Internationale bevoegdheid art. 22 EEX

Rechtbank Midden-Nederland  9 januari 2013 LJN BY8513 (Biljartvereniging)

Mogelijke degradatie biljarter uit ereklasser. Internationale bevoegdheid o.g.v. art. 22 lid 2 EEX Vo. Marginale toetsing van besluit in kort geding. Tussen partijen is kennelijk niet in geschil dat de “Commissie Sportzaken Carambole van de KNBB” een orgaan is van de KNBB.

Vonnis in kort geding van 9 januari 2013 in de zaak van
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
BILJARTVERENIGING DOETINCHEM 2000,
2. [eiser sub 2],
tegen de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
KONINKLIJKE NEDERLANDSE BILJARTBOND VERENIGING CARAMBOLE,
gedaagde,

Eisers zullen hierna afzonderlijk [eiser sub 2] en Doetinchem 2000 en gezamenlijk [eisers c.s.] genoemd worden. Gedaagde zal hierna de KNBB genoemd worden.


2. De feiten

2.1. [eiser sub 2] is lid van Doetinchem 2000. Doetinchem 2000 is aangesloten bij de KNBB.

2.2. [eiser sub 2] komt voor Doetinchem 2000 uit in de biljartcompetitie artistiek. Deze competitie wordt ingericht door de KNBB en kent een ereklasse en een eerste klasse. In beide klassen worden (eerst) Grand Prix-wedstrijden gespeeld, hierna: “GP-wedstrijden”. In een competitieseizoen, dat loopt van de zomer tot de zomer, worden eerst de GP-wedstrijden van de ereklasse en daarna die van de eerste klasse gespeeld. De spelers die na het spelen van de GP-wedstrijden ereklasse als eerste acht staan gekwalificeerd op de ranglijst ereklasse spelen het volgende seizoen in de ereklasse. In het seizoen 2012/2013 is [eiser sub 2] gestart in de ereklasse.

2.3. Per e-mail van 30 juli 2012 aan, onder meer, [eiser sub 2] heeft de KNBB een gewijzigd aanvullend reglement artistiek 2012/2013 gepubliceerd, hierna: “AR”. Dit AR luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“(…)
Aanvullend Reglement Biljart Artistiek

De biljart-artistiekcompetitie bestaat uit de ereklasse en de eerste klasse.

Ereklasse
De ereklasse bestaat uit twaalf spelers. Deze wordt verspeeld over Grands Prix, gevolgd door de Masters. De ranglijst ereklasse voor aanvang van de Grands Prix wordt als volgt samengesteld:
– de aan de Masters van het voorafgaande seizoen deelnemende ereklassers
– ereklassers die gerechtigd waren aan de Masters deel te nemen maar dat niet
gedaan hebben
– de 3 gepromoveerden uit de Grands Prix eerste klasse van het voorafgaande
seizoen
– de kampioen eerste klasse van het voorafgaande seizoen

Grands Prix ereklasse
Het spelsysteem voor de Grands Prix ereklasse is het setsysteem. Na de poulewedstrijden (in principe 6 deelnemers per poule) plaatsen de beste 2 deelnemers per poule zich voor de kruisfinales. De verliezers daarvan strijden om de 3e en 4e plaats, de winnaars om de 1e en 2e plaats van de Grand Prix ereklasse. Per Grand Prix ereklasse zijn maximaal 12 ranglijstpunten te verdienen. De nummers 1t/m 4 verdienen respectievelijk 12, 11, 10 en 9 ranglijstpunten. Vanaf nummer 5 wordt per Grand Prix ereklasse de ranglijst als volgt opgemaakt rekening houdend met de mogelijkheid dat beide poules een verschillend aantal deelnemers hebben):
a. aantal gewonnen partijen gedeeld door maximum aantal te winnen partijen;
b. aantal gewonnen minus aantal verloren sets, gedeeld door maximum aantal te
winnen sets;
c. indien b. gelijk is: aantal gewonnen sets gedeeld door maximum aantal te winnen
sets;
d. aantal gemaakte punten gedeeld door maximum aantal te maken punten.

Indien een speler verhinderd is deel te nemen aan een Grand Prix ereklasse, wordt een
reserve uitgenodigd, op basis van de ranglijst eerste klasse.

Deze ranglijst is als volgt samengesteld:
– de nummers 2 tot en met 8 van het NK biljart artistiek 1e klasse van het
voorafgaande seizoen.
– De overige deelnemers aan de Grands Prix 1e klasse van het voorafgaande
seizoen, gerangschikt op rankingpunten
– speelgerechtigde eersteklassers, gerangschikt op persoonlijk record
– nieuw gekwalificeerde spelers, gerangschikt op persoonlijk record

De door de reservespeler verdiende rankingpunten tellen mee voor eventueel deelname aan de Masters.

Masters
De acht spelers die in de ranglijst ereklasse de meeste ranglijstpunten verzameld hebben, plaatsen zich voor de Masters Artistiek. Deze wordt eveneens volgens het setsysteem gespeeld (twee poules van 4 deelnemers, de beste 2 spelers per poule plaatsen zich voor de kruisfinales, de verliezers van de kruisfinales spelen om de 3e en 4e plaats, de winnaars spelen om de 1e en 2e plaats).
De ranglijst ereklasse na de Grands Prix ereklasse wordt opgemaakt op achtereenvolgens:
a. hoogste percentage;
b. behaalde ranglijstpunten;
c. hoogste aantal gescoorde punten.
(…)

Degradatie uit ereklasse
Alleen de nummers 1 tot en met 8 van de ranglijst ereklasse blijven het volgend seizoen ereklasser. De overige deelnemers degraderen naar de eerste klasse.

Terugpromotie naar ereklasse
In een seizoen worden allereerst de Grands Prix ereklasse gespeeld. Daarna pas worden de Grands Prix eerste klasse gespeeld. De nummers 9 en volgende van de ranglijst ereklasse zijn gerechtigd zich hetzelfde seizoen in te schrijven voor de Grands Prix eerste klasse en mee te dingen naar een plaats bij de eerste drie van de ranglijst eerste klasse of mee te dingen naar de titel nationaal kampioen eerste klasse. Daardoor kunnen zij in hetzelfde seizoen waarin zij degradeerden uit de ereklasse terugpromoveren naar de ereklasse voor het volgende seizoen.
(…)

Promotie naar ereklasse
De nummers 1 tot en met 3 van de ranglijst eerste klasse promoveren naar de ereklasse. De nummers 4 tot en met 11 van de ranglijst eerste klasse spelen het NK eerste klasse. De winnaar daarvan promoveert naar de ereklasse.
(…)

Onvoorziene situaties
In onvoorziene gevallen beslist de commissie Sportzaken Carambole na advies van de commissie Biljart Artistiek.

Commissie Biljart Artistiek
26 juli 2012”

2.4. In oktober 2012 heeft de KNBB aan [eiser sub 2] een uitnodiging gezonden voor de derde GP-wedstrijd biljart artistiek ereklasse (seizoen 2012/2013), hierna ook: “de uitnodiging van oktober 2012”. Deze uitnodiging luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“(…)

Rankingpunten:
De nummer 1 krijgt 12 rankingpunten (maximum aantal deelnemers), de nummer 2 11 enz.
Voor de totaalstand na 3 Grands Prix worden voor iedere speler zijn behaalde rankingpunten opgeteld. De ranglijst na 3 Grands Prix wordt bepaald door het aantal rankingpunten (…). De 8 spelers die de meeste rankingpunten hebben verzameld plaatsen zich voor de Masters. De plaatsing in poule Marseillaise bij de Masters wordt bepaald door gescoord percentage (…).
(…)”

2.5. Na afloop van de drie GP-wedstrijden ereklasse seizoen 2012/2013, waarvan [eiser sub 2] er aan één heeft deelgenomen, staat [eiser sub 2] qua ranglijstpunten op de 10e plaats en qua percentage op de 8e plaats in de ranglijst ereklasse.

2.6. Op 18 november 2012 is [eiser sub 2] door de KNBB per e-mail uitgenodigd om zich aan te melden voor de GP-wedstrijden (seizoen 2012/2013) in de eerste klasse. [eiser sub 2] heeft diezelfde dag nog per e-mail aan de KNBB bericht dat hij van mening is dat hij, uitgaande van het door hem behaalde percentage en met verwijzing naar het AR (onder het kopje “Masters”), nog steeds ereklasser is.

2.7. De KNBB heeft op 20 november 2012 per e-mail aan [eiser sub 2] bericht, onder verwijzing naar het AR, dat – kort gezegd – de ranglijst ereklasse wordt bepaald aan de hand van de ranglijstpunten [, zodat [eiser sub 2] gedegradeerd is, toevoeging voorzieningenrechter]. Per e-mail van 22 november 2012 persisteert [eiser sub 2] in zijn standpunt.

2.8. Daarop bericht de KNBB [eiser sub 2] schriftelijk dat zijn laatst genoemde mail zal worden behandeld als een bezwaarschrift tegen de plaatsing op de ranglijst biljart artistiek eerste klasse en dat dit bezwaarschrift wordt doorgezonden aan de Commissie Biljart Artistiek en de Commissie Sportzaken Carambole.

2.9. Per brief van 29 november 2012 bericht de Commissie Sportzaken Carambole van de KNBB aan [eiser sub 2] dat het bezwaar van [eiser sub 2] ongegrond is verklaard, omdat [eiser sub 2] – kort gezegd – op basis van de ranglijstpunten niet gerechtigd is deel te nemen aan de Masters ereklasse (seizoen 2012/2013) en aldus niet behoort tot de categorieën van spelers die in het AR (onder het kopje “Ereklasse”) worden genoemd als behorend tot de ereklasse (seizoen 2013/2014).

2.10. Per e-mail van 7 december 2012 verzoekt [eiser sub 2] de KNBB de onder 2.8 genoemde beslissing te heroverwegen. De KNBB bericht [eiser sub 2] per e-mail van 12 december 2012 vervolgens dat de kwestie extern zal worden getoetst.

2.11. Per brief van 17 december 2012 bericht de KNBB aan [eiser sub 2] dat zij niet op haar beslissing terug komt. Daarop heeft [eiser sub 2] onderhavig kort geding aanhangig gemaakt.

3. Het geschil

3.1. [eisers c.s.] vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de KNBB per direct, althans binnen een periode van 5 dagen na betekening van dit vonnis, met terugwerkende kracht, te bevelen tot het zorgdragen van toelating van [eiser sub 2] op de lijst van spelers in de ereklasse 2013/2014 van de KNBB met de uitdrukkelijke bevestiging hiervan binnen deze periode aan de belanghebbende spelers en organisatoren;

2. de bevelen onder punt 1 en 2 [lees: 1, toevoeging voorzieningenrechter] op te leggen op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag, dan wel per deel van de dag, met een maximum van € 25.000,00 wanneer de KNBB dit vonnis of een van de daarin neergelegde bevelen niet nakomt;

3. te verstaan dat [eisers c.s.] de kosten, welke zij in verband met eventuele tenuitvoerlegging verschuldigd zullen zijn op de KNBB kan verhalen;

4. de KNBB te veroordelen in de kosten van het geding.

3.2. De KNBB voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers c.s.] in zijn vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eisers c.s.] – uitvoerbaar bij voorraad – in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag van dit vonnis en met veroordeling van [eisers c.s.] in de nakosten.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. Naar de voorzieningenrechter begrijpt legt [eisers c.s.] aan zijn vorderingen ten grondslag dat de beslissing van (uiteindelijk) de Commissie Sportzaken Carambole van de KNBB om [eiser sub 2] niet te plaatsen op de ranglijst ereklasse seizoen 2013/2014 vernietigbaar is op grond van artikel 2:15 lid 1 sub c BW, omdat deze in strijd met het AR zou zijn genomen.

Voornoemd artikel is slechts van toepassing indien sprake is van een besluit van een orgaan van een rechtspersoon. Nu partijen slechts de uitleg van het AR als geschil aan de voorzieningenrechter hebben voorgelegd en zij zich niet hebben uitgelaten over de vraag of er sprake is van een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, is dit laatste klaarblijkelijk niet tussen partijen in geschil en zal de voorzieningenrechter er in het navolgende vanuit gaan dat daarvan sprake is.

4.2. Nu één van eisers, [eiser sub 2], in Oostenrijk woonachtig is en de vorderingen uit dien hoofde een internationaal karakter dragen, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en wel op grond van artikel 22 van de in deze zaak toepasselijke EEX-Verordening, nu het gaat om de geldigheid van een besluit van een orgaan van de KNBB die in Nederland gevestigd is.
Partijen hebben zich niet uitgelaten over het toepasselijke recht. De rechtbank begrijpt voorshands daaruit, en uit de op het Nederlandse recht gebaseerde stellingen van partijen, dat partijen voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen.

4.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser sub 2] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Immers, de eerste GP-wedstrijd in de eerste klasse (seizoen 2012/2013) wordt 12 januari a.s. gespeeld en [eiser sub 2] heeft er belang bij dat hij voor die tijd weet of hij aan deze wedstrijd dient deel te nemen, om te trachten om op die wijze te promoveren naar de ereklasse (seizoen 2013/2014). Dit geldt te meer, nu [eiser sub 2] daarvoor – in voorkomend geval – vanuit Oostenrijk dient af te reizen. Nu tussen partijen vaststaat dat [eiser sub 2] slechts kan deelnemen aan de wedstrijden van de KNBB via zijn lidmaatschap van Doetinchem 2000, heeft ook Doetinchem 2000 een voldoende (spoedeisend) belang bij onderhavige vorderingen. Of anders gezegd: [eiser sub 2] heeft geen zelfstandige toegang tot de wedstrijden van de KNBB en daarmee is het belang van [eiser sub 2] ook het belang van Doetinchem 2000. Doetinchem 2000 is dus ontvankelijk in haar vorderingen en de voorzieningenrechter is bevoegd van de vorderingen van [eisers c.s.] kennis te nemen.

4.4. Vervolgens komt de voorzieningenrechter aan de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van [eisers c.s.] toe. Als uitgangspunt heeft te gelden dat met betrekking tot een besluit van een orgaan van een rechtspersoon slechts een voorlopige voorziening getroffen kan worden, indien het in hoge mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter het betreffende besluit zal vernietigen. Of een vernietigingsgrond aanwezig is, in casu strijd met het AR, zal in kort geding slechts marginaal getoetst kunnen worden.

4.5. Partijen verschillen van mening over de uitleg van de tekst van het AR. [eisers c.s.] stelt dat uit het AR blijkt dat de ranglijst voor de ereklasse wordt bepaald aan de hand van het behaalde percentage, terwijl de KNBB aanvoert dat uit het AR blijkt dat deze ranglijst dient te worden vastgesteld aan de hand van de behaalde ranglijstpunten. De voorzieningenrechter zal het AR dus dienen uit te leggen. Nu het AR naar haar aard bestemd is om de (rechts)positie van derden te beïnvloeden, zal de voorzieningenrechter het AR uitleggen naar objectieve maatstaven, waarbij zij doorslaggevende betekenis hecht aan de bewoordingen daarvan – gelezen in het licht van de gehele tekst van het AR – en de toelichting daarop/uitleg daarvan in de uitnodiging van oktober 2012 (zie 2.4).

4.6. Met toepassing van het in 4.5 genoemde toetsingscriterium overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In het AR staat inderdaad – zoals [eisers c.s.] heeft aangevoerd – onder het kopje “Masters”: “De ranglijst ereklasse na de Grands Prix ereklasse wordt opgemaakt op achtereenvolgens:
a. hoogste percentage (…)” (zie 2.3).
Echter, daar staat ook: “De acht spelers die in de ranglijst ereklasse de meeste ranglijstpunten [onderstreping toevoeging voorzieningenrechter] verzameld hebben, plaatsen zich voor de Masters Artistiek”, terwijl onder het kopje “Ereklasse” vermeld staat: “De ranglijst ereklasse voor aanvang van de Grands Prix wordt als volgt samengesteld:
– de aan de Masters van het voorafgaande seizoen deelnemende ereklassers
– ereklassers die gerechtigd waren aan de Masters deel te nemen maar dat niet
gedaan hebben
– de 3 gepromoveerden uit de Grands Prix eerste klasse van het voorafgaande
seizoen
– de kampioen eerste klasse van het voorafgaande seizoen” (zie 2.3).
Daarbij komt dat in de uitnodiging van oktober 2012 staat vermeld dat: “De ranglijst na 3 Grands Prix wordt bepaald door het aantal rankingpunten [onderstreping toevoeging voorzieningenrechter] (…). De 8 spelers die de meeste rankingpunten hebben verzameld plaatsen zich voor de Masters. De plaatsing in poule Marseillaise bij de Masters wordt bepaald door gescoord percentage (…)” (zie 2.4).
Uit het voorgaande, in samenhang bezien, volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat – zoals de KNBB heeft betoogd – de ereklasse 2013/2014 (naast de gepromoveerden en kampioen van de eerste klasse) bestaat uit de spelers die in 2012/2013 aan de Masters mogen deelnemen, te weten de acht spelers die de meeste ranglijstpunten hebben behaald tijdens de GP-wedstrijden ereklasse 2012/2013 en dat het percentage alleen bepalend is voor de poule-indeling bij de Masters. Overigens wordt door [eisers c.s.] niet betwist dat hij niet gerechtigd is om aan de Masters 2012/2013 deel te nemen.
De voorzieningenrechter wijst de stelling van [eisers c.s.] dat het samenstellen van de ranglijst ereklasse op basis van ranglijstpunten incorrect is, omdat dit leidt tot de mogelijkheid dat eerste klassers tijdens het seizoen promoveren naar de ereklasse en dat in deze mogelijkheid niet is voorzien in het AR van de hand. Immers, de KNBB heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat een dergelijke mogelijkheid nu juist voortvloeit uit, dan wel het nut en de noodzaak is van de (nieuw) in het AR opgenomen bepaling dat de behaalde rankingpunten van eerste klassers die als reservespeler aan de GP-wedstrijden ereklasse meedoen, meetellen voor deelname aan de Masters. Zoals de KNBB op goede gronden heeft betoogd, is anders de vermelding in het AR: “De door de reservespeler verdiende rankingpunten tellen mee voor eventueel deelname aan de Masters” (zie 2.3) zinloos. Voldoende duidelijk volgt uit het geheel van het AR de bedoeling van het door de KNBB beoogde resultaat, namelijk dat enerzijds reservespelers de kans krijgen om in een hetzelfde seizoen via de GP-wedstrijden ereklasse door te dringen tot de Masters en dat anderzijds in hetzelfde seizoen een gedegradeerde ereklasser via de GP-wedstrijden eerste klasse weer naar de ereklasse kan promoveren. Voor zover deze mogelijkheid niet rechtstreeks uit het AR zou volgen, heeft een dergelijke geval te gelden als een onvoorzien geval zoals bedoeld in het AR, zodat daarin dan dus ook is voorzien in het AR (zie 2.3).
Voor de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, zoals [eisers c.s.] ter zitting nog heeft betoogd, is gelet op het voorgaande geen plaats.
Het besluit van de Commissie Sportzaken Carambole van de KNBB om [eiser sub 2] voor het seizoen 2013/2014 niet te plaatsen in de ereklasse is dus, voorshands oordelend, niet in strijd met het AR genomen. De vorderingen van [eisers c.s.] worden dan ook afgewezen. Nu de vorderingen van [eisers c.s.] reeds op grond van het voorgaande zijn afgewezen, komt de voorzieningenrechter niet meer toe aan de overige stellingen van partijen. Terzijde wordt dus gelaten een nader onderzoek – waarvoor in kort geding geen plaats is – naar de mogelijkheid die de door [eiser sub 2] voorgestane uitleg open laat, namelijk dat niet hij, maar de heer [A] nog eerder in aanmerking zou komen voor plaatsing in de ereklasse.

5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af, …

Inzage notulen bestuursvergadering (VMS)

Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 6 november 2012 LJN BY3459 (VMS)
“Als uitgangspunt voor de uitleg van bepalingen in de statuten geldt de bedoeling van de opsteller ervan, zoals die in de tekst van de bepalingen, deze in onderlinge samenhang bezien, tot uitdrukking komt. Voorts dienen de bepalingen te worden uitgelegd in het licht van de op de vereniging betrekking hebbende bepalingen uit het BW.” Dit lijkt mij een bruikbare formulering, die ook beter toepasbaar is dan de “CAO norm”.
De statutaire bepaling: “De notulen van de bestuursvergaderingen worden desgevraagd aan de leden beschikbaar gesteld” geeft geen recht aan individuele leden, met “de leden” wordt bedoeld “de leden gezamenlijk” dan wel “de ledenvergadering”. Reflexwerking HR AMSI / Hermes: de bepaling wordt geïnterpreteerd als overeenkomend met het informatierecht van de AvA in de NV en BV (art. 2:107 en 2:217 BW).

Vonnis in kort geding van 6 november 2012 in de zaak van
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
tegen de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
VERENIGING DE MEDISCHE STAF CATHARINA-ZIEKENHUIS, statutair gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,

Partijen zullen hierna [eiser] en de VMS genoemd worden.

2. Het geschil

2.1. [eiser] vordert na wijziging van eis dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de VMS veroordeelt om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan [eiser] afschrift te verschaffen van de notulen van de bestuursvergaderingen van het Stafbestuur van de VMS vanaf januari 2010 tot en met juli 2012, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,– voor iedere dag of gedeelte daarvan waarop de VMS hiermee in gebreke blijft; …
3. De feiten

3.1. Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
a. [eiser] is sinds 1992 op grond van een toelatingsovereenkomst met de Stichting Catharina Ziekenhuis werkzaam als internist (internist-endocrinoloog/klinisch farmacoloog) in het Catharina Ziekenhuis te Eindhoven. Hij is lid van de maatschap Interne Geneeskunde/MDL (de maatschap) en tevens lid van de Vereniging de medische staf Catharina Ziekenhuis (de VMS).
b. De Raad van Bestuur van de Stichting Catharina Ziekenhuis heeft de maatschap vanwege samenwerkingsproblemen in mei 2010 onder intensief toezicht gesteld onder oplegging van een verbeterplan.
c. Onder leiding van het organisatieadviesbureau Damhuis Elshout-Verschure heeft een verbetertrajectplaatsgevonden. In de rapporten van dit bureau worden hardnekkige samenwerkingsproblemen tussen de maatschap en [eiser] gesignaleerd.
d. De Raad van Bestuur van de Stichting Catharina Ziekenhuis heeft de maatschap begin 2012 verzocht met een plan van aanpak te komen.
e. Het bestuur van de maatschap heeft in februari 2012 aan een externe deskundige, de Holland Consulting Group (HCG), verzocht te onderzoeken of samenwerking met [eiser] binnen de maatschap in de toekomst nog mogelijk was.
f. In het op 16 april 2012 uitgebrachte rapport van dat onderzoek concludeert HCG dat de samenwerking tussen de maatschap en [eiser] niet op afzienbare termijn aantoonbaar zal worden genormaliseerd op een wijze die vertrouwen geeft in de toekomst.
g. De maatschap heeft op 31 mei 2012 besloten over te gaan tot ontbinding van de maatschapsovereenkomst met [eiser] vanwege het ontbreken van vertrouwen in voortzetting van de samenwerking met [eiser].
h. De Raad van Bestuur van de Stichting Catharina Ziekenhuis heeft bij besluit van 18 juli 2012 de toelatingsovereenkomst met [eiser] tegen 21 januari 2013 opgezegd.
i. [eiser] heeft tegen die opzegging een bodemprocedure voor het Scheidsgerecht Gezondheidszorg aanhangig gemaakt. De mondelinge behandeling daarvan vindt plaats op 16 november 2012.
j. Op verzoek van [eiser], gedaan bij brief van 8 augustus 2012, heeft de VMS afschriften van diverse documenten, waaronder de notulen van de kernstafvergaderingen van de VMS, aan [eiser] gezonden. Aan het verzoek om afschriften van de notulen van de vergaderingen van het bestuur van de VMS (het Stafbestuur) over de periode van januari 2010 tot en met juli 2012 heeft de VMS niet voldaan.
k. De VMS heeft bij brief van 6 september 2012 het herhaalde verzoek van [eiser] om afgifte van de notulen van de vergaderingen van het Stafbestuur over de periode van januari 2010 tot en met juli 2012 afgewezen. De argumenten voor die afwijzing zijn – kort samengevat – de beslotenheid van overleg van het stafbestuur over de problematiek binnen de maatschap interne geneeskunde/MDL, die ertoe leidt dat de notulen van het overleg van het strafbestuur over de problematiek binnen de maatschap alleen bestemd zijn voor de leden van het Stafbestuur en niet voor de leden van de VMS en omdat de problematiek betreffende [eiser] gelijktijdig en in onderlinge samenhang met de problematiek van een andere internist is besproken en deze andere internist aanspraak mag maken op de bescherming van haar persoonlijke levenssfeer.
l. Het Stafbestuur heeft op maandag 8 oktober 2012 een ingelaste besloten kernstafvergadering uitgeschreven met één agendapunt, namelijk het voorgenomen besluit van het Stafbestuur om het verzoek van [eiser] om integraal de notulen van alle vergaderingen van het Stafbestuur in de periode van januari 2010 tot en met juli 2012 te ontvangen af te wijzen. Het voorstel om het verzoek af te wijzen is aangenomen met een meerderheid van 173 stemmen tegenover 20 onthoudingen en twintig niet aanwezige leden.

4. De beoordeling

4.1. De bevoegdheid van de voorzieningenrechter is door de VMS aanvaard.

4.2. De spoedeisendheid van de vordering is voldoende aannemelijk. [eiser] ziet de notulen als informatiebron voor de onderbouwing van zijn vordering en is voornemens de gevorderde notulen als producties in het geding te brengen in de procedure die aanhangig is voor het Scheidsgerecht Gezondheid waarbij de uiterste datum daartoe 9 november 2012 is. De VMS heeft het spoedeisend belang betwist met de stelling dat de gevorderde notulen niets met de procedure tegen de Stichting Catharina Ziekenhuis te maken hebben omdat die Stichting volledig buiten de interne beraadslagingen die binnen het Stafbestuur hebben plaatsgevonden staat. De voorzieningenrechter kan deze stelling echter bij gebreke van de desbetreffende notulen niet beoordelen en derhalve evenmin onderschrijven. Van het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vordering wordt daarom uitgegaan.

4.3. Aan de vordering van [eiser] ligt ten grondslag dat hij, als lid van de VMS, op grond van artikel20 lid 7 van de statuten van de VMS recht heeft op afgifte van de notulen van de vergaderingen van het Stafbestuur van de VMS vanaf januari 2010 tot en met juli 2012.

4.4. Artikel 20 van de statuten van de VMS luidt volledig:
Bestuurstaak
1. Het bestuur is belast met het besturen van de vereniging.
2. Het bestuur voert zijn taak ondermeer uit door:
a. het voorbereiden van de algemene ledenvergaderingen en de kernstafvergaderingen;
b. het voorbereiden en uitvoeren van de besluiten van de algemene ledenvergadering en de kernstafvergaderingen;
c. het coördineren van de werkzaamheden van de vereniging, haar organen en de individuele leden;
d. het zorgdragen voor goede onderlinge samenwerking en communicatie tussen de leden;
e. het bevorderen van goede samenwerking en communicatie tussen de vereniging en/of haar leden enerzijds en de medewerkers endiensten van het ziekenhuis anderzijds.
3. Elk bestuurslid is tegenover de vereniging gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Indien het een aangelegenheid betreft welke tot de portefeuille van twee of meer bestuursleden behoort, is ieder van hen hoofdelijk aansprakelijk, tenzij hij bewijst dat de tekortkoming niet aan hem te wijten is en dat hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden.
4. Aan de goedkeuring van de algemene ledenvergadering zijn, onverminderd het elders in de statuten bepaalde, onderworpen de voorgenomen besluiten van het bestuur omtrent:
a. het aangaan van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen alsmede het sluiten van overeenkomsten waarbij de vereniging zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidsstelling voor een schuld van een derde verbindt;
b. het aangaan van overeenkomsten boven een bepaalde geldelijke limiet binnen een bepaalde periode, een en ander jaarlijks door de algemene ledenvergadering vast te stellen;
c. het aangaan van verplichtingen ten laste van de leden;
d. andere door de algemene ledenvergadering hiertoe aangemerkte besluiten.
5. Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de vereniging zodanige aantekeningen te houden dat daaruit te allen tijde haar rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.
6. Het bestuur is verplicht de in het vorige lid en de in artikel 11 lid 3, artikel 13 leden 12 en 13 en artikel 21 lid 2 vermelde bescheiden tien jaar lang te bewaren.
7. De notulen van de bestuursvergaderingen worden desgevraagd aan de leden beschikbaar gesteld.

4.5. [eiser] stelt zich op het standpunt dat hij op grond van artikel 20 lid 7 van de statuten van de VMS recht heeft op afschrift van de notulen uit de bestuursvergaderingen. Volgens [eiser] volgt uit de bewoordingen van dit artikel: “De notulen van de bestuursvergaderingen worden desgevraagdaan de leden beschikbaar gesteld.“ dat dit recht dat hem als lid van de VMS toekomt niet beperkt wordt door enige bepaling of een verondersteld recht van een derde. Het is derhalve een ongeclausuleerd recht, zodat een verzoek vanéén van de leden van de VMS om een kopie van de notulen te ontvangen niet geweigerd mag worden. [eiser] verwijst naar een uitspraak in kort geding van de rechtbank Zwolle-Lelystad, van 27 april 2011, overgelegd als productie 6 bij dagvaarding, waarin volgens hem precies dezelfde vraag voorlag. Dierechter oordeelde uitdrukkelijk dat gezien het feit dat de betreffende medisch specialist lid was van de VMS hij recht had op een kopie van de notulen en datde medisch specialist gezien zijn lidmaatschap van de VMS per definitie een rechtmatig belang had bij het verkrijgen van de notulen, aldus [eiser]. De vordering van [eiser] is volgens hem dan ook voor toewijzing vatbaar.

De verwijzing van de VMS naar artikel 2:107 BW gaat volgens [eiser] niet op omdat dat artikel van toepassing is op de algemene vergadering van aandeelhouders van een NV en in dit geval sprake is van een vereniging. Er staat in artikel 20 lid 7 van de statuten immers niet “aan de algemene ledenvergadering”, maar aan “de leden”. Daarmee is aldus [eiser] uitdrukkelijk niet bedoeld “alle leden gezamenlijk”. [eiser] stelt dat afwijken van de statuten niet is toegestaan, en dat het daarom niet relevant is of een meerderheid van de kernstafvergadering heeft ingestemd met het voorstel om afgiftevan de notulen aan [eiser] te weigeren.

4.6. De VMS voert als verweer dat artikel 20 lid 7 van de statuten aan individuele leden van de VMS geen enkel recht geeft omdat het recht dat in artikel 20 lid 7 is vastgelegd een recht op informatie is van de collectiviteit van de leden van de VMS en dus van de algemene ledenvergadering. Dit is ook de algemeen aanvaarde leer in het vennootschapsrecht als het gaat om informatierechten van aandeelhouders en de daarmee corresponderende verplichting van het bestuur om informatie te verstrekken. Het gaat hier om algemene beginselen van rechtspersonenrecht, in het bijzonder het recht van rechtspersonen met een ledensubstraat.

De VMS verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 9 juli 2010 (LJN BM0976) waar in r.o. 4.6 is overwogen dat het bestuur en de RvC gehouden zijn om aan de AvA – behoudens zwaarwichtige redenen – alle verlangde inlichtingen te verschaffen. Iedere aandeelhouder heeft voorts ter vergadering zelfstandig het recht om vragen te stellen – ongeacht of die vragen betrekking hebben op punten die op de agenda zijn vermeld – en de vennootschap dient die vragen te beantwoorden. Daarbuiten hebben de aandeelhouders volgens de Hoge Raad géén recht op het verstrekken van door hen afzonderlijk verlangde informatie. De Hoge Raad overweegt:‘Het recht op nadere inlichtingen is een recht van de AvA als orgaan van de vennootschap, verleend met het oog op vennootschappelijke rekening en verantwoording.”

De onderhavige notulen vallen volgens de VMS onder het begrip “informatie”. Ook voor de informatierechten van de leden van een vereniging en de daarmee corresponderende informatieplichten van het bestuur geldt dat die rechten alleen door de collectiviteit van de leden kunnen worden uitgeoefend en de informatieplicht ook alleen tegenover de collectiviteit bestaat. De algemene ledenvergadering kan dit recht alleen uitoefenen ter controle van de vraag of het bestuur handelt overeenkomstig de doelstelling van de VMS zoals geformuleerd in artikel 2 van de statuten en inlichtingen die gevraagd worden met een ander doel dan de controle van het bestuur hoeft het bestuur niet aan de algemene ledenvergadering te verschaffen.

De VMS betoogt voorts dat artikel 20 lid 7 moet worden gelezen in het kader van de doelstellingen van de VMS. De doelstelling van de VMS is het bevorderen en handhaven van een optimale kwaliteit van de patiëntenzorg in het Catharina Ziekenhuis en in het bijzonder van de medisch-specialistische zorg, door de leden van de vereniging gezamenlijk en onder gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Nadrukkelijk geen doelstelling van de VMS is het behartigen van de belangen van leden, laat staan van individuele leden van de VMS. De statutaire bepaling waarop [eiser] zich beroept is uitdrukkelijk niet gericht op het eigen belang van [eiser].

Volgens de VMS gaat het beroep van [eiser] op de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 april 2011 niet op, omdat de VMS in die zaak een huishoudelijk reglement had vastgesteld waarin in artikel 9 kennelijk aan ieder individueel lid een recht op inzage in de vastgestelde verslagen van het Stafbestuur was toegekend.

De VMS stelt tenslotte dat zij vrijwel volledig aan het verzoek tot inzage van [eiser] heeft voldaan, omdat zij bij brief van 23 augustus 2012 reeds aan [eiser] ter beschikking heeft gesteld: de notulen van alle kernstafvergaderingen in de periode van januari 2010 tot en met juli 2012, het Kwaliteitsreglement, de adviezen van het Stafbestuur aan de Raad van Bestuur van 19 juni, 26 juni en 2 augustus 2012 en de brief van de voorzitter van het Stafbestuur en de voorzitter van de Raad van Bestuur aan de maatschap interne geneeskunde/MDL van 22 december 2011.

4.7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt:

Ter beoordeling van de voorzieningenrechter ligt de uitleg van artikel 20 lid 7 van de statuten voor. Als uitgangspunt voor de uitleg van bepalingen in de statuten geldt de bedoeling van de opsteller ervan, zoals die in de tekst van de bepalingen, deze in onderlinge samenhang bezien, tot uitdrukking komt. Voorts dienen de bepalingen te worden uitgelegd in het licht van de op de vereniging betrekking hebbende bepalingen uit het BW.

Aan [eiser] kan worden toegeven dat bij uitsluitende lezing van artikel 20 lid 7 op het eerste gezicht de indruk kan worden gewekt dat de bewoordingen van dat artikel een ongeclausuleerd recht op informatie aan ieder lid van de VMS geven. Een uitsluitend tekstuele uitleg, zoals [eiser] die geeft, volstaat echter niet.

Artikel 20 lid 7 vertoont een samenhang met artikel 17 lid 7 van die statuten. Dat artikel regelt de beschikbaarstelling van de notulen van de kernstafvergaderingen. De kernstaf heeft blijkens artikel 15 lid 2 tot taak het Stafbestuur met raad en daad terzijde te staan. Zij behandelt en neemt besluiten over alle onderwerpen die door het Stafbestuur aan de kernstaf aan de orde worden gesteld. Artikel 17 lid 7 van de statuten van de VMS bepaalt onder de titel“Kernstafvergaderingen”: “de notulen van de kernstafvergaderingen worden desgevraagd aan alle leden van de vereniging (onderstreping voorzieningenrechter) beschikbaar gesteld.”
De VMS heeft de notulen van de kernstafvergaderingen ook aan [eiser] ter beschikking gesteld. Anders dan met betrekking tot de beschikbaarstelling van de notulen van de vergaderingen van het Stafbestuur waar in artikel 20 lid 7 wordt gesproken van“de leden”, wordt met betrekking tot de beschikbaarstelling van de notulen van de kernstafvergaderingen gesproken van “alle leden van de vereniging”. Waar sprake is van een samenhang in taken van de kernstaf en het stafbestuur geeft het voormelde tekstuele verschil tussen de artikelen 17 en 20 als het gaat om het ter beschikking stellen van notulen naar het oordeel van de voorzieningenrechter weer dat de opsteller van de statuten een onderscheid heeft willen maken in het beschikbaar stellen van notulen van de kernstaf en het Stafbestuur in die zin dat de notulen van vergaderingen van het Stafbestuur niet“aan alle leden van de vereniging” ter beschikking worden gesteld. In de uitleg van de voorzieningenrechter betekenen de woorden “de leden” in artikel 20 lid 7 van de statuten dan ook niet “alle leden van de vereniging” zoals dat is opgenomen in artikel 17 lid 7 van de statuten. In andere bepalingen van de statuten is geen steun te vinden voor de door [eiser] voorgestane uitleg.

De voorzieningenrechter heeft bij de uitleg voorts het volgende in aanmerking genomen. Anders dan voor de NV en de BV, verwezen wordt naar de artikelen 2:107 BW en 2:217 BW, kent het verenigingsrecht uit boek 2 BW geen recht op informatie, behoudens het hier niet relevante artikel 2:48 BW. Er is geen wettelijke grondslag voor een zelfstandig recht op informatie van een lid van een vereniging. Uit de wettelijke bepalingen van boek 2 BW volgt dat het de algemene ledenvergadering is die het bestuur controleert op de uitvoering van de aan haar toebedeelde taken. Het is aan de algemene ledenvergadering te beoordelen of zij daartoe voldoende informatie heeft verkregen. Het is aan de leden om in de algemene ledenvergadering hun rechten uit te oefenen. Artikel 20 lid 7 beoogt die controlerende taakuitoefening van de algemene ledenvergadering desgevraagd te faciliteren. Dat leidt de voorzieningenrechter tot de uitleg dat de woorden “de leden” in artikel 20 lid 7 betekenen “de leden gezamenlijk” dan wel “de ledenvergadering”.

[eiser] heeft geen aanknopingspunten gegeven voor een andere uitleg. De verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad is onvoldoende. De door die voorzieningenrechter in de uitspraak besproken grondslag is artikel 843a Rv. Weliswaar wijst die rechter voor zijn oordeel dat de eiser recht op notulen van bestuursvergaderingen heeft ook op een gelijke bepaling als artikel 20 lid 7, maar geeft geen enkele motivering voor zijn oordeel dat “de leden” zijn te verstaan als “ieder individueel lid”.
Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter [eiser] geen recht op de notulen van de vergaderingen van het stafbestuur kan ontlenen aan artikel 20 lid 7 van de notulen. Een andere juridische grondslag is niet aan de vordering ten grondslag gelegd. De gevorderde voorziening komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking. De overige stellingen van partijen behoeven daarom geen bespreking meer.


5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,

Uitleg statuten (Winkeliersvereniging Rembrandt)

Rb. Haarlem 22 maart 2012 LJN BW2217 (Winkeliersvereniging Rembrandt)

Winkeliersvereniging. Quasi-VVE. Vereniging vordert contributiebetaling van eigenaars appartementsrecht die winkelruimte verhuren. Partijen zijn het erover eens dat gedaagden op grond van een bepaling in het eigendomsbewijs van het appartementsrecht lid zijn van de vereniging. (Dit lijkt mij overigens onjuist.) Uitleg statuten. Uit de structuur van de statuten volgt dat gedaagden “adviserende leden” zijn en geen “leden” en dus geen contributie hoeven te bepalen. Overweging ten overvloede t.a.v. free-riders problematiek.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
datum uitspraak: 22 maart 2012

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake

de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
WINKELIERSVERENIGING REMBRANDT

tegen gedaagden

2. De feiten
2.1. De Winkeliersvereniging Rembrandt heeft tot doel het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de ondernemers gevestigd aan een deel van de [adres] te [vestigingsplaats].

2.2. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben op 15 juli 1988 het appartementsrecht verkregen dat recht geeft op het uitsluitend gebruik van de winkelruimte met achtergelegen uitbouw aan [adres] te [vestigingsplaats]

2.3. In artikel 30 lid 4 van het eigendomsbewijs staat het volgende: ‘Het lidmaatschap van de vereniging is van rechtswege verbonden aan de hoedanigheid van appartementseigenaar. Daarnaast zal aan de hoedanigheid van appartementseigenaar (…) verbonden zijn het lidmaatschap van de te [vestigingsplaats] gevestigde vereniging Winkeliersvereniging Rembrandt, zoals deze werd opgericht bij akte (….)’.

2.4. De statuten van de Winkeliersvereniging Rembrandt vermelden het volgende: ‘
LIDMAATSCHAP
Artikel 4
1. De vereniging bestaat uit leden en kent adviserende leden, donateurs en ereleden.
2. Leden zijn:
a. de natuurlijke personen, die lid zijn van de Vereniging van Eigenaars gebouw [adres] (…) 104-162, te [vestigingsplaats] en zelf dan wel middels een (mede) aan hen toebehorende rechtspersoon of personenvennootschap een bedrijf exploiteren in de winkelruimte tot het uitsluitend gebruik waarvan het appartementsrecht, op grond waarvan zij lid van een der voornoemde verenigingen zijn, recht geeft;
b. de rechtspersonen, die lid zijn van een der vier hiervoor genoemde verenigingen en zelf dan wel middels een (mede) aan hen toebehorende rechtspersoon of personenvennootschap een bedrijf exploiteren in de winkelruimte tot het uitsluitend gebruik waarvan het appartementsrecht, op grond waarvan zij lid zijn van een der voornoemde verenigingen, recht geeft.
c. de natuurlijke- en rechtspersonen, vennootschappen onder firma en commanditaire vennootschappen, die geen lid zijn van een der vier hiervoor genoemde verenigingen, doch een bedrijf exploiteren in het hiervoor in artikel 2 omschreven gebied, zich daartoe hebben aangemeld, voldoende zekerheid bieden voor nakoming van hun financiële verplichtingen en als lid zijn toegelaten.
3. Adviserende leden zijn de natuurlijke en rechtspersonen, die lid zijn van een der vier hiervoor genoemde verenigingen en de winkelruimte tot het uitsluitend gebruik waarvan het appartementsrecht, op grond waarvan zij lid zijn van een der voornoemde vereniging, recht geeft, hebben verhuurd of verpacht of onder welke andere titel ook in gebruik hebben afgestaan aan een of meer andere natuurlijke personen en/of een of meer andere niet (mede) aan hen toebehorende rechtspersonen of personenvennootschappen.
(…)
Artikel 9
De leden en de donateurs zijn gehouden tot het betalen van een jaarlijkse bijdrage, die door de algemene vergadering jaarlijks, op voorstel van het bestuur, wordt vastgesteld. Zij kunnen daartoe in categorieën worden ingedeeld, die een verschillende bijdrage betalen’.

2.5. Winkeliersvereniging Rembrandt heeft het incasseren van de contributie sinds 1997 laten uitvoeren door de op 14 mei 1997 opgerichte vereniging “Winkeliersvereniging Stadshart [vestigingsplaats]’.

2.6. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de winkelruimte sinds de datum van de aankoop verhuurd, …
3. De vordering
3.1 Winkeliersvereniging Rembrandt vordert (samengevat)
a. een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als appartementseigenaar ieder afzonderlijk uit hoofde van hun van rechtswege geldende lidmaatschap van Winkeliersvereniging Rembrandt gehouden zijn tot het betalen van contributie aan Winkeliersvereniging Rembrandt of haar rechtsopvolger; …


5. De beoordeling
5.1 Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op grond van artikel 30 lid 4 van het eigendomsbewijs lid zijn van Winkeliersvereniging Rembrandt. Winkeliersvereniging Rembrandt verbindt aan deze omstandigheid, anders dan [gedaagde 1] en [gedaagde 2], de conclusie dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gehouden zijn contributie te betalen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] beroepen zich ter afwering van hun betalingsverplichting op de tekst van de artikelen 4 en 9 van de statuten van Winkeliersverenging Rembrandt.

5.2 De statuten van Winkeliersvereniging Rembrandt zijn in een notariële akte vastgelegd. Dat betekent dat voor de beoordeling van het voorliggende geschil de structuur en de tekst van de statuten doorslaggevend is. De statuten definiëren in artikel 4 wie de leden zijn. Artikel 9 legt op de leden een betalingsverplichting.

5.3 [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn geen leden in de zin van artikel 4 lid 2. Immers, kort gezegd, zijn leden van Winkeliersvereniging Rembrandt in de zin van dit artikellid, zij die lid zijn van één van de Verenigingen van Eigenaars van de verschillende gebouwen aan de [adres] en (tegelijkertijd) een bedrijf exploiteren in de winkelruimte waarop het appartementsrecht recht geeft. Dit laatste doen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet en hebben zij ook nooit gedaan. Zij hebben het appartementsrecht gekocht en van meet af aan de winkelruimte verhuurd en door een derde laten exploiteren.

5.4 De statuten hebben met deze mogelijkheid rekening gehouden in artikel 4 lid 3. Artikel 4 lid 3 ziet op de situatie van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], te weten, eigenaars van een appartementsrecht, leden van een van de Vereniging van Eigenaars gebouwen [adres], die de winkelruimte hebben verhuurd. Artikel 4 lid 3 van de statuten definieert deze natuurlijke- en rechtspersonen als adviserende leden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kwalificeren, zoals zij zelf ook betogen, als adviserende leden in de zin van artikel 4 lid 3 van de statuten.

5.5 Vervolgens moet de vraag worden beantwoord wie gehouden zijn tot het betalen van een jaarlijkse bijdrage. Artikel 9 is daar helder over. Leden en donateurs zijn gehouden tot het betalen van een jaarlijkse bedrage. Wie ‘leden’ zijn is gedefinieerd in artikel 4 lid 2. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vallen daar niet onder. Adviserende leden worden in artikel 9 niet genoemd. Dat is ook niet onlogisch, omdat het doel van Winkeliersvereniging Rembrandt immers is het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de ondernemers gevestigd aan een deel van de [adres] te [vestigingsplaats] en niet het behartigen van de belangen van de eigenaars van de appartementsrechten; daarvoor is de Vereniging van Eigenaars actief. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn mitsdien niet gehouden tot het betalen van een jaarlijkse bijdrage. Mitsdien zal de vordering worden afgewezen.

5.6 Ten overvloede: de kantonrechter realiseert zich dat door deze beoordeling de situatie in de hand wordt gewerkt van ‘free riders’, ondernemers (niet-eigenaars) die een winkel exploiteren aan de [adres] die geen jaarlijkse bijdrage betalen aan Winkeliersvereniging Rembrandt, omdat zij zich niet als lid van deze vereniging hebben aangemeld, maar wel profiteren van de activiteiten van Winkeliersvereniging Rembrandt. Deze situatie wordt evenwel in de hand gewerkt door de inhoud van de statuten die Winkeliersvereniging Rembrandt zelf heeft opgesteld; die statuten geven daarvoor de ruimte. Deze omstandigheid maakt niet dat voor eigenaars, niet-ondernemers- de verplichting ontstaat om een jaarlijkse bijdrage te voldoen en (eventueel) te verleggen naar de ondernemer.

5.7 Omdat Winkeliersvereniging Rembrandt in het ongelijk wordt gesteld, zal zij worden veroordeeld in de proceskosten.

De beslissing
De kantonrechter:

– wijst de vordering af;

– veroordeelt Winkeliersvereniging Rembrandt tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot en met vandaag worden begroot op € 500,00 aan salaris van de gemachtigde;

– verklaart dit vonnis voor zover het de proceskosten veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.

Wie is er lid II

Hoge Raad  7 april 1989, LJN ZC4015


Klassieker


Gerechtshof:
3
Vaststaat dat Vinck ten tijde van de ten processe genoemde besluiten en nadien beedigd makelaar in onroerende goederen was, lid van de afdeling zomede enig directeur en enig aandeelhouder van Vinck Makelaardij BV gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam welke vennootschap de makelaardij uitoefende.
4
Vinck heeft bij dupliek in eerste aanleg gesteld dat bij het ‘merendeel van de leden geen woningen in verkoop zijn’ daar zij de makelaardij uitoefenen door middel van besloten vennootschappen; de afdeling heeft bij pleidooi in hoger beroep aangevoerd dat ‘vrijwel alle leden van geintimeerde — met name zij die in de stad Rotterdam gevestigd zijn — ’ het makelaarsvak uitoefenen ‘in de vorm van een rechtspersoon’. Dit een en ander brengt mede dat waar in de besluiten wordt gesproken van ‘bij hen in verkoop zijnde woningen’ — waarbij ‘hen’ terugslaat op ‘de leden’ — is gedoeld op, tevens, woningen welke in verkoop zijn bij de rechtspersonen, in het bijzonder besloten vennootschappen, door middel waarvan de leden — natuurlijke personen — de makelaardij uitoefenen en dat in die besluiten ligt opgesloten dat een lid, voorzover het niet zelf die woningen aanmeldt voor plaatsing in ‘De Makelaar’, ervoor moet zorgdragen dat de desbetreffende rechtspersoon dat doet, bij gebreke waarvan het lid het in de besluiten forfaitair bepaalde advertentiekostenbedrag in rekening kan worden gebracht.


De Hoge Raad doet de cassatie af met art. 81 RO.