Tuchtrechtspraak en overheidsrechter (KNAW)

Rechtbank Gelderland 21 juli 2015
ECLI:NL:RBGEL:2015:4727

Tweede gepubliceerde uitspraak over het Instituut Sportrechtspraak (na ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ3767 ). Een geschorst lid is het oneens met de uitspraak van de tuchtcommissie. De rechter overweegt dat uitspraken van de tuchtcommissie slechts marginaal getoetst kunnen worden, en dat de overheidsrechter de statutaire-, tuchtrechtelijke- en dopingregels van de vereniging moet respecteren. “[Het lid] kan thans in deze procedure in beginsel niet met nieuwe argumenten komen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die meebrengen dat hij die argumenten niet eerder heeft kunnen aanvoeren”, d.w.z. voor de tuchtcommissie.

Vonnis in kort geding van 21 juli 2015
in de zaak van
[eiser] [eiser] tegen
de vereniging KONINKLIJKE NEDERLANDSE ATLETIEK UNIE ,  gedaagde,

Partijen zullen hierna [eiser] en de Atletiekunie genoemd worden.


2De feiten

2.1.

[eiser] is een atleet die zich op toelegt op het polsstokhoogspringen. Hij wil zich op dat onderdeel kwalificeren voor de Olympische Spelen van 2016 in Rio de Janeiro. [eiser] is lid van de Atletiekunie en als zodanig gebonden aan de statuten en reglementen van de Atletiekunie.
2.2.

In de artikelen 6, 7, 8 en 9 van de statuten staat, voor zover van belang:
Artikel 6
1. Leden van de Atletiekunie zijn verplicht:
a. de statuten en reglementen van de Atletiekunie, de besluiten van één van haar organen, alsmede de van toepassing zijnde bepalingen van zowel de International Association of Athletics Federations, European Athletics, de World Masters Athletics, de European Veterans Athletics Association, het International Paralympic Committee en het NOC*NSF, als die van de Atletiekunie na te leven;
b. De statuten en reglementen van de stichting Instituut Sportrechtspraak, waaronder de geldende (tucht)reglementen, onder meer met betrekking tot (…) doping, na te leven, alsmede met betrekking tot doping door de IAAF van toepassing verklaarde sportspecifieke bepalingen;
(…)
Artikel 7
1. De in dit artikel bedoelde rechtspraak en geschillenbeslechting is op alle leden van de Atletiekunie van toepassing.
2. Op een overtreding van de statuten, reglementen en/of besluiten is de tuchtrechtspraak van de Atletiekunie van toepassing. Deze tuchtrechtspraak geschiedt door de tuchtcommissie en de commissie van beroep van de stichting Instituut Sportrechtspraak, welke stichting hierna nader wordt aangeduid als Instituut Sportrechtspraak.
(…)
Artikel 8
1. Ten behoeve van de door het Instituut Sportrechtspraak in de Atletiekunie uit te oefenen rechtspraak sluit de Atletiekunie met het Instituut Sportrechtspraak een daartoe strekkende overeenkomst in de zin van artikel 46 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, krachtens welke overeenkomst het uitoefenen van de overeengekomen rechtspraak in de Atletiekunie wordt opgedragen aan het Instituut Sportrechtspraak.
(…)
Artikel 9
1. Op de tuchtrechtspraak van de Atletiekunie zijn de geldende tuchtreglementen van het Instituut Sportrechtspraak van toepassing. Op de leden is tevens van toepassing het Dopingreglement, de daarvan deel uitmakende dopinglijsten en de door de IAAF van toepassing verklaarde sportspecifieke dopingbepalingen. Wanneer het Dopingreglement (…) wordt overtreden, geschiedt de tuchtrechtspraak met inachtneming van (….) het geldende (…) Tuchtreglement Dopingzaken en van het Dopingreglement.
2. De tuchtrechtspraak in de Atletiekunie geschiedt met uitsluiting van andere organen door de tuchtcommissie en commissie van beroep van het Instituut Sportrechtspraak. Met ‘tuchtcommissie’ en de ‘commissie van beroep’ worden in de statuten en reglementen van de Atletiekunie de tuchtcommissie en de commissie van beroep van het Instituut Sportrechtspraak bedoeld (…).
3. Met inachtneming van het bepaalde in het Dopingreglement is het bestuur bevoegd naar aanleiding van een overtreding van het Dopingreglement een ordemaatregel te nemen, welke ordemaatregel een beleidsmaatregel is en geen straf (…).
4. Voor de duur van de in lid 1 (kennelijk van artikel 8; de voorzieningenrechter) bedoelde overeenkomst zijn de tuchtcommissie en de commissie van beroep van het Instituut Sportrechtspraak een orgaan van de Atletiekunie. De tuchtcommissie en de commissie van beroep spreken recht in naam van de Atletiekunie en hun uitspraken gelden als uitspraken van de Atletiekunie.
(….)
8. Een uitspraak van de tuchtcommissie en van de commissie van beroep is bindend, zowel voor het betrokken lid, de andere leden van de Atletiekunie als voor de Atletiekunie zelf (…).
11. Indien de reglementering van de IAAF daarin voorziet, kunnen de leden van de Atletiekunie die door de commissie van beroep (…) tuchtrechtelijk zijn bestraft daarvan in beroep gaan bij de Court of Arbitration (CAS) te Lausanne (…)” .
2.3.

In de artikelen 3, 11, 12, 13 en 39 van het hiervoor bedoelde Dopingreglement, vastgesteld door het bestuur van de Stichting Instituut Sportrechtspraak, staat, voor zover van belang:
Artikel 3 – Aanwezigheid van een verboden stof en/of verboden methode
1. De aanwezigheid van een verboden stof en/of een verboden methode, een afbraakproduct daarvan en/of een marker in een monster van een lid vormt een overtreding van dit reglement.
2. Met uitzondering van die stof waarvoor een specifieke grenswaarde geldt op basis van de dopinglijst en/of de International Standard for Laboratories, is bij elke aanwezigheid van een verboden stof, een verboden methode, een afbraakproduct daarvan en/of een marker in een monster van een lid sprake van een overtreding van dit reglement.
3. De dopinglijst of een andere International Standard kan speciale criteria bevatten voor het beoordelen van (de aanwezigheid van en/of de aangetroffen hoeveelheid van) een verboden stof die ook door het lichaam zelf kan worden geproduceerd.
4. Van de aanwezigheid in de zin van 1 t/m 3 is sprake bij:
a. een positieve uitslag na analyse van het A-monster waarbij de betrokkene heeft afgezien van het (laten) analyseren van het B-monster, en/of
b. een positieve uitslag waarbij de analyse van het B-monster het resultaat van de analyse van het A-monster heeft bevestigd.
(…)
7. Het is de persoonlijke plicht van elk lid er voor te zorgen dat geen verboden stof, verboden methode, afbraakproduct daarvan en/of marker in zijn lichaam binnenkomt. Een lid is verantwoordelijk voor elke verboden stof, verboden methode, afbraakproduct daarvan en/of marker die wordt aangetroffen in zijn monsters. Om die reden hoeft geen opzet, schuld, nalatigheid van of bewust gebruik zijdens het lid te worden aangetoond om een overtreding van dit artikel te kunnen vaststellen.
(…)
Artikel 11 – bewijslast
1. Op het bondsbestuur rust de bewijslast dat een overtreding van dit reglement heeft plaatsgevonden. Het bewijs van de overtreding van dit reglement zal zijn geleverd, indien het bondsbestuur deze overtreding genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt aan de tuchtcommissie, de commissie van beroep of het CAS, waarbij rekening gehouden wordt met de ernst van de geuite beschuldiging. Deze bewijslast houdt in alle zaken meer in dan alleen een afweging van waarschijnlijkheid, maar minder dan een onomstotelijk vaststaand bewijs.
2. Door de betrokkene die wordt beschuldigd van het overtreden van dit reglement aangedragen bewijs wordt gewogen op basis van een afweging van waarschijnlijkheid.
(…)
5. Voor de vaststelling dat sprake is van een overtreding van dit reglement kan één bewijsmiddel volstaan, mits dit bewijsmiddel voldoet aan de in dit reglement omtrent bewijs gestelde voorwaarden.
(…)
Artikel 12 – Methoden voor het vaststellen van feiten en aannamen
“1. Feiten die verband houden met overtredingen van dit reglement kunnen worden bewezen met elk betrouwbaar middel, waaronder in ieder geval een (enkele) bekentenis, een verklaring van een dopingcontroleofficial en het vergelijken en koppelen van (gegevens verkregen uit) DNA-materiaal. De beoordeling van de betrouwbaarheid van de bewijsmiddelen geschiedt door de tuchtcommissie, de commissie van beroep en het CAS.
2. De door WADA (World Anti-Doping Agency; de voorzieningenrechter) geaccrediteerde laboratoria en/of op andere wijze door WADA goedgekeurde analyse-instituten worden verondersteld de analyse van monsters en de bewaarprocedures te hebben uitgevoerd in overeenstemming met de International Standard for Laboratories. De betrokkene kan deze veronderstelling weerleggen door aan te tonen dat (a) een afwijking van deze International Standard heeft plaatsgevonden, die (b) redelijkerwijs het belastende analyseresultaat of de feitelijke basis voor de overtreding van dit reglement kan hebben veroorzaakt.
3. Als de betrokkene de in het vorige lid bedoelde veronderstelling weerlegt, door aan te tonen dat op de in dat lid bedoelde wijze van de International Standard for Laboratories is afgeweken, dient het bondsbestuur aan te tonen dat deze afwijking niet heeft geleid tot het belastende analyseresultaat.
4. Afwijkingen van dit reglement en/of enige International Standard, die niet aantoonbaar hebben geleid tot het belastende analyseresultaat of de andere (vermoedelijke) overtredingen van dit reglement, maken de controleresultaten niet ongeldig. Indien de betrokkene aantoont dat zodanig van de International Standards en/of dit reglement is afgeweken, dat redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze afwijkingen het belastende analyseresultaat of de feitelijke basis voor de overtreding van dit reglement hebben veroorzaakt, dient het bondsbestuur aan te tonen dat deze afwijkingen niet het belastende analyseresultaat of de feitelijke basis voor de overtreding van dit reglement heeft/hebben veroorzaakt.
5. Wanneer in een dopingzaak geen sprake is van een afwijking van enige International Standard, dan wel als enige afwijking niet het belastende analyseresultaat of de feitelijke basis voor de overtreding van dit reglement heeft veroorzaakt, vormt de positieve uitslag betrouwbaar en onomstotelijk bewijs dat sprake is van een overtreding van dit reglement.
6. (…)
(…)
Artikel 39 – Uitsluiting
1. De periode van uitsluiting die wordt opgelegd voor een overtreding van artikel 3, artikel 4 of artikel 8 bedraagt bij een eerste overtreding een periode van twee jaar, tenzij (…)”
2.4.

Op 31 mei 2014 heeft [eiser] meegedaan aan een wedstrijd polsstokhoogspringen in Soest (Duitsland). [eiser] is die dag ingeloot en aangewezen voor de op die datum door een Doping Control Officer (hierna DCO te noemen) in opdracht van het Deutscher Leichtathletik-Verband uit te voeren dopingcontrole.
2.5.

In het dopingcontrolestation (de kleedruimte) bij het sportcomplex waar de wedstrijd werd gehouden heeft [eiser] die dag in een daarvoor bestemde container (opvangbeker) urine geproduceerd, die vervolgens is verdeeld over twee monsters (A en B), die verzegeld naar het WADA-geaccrediteerde laboratorium “Institute of Biochemstry German Sport University Cologne”. Dit laboratorium heeft de urinemonsters van [eiser] geanalyseerd. De rapporten daarvan bevinden zich bij de stukken.
2.6.

Op 14 juli 2014 kreeg [eiser] telefonisch bericht van de Atletiekunie dat de dopingtest van 31 mei 2014 positief was. Diezelfde avond hebben [naam] en [naam 1], technisch directeur respectievelijk algemeen directeur van de Atletiekunie, [eiser] thuis bezocht en meegedeeld dat aan hem de ordemaatregel van schorsing zal worden opgelegd. Bij brief van 17 juli 2014 heeft de Atletiekunie aan [eiser] geschreven dat hij per die datum is geschorst. Als gevolg van die maatregel mocht [eiser] niet langer aan nationale en internationale wedstrijden en aan trainingen in verenigingsverband deelnemen.
2.7.

Nadien, nadat de analyse van het B-monster het resultaat van de analyse van het A-monster had bevestigd, heeft de Atletiekunie (overeenkomstig artikel 9 lid 1 van het Tuchtreglement) aangifte gedaan bij de tuchtcommissie van overtreding door [eiser] van artikel 3 van het Dopingreglement. In de aangifte staat, zo kan uit de hierna onder 2.8 nog te noemen uitspraak van de tuchtcommissie worden afgeleid:
“Op 31 mei 2014 is er bij betrokkene in opdracht van de Duitse Atletiekbond een dopingcontrole uitgevoerd tijdens althans (…) in het kader van een wedstrijd bekend als het ‘3. National Soester Stabhochsprung-Festival’, gehouden te Soest (Duitsland). Deze wedstrijd vond plaats onder auspiciën van de internationale Atletiek Federatie (hierna IAAF). De analyserapporten van het dopingcontrolelaboratorium vermelden dat bij de analyse van zowel het A-deel als het B-deel van het urinemonster van betrokkene met nummer 2878795 endogene steroïden van exogene oorsprong zijn aangetroffen. Deze stof komt voor op de Dopinglijst 2014 behorende bij het Dopingreglement van het Instituut Sportrechtspraak. De aanwezigheid van een stof die op de genoemde lijst staat vormt een overtreding van artikel 3 van het Dopingreglement”.

2.8.

Bij uitspraak van 9 december 2014 heeft de tuchtcommissie bewezen verklaard dat [eiser] artikel 3 van het Dopingreglement heeft overtreden en hem op grond van artikel 39 lid 1 van dat reglement de straf opgelegd van uitsluiting voor een periode van twee jaar, met aftrek van de periode van uitsluiting op basis van de door de Atletiekunie aan [eiser] per 17 juli 2014 opgelegde ordemaatregel.
2.9.

Blijkens de overwegingen in de uitspraak heeft [eiser] als verweer gevoerd dat uit het positieve resultaat van de dopingtest niet mag worden geconcludeerd dat hij het Dopingreglement heeft overtreden, omdat dit resultaat op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Zowel bij de afnameprocedure en het transport van het urinemonster als in het laboratorium zijn volgens [eiser] een aantal regels van de geldende International Standard for Testing (IST) respectievelijk International Standard for Laboratories (ISL) geschonden. De argumenten die [eiser] daarvoor heeft aangevoerd zijn in overweging 7.3.4 van de uitspraak weergegeven. De tuchtcommissie heeft daarover in haar uitspraak onder meer het volgende overwogen:
“7.3.6 (…) De aanwezigheid van de verboden stof in de urine van betrokkene is vastgesteld na analyse van de monsters van betrokkene in het door WADA geaccrediteerde Laboratorium in Keulen. In artikel 2 lid 5 van het Dopingreglement is bepaald dat wanneer er geen sprake is van een afwijking van enige internationaal standard, danwel als enige afwijking niet het belastende analyseresultaat heeft veroorzaakt de positieve uitslag betrouwbaar en onomstotelijk bewijs vormt dat sprake is van een overtreding. De betrokkene erkent dat sprake is van een positieve uitslag, maar stelt zich op het standpunt dat dit resultaat niet als bewijs van de overtreding mag dienen aangezien is afgeweken van de IDT en ISL.
7.3.7

De voorzitter van de tuchtcommissie heeft de raadsman van betrokkene ter zitting gewezen op de bewijsregels van artikel 12 van het Dopingreglement. Hierin is onder meer bepaald dat afwijkingen van enig International Standard die niet aantoonbaar hebben geleid tot het belastende analyseresultaat die controleresultaten niet ongeldig maken. Dit zou hoogstens het geval kunnen zijn indien betrokkene aantoont dat zodanig van deze Standards is afgeweken dat redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze afwijkingen het belastend resultaat (kunnen) hebben veroorzaakt. In dat geval dient het bondsbestuur aan te tonen dat het tegendeel het geval is.
7.3.8

De raadsman van betrokkene heeft noch in de schriftelijke procedure, noch ter zitting op enigerlei concrete wijze aangetoond dat de afwijkingen van de IST en ISL waar hij zich op beroept het belastende analyseresultaat redelijkerwijs hebben veroorzaakt.
7.3.9

De afwijkingen van de IST en ISL waarop betrokkene zich beroept zijn gemotiveerd weersproken door de DA (Dopingautoriteit; de voorzieningenrechter). Het staat voor de tuchtcommissie vooralsnog niet vast dat deze afwijkingen hebben plaatsgevonden. Echter, de tuchtcommissie zal dit in het kader van deze procedure niet nader onderzoeken aangezien het vaststellen van vermeende afwijkingen niet van belang is in het kader van de beoordeling van de vraag of er sprake is van een overtreding van artikel 3 van het Dopingreglement. Immers, zelfs al zouden deze beweerde afwijkingen komen vast te staan, dan nog kunnen deze afwijkingen niet leiden tot de conclusie dat de positieve uitslag geen betrouwbaar en onomstotelijk bewijs van de dopingovertreding vormt. Door betrokkene is namelijk niet aangetoond dat deze afwijkingen redelijkerwijs het belastende analyseresultaat hebben veroorzaakt (artikel 12 lid 5 Dopingreglement). De tuchtcommissie verwijst naar een uitspraak van het NADP Tribunaal van 7 juni 2011 in de zaak UK Anti-Doping v Edwards, alinea 3.431 (…)”.
2.10.

[eiser] heeft tegen deze uitspraak geen beroep ingesteld bij de commissie van beroep.

3Het geschil

3.1.

[eiser] heeft gevorderd:
a. de door de Atletiekunie bij beslissing van 9 december 2014 aan [eiser] opgelegde schorsingsmaatregel te schorsen, zulks totdat in een door [eiser] aanhangig te maken bodemprocedure is beslist over een vordering tot vernietiging van die beslissing;
b. de Atletiekunie te veroordelen [eiser] toe te laten en op eerste verzoek in te schrijven, dan wel hieraan medewerking te verlenen, tot alle door hem gewenste nationale en internationale wedstrijden en trainingen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.500,– per overtreding en van € 500,– per dag dat die overtreding voortduurt.
3.2.

[eiser] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd, verkort weergegeven, dat het onderzoek dat heeft geleid tot een positieve uitslag ter zake van het gebruik door hem van doping onzorgvuldig en ondeugdelijk is gedaan en om die redenen niet mag worden gebruikt als bewijsmiddel. Daarom wordt niet toegekomen aan toepassing van het in artikel 12 van het Dopingreglement neergelegde zogenaamde “strict liability” principe. Andere bewijsmiddelen dat [eiser] doping zou hebben gebruikt zijn niet voorhanden.
De beslissing van de tuchtrechter is daarom in strijd met artikel 2:8 BW en aldus op grond van artikel 2:15 BW vernietigbaar. [eiser] is voornemens een bodemprocedure tegen de Atletiekunie te starten waarin op die grond vernietiging van het besluit zal worden gevorderd. Er is daarom reden dit besluit te schorsen totdat in die bodemprocedure zal zijn beslist.

3.3.

De Atletiekunie heeft het gevorderde gemotiveerd weersproken op gronden die hierna zo nodig aan de orde zullen komen.

4De beoordeling

4.1.

[eiser] heeft zich, door lid te worden van de Atletiekunie, onderworpen aan de statutaire-, tuchtrechtelijke- en dopingregels zoals die zijn neergelegd in de hiervoor onder de feiten genoemde statuten en reglementen. Dat betekent dat de overheidsrechter deze regels zal moeten respecteren.
4.2.

Voor de door [eiser] voorgestane aantasting van de beslissing van de tuchtrechter geldt dat die beslissing op grond van het bepaalde in artikel 9 lid 4 van de statuten kan worden gezien als een besluit van een orgaan van een rechtspersoon. Een dergelijk besluit kan op grond van art. 2:15 BW worden vernietigd wegens strijd met de in art. 2:8 BW bedoelde redelijkheid en billijkheid. Op grond van de toepasselijke statutaire- en tuchtrechtelijke regels kan de beslissing van de tuchtrechter ook worden beschouwd als een bindende beslissing, die ingevolge het bepaalde in 7:904 lid 1 BW vernietigbaar is als gebondenheid daaraan in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In beide gevallen komt aan de voorzieningenrechter in het kader van dit geding slechts een marginale toetsing toe. Met inachtneming daarvan zijn de volgende omstandigheden van belang.
4.3.

In artikel 12 van het Dopingreglement zijn regels betreffende de bewijslastverdeling neergelegd. Volgens [eiser] is de in art. 12 van dat reglement neergelegde ‘strict liability’ regel slechts van toepassing als het onderzoek dat heeft geleid tot de conclusie dat sprake is van overtreding van het Dopingreglement zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Die redenering van [eiser] gaat evenwel niet op, omdat de mogelijkheid dat er in de procedure die heeft geleid tot het voor de betrokkene belastende analyseresultaat iets niet goed is gegaan al ligt besloten in de regels van art. 12. De bewijslastverdeling die is neergelegd in de diverse leden van art. 12 van het Dopingreglement brengt juist met zich dat afwijkingen van enige International Standard niet tot ongeldigheid van de controleresultaten leiden, tenzij de betrokkene – [eiser] – aantoont dat zodanig van de International Standards is afgeweken dat redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de afwijkingen het belastende analyseresultaat hebben veroorzaakt. In dat geval is het aan het Bondsbestuur om aan te tonen dat die afwijkingen niet het belastende analyseresultaat hebben veroorzaakt. Er is geen grond om aan te nemen dat gebondenheid aan deze regels van bewijslastverdeling en aan de toepassing van die regels door de tuchtcommissie in de uitspraak van 9 december 2014 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaardbaar zou zijn. Feiten of omstandigheden die daartoe in de specifieke omstandigheden van dit geval aanleiding zouden geven, zijn onvoldoende gesteld of gebleken.
4.4.

Dat het in de procedure die heeft geleid tot het voor [eiser] ongunstige resultaat allemaal niet goed is gegaan heeft [eiser] bij de tuchtrechter kunnen aanvoeren en dat heeft hij ook gedaan. De tuchtrechter heeft daarover vervolgens een goed gemotiveerd oordeel gegeven en geoordeeld dat [eiser] in ieder geval niet heeft aangetoond dat de door hem gestelde afwijkingen het voor hem belastende analyseresultaat hebben veroorzaakt. Aan dat oordeel is [eiser] gebonden. Dat de beslissing van de tuchtcommissie in strijd is met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid kan niet worden gezegd, laat staan dat gebondenheid daaraan naar die maatstaven onaanvaardbaar zou zijn. [eiser] kan thans in deze procedure in beginsel niet met nieuwe argumenten komen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die meebrengen dat hij die argumenten niet eerder heeft kunnen aanvoeren. Die bijzondere omstandigheden heeft [eiser] niet aangevoerd. Maar nog afgezien daarvan geldt het volgende. [eiser] heeft thans (deels opnieuw) gesteld, dat de navolgende afwijkingen het bedoelde analyseresultaat kunnen hebben veroorzaakt: (a) de DCO sprak nauwelijks Engels en [eiser] nauwelijks Duits, (b) de container heeft ruim een uur in een “vervuild” toilet gestaan, (c) het dopingcontrolestation was niet afgesloten, (d) [eiser] heeft de urine in twee delen geproduceerd, maar de ‘deelsampleprocedure’ is niet gevolgd, (e) vermoedelijk zijn de monsters tijdens het transport, dat meer dan vijftien uur heeft geduurd, niet gekoeld, (f) bij de analyse van zowel het A als het B-monster is dezelfde analist betrokken geweest, (g) het laboratorium heeft niet gehandeld conform de voor haar geldende ISO-norm 17025:2005, (h) voor gebruik van het analyse-apparaat heeft geen kalibratie plaatsgevonden waardoor meetresultaten onzeker zijn en de handtekening is een ‘op de computer ingeplakte handtekening’, waardoor onzeker is of de kalibratie werkelijk is verricht, en (i) de resultaten van de analyse zijn niet op eenduidige en ondubbelzinnige wijze gedaan. Ten aanzien van deze door [eiser] gestelde afwijkingen wordt het volgende overwogen.
4.5.

Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien op welke wijze de omstandigheid sub a, dat [eiser] en de DCO elkaar door taalproblemen niet goed hebben begrepen, heeft kunnen leiden tot de in de monsters aangetroffen verboden stof.
Wat betreft de gestelde afwijking onder b geldt dat [eiser] niet heeft gesteld met welke stoffen de ruimte was vervuild. De enkele omstandigheid dat de container in een (mogelijk) vervuilde ruimte heeft gestaan betekent immers nog niet dat de container als gevolg daarvan vervuild is geraakt met de aangetroffen verboden stof. Dat en hoe dat zou zijn gebeurd heeft [eiser] niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd en aannemelijk gemaakt. [eiser] heeft wel gesteld dat het dopingcontrolestation niet was afgesloten (de afwijking sub c), maar hij heeft niet gesteld dat derden die ruimte gedurende de afnameprocedure hebben betreden en dat daarbij de aangetroffen stoffen in de urine terecht zijn gekomen, zodat deze omstandigheid al daarom niet tot het door [eiser] gewenste resultaat kan leiden. Voor de onder 4.4 onder e, f, h en i genoemde afwijkingen geldt eveneens dat [eiser] geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die het oordeel zouden kunnen rechtvaardigen dat deze omstandigheden tot het afwijkende analyseresultaat hebben kunnen leiden. Dat het laboratorium ten slotte niet zou hebben gehandeld conform de voor haar geldende ISO-norm (de afwijking onder g) is niet relevant, omdat het hier, zo moet als onvoldoende weersproken worden aangenomen, gaat om regels aangaande de formele erkenning van de competentie van een WADA geaccrediteerd laboratorium en niet om bewijsregels.
Al met al rechtvaardigt een of meer van de hiervoor door [eiser] gestelde (door de Atletiekunie betwiste) afwijkingen niet zonder meer de conclusie dat die afwijkingen tevens moeten hebben geleid tot het voor [eiser] belastende analyseresultaat. Om tot die conclusie te komen had [eiser] nadere, concrete, feiten en omstandigheden moeten stellen. Dat heeft hij net zo min als in de tuchtprocedure gedaan, bij gebreke waarvan voorshands niet kan worden aangenomen dat de gestelde afwijkingen tot het belastende analyseresultaat hebben geleid.

4.6.

Gelet op het voorgaande kan voorshands niet worden aangenomen dat gebondenheid aan de beslissing van de tuchtrechter van 9 december 2014 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is of dat de kans groot is dat die beslissing in een aanhangig te maken bodemprocedure zal worden vernietigd. Bij gebreke daarvan is er geen grond voor het treffen van de door [eiser] gevorderde voorzieningen.
4.7.

Een belangenafweging kan het voorgaande niet anders maken. Het belang van [eiser] is duidelijk Hij wil het polsstokhoogspringen blijven beoefenen op het (top)niveau wat hij ambieert en hij wil zich kwalificeren voor de Olympische Spelen van 2016 in Rio de Janeiro. Om dat te bereiken is het noodzakelijk dat hij in verenigingsverband kan blijven trainen en dat hij kan meedoen aan nationale en internationale wedstrijden. Dat daarbij grote vermogensrechtelijke belangen van [eiser] op het spel staan is gesteld noch gebleken. Daartegenover staat het belang van de Atletiekunie dat haar leden, van wie uit een onderzoek blijkt dat zij doping hebben gebruikt, zijn gebonden aan de aan hen opgelegde sancties en dat zij niet langer kunnen deelnemen aan door de Atletiekunie georganiseerde wedstrijden. Dat (algemene) belang van de Atletiekunie behoort onder deze omstandigheden zwaarder te wegen dan het belang van [eiser].

4.8.

De slotsom is dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen.
[…]

5De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.

wijst het gevorderde af,

Geen intern beroep ingesteld, dus geen gelijk bij rechter?

Rechtbank Overijssel 24 juni 2015
ECLI:NL:RBOVE:2015:2985




Een lid heeft intern beroep ingesteld tegen een besluit tot opzegging van het lidmaatschap, maar wil deze procudure niet voortzetten. De voorzieningenrechter overweegt: “ Omdat [X] de statutair voorgeschreven beroepsgang dus kennelijk niet (meer) wil volgen valt niet te verwachten dat een bodemrechter [X] vervolgens in het gelijk stelt.” Dit is een tamelijk verstrekkende overweging – en naar mening onjuist – omdat het lid als reden aangeeft dat hij bij de ALV (als beroepsorgaan) nu al “3-0 achter staat” door de, naar hij stelt, onjuiste verhalen die zijn verteld.” Juist dan zou de rechter het lid in het gelijk moeten kunnen stellen.

Vonnis in kort geding van 24 juni 2015
in de zaak van [X] , eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie,
verder te noemen [X],

tegen de vereniging FIETSCROSSVERENIGING D.V.O. , gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
verder te noemen DVO,


2De feiten

2.1.

[X] is vanaf 1996 lid van DVO.
2.2.

De vader van [X] heeft vanaf 18 maart 1996 tot 10 december 2013 als voorzitter/penningmeester deel uitgemaakt van het bestuur van DVO.
2.3.

Op 3 november 2014 heeft een ledenvergadering plaatsgevonden. Op de agenda stond een stemming om een statutenwijziging te laten plaatsvinden.
2.4.

[X] kon zich niet vinden in deze voorgenomen statutenwijziging en hij heeft voorafgaand aan de vergadering met enkele andere trainingsmaten hierover gesproken. [X] heeft tegen de voorgenomen statutenwijziging gestemd.
2.5.

In de Notulen van de Algemene ledenvergadering van 3 november 2014 staat over de stemming inzake de statutenwijziging het volgende:
“3. Stemmen voor statuten wijziging: Statutenwijziging wordt toegelicht, hierna volgt destemming volgens de geldende (nog te wijzigen statuten). Nadat er een eerste stemming is gedaan, waarin per abuis niet direct alle stemgerechtigden worden betrokken, wordt door een unanieme stemming (lees:7 leden) de statutenwijziging afgewezen. De reden hiervoor zou liggen in teveel inspraak waardoor de tegenstemmende leden vrezen voor inmenging in de besluitvorming van: baanontwerp, traininginvulling en het gevaar voor het ontstaan van groepjes die elkaar tegenwerken. De rest van de aanwezigen (lees:19 aanwezigen) kan zich hierin niet vinden. Nadat duidelijk wordt dat er meer stemgerechtigden aanwezig zijn (lees: alle betalende leden) word de stemming opnieuw gedaan. Nu wordt de voorgestelde statutenwijziging met 12 voor en 6 tegen aangenomen. Dit betreft de minimale 2/3edeel van de benodigde aantal stemmen volgens de geldende statuten.”

2.6.

Begin 2015 heeft [X] aan DVO verzocht om een wedstrijdlicentie. Bij brief van 20 januari 2015 heeft het Interim-Bestuur van DVO dit verzoek onder vermelding van de reden niet ingewilligd en op basis van artikel 4 van de statuten per direct het lidmaatschap van [X] beëindigd op de grond dat van DVO redelijkerwijs niet kan worden gevergd om het lidmaatschap te laten voortduren (hierna: het opzeggingsbesluit). In het opzeggingsbesluit wordt [X] er op gewezen dat hij een maand de tijd heeft om tegen deze beslissing in beroep te gaan.
2.7.

Bij brief van 18 februari 2015, gericht aan het bestuur van DVO, is namens [X] meegedeeld dat hij zich niet kan verenigen met de gang van zaken. Het bestuur werd verzocht dan wel gesommeerd om binnen 5 dagen na heden het opzeggingsbesluit in te trekken dan wel te herroepen. Namens [X] werd voorts aangegeven dat deze brief tevens als beroepschrift diende te worden beschouwd als bedoeld in artikel 4 lid 7 van de statuten.
2.8.

De brief van 18 februari 2015 heeft DVO ontvangen op 20 februari 2015.
2.9.

Bij brief van 12 maart 2015 heeft het bestuur van DVO gereageerd op de namens [X] verzonden brieven van 18 februari 2015 en 6 maart 2015 en haar standpunt ten aanzien de opzegging van het lidmaatschap van [X] uiteengezet.
2.10.

Bij brief van 10 april 2015 is namens [X] gereageerd op voornoemde brief van 12 maart 2015. Daarbij werd nogmaals gewezen op artikel 4 lid 7 van de statuten. Voor zover nodig werd opnieuw de vernietigbaarheid van het opzeggingsbesluit ingeroepen en werd het bestuur gesommeerd om [X] met onmiddellijke ingang weer toe te laten op het terrein van DVO.
2.11.

[X] traint inmiddels bij FCC De IJsselcrossers (hierna: De IJsselcrossers) in Doetinchem.

3Het geschil

3.1.

[X] vordert in conventie samengevat – DVO te veroordelen om iedere uitvoeringshandeling die betrekking heeft op het opzeggingsbesluit te staken en
[X] ongehinderd en zonder commentaar of onheuse bejegening toegang te verschaffen tot de baan en het complex van DVO, zodat [X] de trainingen weer kan hervatten op de wijze zoals dit gebruikelijk was voor het opzeggingsbesluit, in ieder geval totdat in een bodemprocedure is beslist, een en ander op straffe van een dwangsom, althans een zodanige voorziening te treffen die de voorzieningenrechter geraden oordeelt, met veroordeling van DVO in de kosten van dit geding.
3.2.

DVO voert verweer.
3.3.

DVO vordert in (voorwaardelijke) reconventie – samengevat – onder de voorwaarde dat DVO wordt verplicht om [X] weer actief in haar gelederen op te nemen, [X] te verplichten zich als een fatsoenlijk en sportief lid te gedragen, als onder punt 50 in de conclusie van antwoord/eis in voorwaardelijke reconventie gespecificeerd, op straffe van een dwangsom, althans een zodanige veroordeling uit te spreken die de voorzieningenrechter zal menen te behoren, met veroordeling van [X] in de kosten van dit geding.
3.4.

[X] voert verweer.

4De beoordeling

In conventie

4.1.

[X] heeft – samengevat weergegeven – aan het gevorderde ten grondslag gelegd dat er geen gronden zijn voor de opzegging van het lidmaatschap. Volgens hem hebben er zich geen feiten voorgedaan waardoor DVO gerechtvaardigd het standpunt in kan nemen dat het voortduren van het lidmaatschap redelijkerwijs niet van haar gevergd kan worden. Het is niet verboden om voorafgaand aan de vergadering met een aantal medeleden te spreken. Hij betwist dat hij zou hebben geprobeerd om leden te mobiliseren en op te zetten tegen het bestuur. Hij is opgekomen voor zijn eigen belangen en heeft enkel gebruik gemaakt van zijn stemrecht. De aan het opzeggingsbesluit ten grondslag liggende verwijten zijn niet juist. Daarnaast is er geen sprake geweest van hoor en wederhoor. Ten onrechte is het opzeggingsbesluit niet voorgelegd aan de algemene ledenvergadering. Het opzeggingsbesluit is dan ook nietig, althans vernietigbaar op grond van artikel 2:14 van het Burgerlijk Wetboek (BW) of artikel 2:15 BW.
4.2.

Met betrekking tot het spoedeisend belang stelt [X] dat hij deelneemt aan kwalificatiewedstrijden voor de Nederlandse, Europese en Wereldkampioenschappen. Door de opzegging van het lidmaatschap en het ontzeggen van de toegang tot de baan en het complex heeft hij een flinke trainingsachterstand opgelopen. Om deze trainingsachterstand enigszins te beperken zag [X] zich genoodzaakt om een andere club te zoeken met een vergelijkbare baan. Hij traint inmiddels bij de IJsselcrossers. Gezien de langere reistijd is dit slechts een tijdelijke oplossing. [X] wil graag zo snel mogelijk weer dichter bij huis trainen en zich bij zijn oude trainingsmaten aansluiten.
4.3.

DVO heeft – samengevat weergegeven – in de eerste plaats als verweer naar voren gebracht dat het spoedeisend belang bij het gevorderde ontbreekt. [X] moet een half uur omrijden. Dat is geen spoedeisend belang. Voorts is er aantoonbaar geen sprake van een trainingsachterstand. [X] traint bij de IJsselcrosser en doet nog actief mee aan wedstrijden.
4.4.

Voorts stelt DVO dat de verwijdering van de vader van [X] uit het bestuur niet goed door hem en [X] werd ontvangen. [X] en zijn vader laten zich sinds dit voorval op alle mogelijke manieren gelden. De gang van zaken tijdens de algemene ledenvergadering van 3 november 2014 was de druppel die de emmer deed overlopen. De situatie was onhoudbaar geworden. Het bestuur van DVO heeft er nog lang over nagedacht, maar er kan in redelijkheid niet meer worden gevergd dat iemand met deze achtergrond nog langer wordt getolereerd binnen DVO. Het opzeggingsbesluit is op een geldige, voorgeschreven wijze genomen. Tegen het opzeggingsbesluit is niet (tijdig en duidelijk) bezwaar gemaakt (lees: beroep ingesteld).
4.5.

[X] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij het gevorderde. De omstandigheden dat [X] twee uur in plaats van één uur reistijd heeft per training en dat dit extra reiskosten met zich brengt, zijn niet zodanig dat niet gewacht kan worden op een beslissing in een bodemprocedure.
4.6.

Bovendien heeft DVO niet, althans onvoldoende, weersproken, tijdens de behandeling ter zitting gesteld dat er een fietscrossvereniging is in Nijverdal, waarmee een alternatief voorhanden is met minder reistijd. [X] heeft evenmin onderbouwd dat zijn trainingsachterstand zodanig is en dat zijn resultaten op een zodanige wijze zijn verminderd dat hierin een spoedeisend belang kan zijn gelegen.
4.7.

Ten overvloede is de voorzieningenrechter van oordeel dat, nog daargelaten dat het spoedeisend belang van [X] niet aannemelijk geworden is, voorshands niet aan te nemen valt dat de bodemrechter [X] ontvankelijk zal oordelen in een vordering ex artikel 2:14 of artikel 2:15 BW.
4.8.

Het opzeggingsbesluit brengt met zich dat voor [X], gelet op
artikel 4 lid 7 van de statuten, binnen één maand na de ontvangst van de kennisgeving van het opzeggingsbesluit, beroep open stond op de algemene vergadering.
4.9.

[X] heeft met de gedagtekende brief van 18 februari 2015 tijdig en op een aanvaardbare wijze beroep aangetekend tegen het opzeggingsbesluit. Nu het opzeggingsbesluit is gedagtekend op 20 januari 2015 is het aannemelijk dat [X] het opzeggingsbesluit in ieder geval niet eerder dan 21 januari 2015 heeft ontvangen. Nu niet in geschil is dat het bestuur van DVO de brief van 18 februari 2015 op 20 februari 2015 heeft ontvangen, is aannemelijk dat ijdig beroep is ingesteld. In de brief van
18 februari 2015 wordt voorts op een duidelijke wijze kenbaar gemaakt dat er beroep wordt ingesteld tegen het opzeggingsbesluit. Er wordt zelfs verwezen naar artikel 4 lid 7 van de statuten.
4.10.

Uit het voorgaande kan echter niet op voorhand de conclusie worden getrokken dat de bodemrechter [X] ontvankelijk zal oordelen in een bodemprocedure. Tijdens de behandeling ter zitting is de voorzieningenrechter namelijk gebleken dat [X] de beroepsmogelijkheid niet (meer) wenst te vervolgen. Van de zijde [X] is ter zitting aangegeven dat hij bij de algemene ledenvergadering nu al “3-0 achter staat” door de, naar hij stelt, onjuiste verhalen die zijn verteld. De advocaat van DVO heeft daaruit blijkens zijn reactie kennelijk begrepen dat [X] geen prijs meer stelt op een algemene ledenvergadering en niet meer van DVO verlangt dat zo’n vergadering bijeen wordt geroepen. Ook de voorzieningenrechter heeft de uitlatingen van [X] in deze zin opgevat. Omdat [X] de statutair voorgeschreven beroepsgang dus kennelijk niet (meer) wil volgen valt niet te verwachten dat een bodemrechter [X] vervolgens in het gelijk stelt.
4.11.

Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het vooralsnog niet aannemelijk dat de bodemrechter [X] ontvankelijk zal oordelen in een bodemprocedure.
4.12.

Met inachtneming van het vorenoverwogene komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat het gevorderde van [X] dient te worden afgewezen.
4.13.

[X] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van DVO worden begroot op € 613,– aan verschotten (griffierecht) en € 816,– aan salaris van de advocaat.
In (voorwaardelijke) reconventie

4.14.

Nu het gevorderde in conventie wordt afgewezen, is de voorwaarde niet vervuld. De reconventie wordt dan ook geacht niet te zijn ingesteld en de voorzieningenrechter komt niet toe aan een beoordeling van de vordering in voorwaardelijke reconventie. Voor een proceskostenveroordeling is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen plaats.

5De beslissing

De voorzieningenrechter

In conventie

I. Wijst de vordering(en) af.

Uitspraak intern beroepscollege (Postduiven)

Rechtbank Midden-Nederland 10 juni 2015
ECLI:NL:RBMNE:2015:3437

” Op grond van artikel 7:904 BW is de beslissing van het Beroepscollege NPO vernietigbaar, indien gebondenheid van [eiser] aan die beslissing in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. “


Altijd opvallend als de rechter een besluit van een beroepsorgaan toets aan artikel 7:904 BW over bindend advies en niet aan de bepalingen van boek 2 BW. 

Vonnis van 10 juni 2015
in de zaak van [eiser] ,
tegen de vereniging DE NEDERLANDSE POSTDUIVENHOUDERSORGANISATIE ,
gedaagde,

Partijen zullen hierna [eiser] en NPO worden genoemd.

1

2De feiten

2.1.

NPO is de landelijke vereniging voor de organisatie van de duivensport. [eiser] houdt zich als liefhebber bezig met duivensport. In dit verband was hij lid van de vereniging PV “IJsselmeervliegers” te Urk en is hij lid van NPO.
2.2.

De verhoudingen tussen NPO en haar leden zijn geregeld in haar statuten, het Reglement Rechtspleging NPO en het Wedvluchtreglement NPO. In het Wedvluchtreglement NPO zijn regels opgenomen op basis waarvan kan worden vastgesteld binnen welke tijden duiven een vlucht hebben afgelegd. Van belang zijn de artikelen 118 en 203 lid 1 onder c van het Wedvluchtreglement NPO, waarin regels zijn vastgelegd over de elektronische registratie van binnengekomen duiven. In het laatst genoemde artikel is bepaald:
Een elektronisch geconstateerde duif komt uitsluitend voor klassering in aanmerking als het systeem de duif herkent als ingekorfd voor de betreffende wedvlucht door middel van het herkennen van de geheimcode in de elektronische ring.

2.3.

Duiven die meedoen aan een wedstrijd krijgen een elektronische ring mee. Op deze elektronische ring wordt bij het vertrek een geheime code geplaatst. Deze code wordt bij aankomst elektronisch uitgelezen.
2.4.

In het onderhavige geval heeft een functionaris van de vereniging PV “IJsselmeervliegers” een fout gemaakt. Hij heeft twee vluchten verwisseld en daardoor per ongeluk de verkeerde vlucht afgeslagen. Hierdoor werd een vlucht van de heer [eiser] ten onrechte afgesloten. De vlucht werd afgesloten op 3 augustus 2013, terwijl de duiven op 4 augustus 2013 zijn aangekomen.
2.5.

De aankomst van de duiven is vervolgens door de functionaris geconstateerd. Van voormelde constatering is een uitdraai gemaakt. Op deze uitdraai staan de ringnummers, het (niet geheime) nummer van de elektronische ring en de aankomsttijden van de duiven. In de uitdraai is daarnaast vastgesteld dat op 3 augustus 2013 een geijkte klok twee seconden achterloopt op de klok waarmee de aankomsttijden van de duiven zijn geconstateerd. De afwijking van de klok op 4 augustus 2013 werd niet geregistreerd. De geheime code op de elektronische ring werd niet uitgelezen.
2.6.

Op 7 augustus 2013 heeft NPO besloten de duiven van [eiser] te diskwalificeren. Dit besluit wordt als volgt gemotiveerd:
Wij zijn op de hoogte gesteld door de vereniging in Urk, dat het systeem van dhr. [eiser] [getal]-[getal] op zaterdagavond per ongeluk de vlucht A31 Bergerac was afgeslagen. Wij hebben de papieren opgevraagd bij devereniging, deze zijn door ons gedeeltelijk ontvangen. Hieruit blijkt dat de duiven door het systeem niet worden herkend als zijnde ingekorfd voor de betreffende vlucht A31 Bergerac.

2.7.

Tegen dit besluit heeft [eiser] bezwaar aangetekend bij het Tucht- en Geschillencollege NPO. Op 23 oktober 2013 heeft het Tucht- en Geschillencollege NPO het besluit van NPO vernietigd. Het Tucht- en Geschillencollege NPO lijkt haar beslissing te hebben gegrond op artikel G6 van het Reglement Rechtspleging NPO, waarin is bepaald dat het uitspraak doet naar redelijkheid en billijkheid. Het Tucht- en Geschillencollege NPO heeft het volgende overwogen:
Het College is van mening dat de heer [eiser] door het NPO bestuur op onvoldoende en onjuiste gronden uit de uitslag van de wedvlucht vanuit Bergerac is gehouden. Daarnaast vindt het College het niet redelijk en billijk dat de heer [eiser] buiten zijn schuld of medeschuld, de dupe wordt van een foutieve handeling van een functionaris van zijn vereniging.

2.8.

Tegen voormelde beslissing heeft NPO beroep ingesteld. Op 18 december 2013 heeft het Beroepscollege NPO de beslissing op bezwaar vernietigd, zodat de diskwalificatie in stand is gebleven. Het Beroepscollege NPO heeft het navolgende overwogen:
Gelezen het stukkendossier komt het College tot de conclusie dat met gebruikmaking van kunstgrepen de duiven van verweerder op een lijst zijn komen te staan die niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 203, lid 1, letter a Wedvluchtreglement is uitgeprint. Van de onderhavige wedvlucht kon immers geen aankomstlijst worden geprint, omdat de wedvlucht Bergerac reeds was afgeslagen.
(…)
Het College betreurt de gang van zaken die verweerder getroffen heeft, maar acht zich gebonden aan het in het recht geldende adagium dat zegt: Lex dura sed tamen scripta (de wet is hard maar luidt nu eenmaal zo.)

2.9.

[eiser] exploiteert een dierenspeciaalzaak. Hij heeft gemerkt dat door het geschil met NPO zijn verkoop van duiven is teruggelopen. [eiser] heeft NPO aansprakelijk gesteld voor deze schade.

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert, samengevat:
  1. te bepalen dat NPO de uitslag van het Nationaal concours Bergerac 2013 aanpast, in die zin dat de prijswinnende duiven van [eiser] alsnog in deeze uitslag worden opgenomen, op verbeurte van een dwangsom,
  2. te bepalen dat NPO de door [eiser] geleden schade dient te vergoeden, nader op te maken bij staat,
  3. met veroordeling van NPO in de (buitengerechtelijke)kosten.
3.2.

[eiser] heeft zijn vordering als volgt onderbouwd.
3.2.1.

[eiser] kan zich niet verenigen met het besluit en heeft de volledige interne rechtsgang binnen NPO benut. [eiser] rest derhalve geen andere mogelijkheid dan zich te wenden tot de recther en vraagt het besluit van het Beroepscollege NPO te vernietigen. Hierdoor moeten de duiven van [eiser] alsnog in de uitslag van het concours Nationaal Bergerac 2013 worden opgenomen. Er kan geen twijfel bestaan over de aankomsttijden en de identiteit van de door hem ingekorfde duiven. Alleen de ridicule toepassing van de interne regelgeving NPO zorgt ervoor dat zijn duiven worden gediskwalificeerd. [eiser] heeft een bijzonder belang, omdat door deze diskwalificatie ook een andere competitie Marathon Noord wordt beïnvloed. Bij registratie van de tijden van de duiven, had [eiser] deze competitie gewonnen.
3.2.2.

[eiser] heeft een dierenspeciaalzaak waarin de nadruk op de duivensport ligt. Hij heeft veel nadeel ondervonden van het besluit van het Beroepscollege NPO. Hierdoor is veel roddel en achterklap ontstaan. De omzet van de direnspeciaalzaak van [eiser], met name de verkoop van duiven, is hierdoor aanzienlijk teruggelopen. Voor de aldus ontstane schade is NPO aansprakelijk.
3.3.

NPO voert verweer als volgt.
3.3.1.

Het staat NPO vrij haar organisatie in te richten naar eigen inzicht. De civiele rechter dient terughoudendheid te betrachten bij de toetsing van bepalingen van de reglementen van NPO. Het besluit van het Beroepscollege NPO is redelijk en gegrond op de reglementen van NPO. De aankomsttijd van de duiven van [eiser] is niet volgens de reglementen vastgesteld. Hierdoor kon de geheimcode niet worden uitgelezen en kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat dezelfde duiven die aan het concours zijn begonnen op de geregistreerde tijden zijn aangekomen. Daar komt bij dat de klok niet op 4 augustus, maar op 3 augustus werd gecontroleerd. De afwijking van de klok is daarmee niet juist vastgesteld, zodat de tijden mogelijk niet kloppen.
3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

[eiser] heeft gevraagd een nadere conclusie te mogen nemen. In het algemeen is het in strijd met een goede procesorde dat partijen zich nog door middel van conclusies of akten in de procedure uitlaten, als een zaak eenmaal in staat van wijzen is, dat wil zeggen nadat ter comparitie vonnis werd bepaald. Daar komt bij dat in artikel 132 Rv is bepaald dat na een comparitie aan partijen slechts gelegenheid wordt geboden voor het nemen van nadere conclusies indien zulks met het oog op artikel 19 Rv of met het oog op een goede instructie van de zaak noodzakelijk is. Een dergelijke situatie doet zich niet voor. Het debat ter comparitie met betrekking tot de geheime code op de ring was voor [eiser] niet nieuw. NPO heeft dit verweer bij conclusie van antwoord (punt 22 e.v.) naar voren gebracht.
Procespartijen

4.2.

Een fout in een dagvaarding kan worden hersteld doordat de rechter de dagvaarding verbeterd leest. Hiervoor is vereist dat de juiste partijen in het geding zijn verschenen, dat de vergissing voor NPO kenbaar was, dat zij door de vergissing en de rectificatie daarvan niet wordt benadeeld of in haar verdediging wordt geschaad en dat de rectificatie tijdig geschiedt.
4.3.

[eiser] heeft de dagvaarding uitgebracht tegen het bestuur van NPO, terwijl het zijn bedoeling was NPO zelf te dagvaarden. NPO is in de procedure als gedaagde partij verschenen. NPO heeft bij conclusie van antwoord en ter comparitie inhoudelijk verweer gevoerd. NPO wordt door de fout en het herstel daarvan niet in enig belang geschaad. De rechtbank zal derhalve de dagvaarding verbeterd lezen en ervan uitgaan dat de vereniging NPO en niet haar bestuur als gedaagde partij heeft te gelden.
Inhoudelijke beoordeling

4.4.

Op grond van artikel 7:904 BW is de beslissing van het Beroepscollege NPO vernietigbaar, indien gebondenheid van [eiser] aan die beslissing in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het gaat hier om een marginale toets van de beslissing, waarbij slechts tot vernietiging kan worden overgegaan als de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen, zijn overschreden. Indien een beslissing deze marginale toets niet kan doorstaan, moet vervolgens de vraag worden gesteld of, en zo ja in welke mate, door het gebrek dat aan de beslissing kleeft, nadeel aan [eiser] is toegebracht.
4.5.

Tussen partijen is niet in geschil dat de beslissing van het Beroepscollege NPO is genomen op basis van het Wedvluchtreglement NPO. Door een fout van een functionaris van de vereniging PV “IJsselmeervliegers” werd de aankomst van de duiven van [eiser] niet volgens het Wedvluchtreglement NPO geregistreerd. De consequentie hiervan is volgens de reglementen een uitsluiting van de duif van [eiser].
4.6.

Anders dan het Tucht- en Geschillencollege NPO heeft het Beroepscollege NPO geoordeeld dat er geen ruimte bestond om in het geval van [eiser] een uitzondering te maken op de bepalingen uit het Wedvluchtreglement NPO. Deze strikte toepassing heeft het Beroepscollege NPO gemotiveerd met de hiervoor onder punt 2.8. geciteerde overweging. Het Beroepscollege NPO hecht in haar beslissing geen waarde aan de specifieke omstandigheden van het geval van [eiser] en heeft in haar motivering niet tot uitdrukking gebracht hoe de belangen van [eiser] zich verhouden tot een strikte toepassing van het Wedvluchtreglement NPO. Dat het Beroepscollege NPO dit heeft nagelaten, maakt niet dat de beslissing naar haar inhoud in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Een minder strikte toepassing van het Wedvluchtreglement NPO raakt niet alleen de belangen van [eiser], maar ook die van de andere leden van NPO. Daar komt bij dat binnen een vereniging een grote mate van vrijheid bestaat om eigen spelregels op te stellen. Hierdoor kan het voorkomen dat een wedstrijd wordt verloren door een fout van een scheidsrechter. In het geval van [eiser] kon de fout daarbij niet volledig worden hersteld. De geheime code die de duiven van [eiser] bij zich droegen, werd immers niet uitgelezen. Onder dergelijke omstandigheden bestaat onvoldoende grond voor ingrijpen door de civiele rechter.
4.7.

[eiser] heeft zijn stelling dat NPO onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, mede gelet op het verweer van NPO, onvoldoende gemotiveerd. Uit het voorgaande blijkt dat de beslissing van het Beroepscollege NPO in stand blijft. Daar komt bij dat het gebruik van het woord ‘kunstgreep’ in de uitspraak niet onrechtmatig is. Het Beroepscollege NPO heeft grote mate van vrijheid bij de formulering van haar uitspraak. In de uitspraak staat niet dat het Beroepscollege NPO van oordeel is dat [eiser] heeft gefraudeerd. NPO heeft die conclusie evenmin getrokken.
4.8.

De vorderingen van [eiser] worden op grond van het voorgaande afgewezen.
4.9.

[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van NPO worden begroot op:

5De beslissing

De rechtbank
5.1.

wijst de vorderingen af,

Tuchtcommissie (Woubrugge / KNVB)

Rechtbank Rotterdam 15 juni 2015
ECLI:NL:RBROT:2015:4208

Kort geding over schorsing van besluit van tuchtcommissie.
” Op grond van de wet kan de rechter een beslissing van een tuchtcommissie vernietigen, indien gebondenheid aan die beslissing in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Een dergelijke toets is, gelet op het declaratoire karakter van vernietiging, voorbehouden aan de bodemrechter en kan niet geschieden in kort geding. Wel kan de voorzieningenrechter de (werking van de) beslissing schorsen indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de beslissing van de tuchtcommissie zal vernietigen.”
Vonnis
in kort geding van 15 juni 2015
in de zaak van
de vereniging VOETBAL VERENIGING WOUBRUGGE, eiseres,
tegen de vereniging KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND,
gedaagde,

Partijen zullen hierna Woubrugge en de KNVB genoemd worden.

1

2De feiten

2.1.

Het eerste elftal van Woubrugge neemt deel aan de door de KNVB georganiseerde veldvoetbalcompetitie, zijnde in het seizoen 2014/2015 de competitie “mannen zaterdag 1- 4e klasse C.”
2.2.

In een competitiewedstrijd tussen Woubrugge 1 en NSV ’46 1 op 25 april 2015 is een speler van NSV ’46 met een directe rode kaart van het veld gestuurd wegens natrappen van een tegenstander (hierna: de weggestuurde speler van NSV’46). Op dat moment konden in deze competitie nog drie ploegen kampioen worden: Woubrugge, NSV’46 en NiTA.
2.3.

Van een rode kaart moet de scheidsrechter aantekening maken op het elektronische wedstrijdformulier. Na afloop van een competitiewedstrijd geeft de scheidsrechter dit formulier via het elektronisch systeem Sportlink door aan de KNVB. Sportlink is het integrale administratieve programma dat de link vormt tussen de voetbalvereniging, haar leden en de KNVB. In dit geval is het (vermoedelijk: elektronisch) fout gegaan bij doorgifte van het onderhavige wedstrijdformulier aan de KNVB. Op 26 april 2015 heeft de scheidsrechter ontdekt dat de rode kaart van de weggestuurde speler van NSV’46 ten onrechte niet was geregistreerd in Sportlink. Per e-mail van diezelfde dag heeft de scheidsrechter de KNVB bericht dat aan de weggestuurde speler van NSV’46 een rode kaart is gegeven.
2.4.

Bij brief d.d. 29 april 2015, met kopie aan NSV’46, is de weggestuurde speler van NSV’46 door de Tuchtcommissie van de KNVB (hierna: de Tuchtcommissie) in staat van beschuldiging gesteld wegens een gewelddadige handeling in de wedstrijd Woubrugge 1 – NSV’46 1.
2.5.

Op 30 april 2015 heeft de heer Vork, bestuurslid van NSV’46, telefonisch bij mevrouw [persoon1], Medewerkster Tuchtzaken District West II van de KNVB (behorend tot de arbeidsorganisatie van de KNVB), geïnformeerd of de weggestuurde speler van NSV’46 speelgerechtigd is voor de volgende competitiewedstrijd. Namens de KNVB heeft mevrouw [persoon1] abusievelijk meegedeeld dat de weggestuurde speler van NSV’46 speelgerechtigd is tijdens de eerstvolgende competitiewedstrijd.
2.6.

De eerstvolgende competitiewedstrijd van NSV’46 vond op 2 mei 2015 plaats tegen NiTA 1. Deze wedstrijd eindigde in 3-3 gelijkspel. Dit was genoeg voor NSV’46 1 om kampioen te worden. Aan deze competitiewedstrijd nam ook deel de weggestuurde speler van NSV’46.
2.7.

Woubrugge heeft op 6 mei 2015 bij het Bestuur Amateurvoetbal van de KNVB bezwaar aangetekend tegen deelname door de weggestuurde speler van NSV’46 aan de wedstrijd van 2 mei 2015 tegen NiTA 1. Het Bestuur Amateurvoetbal heeft het standpunt ingenomen dat dit bezwaar te laat is ingediend, te weten na de termijn van 48 uur zoals bepaald in artikel 59 lid 3 Reglement Tuchtrechtspraak Amateurvoetbal j artikel 16 lid 2 Reglement Wedstrijden Amateurvoetbal.
2.8.

Het Bestuur Amateurvoetbal heeft bij de Tuchtcommissie aangifte gedaan van het feit dat NSV’46 tijdens de wedstrijd NSV’46 1 – NiTA 1 een niet speelgerechtigde speler heeft laten deelnemen. De Tuchtcommissie heeft een tuchtrechtelijke uitspraak gedaan op 13 mei 2015, waarin wordt overwogen:
“De tuchtcommissie is van mening dat betrokkene heeft gehandeld conform de informatie verstrekt door de arbeidsorganisatie van de KNVB. Betrokkene heeft hierbij te goeder trouw gehandeld en heeft volgens de tuchtcommissie dan ook niet verwijtbaar gehandeld. De tuchtcommissie is van mening dat er van opzet geen sprake is. De tuchtcommissie spreekt betrokkene dan ook vrij van de aan haar ten laste gelegde overtreding.”
In deze procedure was Woubrugge geen partij.

2.9.

Nu Woubrugge 1 geen kampioen was geworden, heeft zij deelgenomen aan de nacompetitie, maar zij is er niet in geslaagd om via die weg te promoveren naar de 3e klasse.

3Het geschil

3.1.

Woubrugge vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat – schorsing van de uitspraak van de tucht- en/of beroepscommissie van de KNVB van 13 mei 2015 totdat in een bodemprocedure bij de civiele rechter is beslist, op straffe van verbeurte van dwangsom en met veroordeling van de KNVB in de proceskosten.
3.2.

De KNVB voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, kosten rechtens.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Woubrugge heeft een voldoende spoedeisend belang gesteld om in kort geding te worden ontvangen. Woubrugge stelt dat zij belang heeft bij schorsing van de uitspraak van de Tuchtcommissie van 13 mei 2015, omdat deze in de weg staat aan een mogelijke promotie van haar eerste team. In geval aan NSV’46 1 als sanctie voor het opstellen van een niet speelgerechtigde speler drie winstpunten in mindering worden gebracht, zal niet NSV’46 1 maar Woubrugge 1 promoveren naar de 3e klasse. Woubrugge stelt voorts dat haar belang spoedeisend is omdat de KNVB op korte termijn tot de indeling voor het nieuwe seizoen 2015/2016 zal overgaan.
4.2.

Op grond van de wet kan de rechter een beslissing van een tuchtcommissie vernietigen, indien gebondenheid aan die beslissing in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Een dergelijke toets is, gelet op het declaratoire karakter van vernietiging, voorbehouden aan de bodemrechter en kan niet geschieden in kort geding. Wel kan de voorzieningenrechter de (werking van de) beslissing schorsen indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de beslissing van de tuchtcommissie zal vernietigen.
4.3.

Woubrugge stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat zij door de niet-ontvankelijk verklaring in haar bezwaar bij het Bestuur Amateur Voetbal van de KNVB onredelijk in haar belangen is geschaad en haar daarmee het recht op een eerlijk proces is ontnomen.
4.4.

Vast staat dat Woubrugge op 8 mei 2015 in haar bezwaar bij het Bestuur Amateur Voetbal niet ontvankelijk is verklaard, omdat zij niet binnen de reglementaire termijn van 48 uur haar bezwaar had ingediend (overeenkomstig het bepaalde in artikel 59 lid 3 Reglement Tuchtrechtspraak Amateurvoetbal jo artikel 16 lid 2 Reglement Wedstrijden Amateurvoetbal 2014/’15). Dit betreft de zogenoemde verkorte procedure. Die procedure is van toepassing na 15 maart van ieder jaar en kent als achtergrond, zo heeft de KNVB onbetwist gesteld, dat de competities zich dan in een afrondende fase bevinden en korte termijnen nodig zijn om een zo eerlijk en ongestoord mogelijk competitieverloop te waarborgen.
4.5.

In het licht van de hiervoor geschetste achtergrond van de verkorte procedure kan niet gezegd worden dat het Bestuur Amateur Voetbal in redelijkheid niet tot zijn beslissing heeft kunnen komen. Het gaat hier om een regeling met harde termijnen waaraan alle clubs zijn gebonden. De enkele omstandigheid dat Woubrugge door toevallige omstandigheden pas na het verstrijken van de termijn op de hoogte is gekomen van het spelen door de speler van NSV’46 is onvoldoende om aannemelijk te achten dat de bodemrechter de beslissing zal vernietigen. Wat van het voorgaande overigens ook zij, de niet-ontvankelijk verklaring door het Bestuur Amateur Voetbal is door Woubrugge in deze procedure niet ter toetsing aan de voorzieningenrechter voorgelegd, nu de vordering uitsluitend ziet op de uitspraak d.d. 13 mei 2015 van de Tuchtcommissie. Het bezwaar tegen de niet-ontvankelijkverklaring kan alleen daarom al in deze procedure geen rechtsgevolg hebben.
4.6.

Woubrugge legt aan de gevorderde schorsing van de uitspraak d.d. 13 mei 2015 van de Tuchtcommissie ten grondslag dat (i) de KNVB in strijd handelt met haar eigen reglementen en (ii) NSV’46 wel een verwijt kan worden gemaakt van de niet naleving van de directe rode kaart regeling.
4.7.

De Tuchtcommissie heeft aan NSV’46 ten laste gelegd dat zij artikel 14 lid 1 sub d Reglement Wedstrijden Amateurvoetbal heeft overtreden door tijdens de wedstrijd van NSV’46 1 tegen NiTA 1 een ongerechtigde (uitgesloten) speler te laten meespelen. De KNVB heeft onbetwist gesteld dat op grond van artikel 22 lid 1 Reglement Tuchtrechtspraak Amateurvoetbal voor strafbaarheid van overtredingen opzet, schuld, nalatigheid of onzorgvuldigheid vereist. Gelet op de hierboven weergegeven beslissing van de Tuchtcommissie, is de vraag hier dus of de Tuchtcommissie in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat van verwijtbaarheid in deze zin aan de zijde van NSV’46 geen sprake was.
4.8.

Vast staat dat de weggestuurde speler van NSV’46 in de wedstrijd NSV’46 1 – Woubrugge 1 een rode kaart is gegeven en dat op die rode kaart de directe rode kaartregeling van de KNVB van toepassing is, op grond waarvan die speler de eerstvolgende competitiewedstrijd van NSV’46 1 tegen NiTA 1 niet speelgerechtigd was. Niet ter discussie staat dat deze uitsluiting voor de eerstvolgende wedstrijd op grond van de reglementen van de KNVB automatisch volgt en dat de club en speler daarover niet tevoren geïnformeerd behoeven te worden. De KNVB heeft ter zitting echter gesteld dat in de automatisch opgemaakte brief, waarin de speler in staat van beschuldiging wordt gesteld, gewoonlijk een passage over de directe rode kaartregeling wordt opgenomen, met de strekking dat de speler in de eerstvolgende competitiewedstrijd van deelname is uitgesloten. Deze passage ontbreekt echter in de brief d.d. 29 april 2015 van de KNVB aan de weggestuurde speler van NSV’46, met kopie aan NSV’46, mogelijk als gevolg van het feit dat door de storing van Sportlink de vermelding van de directe rode kaart niet (goed) is geregistreerd. Verder staat vast dat namens de KNVB telefonisch aan het bestuur van NSV’46 is meegedeeld dat de betreffende speler wel speelgerechtigd was.
4.9.

Tegen deze achtergrond kan niet zonder meer worden aangenomen dat NSV’46 niet te goeder trouw was en dus een verwijt gemaakt kan worden van het laten spelen van de weggestuurde speler. Niet uitgesloten kan worden dat NSV’46 door de van het gebruik afwijkende inhoud van de brief d.d. 29 april 2015 in verwarring is gebracht. Zij heeft vervolgens voldoende gedaan om die verwarring op te helderen door navraag te doen bij de KNVB. Bij deze feitelijke gang van zaken kan niet worden gezegd dat de Tuchtcommissie in redelijkheid niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat van opzet, schuld, nalatigheid of onzorgvuldigheid aan de zijde van NSV’46 geen sprake is, zodat niet voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de beslissing van de Tuchtcommissie zal vernietigen. De stellingen van Woubrugge dat de KNVB door de vrijspraak van NSV’46 in strijd handelt met haar eigen reglementen en dat NSV’46 een verwijt kan worden gemaakt van het opstellen van een niet speelgerechtigde speler, worden derhalve verworpen.
4.10.

Op grond van het voorgaande bestaat onvoldoende grond om de uitspraak van de Tuchtcommissie te schorsen. Daarnaast kan, in geval de bodemrechter – anders dan de voorzieningenrechter thans aanneemt – de uitspraak van de Tuchtcommissie vernietigt, niet zonder meer worden aangenomen dat de KNVB aan NSV’46 1 als sanctie voor het opstellen van een niet speelgerechtigde speler drie winstpunten in mindering moet brengen. De KNVB heeft immers betwist dat deze sanctie in een dergelijk geval kan worden opgelegd. Zij stelt dat in een geval als het onderhavige, als het overspelen van de wedstrijd geen reële optie meer is, wel andere maatregelen kunnen worden opgelegd, maar dat deze minder ingrijpend van aard zijn, zoals het opleggen van een boete. Dit is door Woubrugge ter zitting niet verder weersproken. Het is derhalve niet zonder meer aannemelijk dat Woubrugge door middel van deze vordering het beoogde doel van promotie zal kunnen bereiken.
4.11.

De conclusie is dat de vordering van Woubrugge in dit kort geding niet toewijsbaar is. Woubrugge wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de KNVB veroordeeld.

5De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.

wijst de vordering af,

Opzegging wordt aangemerkt als royement (moskee Assalam)

Rechtbank Den Haag 11 maart 2015
ECLI:NL:RBDHA:2015:2492



In deze zaak was het lidmaatschap van een (lastig) lid opgezegd. De grond voor  opzegging was echter letterlijk overgenomen uit de bepaling van de statuten voor ontzetting (royement). De rechter merkt het besluit dus als een royement aan, zodat het lid het recht heeft om ertegen in beroep te gaan bij de ALV.

Vonnis in kort geding van 11 maart 2015 in de zaak van
[eiser], tegen
de vereniging Marokkaans Islamitische Vereniging Moskee Assalam,

Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘de vereniging’.

1De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 25 februari 2015 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

1.1.

De vereniging is in 1997 opgericht. De vereniging heeft volgens artikel 2 van de statuten ten doel het organiseren van godsdienstige en godsdienstig-culturele manifestaties en activiteiten voor alle islamieten en hun gezinnen. [eiser] is al vele jaren lid van de vereniging.
1.2.

In de statuten is verder – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“(….)
Artikel 5
1.Het lidmaatschap eindigt:
a. (…)
b. door opzegging door een lid;
c. door opzegging door de vereniging;
d. door ontzetting.
(….)
3. Opzegging van het lidmaatschap namens de vereniging kan tegen het einde van het lopende boekjaar door het bestuur worden gedaan:
– wanneer een lid na daartoe bij herhaling schriftelijk te zijn aangemaand op een november niet volledig aan zijn geldelijke verplichtingen jegens de vereniging heeft voldaan;
– wanneer het lid heeft opgehouden te voldoen aan de vereisten die op dat moment door de statuten voor het lidmaatschap worden gesteld.
(…)
4. Ontzetting uit het lidmaatschap kan alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt of wanneer het lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Zij geschiedt door het bestuur, dat het lid zo spoedig mogelijk van het besluit in kennis stelt, met opgave van de redenen. Het betrokken lid is bevoegd binnen één maand na ontvangst van de kennisgeving in beroep te gaan bij de algemene ledenvergadering. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst. (…..)
Artikel 10
1. Het bestuur vertegenwoordigt de vereniging.
2. De vertegenwoordigingsbevoegdheid komt mede toe aan de voorzitter tezamen met de secretaris of de penningmeester, dan wel aan de secretaris tezamen met de penningmeester. (….)
Artikel 15
1. Algemene ledenvergaderingen worden door het bestuur bijeengeroepen zo dikwijls het dit wenselijk oordeelt. (….)”
1.3.

In het huishoudelijk reglement van de vereniging is onder meer het volgende vermeld:
“(….)
Artikel 11 overtredingen
De overtredingen zoals bedoeld in de statuten bestaan uit:
a. Onbehoorlijk gedrag en/of handelen of nalaten waardoor de belangen van de vereniging worden geschaad.
b. Het doen aan groepsvorming of het creeren van fitna.
(…)
e. Het zonder toestemming van het bestuur in de moskeeruimten collecteren of geld of goederen (laten) inzamelen.
(….)
l. Het verbaal en non-verbaal bedreigen van moskeegangers en in het bijzonder bestuursleden.
(….)
Artikel 12 sancties
1. Bij overtreding van een of meer bepalingen van artikel 12 zal het bestuur bepalen welke sanctie zal worden opgelegd.
3. De mogelijke sancties zijn (combinatie is mogelijk):
-pandontzegging/toegangsverbod
-gesprek met het bestuur
-mondelinge waarschuwing
-schriftelijke waarschuwing
-schorsing
-aangifte bij de politie
-opzegging lidmaatschap (….)”

1.4.

Bij brief van 19 maart 2014 heeft het bestuur van de vereniging [eiser] een waarschuwing gestuurd met als reden dat hij zich frequent schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van onder andere bestuursleden en moskeegangers door verbaal en non-verbaal geweld en dat hij zich schuldig heeft gemaakt het verstoren van algemene leden-vergaderingen. Tevens heeft het bestuur [eiser] meegedeeld dat hem een pandverbod zal worden opgelegd indien hij zich niet houdt aan de in die brief opgesomde regels.
1.5.

Bij brief van 1 augustus 2014 heeft het bestuur van de vereniging aan [eiser] onder meer het volgende meegedeeld:
“(….)
Op 20 maart 2014 (19 maart, toevoeging rechtbank) bent u schriftelijk gewaarschuwd om op te houden met het zich frequent schuldig maken aan bedreiging van o.a. bestuursleden en moskeegangers door verbaal en non-verbaal geweld. U bent toen gewaarschuwd voor o.a. het bedreigen van moskeegangers en bestuursleden door bij herhaling te roepen dat u “nog steeds een plek in de gevangenis heeft”, voor het verstoren van een aantal algemene ledenvergaderingen, bijvoorbeeld de alv van 17 maart jl. en het pogen het slot van het moskeegebouw te forceren omdat u het niet eens was met een besluit van het bestuur, bekrachtigd door de algemene ledenvergadering. Hier is zelfs de politie voor ingeschakeld. We hebben in genoemde brief aangegeven dat indien u uw gedrag niet verbetert, u o.a. een pandverbod/toegangsverbod zal worden opgelegd voor een periode van minimaal 2 jaar en maximaal 10 jaar.
(…)
Ondanks de schriftelijke waarschuwing en vele gesprekken en bemiddelingspogingen bent u op de oude voet doorgegaan met het openlijk bedreigen en kleineren van bestuursleden en het opzetten van individuele leden tegen het bestuur. (….)
Ondanks uw agressie en asociaal gedrag hebben we zolang mogelijk gewacht met het treffen van maatregelen omdat we hoopten op verbetering van uw gedrag. Een tweetal recente incidenten hebben ons echter doen inzien dat u planmatig bezig bent het bestuur te ondermijnen de mensen tegen elkaar en tegen het bestuur op te zetten. De verhoudingen zijn hiermee definitief verstoord. Op 26 juni 2014 heeft u in het moskeegebouw aan de Rijkestraat geprobeerd de jaarlijkse contributie van onze leden in ontvangst te nemen van willekeurige leden. Naast het feit dat hier naar onze mening sprake is geweest van oplichting, raakten veel leden in de war aangaande het gezag van het bestuur. Binnen de vereniging is het immers uitsluitend het bestuur dat contributiegelden in ontvangst mag nemen. Het andere voorval betreft uw bedreigingen aan het adres van een individueel bestuurslid op 27 juli 2014. U heeft een van de bestuursleden het spreken in de moskee onmogelijk gemaakt door hem openlijk te beledigen en te bedreigen. Het betreffende bestuurslid voelde zich in extreme mate bedreigd door dat u schreeuwend en met zwaaiende armen hard op hem bent ingelopen. (….) De bestuursleden voelen zich hierdoor niet meer veilig als u in de moskee aanwezig bent.

Besluiten
1. Opzegging lidmaatschap
Het bestuur van de vereniging heeft besloten uw lidmaatschap van de vereniging per maandag 4 augustus 2014 op te zeggen. U bent dus per genoemde datum geen lid meer. Dit, omdat u bij herhaling en na schriftelijk te zijn gewaarschuwd de vereniging door uw gedrag op onredelijke wijze blijft benadelen. Daar u nu al maanden bezig bent het bestuur te ondermijnen door de bestuursleden te bedreigen en publiekelijk uit te schelden en tevens de besluitvorming van het bestuur frustreert, zijn wij van mening dat u een acuut gevaar vormt voor de saamhorigheid in de moskee. Immers, na vele gesprekken en bemiddelingspogingen en een schriftelijke waarschuwing blijft u het bestuur ondermijnen en bedreigen. Dit gedrag leidt in toenemende mate tot chaos, scheldpartijen en ondermijning van het gezag van het bestuur (….) Tevens voelen de leden van het bestuur zich door uw toedoen niet meer veilig in de moskee.
2. Toegangsverbod/pandverbod
Zoals hierboven gesteld is het bestuur van de vereniging bevoegd personen die zich o.a. aan agressie en geweld schuldig maken een pandverbod/toegangsverbod op te leggen.
Overeenkomstig het gestelde in de waarschuwingsbrief (….) heeft het bestuur besloten u een pandverbod en een toegangsverbod op te leggen voor een periode van 5 jaar na dagtekening van deze brief. U mag zich dus vanaf deze datum 5 jaar lang niet meer in de moskeegebouwen en -terreinen aan De Rijkestraat 2 en de Bernadottelaan 3 vertonen.
(….)”

1.6.

Bij brief van 22 augustus 2014 heeft [eiser] via zijn advocaat beroep ingesteld tegen het besluit van het bestuur hem uit het lidmaatschap te ontzetten en heeft hij onder meer verzocht door de algemene ledenvergadering te worden gehoord voordat deze een beslissing neemt op het beroep.
1.7.

Bij brief van 11 december 2014 heeft [eiser] het bestuur van de vereniging gesommeerd de besluiten tot opzegging/ontzetting van het lidmaatschap en het toegangsverbod uiterlijk 29 december 2014 in te trekken en hem weer als volwaardig lid ongehinderd en onbelemmerd toegang te geven tot de moskeeruimtes.
1.8.

Het bestuur van de vereniging heeft op de brieven van 22 augustus 2014 en 11 december 2014 niet gereageerd.

2Het geschil

2.1.

[eiser] vordert – zakelijk weergegeven –:
I. (het bestuur) van de vereniging te verbieden [eiser] de toegang tot de Moskee Assalam aan de Rijkestraat 2 te Gouda en de toegang tot de dependance van de Moskee Assalam aan de Bernadottelaan 3 te Gouda te ontzeggen;
II. (het bestuur) van de vereniging te verbieden [eiser] te beperken in zijn rechten uit hoofde van het lidmaatschap van de vereniging;
III. (het bestuur) van de vereniging te gebieden [eiser] onverwijld weer ongehinderd en onbelemmerd tot de Moskee Assalam aan de Rijkestraat 2 te Gouda en de dependance van de Moskee Assalam aan de Bernadottelaan 3 te Gouda, althans tot de toekomstige vestigingsplaats van de Moskee Assalam toe te laten en [eiser] op de gebruikelijke wijze als volwaardig lid van de vereniging te behandelen;
een en ander op verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de vereniging in de proceskosten.

2.2.

Daartoe voert [eiser] – verkort weergegeven – het volgende aan.
– De reden waarom het bestuur tot opzegging van het lidmaatschap van [eiser] en het toegangsverbod heeft besloten is gelegen in het feit dat [eiser] aan de orde heeft gesteld dat het bestuur in strijd met de statuten van de vereniging handelt. Het bestuur weigert rekening en verantwoording van het beleid en beheer af te leggen en trekt zich van haar statutaire verplichtingen niets aan. Het bestuur wil € 500.000,– à € 600.000,– aan banktegoeden van de vereniging gebruiken voor het oprichten van de El-Wahda Moskee te Gouda. Het bestuur is daartoe niet bevoegd zonder voorafgaande goedkeuring door de algemene ledenvergadering. [eiser] en tenminste 350 andere leden van de vereniging willen gebruik blijven maken van de moskee Assalam, die nu dreigt te worden gesloten.
– De besluiten van het bestuur van de vereniging tot opzegging van het lidmaatschap van [eiser] en oplegging van een toegangsverbod zijn nietig/vernietigbaar op grond van de artikelen 2:14 en 2:15 Burgerlijk Wetboek (BW) wegens strijd met de wet en de statuten en met de redelijkheid en billijkheid. De bestuursleden van devereniging zijn niet door de algemene ledenvergadering benoemd, maar door middel van coöptatie in het bestuur terecht gekomen en kunnen dan ook geen rechtsgeldige besluiten nemen. De opzeggingsbrief van 1 augustus 2014 is slechts voorzien van één handtekening, zonder dat duidelijk is van wie deze afkomstig is en wat de functie van deze persoon is, terwijl de vertegenwoordigings-bevoegdheid uitsluitend toekomt aan twee gezamenlijk handelende bestuursleden op grond van artikel 10 lid 2 van de statuten. Door [eiser] het lidmaatschap van de vereniging te ontnemen en door hem de toegang tot de moskeeruimtes te ontzeggen ontneemt het bestuur het kernrecht van de leden van de vereniging en ook het recht van iedere moslim om de moskeeruimtes te bezoeken. Evenmin is aan [eiser] de mogelijkheid kenbaar gemaakt beroep van de bestuursbesluiten in te stellen bij de algemene ledenvergadering, hetgeen in strijd is met de artikelen 2:33 en 35 lid 4 BW en artikel 5 lid 4 van de statuten.
– Voorts zijn de bestuursbesluiten op materiële gronden vernietigbaar nu de beschuldigingen en aan [eiser] gemaakte verwijten volstrekt onjuist zijn en met schriftelijke getuigenverklaringen ontkracht worden.
– Daarnaast handelt de vereniging onrechtmatig jegens [eiser], nu zij inbreuk maakt op de rechten van Massoudi lid te zijn van de vereniging en de moskee te betreden en is de vereniging gehouden de schade die [eiser] heeft geleden te vergoeden.
– [eiser] heeft een spoedeisend belang om weer als volwaardig lid van de vereniging te worden behandeld en toegang tot de moskeeruimtes te hebben.
2.3.

De vereniging voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3De beoordeling van het geschil

3.1.

De vereniging heeft allereerst betwist dat [eiser] een spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft. Geoordeeld wordt dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft, nu hij niet aan de gebedsdiensten in de Moskee Assalam en ook overigens niet aan de activiteiten van de vereniging kan deelnemen. Het niet reageren op diverse (aangetekende) brieven door devereniging maakt het belang van [eiser] naar zijn aard ook spoedeisend.
3.2.

De vereniging betwist dat de huidige bestuursleden niet zijn benoemd door de algemene ledenvergadering. Uit de door de vereniging overgelegde notulen van de algemene ledenvergadering van 22 april 2012 wordt voorshands afgeleid dat het bestuur rechtsgeldig door de algemene ledenvergadering van de vereniging is gekozen.
3.3.

[eiser] stelt dat de besluiten van het bestuur tot opzegging van zijn lidmaatschap en oplegging van een pandverbod/toegangsverbod niet rechtsgeldig zijn, nu de brief van 1 augustus 2014 van het bestuur van devereniging slechts ondertekend is door één persoon, zonder dat duidelijk is van wie deze afkomstig is en welke functie de persoon heeft, terwijl de vertegenwoordigingsbevoegdheid niet toekomt aan één bestuurslid, doch aan de gezamenlijk handelende bestuursleden in de combinatie volgens artikel 10 van de statuten.
3.4.

Voor zover al niet gezegd kan worden dat het bestuur van de vereniging bij de aanzegging van de opzegging van het lidmaatschap en het opleggen van een toegangsverbod ook namens de overige bestuursleden heeft gesproken (waarmee de bestuursbesluiten moeten worden geacht te zijn genomen), heeft het bestuur het besluit van 1 augustus 2014 naar het oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval bekrachtigd door middel van de verklaring van het bestuur van 20 februari 2015, die door alle bestuursleden is ondertekend. Voorshands wordt geoordeeld dat de besluiten van het bestuur van 1 augustus 2014 rechtsgeldig door het bestuur zijn genomen.
3.5.

Bij de motivering van het besluit tot opzegging in de brief van 1 augustus 2014 geeft het bestuur als reden op dat dit is “omdat u bij herhaling en na schriftelijk te zijn gewaarschuwd de vereniging door uw gedrag op onredelijke wijze blijft benadelen.” De opzeggingsgrond is woordelijk ontleend aan artikel 5 lid 4 van de statuten, welke bepaling ziet op ontzetting uit het lidmaatschap. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient “de opzegging” van het lidmaatschap gelet hierop derhalve te worden aangemerkt als een ontzetting uit het lidmaatschap van de vereniging, zodat de algemene ledenvergadering alsnog op het door [eiser] ingestelde beroep moet beslissen.
3.6.

Ter onderbouwing van de stelling van [eiser] dat de door het bestuur van de vereniging genomen besluiten op materiële gronden vernietigbaar zijn, heeft hij een aantal schriftelijke getuigenverklaringen overgelegd waarin wordt verklaard dat de beschuldigingen van het bestuur ongegrond zijn. De (echtheid van de) verklaringen wordt door de vereniging betwist. De vereniging heeft van haar kant verklaringen overgelegd volgens welke de handtekeningen onder de door [eiser] overgelegde verklaringen zouden zijn vervalst. Voor nader onderzoek op dit punt is binnen het bestek van dit kort geding geen plaats. Ook overigens is zonder nader onderzoek niet uit te maken of de gronden waarop het besluit tot ontzetting is gebaseerd, juist zijn en of het besluit in stand kan blijven. Dit betekent dat op de beslissing van de algemene ledenvergadering op het beroep dat [eiser] tegen het besluit tot ontzetting heeft ingesteld, niet vooruit gelopen kan worden middels de door [eiser] gevraagde voorzieningen. De gevraagde voorzieningen zijn dan ook niet toewijsbaar.
3.7.

Hoewel de gevraagde voorzieningen daarop niet zijn gericht, overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende met betrekking tot het beroep dat [eiser] op 22 augustus 2014 heeft ingesteld tegen het besluit van het bestuur om hem uit zijn lidmaatschap te ontzetten. Het bestuur heeft niet gereageerd op herhaalde verzoeken en sommaties van [eiser] om een algemene ledenvergadering bijeen te roepen. Het bestuur handelt daarmee in strijd met artikel 2:35 lid 4 BW en artikel 5 lid 4 van de statuten. Het bestuur dient dan ook, gelet op het zwaarwegende belang van [eiser], op korte termijn een algemene ledenvergadering bijeen te roepen met als agendapunt de ontzetting van [eiser] uit het lidmaatschap van de vereniging. De voorzieningenrechter acht een termijn van één maand voorshands redelijk. Op deze algemene ledenvergadering dient [eiser] te worden gehoord over zijn beroep tegen het besluit tot ontzetting uit zijn lidmaatschap van de vereniging, waarna de algemene ledenvergadering op dit beroep dient te beslissen. Hangende het beroep is [eiser] op grond van artikel 35 lid 4 BW en artikel 5 lid 4 van de statuten geschorst. Dit heeft tot gevolg dat [eiser] in afwachting van de beslissing op het beroep tegen de besluit tot ontzetting uit zijn lidmaatschap geen toegang heeft tot de moskee Assalam.
3.8.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevraagde voorlopige voorzieningen worden geweigerd. In de omstandigheden van het geval acht de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

4De beslissing

De voorzieningenrechter:

– weigert de gevraagde voorzieningen;
– bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.