuursleden, in deze procedure staat hun hoedanigheid ter discussie, hierna: [persoon 7] en [persoon 8]) hebben beiden afzonderlijk bij e-mailbericht op 16 mei 2011 aan [eiser] bericht dat zij akkoord zijn met het plannen van een bestuursvergadering en een Algemene vergadering. [persoon 2] en [persoon 1] hebben op 17 en 18 mei 2011 een e-mailbericht aan [eiser] verstuurd waarin zij zich op het standpunt stellen dat geen specifieke vergadering gepland hoeft te worden, omdat er volgens hen reeds voldoende vergaderingen staan gepland.

2.11. Op 21 mei 2011 hebben [persoon 1] en [persoon 2] aan “de bestuursleden” van Bewust Verder 2002 (inclusief [eiser]) een e-mailbericht verstuurd met de navolgende inhoud, voor zover relevant:
“Beste Bestuursleden,
(…)
Naar aanleiding van wat zich de afgelopen weekend heeft afgespeeld zijn wij tot de conclusie gekomen dat er binnen het bestuur van Bewust Verder 2002 geen gezonde werksfeer meer is.
Dit is voor ons, na rijp beraad dan ook aanleiding geweest, hoe zeer wij dit besluit ook betreuren, het vertrouwen in de secretaris Dhr. G.R. [eiser] per direct op te zeggen.
Wij zijn dan ook van mening dat hij niet meer mag handelen namens Bewust Verder 2002, mocht hij dit wel doen en hieruit ontstaat schade voor Bewust Verder 2002 zullen wij deze dan ook op hem verhalen.
In de komende week zullen wij Dhr. G.R. [eiser] hiervan ook schriftelijk op de hoogte brengen.
Met vriendelijke groet,
[persoon 5] [persoon 1] Voorzitter Bewust Verder 2002
[persoon 2] 2e voorzitter Bewust Verder 2002″

2.12. [eiser] heeft op 21 mei 2011 een e-mailbericht verstuurd naar “de bestuursleden” van Bewust Verder 2002. Dit e-mailbericht vermeldt:
“Ik lig helemaal niet wakker van jullie jongen wat je ook schrijft.
Je kan verzinnen wat je wil, ik ben jullie nu spuugzat en ik ga nu de leden optrommelen voor een officiële leden vergadering en uit de doeken doen wat zich afspeelt.
De leden mogen beslissen hoe verder en wat betreft schade verhalen bij mij jongen dan moet je heel wat in je mars hebben en dat heb jij niet, kom maar op als je durft.”

2.13. [persoon 1] heeft op 26 mei 2012 een e-mailbericht verzonden aan “de bestuursleden” van Bewust Verder 2002 op [eiser] na. In het e-mailbericht heeft [persoon 1] aan deze bestuursleden verzocht om op 31 mei 2011 bij elkaar te komen. Het e-mailbericht vermeldt, voor zover relevant:
“1e het opzeggen van het vertrouwen in de secretaris
2e wat gaan wij doen met de komende staking op 9 juni
3e hoe ziet het bestuur mijn positie als voorzitter
4e het schenden van het “strikt vertrouwelijk” van de secretaris
5e het in mijn ogen niet functioneren van de secretariaat”
Ik wil met jullie allemaal om de tafel maar onder geen enkele voorwaarden met de secretaris, hoe het bestuur dit wil in kleden laat ik aan het bestuur over en hoor het wel dinsdag.

2.14. Op 31 mei 2011 verstuurt [persoon 1] namens het bestuur van Bewust Verder 2002 zowel per post als per email een brief aan [eiser]. De brief wordt tevens in kopie aan “de overige bestuursleden” van Bewust Verder 2002 verzonden. Deze brief heeft de volgende inhoud, voor zover relevant:
“Naar aanleiding van alles wat vooraf is gegaan en het eerder uitroepen van “opzeggen van vertrouwen” in jouw als secretaris door de voorzitter en 2e voorzitter, hebben wij als bestuur bij meerderheid van stemmen en in goed overleg, ook besloten dit standpunt te volgen,
Het besluit om jouw hier niet bij te betrekken is genomen, omdat zowel jij als de Hr. J. [persoon 1] niet meer met elkaar in gesprek willen treden.
Dit houd in, dat u per direct de funtcie als secretaris van de Bewust Verder 2002 dient neer te leggen en ook niet meer uitnaam van de Bewust Verder 2002 als zodanig op de voorgrond zal treden of handelen uitnaam van de Bewust Verder 2002.
Ik hoop je hiermee volledig en voldoende op de hoogte te hebben gebracht en hoop dat je de benodigde spullen die de Bewust Verder 2002 toe komen zo spoedig mogelijk bij een van de bestuursleden inleverd.”

2.15. Op dezelfde dag ontvangen de leden van Bewust Verder 2002 van [persoon 1] per email een brief met de volgende inhoud:
“Naar aanleiding van een aantal onenigheden binnen het bestuur van de BV2002, heeft het bestuur bij meerderheid van stemmen besloten het vertrouwen in de Hr. G.R. [eiser] per direct op te zeggen en zullen wij hem uit zijn functie als secretaris zetten.
Wij hopen op zeer korte termijn een goede invulling te kunnen geven aan de functie van secretaris.
2.16. (…)
Met vriendelijke groet en uit naam van het Bestuur BV2002
J. [persoon 1]
Voorzitter”

2.17. [eiser] heeft in de avond van 31 mei 2011 een e-mailbericht aan [persoon 9] (lid van Bewust Verder 2002) verstuurd, waarin de e-mailadressen van alle leden van Bewust Verder 2002 worden genoemd.
[persoon 9] heeft vervolgens op dezelfde dag een e-mailbericht aan alle leden van Bewust Verder 2002 verstuurd met de volgende inhoud:
“beste collega.s ik heb de mail van onze voorzitter dhr kop gelezen maar naar mijn mening kan dat niet zomaar dar het bestuur een vergadering inlast is zonder zonder dat wij als lid van bv 2002 dat weten. en ze zo maar een bestuurslid de laan uitsturen daar je de veraderingen voor, bovendien weten wij niet eens wat er allemaal afspeelt.Ik vind dat de heer [ei[eiser] zich mag verdedigen en dat het aan ons is of de heer [eiser] mag blijven of niet of dat we iemand anders de laan uit moeten sturen dat is ons recht… naar mijn mening kunnen we beter aangeven dat we een vergadering willen. als dit zo door gaat vrees ik zeker voor mijn baan bij de ret….. nogmaals wil ik weten wat er allemaal afspeelt en ik neem aan dat jullie dat ook willen gr aad schouten lid van bv 2002.”

2.18. Op 3 juni 2011 heeft [persoon 6] haar reactie op het e-mailbericht van [persoon 9] aan [eiser] gemaild. Haar e-mailbericht vermeldt:
“Hallo [eiser],
als lid wil ik toch graag het volgende kwijt.
Wat je nu aan het doen bent, is met modder gooien en ik vind dat dat niet kan.
Wees wijs en stop daarmee, heeft ook geen enkele toegevoegde waarde.
Dit zijn persoonlijke mailtjes en dit soort mailtjes mag je niet verspreiden.”

2.19. De advocaat van [eiser] heeft op 24 juni 2011 een brief aan het bestuur van Bewust Verder 2002 verstuurd, waarin hij heeft medegedeeld dat [eiser] zijn functie als secretaris van Bewust Verder 2002 niet neerlegt totdat een geldig besluit is genomen over het functioneren van [persoon 1], [persoon 2] en hemzelf en hij verzoekt om het bijeenroepen van een algemene vergadering.

2.20. Namens het bestuur stuurt [persoon 1] op 30 juni 2011 een brief terug aan de advocaat van [eiser]. Deze brief vermeldt, voor zover relevant:
“Naar aanleiding van uw brief d.d. 24 juni 2011, wil ik als voorzitter van Bewust Verder 2002 namens het volledige bestuur van Bewust Verder 2002 reageren. Voor alle duidelijkheid stelt het bestuur zich op het standpunt dat de besluiten die genomen zijn omtrent de heer [eiser] unaniem zijn.
In uw brief dd 24 juni 2011 wijst u op artikel 7 uit de statuten, maar dit is in deze zaak niet aan de orde, daar de heer [eiser] zich op zodanige wijze gedragen heeft dat er niet meer redelijkerwijs gevergd kan worden dat het lidmaatschap blijft bestaan. Het bestuur overweegt artikel 6 van de statuten toe te passen.
Dit is mede ingegeven door het volgende: de heren J. [persoon 1] en [persoon 2] hebben op 21 mei 2011 in een e-mailbericht aan de bestuursleden van Bewust Verder 2002, onder mededeling van strikt vertrouwelijk (artikel 10 van het huishoudelijk reglement), hun vertrouwen opgezegd in de heer [eiser].
De reactie van de heer [eiser] was het betreffende stuk van strikt vertrouwelijk, onrechtmatig met gebruik van het leden bestand en de hierbij behorende persoonsgegevens (eigendom van Bewust Verder 2002) voor alle bij hem bekende leden te publiceren en te versturen. Het schenden van de vertrouwelijkheid, het zonder toestemming van het bestuur gebruiken van bestanden die het eigendom zijn van Bewust Verder 2002 en het ontketenen van een hetze tegen in beginsel een aantal bestuursleden en later tegen alle bestuursleden.”

2.21. De advocaat van [eiser] stuurt op 7 juli een brief aan het bestuur van Bewust Verder 2002. Hij verzoekt het bestuur dringend een algemene vergadering te beleggen. Verder deelt hij mede dat, indien het bestuur blijft weigeren een algemene vergadering te plannen, meer dan een tiende van de leden het bestuur verzoekt een algemene vergadering te beleggen.

2.22. Op 18 juli verstuurt [eiser] aan de leden van Bewust Verder 2002 een uitnodiging voor aan algemene vergadering op 28 juli 2011.
Op deze vergadering verschenen tien leden. De notulen van deze vergadering luiden – voor zover relevant – als volgt:
“Op vragen van leden betreffende de lage opkomst en het verzoek van schriftelijke aanvragen zoals gemeld in de statuten (Art:9 regel 9) kwam de Hr. G. [eiser] met het antwoord dat die allemaal per mail bij hem een verzoek hadden gedaan, hierop werd gelijk aangegeven dat dit niet bij het overige bestuur is aangeleverd. (Art:9 regel 9)
Ook op de vraag wie er allemaal waren uitgenodigd, kon de heer Hr. H.[eiser] geen duidelijk antwoordt geven, deze vraag werd gesteld omdat het bestuur had vernomen dat er verschillende personen geen uitnodiging hadden gekregen.
Het is namelijk zo dat voor een algemene vergadering alle leden een uitnodiging dienen te ontvangen.
Op grond van het bovenstaand gegeven en andere feiten hebben verschillende leden aangegeven deze vergadering nietig te verklaren.
Volgens de Hr. G.[eiser] kan dit niet en blijf hij volharden in zijn standpunt dat het een rechtsgeldige ledenvergadering is. Dit is niet juist, alleen de voorzitter kan te allen tijden een algemene vergadering of bestuursvergadering uitschrijven (artikel 6 huishoudelijk reglement). (…)
Na het nietig verklaren heeft de [persoon [persoon 10] namens de voorzitter aangegeven dat er een algemene vergadering zal worden gehouden op 23 augustus 2011 ook rekening houdend met de statuten/huishoudelijk reglement.”

2.23. Op 23 augustus 2011 is een algemene vergadering gehouden, waar 23 leden aanwezig waren. Tijdens deze vergadering is gestemd over het ontslag van [persoon 1], [persoon 2] en [eiser]. Van de 23 aanwezige leden stemden elf leden voor het ontslag van [eiser] en negen tegen. Drie leden hebben blanco gestemd.
De notulen van deze vergadering vermelden – voor zover relevant:
“Dit betekent, dat er een besluit is genomen dat de Hr. G [eiser] door een meerderheid van stemmen uit zijn functie wordt gezet als Secretaris van de vakbond Bewust Verder 2002.”

2.24. [persoon 1] heeft op 24 augustus 2011 namens het bestuur van Bewust Verder 2002 een brief aan de leden van Bewust Verder 2002 gestuurd. Deze brief luidt – voor zover relevant – als volgt:
“Op dinsdagavond 23 augustus 2011 is er een algemene vergadering (ALV) geweest.
Op deze vergadering is er met een meerderheid van stemmen door de aanwezige leden een besluit genomen om afscheid te gaan nemen van de secretaris de heer G.R. [eiser].”

2.25. Op 7 september 2011 heeft [persoon 1] namens het bestuur van Bewust Verder 2002 een aangetekende brief aan [eiser] verstuurd met de volgende inhoud, voor zover relevant:
“Na zorgvuldig overleg kan het bestuur van Bewust Verder 2002 niet meer anders dan naar het zwaarste middel te grijpen en u te ontzetten/royeren, gelet op artikelen 6 en 7 van de Statuten.
De reden dat het bestuur heeft besloten om het zwaarste middel te moeten gaan inzetten is de volgende, wij tolereren uw gedrag niet langer, u weigert zich te houden aan het besluit dat democratisch is genomen, in de Algemene vergadering van 23 augustus 2011. In deze vergadering is besloten, dat u per direct uw functie als secretaris dient neer teleggen. Ondanks dit alles blijft u zich als secretaris profileren en post sturen.
Wij zijn van mening dat u leden benadeelt en schade berokkent door misbruik te maken van de e-mailbestanden van Bewust Verder 2002 en het openbaar maken en afstaan hiervan aan derden, wat overigens bij wet verboden is. Dit is u al meerdere malen bij woord en geschrift kenbaar gemaakt.”

2.26. [eiser] heeft bij brief van 4 oktober 2011 beroep aangetekend tegen het besluit waarin hij als lid is ontzet. Hij schrijft dat hij verwacht dat dit beroep – conform de statuten – door de algemene vergadering zal worden behandeld.

2.27. [persoon 1] heeft de leden van Bewust Verder 2002 op 10 oktober 2011 een brief gestuurd, waarin hij meedeelt dat afscheid is genomen van [eiser] als secretaris en hij tevens als lid zal worden geroyeerd/ontzet per 7 september 2011. Verder deelt [persoon 1] mede dat [persoon 6], [persoon 10] en [persoon 11] toetreden tot het bestuur van Bewust Verder 2002.

2.28. Op 14 november 2011 heeft Bewust Verder 2002 een algemene vergadering gehouden. De notulen van deze vergadering luiden – voor zover relevant – als volgt:
“Hierop heeft de heer J. [persoon 10] direct antwoord met de mededeling dat wat betreft het ontslag als secretaris dit een gepasseerd station is, dit is namelijk besloten in de Algemene Leden Vergadering van 23 augustus 2011, waar hij en zijn advocaat schriftelijk van op de hoogte zijn gebracht, op dit moment niet aan de orde is, hier wordt alleen maar gesproken over het ontzetten/royement, dit is ook duidelijk gemaakt in de uitnodiging voor deze vergadering aan de heer G.R. [eiser], en op wat voor gronden hij ontzet/geroyeerd, door het bestuur van Bewust Verder 2002. (…)
De heer J. [persoon 10] begint zijn uitleg met een opsomming van feiten en overtredingen waar de heer G.R. [eiser] zich volgens het bestuur van Bewust Verder 2002 zich aan schuldig heeft gemaakt en met sommige punten nog steeds mee bezig is, zoals het in diskrediet brengen van de vereniging.
De redenen van het ontzetten/royeren:
– Het verspreiden van onjuiste en opruiende mails
– Het schenden van artikel 10 van het huishoudelijk reglement door brieven te sturen waar “Vertrouwelijk” op rust.
– Het telkens negatieve uitlaten van reacties tegen over collega’s op de werkvloer. en het management.
– Het zich al meerdere malen uitspreken dat hij op persoonlijke titel verder gaat en geen binding meer heeft met de BV2002,
– Het misbruiken van e-mail adressen en het verstrekken aan dede van deze bestanden wat uit het oogpunt van privacy bij wet verboden is en tevens een strafbaar feit is.
– Het nog steeds illegaal gebruik maken van de spullen de toebehoren aan Bewust Verder 2002
– Het zich onttrekken aan de verantwoordelijkheden en taken als secretaris
(…)
De stelling luidt: zijn de leden het eens met het besluit van het bestuur om de heer G.R. [eiser] te ontzetten/royeren (…)
Hiermee is het besluit unaniem aangenomen.”

2.29. [persoon 6], [persoon 10], Jankipersadsing, [persoon 7] en [per[persoon 12] (hierna: [persoon 12]) zijn per 14 november 2011 als bestuurders van Bewust Verder 2002 ingeschreven in het handelsregister.

2.30. Op 15 november 2011 stuurt [persoon 1] namens het bestuur van Bewust Verder 2002 een brief aan [eiser], waarin hij meedeelt dat de vergadering unaniem heeft besloten achter het besluit van het bestuur te gaan staan om [eiser] te ontzetten/royeren als lid van Bewust Verder 2002.

3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
? het besluit inhoudende dat [eiser] als bestuurslid van Bewust Verder 2002 werd ontslagen te vernietigen wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW en Bewust Verder 2002 te veroordelen [eiser] in al zijn rechten als secretaris van Bewust Verder 2002 te herstellen en dit ook aan alle andere leden schriftelijk kenbaar te maken zulks binnen drie dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat Bewust Verder 2002 in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; en
? het besluit waarmee [eiser] uit het lidmaatschap van Bewust Verder 2002 werd ontzet te vernietigen wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW en Bewust Verder 2002 te veroordelen [eiser] in al zijn rechten als lid van Bewust Verder 2002 te herstellen en dit ook aan alle andere leden schriftelijk kenbaar te maken, zulks binnen drie dagen na de dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat Bewust Verder 2002 in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; en
? te verklaren voor recht dat de benoemingen door het bestuur van Bewust Verder 2002 van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13], [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] tot bestuurslid nietig zijn en dat deze personen derhalve geen deel uitmaken van het bestuur van Bewust Verder 2002; en
? Bewust Verder 2002 te veroordelen tot betaling aan [eiser] van:
a. de kosten van de algemene vergadering van 28 juli 2011 van € 68,70 inclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening; en
b. een bedrag van € 2.500,- ter vergoeding van de door Bewust Verder 2002 geleden c.q. nog te lijden schade, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis wettelijke rente is verschuldigd; en
c. een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke kosten van € 714,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening; en
d. een bedrag van € 131,- zonder betekening, verhoogd met een bedrag van € 68,- in geval van betekening, aan nakosten, als bedoeld in artikel 237 lid 4 Rv met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis wettelijke rente verschuldigd is; en
e. de kosten van deze procedure met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis, wettelijke rente is verschuldigd.

3.2. Bewust Verder 2002 voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

In reconventie

3.4. Bewust Verder 2002 vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen tot betaling van € 77,80 als vergoeding voor de postzegels en enveloppen die [eiser] volgens haar in zijn bezit heeft en tot betaling van € 251,50 voor de kosten van twee ledenvergaderingen op 23 augustus 2011 en 14 november 2011, beide bedragen vermeerderd met de proceskosten.

3.5. [eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.

3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling
in conventie
4.1. De vordering van [eiser] ziet op het besluit tot ontslag als bestuurslid, op het besluit tot ontzetting als lid van Bewust Verder 2002, op de benoeming van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] en op verschillende kosten- en schadeposten.
Het besluit tot ontslag van [eiser] als bestuurder van Bewust Verder 2002

4.2. [eiser] betwist allereerst dat er een rechtsgeldig besluit is genomen waarmee hij is ontslagen als bestuurder van Bewust Verder 2002. Voor zover dit besluit wel rechtsgeldig zou zijn genomen, is het besluit volgens hem vernietigbaar wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid.

4.3. Een besluit tot ontslag van een bestuurslid van een vereniging wordt op grond van artikel 2:37 lid 6 en 3 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) genomen door hetzelfde orgaan dat de bestuurslid heeft benoemd: de algemene vergadering. Hiervan kan bij statuten worden afgeweken.
Artikel 7 van de statuten van Bewust Verder 2002 bepaalt, als aanvulling op de wettelijke bepalingen, dat een bestuurder te allen tijde door de algemene vergadering kan worden ontslagen, waarbij vereist is dat ten minste de helft van de leden aanwezig is. Indien niet het vereiste aantal leden aanwezig is, wordt binnen vier weken een nieuwe vergadering gehouden. In deze vergadering kan, ongeacht het aantal aanwezige leden, een besluit worden genomen.
De algemene vergadering heeft op 23 augustus 2011 gestemd over het ontslag van [eiser] als bestuurder van Bewust Verder 2002. Van de 22 leden die hebben deelgenomen aan de stemming hebben elf leden vóór en negen leden tegen het ontslag van [eiser] gestemd. Twee leden hebben blanco gestemd; deze stemmen tellen – op grond van artikel 10 van de statuten – niet mee. De meerderheid van stemmen wordt gevormd door de helft vermeerderd met één. (Noot, dit is onjuist, bijv. bij 11 stemmen voor, 10 tegen, is er wel een meerderheid voor, maar niet de helft + 1) In dit geval waren er dus vereist tien (de helft van de twintig uitgebrachte stemmen) plus één, dus elf stemmen. Het besluit tot ontslag van [eiser] als bestuurder is dan ook rechtsgeldig.

4.4. [eiser] stelt zich op het standpunt dat het besluit tot zijn ontslag op grond van artikel 2:15 BW vernietigbaar is, omdat er geen (concrete) redenen of goede gronden zijn die het ontslag kunnen rechtvaardigen. De rechtbank overweegt dat het besluit tot ontslag van [eiser] als bestuurder blootstaat aan nietigverklaring wegens strijd met redelijkheid en billijkheid die bij de totstandkoming van het besluit in acht moeten worden genomen. De toetsing van het besluit aan de eisen van redelijkheid en billijkheid is een marginale. De rechtbank dient slechts te beoordelen of de algemene vergadering in de omstandigheden van het geval in redelijkheid tot het besluit tot ontslag van [eiser] als bestuurder van Bewust Verder 2002 heeft kunnen komen. In het onderhavige geval heeft het bestuur van Bewust Verder 2002 op 31 mei 2011 aan alle leden medegedeeld dat het geen vertrouwen meer had in [eiser]. Verder staat vast dat [eiser] – kort nadat hij op 21 mei 2011 van de overige bestuursleden van Bewust Verder 2002 had vernomen dat het vertrouwen in hem werd opgezegd – alle e-mailadressen van de leden doorgestuurd aan [persoon 9]. Daarnaast is door beide partijen gesteld dat in de periode voorafgaand aan het ontslag tussen hen meningsverschillen zijn geweest. Hoewel deze volgens [eiser] zijn opgelost, kunnen deze er wel aan hebben bijgedragen dat het vertrouwen in hem afnam. Uit de e-mailwisselingen en uit het besprokene op de comparitie van partijen is gebleken dat de verhoudingen tussen [eiser] enerzijds en de andere bestuursleden anderzijds onwerkbaar waren geworden. Deze omstandigheden maken dat de algemene vergadering in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het ontslag van [eiser].
De rechtbank zal niet ingaan op de betwiste stelling van Bewust Verder 2002 dat [eiser] als secretaris slecht heeft gefunctioneerd. De algemene vergadering heeft immers reeds op basis van de hiervoor geschetste omstandigheden in redelijkheid en billijkheid tot het besluit tot ontslag van [eiser] als bestuurder van Bewust Verder 2002 kunnen komen.

Het besluit tot ontzetting van [eiser] als lid van Bewust Verder 2002

4.5. [eiser] is bij het besluit van het bestuur van 7 september 2011 als lid van Bewust Verder 2002 ontzet. Het beroep van [eiser] tegen dit besluit is behandeld tijdens de algemene vergadering op 14 november 2011. De algemene vergadering heeft unaniem het besluit van het bestuur bekrachtigd. In deze procedure stelt [eiser] dat het besluit van de algemene vergadering waarin hij is ontzet als lid van Bewust Verder 2002 in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Volgens [eiser] had het bestuur met concrete feiten en omstandigheden moeten komen die dermate zwaarwegend zijn dat zij het ontzettingsbesluit rechtvaardigen, had het bestuur moeten openstaan voor een inhoudelijke discussie over de valse beschuldigingen en had de algemene vergadering over zijn ontzetting als lid moeten stemmen waar hij bij was.

4.6. Artikel 3:37 (lees: 3:35) lid 3 BW bepaalt dat ontzetting van een lid alleen mag worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten der vereniging handelt of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Hiervan kan niet worden afgeweken in de statuten.
Bewust Verder 2002 heeft ter onderbouwing van haar besluit aangevoerd dat [eiser] de e-mailadressen van leden op 31 mei 2011 heeft doorgezonden aan [persoon 9], terwijl dit vertrouwelijke informatie was. Verder heeft [eiser] onjuiste en opruiende e-mailberichten verstuurd aan de leden van Bewust Verder 2002 en derden.

De rechtbank overweegt dat uit hetgeen is gesteld en gebleken niet kan worden afgeleid dat door het openbaar maken aan een lid van Bewust Verder 2002 van de e-mailadressen van de leden, Bewust Verder 2002 op onredelijke wijze is benadeeld. Ook het stemgedrag van leden over het ontslag van [eiser] is er niet door beïnvloed. Over onjuiste en opruiende e-mailberichten die volgens Bewust Verder 2002 door [eiser] zouden zijn verstuurd aan leden en derden overweegt de rechtbank dat deze stelling door [eiser] is betwist, maar op geen enkele wijze is onderbouwd door Bewust Verder 2002. Het is daardoor voor de rechtbank niet bekend om welke e-mailberichten het gaat en welke schade Bewust Verder 2002 hierdoor heeft opgelopen. Deze stelling zal worden gepasseerd.
Bewust Verder 2002 voert verder aan dat [eiser] haar is blijven dwarszitten. Zij onderbouwt echter niet waaruit dit dwarszitten heeft bestaan. Voor zover Bewust Verder 2002 erop doelt dat [eiser] tegen de besluiten van het bestuur en de algemene vergadering van Bewust Verder 2002 in beroep is gekomen, kan dit hem niet worden verweten.
Gelet op het voorgaande heeft het bestuur op basis van de aangevoerde omstandigheden in redelijkheid niet kunnen komen tot het besluit [eiser] als lid te ontzetten. Deze omstandigheden kunnen de beslissing niet dragen en het besluit zal worden vernietigd.
De gevorderde dwangsom – op de vordering [eiser] binnen drie dagen na dit vonnis in zijn rechten als lid te herstellen en dit ook aan de andere leden kenbaar te maken – is niet door Bewust Verder 2002 betwist en zal worden toegewezen, zij het gemaximaliseerd tot € 5.000,-. Gelet op de korte termijn van drie dagen zal de hierna in het dictum te noemen termijn worden bepaald.

Het besluit tot benoeming van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6]

4.7. [eiser] vordert een verklaring voor recht dat de benoemingen van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] tot bestuurslid nietig zijn en dat deze personen derhalve geen deel uitmaken van het bestuur van Bewust Verder 2002. De besluiten waarmee zij tot bestuurders zijn benoemd zijn volgens hem nietig, omdat zij zijn genomen door het bestuur en niet door de algemene vergadering. Bewust Verder 2002 voert aan dat voornoemde personen wel door de algemene vergadering zijn benoemd, maar dat van die betreffende vergadering(en) door toedoen van [eiser] geen verslagen gemaakt zijn. Daarnaast blijkt uit het handelsregister dat zij bestuurders zijn, aldus Bewust Verder 2002.

4.8. In de statuten van Bewust Verder 2002 staat geen afwijking van de in artikel 3:37 lid 2 BW opgenomen hoofdregel dat de benoeming van haar bestuurders geschiedt door de algemene vergadering. [eiser] heeft – in tegenstelling tot hetgeen Bewust Verder 2002 heeft aangevoerd – belang bij deze verklaring voor recht, nu hij als lid van Bewust Verder 2002 aan de besluitvorming hierover moet kunnen deelnemen.
Hoewel Bewust Verder 2002 zich op het standpunt stelt dat de algemene vergadering wel degelijk een besluit heeft genomen over de benoeming van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6], zijn hiervoor onvoldoende aanknopingspunten terug te vinden in haar stellingen en de door haar overgelegde stukken. Zo heeft zij niet gesteld tijdens welke algemene vergadering deze besluiten zouden zijn genomen. Wel is in het handelsregister ingeschreven dat de desbetreffende bestuursleden per 14 november 2011 in functie zijn getreden. In de notulen van deze op deze datum gehouden algemene vergadering is hierover echter niets vermeld en inschrijving in het handelsregister schept geen recht. Bewust Verder 2002 heeft haar stelling dat door de algemene vergadering besluiten zijn genomen tot benoeming van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] daarmee onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal in haar verdere beoordeling als uitgangspunt nemen dat de algemene vergadering geen benoemingsbesluiten heeft genomen.
Zij verwerpt daarbij het verweer van Bewust Verder 2002 dat [eiser] de notulen niet goed heeft opgesteld. Zorgvuldige notulering van ter algemene vergadering genomen benoemings- en ontslagbesluiten van bestuurdersleden is een taak die het gehele bestuur aangaat en derhalve valt onder de collectieve verplichting van het bestuur.
Bewust Verder 2002 stelt dat [eiser] zelf de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] als “het bestuur” meerdere malen heeft aangeschreven. De in artikel 2:37 lid 2 BW genoemde regel is echter dat de benoeming van een bestuurder van een stichting (sic!) geschiedt door de algemene vergadering. Dit brengt met zich mee dat niet kan worden aanvaard dat degene die, ondanks het ontbreken van een dergelijk besluit, de werkzaamheden van een bestuurder is gaan uitoefenen zonder dat dit voor de leden verborgen is gebleven en zonder dat zij tegen de vervanging bezwaar hebben gemaakt als bestuurder van de stichting (sic!) moet worden aangemerkt.
De door Bewust Verder 2002 gestelde besluiten tot benoeming van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] als bestuurslid zijn in strijd met artikel 2:37 lid 2 BW genomen en daarmee nietig op grond van artikel 2:14 BW. De vordering van [eiser] zal worden toegewezen.

De kosten- en schadeposten

4.9. [eiser] vordert € 68,70 aan kosten die hij heeft gemaakt voor de algemene vergadering op 28 juli 2011. Deze vordering wordt door Bewust Verder 2002 betwist. Hoewel Bewust Verder 2002 in de conclusie van antwoord aanvoerde een gedeelte van dit bedrag (€ 60,-) te zullen voldoen, heeft zij dit tijdens de comparitie van antwoord aangevuld met de opmerking dat dit alleen zou gelden, als zij van [eiser] de postzegels en enveloppen (waarvoor in reconventie een vergoeding wordt gevorderd) zou terugkrijgen. Nu [eiser] deze niet aan Bewust Verder 2002 heeft overhandigd, betwist zij de gehele vordering van € 68,70.
De rechtbank overweegt over de kosten betrekking hebben op een door [eiser], volgens hem namens een/tiende deel van de leden, bijeengeroepen algemene vergadering op 28 juli 2011 als volgt. [eiser] stelt dat het bestuur van Bewust Verder 2002 verplicht was tot het bijeenroepen van een algemene vergadering binnen vier weken na het verzoek daartoe van zijn advocaat van 24 juni 2011 en het bestuur dit niet heeft gedaan. Hij was vervolgens namens een/tiende van de leden bevoegd een algemene vergadering te plannen. Deze kosten dienen door Bewust Verder 2002 te worden gedragen.
De statuten vermelden in artikel 9 dat het bestuur van Bewust Verder 2002 verplicht is een algemene vergadering bijeen te roepen op een termijn van niet langer dan vier werken, wanneer tenminste een/tiende deel der leden een daartoe strekkend verzoek bij het bestuur heeft ingediend. In de brief van 24 juni 2011 verzoekt de advocaat van [eiser] inderdaad om het plannen van een algemene vergadering, maar uit deze brief kan niet worden afgeleid dat dit verzoek namens tenminste een/tiende deel van de leden wordt gedaan. Pas bij zijn brief van 7 juli 2011 vermeldt de advocaat dat hij een verzoek namens een/tiende deel van de leden doet. Hoewel het bestuur vanaf dat moment twee weken de tijd had om daaraan gevolg te geven, heeft [eiser] al voor het aflopen van deze termijn een uitnodiging voor een algemene vergadering verzonden. [eiser] was op grond van de statuten op dat moment nog niet bevoegd een algemene vergadering bijeen te roepen, zodat de kosten door hem dienen te worden gedragen.
De vordering van € 68,70 zal worden afgewezen.

4.10. Verder vordert [eiser] € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade wegens schending van zijn naam en reputatie. Volgens hem komt dit bedrag hem toe, omdat het opzeggen van het vertrouwen door het bestuur en de bekendmaking daarvan beschadigend voor zijn goede naam zijn. Bewust Verder 2002 heeft deze vordering betwist.
De rechtbank overweegt dat voor het toewijzen van een schadevergoeding – kennelijk op grond van een onrechtmatige daad – in elk geval de schade voldoende moet worden onderbouwd. [eiser] heeft echter slechts gesteld dat de schade bestaat uit de negatieve gevolgen van de aantasting van zijn naam en reputatie voor (het in aanmerking komen voor en) de uitoefening van posities in de ondernemingsraad (en zijn commissies) en in de vakbondswereld. Hij heeft de schade op geen enkele wijze onderbouwd.
De vordering van € 2.500,- voor immateriële schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.

4.11. [eiser] heeft vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten gevorderd voor een bedrag van € 714,-. De kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert zijn brieven die zijn advocaat heeft geschreven aan het bestuur en de advocaat van Bewust Verder 2002 en de aanwezigheid van zijn advocaat bij de behandeling van het beroep tegen het ontzettingsbesluit. Dit zijn kosten die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten, te weten een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen op het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Verder overweegt de rechtbank dat de kosten in redelijkheid zijn gemaakt en de omvang daarvan redelijk is (doordat het in het Rapport Voor-Werk II gehanteerde forfaitaire tarief dat in zijn algemeenheid redelijk wordt geacht niet te boven gaat). Aan de betwisting van Bewust Verder 2002 gaat de rechtbank voorbij, nu deze op geen enkele manier is onderbouwd.
De wettelijke rente over deze buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal als onbetwist worden toegewezen.

4.12. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, zoals in het dictum vermeld.

in reconventie
4.13. Bewust Verder 2002 vordert € 77,80 als vergoeding voor de postzegels en enveloppen die [eiser] volgens haar in zijn bezit heeft. [eiser] betwist dat hij deze zaken in zijn bezit heeft.
De rechtbank overweegt dat in deze procedure niet is komen vast te staan dat [eiser] de postzegels en enveloppen in zijn bezit heeft. Het zijn van secretaris van een vereniging brengt dat niet automatisch met zich mee. Bewust Verder 2002 stelt wel dat [eiser] post verstuurde, maar zegt slechts dat [eiser] de postzegels en enveloppen in bezit zou hebben voor “eventueel” te verzenden post. Gelet op deze magere stelling en de betwisting door [eiser], had het op de weg van Bewust Verder 2002 gelegen haar vordering nader te onderbouwen. Door dit na te laten, heeft zij haar vordering onvoldoende onderbouwd. De vordering van € 77,80 zal dan ook worden afgewezen.

4.14. Bewust Verder 2002 vordert tevens € 251,50 voor de kosten van twee ledenvergaderingen op 23 augustus 2011 en 14 november 2011. Bewust Verder 2002 heeft door de volgens haar onrechtmatige gedragingen van [eiser] deze extra vergaderingen moeten inplannen en vordert de kosten van deze vergaderingen terug.
Deze vordering zal worden afgewezen. [eiser] heeft tijdens deze algemene vergaderingen de mogelijkheid gekregen om te protesteren tegen zijn ontslag als bestuurder en zijn ontzetting als lid. Van Bewust Verder 2002 mag worden verwacht dat zij [eiser] deze mogelijkheid biedt. De vergaderingen vallen onder de activiteiten van een vereniging en dienen dan ook door Bewust Verder 2002 te worden betaald.

4.15. Bewust Verder 2002 zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld. De vorderingen in reconventie hangen dermate samen met de vorderingen in conventie, dat de proceskosten in reconventie van [eiser] op nihil worden begroot.

5. De beslissing
De rechtbank

in conventie
5.1. vernietigt het besluit inhoudende dat [eiser] uit zijn lidmaatschap van Bewust Verder 2002 is ontzet;

5.2. veroordeelt Bewust Verder 2002 om [eiser] in al zijn rechten als lid van Bewust Verder 2002 te herstellen en dit ook aan de andere leden kenbaar te maken, zulks binnen vijftien dagen na de dagtekening van dit vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat Bewust Verder 2002 hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,-;

5.3. verklaart voor recht dat de besluiten tot benoeming door het bestuur van Bewust Verder 2002 van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] tot bestuurslid nietig zijn en dat deze personen derhalve geen deel uitmaken van het bestuur van Bewust Verder 2002;

5.4. veroordeelt Bewust Verder 2002 in het bedrag van € 714,- aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;

5.5. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

5.6. verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad;

5.7. wijst het meer of anders gevorderde af;

in reconventie
5.8. wijst de vorderingen af;

5.9. veroordeelt Bewust Verder 2002 in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op nihil. 

Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Sarlemijn