Geen intern beroep ingesteld dus niet ontvankelijk

Rb. Limburg 31 augustus 2016
De rechter besluit dat een lid dat geen gebruik maakt van beroep bij de ALV tegen een besluit tot opzegging van zijn lidmaatschap, niet ontvankelijk is in zijn vorderingen bij de burgerlijke rechter.


Vonnis van 31 augustus 2016
in de zaak van
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] ,tegen
de vereniging DE BAEKER POTTENTAOTE,

Partijen zullen hierna [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en DBP genoemd worden.

2De feiten

2.1.

[eiser in conventie, verweerder in reconventie] is sinds 19 jaar lid van DBP. DBP is een te Beek gevestigde carnavalsvereniging die sedert 1886 bestaat.
2.2.

Op 21 april 2015 is tijdens een extra ingelaste ledenvergadering (ook wel Raad van Elf genoemd), waarbij [eiser in conventie, verweerder in reconventie] niet aanwezig was, besloten het lidmaatschap van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] te beëindigen. Reden daarvoor is onder meer dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] volgens DBP tijdens een bezoek aan zustervereniging Heilig Wammes te Maaseik op 17 januari 2015 de middelvinger naar een bestuurslid van DBP zou hebben opgestoken en op 30 januari 2015 aan de voorzitter, tijdens een bezoek aan een voetbalwedstrijd, een ijsbeentje zou hebben uitgedeeld. Achtergrond van deze voorvallen is volgens DBP een overmatig gebruik van alcohol door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ; DBP kan dat niet tolereren. Bij brief van 22 april 2015 is dit aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] medegedeeld.

3Het geschil

in conventie

3.1.

[eiser in conventie, verweerder in reconventie] is van mening dat voormeld besluit de toets der kritiek niet kan doorstaan en heeft gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair, de opzegging van het lidmaatschap te vernietigen ex art. 2:15 BW en [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in staat te stellen zijn lidmaatschap voort te zetten;
  • subsidiair voor recht te verklaren dat zijn lidmaatschap niet is geëindigd;
  • DBP te veroordelen om ten titel van dwangsom aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] te betalen € 500,- voor iedere dag dat DBP weigert aan het bevel om [eiser in conventie, verweerder in reconventie] weer in staat te stellen zijn lidmaatschap voort te zetten, te voldoen met een maximum van € 100.000,-;
  • met veroordeling van DBP in de kosten.
3.2.

DBP heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
in (voorwaardelijke) reconventie

3.3.

Stellende dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , na beëindiging van zijn lidmaatschap, nog een aantal eigendommen van DBP onder zich houdt, heeft DBP – na wijziging van eis – gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • [eiser in conventie, verweerder in reconventie] te veroordelen tot teruggave van alle verenigingseigendommen, waaronder begrepen twee medailles en een ceremoniestok, op straffe van een dwangsom van € 150,- per dag tot een maximum van € 4.500,-;
  • [eiser in conventie, verweerder in reconventie] te veroordelen tot teruggave van een steek, dan wel in plaats daarvan tot betaling van een bedrag van € 100,- op straffe van een dwangsom;
  • [eiser in conventie, verweerder in reconventie] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.4.

[eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4De beoordeling

in conventie

4.1.

[eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft zich met name geconcentreerd op de procedurele gang van zaken: het besluit tot beëindiging van zijn lidmaatschap vertoont zodanige formele gebreken dat het juridisch niet existeert, althans – zo dat wel het geval is – niet in kan stand blijven. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft niet met zoveel woorden betoogd dat de opgegeven redenen het besluit niet kunnen dragen, al betwist hij het uitdelen van het ijsbeentje en heeft hij begrip gevraagd voor de middelvinger: het opsteken daarvan moet bezien worden binnen de ‘carnavaleske setting’ van dat moment.
4.2.

[eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft erop gewezen dat de leden bij emailbericht van 19 april 2015 om 14.41 uur zijn ingelicht over de te houden vergadering. Op de agenda stond slechts één agendapunt: ‘Hoe verder te gaan met onze vereniging’. Uit de notulen blijkt achteraf dat er meerdere agendapunten waren. Indien [eiser in conventie, verweerder in reconventie] had geweten dat er meerdere agendapunten waren – waaronder de beëindiging van zijn lidmaatschap – was [eiser in conventie, verweerder in reconventie] naar de vergadering gekomen of zou hij hebben verzocht de vergadering uit te stellen. De notulen zijn ook deels onjuist. Er staan aanwezigen vermeld die er niet waren en vice versa. Voorts zijn de notulen onvolledig. Tijdens de vergadering hebben enkele leden hun lidmaatschap opgezegd; dat staat niet in de notulen. De volgens de notulen gehouden stemming deugt evenmin; er waren niet acht personen aanwezig, maar slechts zeven, waarvan er zes hebben gestemd (met een onthouding). Het besluit tot beëindiging van het lidmaatschap van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] is nietig, nu geen hoor en wederhoor is toegepast, art. 22 van het huishoudelijk reglement is overtreden, alsmede omdat van de dertien leden, maar zes hebben gestemd en derhalve niet voldaan is aan art. 6 lid 2 van het huishoudelijk reglement waaruit volgt dat drievierde van de stemgerechtigden aanwezig moet zijn bij de stemming. Indien het besluit niet ex art. 2:14 BW nietig mocht zijn, is het vernietigbaar op grond van art. 2:15 BW. Rechtens is noch sprake van een opzegging (art. 2:36 BW) noch van een ontzetting (art. 2:35 BW). De brief van het bestuur d.d. 22 april 2015 spreekt namelijk alleen over ‘beëindiging’ en ‘ontbinding’.
4.3.

DBP heeft voorop gesteld dat zij onder geen beding meer met [eiser in conventie, verweerder in reconventie] wenst voort te gaan: hoewel zij respect heeft uitgesproken voor de wijze waarop [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zich jarenlang voor DBP heeft ingezet, kan zij het deraillerend gedrag van [eiser in conventie, verweerder in reconventie]
– met de gewraakte twee incidenten als dieptepunt – niet meer tolereren. DBP wijt een en ander aan het nuttigen van een overdaad aan alcoholische versnaperingen door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , waarbij zij aantekent dat dit gedrag niet past binnen de waardige uitstraling van de Raad van Elf (overigens bestaande uit dertien personen). Wat daar verder ook van zij, in de optiek van DBP gaat het hier wel degelijk om een besluit tot opzegging van het lidmaatschap van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , dat per brief van 22 april 2015 door het bestuur van DBP aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ter kennis is gebracht. Nu art. 6 lid 7 van de statuten van DBP bepaalt dat van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap voor een betrokkene binnen één maand na ontvangst van de kennisgeving beroep openstaat bij de algemene vergadering, en [eiser in conventie, verweerder in reconventie] die termijn ongebruikt heeft laten verstrijken, moet hij in de onderhavige vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.4.

Het verweer van DBP treft doel. Wat er ook zij van de procedurele gang van zaken met betrekking tot de totstandkoming van het besluit, een redelijke uitleg van de brief van 22 april 2015 luidt dat het bestuur van DBP het lidmaatschap van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] op grond van onwelvoeglijk gedrag van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft opgezegd. De brief is ondertekend door het bestuur van DBP en ofschoon inderdaad ook de woorden ‘beëindiging’ en ‘ontbinding’ worden gebezigd, laat de brief geen andere redelijke uitleg toe dan dat beoogd wordt namens de vergadering het lidmaatschap van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] op te zeggen omdat van DBP redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat lidmaatschap te laten voortduren (als bedoeld in art. 6 lid 1 onder c van de statuten). Ook [eiser in conventie, verweerder in reconventie] moet geacht worden dit uit de brief te hebben begrepen.
Ingevolge art. 6 lid 2 van de statuten is het bestuur het tot opzegging van het lidmaatschap bevoegde orgaan. Dat de ‘routing’ naar dat besluit toe niet geheel vlekkeloos is verlopen moge zo zijn, maar dat doet aan de rechtsgeldigheid van het besluit op zichzelf genomen niets af. De ledenvergadering (of Raad van Elf) was hier immers niet het bevoegde orgaan. Voor het tot stand komen van een geldig bestuursbesluit hoefde [eiser in conventie, verweerder in reconventie] niet ter vergadering uitgenodigd te worden. Het kan zo zijn dat de gang van zaken ter ledenvergadering niet geheel comme il faut is geweest, maar dat aan het bestuursbesluit gebreken kleven, is gesteld noch gebleken.
4.5.

Het is vervolgens ook juist, zoals DBP heeft betoogd, dat voor [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ingevolge art. 6 lid 7 van de statuten binnen een maand na kennisgeving van het besluit beroep bij de algemene vergadering heeft opengestaan. Anders dan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] meent, is deze bepaling niet in strijd met de wet. Nu [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , zoals vaststaat, heeft nagelaten van het daarin vervatte beroepsmiddel gebruik te maken, kan hij in zijn vorderingen inderdaad niet door de rechter worden ontvangen.
4.6.

[eiser in conventie, verweerder in reconventie] dient, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden verwezen in de proceskosten.
in (voorwaardelijke) reconventie

4.7.

De voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld – te weten: afwijzing van de vordering in conventie – moet voor vervuld worden gehouden.
4.8.

Volgens DBP houdt [eiser in conventie, verweerder in reconventie] nog enkele verenigingseigendommen onder zich, te weten twee medailles, een steek en een ceremoniestok, welke aan DBP dienen te worden teruggegeven. Voor wat betreft de steek bestaat er binnen devereniging de afspraak dat bij beëindiging van het lidmaatschap het lid de keuze heeft om de steek terug te geven, of te behouden tegen een evenredige bijdrage; voor [eiser in conventie, verweerder in reconventie] is dat € 100,-.
4.9.

[eiser in conventie, verweerder in reconventie] stelt zich op het standpunt dat op grond van art. 9 van het huishoudelijk reglement slechts de ketting/medaille ‘Raad van Elf’ en de medaille ‘Grote Kebejjer’ verenigingseigendommen zijn. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] is bereid – mocht zijn vordering in conventie worden afgewezen – om deze medailles aan DBP te retourneren. Het is onnodig aan een veroordeling daartoe een dwangsom te verbinden; [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zal uit eigen beweging tot teruggave overgaan. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] betwist dat ook de steek – volgens [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ook wel ‘de patsch’ genoemd – en de ceremoniestok eigendom van DBP zijn. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft op 31 augustus 2013 twee maal € 111,- aan de penningmeester betaald, samen € 222,-, waarmee hij de eigendom van de steek heeft verkregen.
4.10.

Tussen partijen staat vast dat de steek kan worden aangekocht en vast staat eveneens, blijkens een overgelegde kwitantie, dat er door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] een betaling van € 222,- voor ‘de patsch’ is gedaan, waarmee het bewijs voorshands is geleverd dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] de eigendom van de steek heeft verkregen. Nu DBP daartegenover geen tegenbewijs heeft aangeboden, ligt de vordering tot afgifte van de steek voor afwijzing gereed. Ten aanzien van de ceremoniestok heeft DBP – nadat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] had betoogd dat het hier privé-eigendom betreft – niet nader uit de doeken gedaan wat de grondslag is voor haar eigendomspretentie, zodat zij op dat punt niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Ook de desbetreffende vordering zal worden afgewezen. De medailles ten slotte zal [eiser in conventie, verweerder in reconventie] dienen te retourneren nu hij erkent dat deze eigendom zijn van DBP. De rechtbank zal, aangezien zij niet voetstoots kan uitgaan van de bereidwilligheid van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] tot teruggave, aan de veroordeling tot teruggave van deze medailles een dwangsom verbinden, maar zij zal deze matigen op hierna te melden wijze.

4.11.

Nu ieder van partijen deels in het ongelijk worden gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd aldus dat ieder de eigen kosten draagt.

5De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.

verklaart [eiser in conventie, verweerder in reconventie] niet-ontvankelijk in zijn vordering,
5.2.

veroordeelt [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in de proceskosten, aan de zijde van de Baeker Pottentaote tot op heden begroot op € 619,00 aan griffierecht en € 1.152,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.3.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.

veroordeelt [eiser in conventie, verweerder in reconventie] binnen een week na betekening van dit vonnis tot afgifte van twee medailles (ketting/medaille ‘Raad van Elf’ en medaille ‘Grote Kebejjer’), bij partijen genoegzaam bekend, op straffe van een dwangsom van € 50,- per dag voor iedere dag dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] daarmee in gebreke blijft met een maximum tot € 1.000,-,
5.5.

verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad,

Opzegging en geen beroep bij ALV (D.V.O.)

Rechtbank Overijssel 3 augustus 2016
ECLI:NL:RBOVE:2016:3113 




In deze zaak is het lidmaatschap van een lid opgezegd. Het lid ziet (de facto) af van het recht op beroep bij de ALV, omdat hij inschat dat een meerderheid van de leden het bestuur zal steunen.


De rechtbank: ” het antwoord op de onderhavige vraag [of het besluit genomen is in strijd met de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW] wordt naar het oordeel van de rechtbank mede beïnvloed door het feit dat geen algemene ledenvergadering heeft plaatsgevonden. Het uitgangspunt van de wet is immers dat aan de algemene vergadering in een vereniging uiteindelijk de hoogste macht toekomt (zie artikel 2:40 BW). Zou uit de raadpleging van de vergadering volgen dat de leden in meerderheid een bestuursbesluit tot beëindiging van het lidmaatschap van een individueel lid accorderen, dan zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat het bestuursbesluit niettemin in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. (…) Als de verhoudingen binnen een relatief kleine vereniging zijn verstoord en in dit geval kennelijk in die mate dat [X] zelf geen vertrouwen meer had in het oordeel van de meerderheid van de leden met betrekking tot continuering van zijn lidmaatschap, dan is niet (evident) onredelijk of onbillijk dat het bestuur besluit het lidmaatschap van het individuele lid te beëindigen.” 

Vonnis van 3 augustus 2016
in de zaak van
[X] , tegen
de vereniging FIETSCROSSVERENIGING D.V.O.,

[] De feiten

Tussen partijen is op 24 juni 2015 vonnis in kort geding gewezen door de
voorzieningenrechter in deze rechtbank. Het vonnis is door [X] als productie 1 bij dagvaarding in het geding gebracht. In dat vonnis zijn de feiten onder 2.1 tot en met 2.11 op juiste wijze samengevat. De rechtbank neemt die samenvatting hier dan ook integraal over.
2.1

[X] is vanaf 1996 lid van DVO.
2.2

De vader van [X] heeft vanaf 18 maart 1996 tot 10 december 2013 als
voorzitter/penningmeester deel uitgemaakt van het bestuur van DVO.
2.3.

Op 3 november 2014 heeft een ledenvergadering plaatsgevonden. Op de agenda
stond een stemming om een statutenwijziging te laten plaatsvinden.

2.4.

[X] kon zich niet vinden in deze voorgenomen statutenwijziging en hij
heeft voorafgaand aan de vergadering met enkele andere trainingsmaten hierover gesproken.
[X] heeft tegen de voorgenomen statutenwijziging gestemd.

2.5.

In de Notulen van de Algemene ledenvergadering van 3 november 2014 staat over
de stemming inzake de statutenwijziging het volgende:
“3. Stemmen voor statuten wijziging: Statutenwijziging wordt toegelicht, hierna volgt
destemming volgens de geldende (nog te wijzigen statuten,). Nadat er een eerste stemming is
gedaan, waarin per abuis niet direct alle stemgerechtigden worden betrokken, wordt door
een unanieme stemming (lees: 7 leden] de statutenwijziging afgewezen. De reden hiervoor
zou liggen in teveel inspraak waardoor de tegenstemmende leden vrezen voor inmenging in
de besluitvorming van: baanontwerp, traininginvulling en het gevaar voor het ontstaan van
groepjes die elkaar tegenwerken. De rest van de aanwezigen (lees: 19 aanwezigen,) kan zich
hierin niet vinden. Nadat duidelijk wordt dat er meer stemgerechtigden aanwezig zijn (lees:
alle betalende leden) word de stemming opnieuw gedaan. Nu wordt de voorgestelde
statutenwijziging met 12 voor en 6 tegen aangenomen. Dit betreft de minimale 2/3edeel van
de benodigde aantal stemmen volgens de geldende statuten.”

2.6.

Begin 2015 heeft [X] aan DVO verzocht om een wedstrijdlicentie. Bij
brief van 20 januari 2015 heeft het Interim-Bestuur van DVO dit verzoek onder vermelding van de reden niet ingewilligd en op basis van artikel 4 van de statuten per direct het lidmaatschap van [X] beëindigd op de grond dat van DVO redelijkerwijs niet kan worden gevergd om het lidmaatschap te laten voortduren (hierna: het opzeggingsbesluit). In het opzeggingsbesluit wordt [X] er op gewezen dat hij een maand de tijd heeft om tegen deze beslissing in beroep te gaan.

2.7.

Bij brief van 18 februari 2015, gericht aan het bestuur van DVO, is namens [X]
[X] meegedeeld dat hij zich niet kan verenigen met de gang van zaken. Het bestuur
werd verzocht dan wel gesommeerd om binnen 5 dagen na heden het opzeggingsbesluit in te
trekken dan wel te herroepen. Namens [X] werd voorts aangegeven dat deze brief
tevens als beroepschrift diende te worden beschouwd als bedoeld in artikel 4 lid 7 van de
statuten.

2.8.

De brief van 18 februari 2015 heeft DVO ontvangen op 20 februari 2015.
2.9.

Bij brief van 12 maart 2015 heeft het bestuur van DVO gereageerd op de namens
[X] verzonden brieven van 18 februari 2015 en 6 maart 2015 en haar standpunt ten
aanzien de opzegging van het lidmaatschap van [X] uiteengezet.

2.10.

Bij brief van 10 april 2015 is namens [X] gereageerd op voornoemde
brief van 12 maart 2015. Daarbij werd nogmaals gewezen op artikel 4 lid 7 van de statuten.
Voor zover nodig werd opnieuw de vemietigbaarheid van het opzeggingsbesluit ingeroepen
en werd het bestuur gesommeerd om [X] met onmiddellijke ingang weer toe te
laten op het terrein van DVO.

2.11.

[X] traint inmiddels bij FCC De IJsselcrossers (hierna: De IJsselcrossers)
in Doetinchem.

3Het geschil

3.1

[X] vordert in deze bodemprocedure – in het kort gezegd – een verklaring voor recht dat het besluit van DVO tot beëindiging van het lidmaatschap nietig is dan wel de vernietiging van dat besluit alsmede te verklaren dat DVO door de opzegging onrechtmatig heeft gehandeld. Bovendien vordert hij de veroordeling van DVO om hem weer ongehinderd tot de baan en het complex van DVO toe te laten, zodat hij aldaar zijn trainingen kan hervatten, en dit alles met veroordeling van DVO tot betaling van een schadevergoeding en van de kosten van het geding, de nakosten daaronder begrepen.
3.2

DVO voert gemotiveerd verweer. Het bestuur heeft binnen haar statutaire bevoegdheid gemotiveerd besloten om het lidmaatschap van [X] te beëindigen.
3.3

DVO vordert in (voorwaardelijke) reconventie om, indien en voor zover wordt geoordeeld dat [X] weer als lid moet worden toegelaten, hem te verplichten om zich als een fatsoenlijk en sportief lid te gedragen op de wijze als bij dagvaarding geformuleerd.
3.4

[X] heeft in reconventie verweer gevoerd.

4De beoordeling

4.1

[X] is van oordeel dat het bestuursbesluit van 20 januari 2015 tot een onmiddellijke beëindiging van zijn lidmaatschap op diverse gronden als nietig dan wel vernietigbaar moet worden aangemerkt. De rechtbank rubriceert die gronden als volgt:
a. Het bestuur bestond ten tijde van het besluit niet meer uit het statutaire voorgeschreven aantal van tenminste drie personen;
b. Het bestuur heeft in strijd met het bepaalde in artikel 4 lid 7 van de statuten geen Algemene Leden Vergadering ( ALV) uitgeschreven waar in beroep over het opzeggingsbesluit zou kunnen worden geoordeeld;
c. Het besluit is jegens [X] niet redelijk en billijk en mitsdien op grond van het bepaalde in artikel 2:15 lid 1 sub b BW juncto artikel 2:8 BW vernietigbaar.
4.2

De brief van 20 januari 2015 waarin het ontslagbesluit is neergelegd is ondertekend door drie (interim) bestuursleden, waaronder het bestuurslid [B] . Volgens [X] blijkt uit de notulen van de algemene ledenvergadering van 3 november 2014 (productie 2 bij dagvaarding) dat [B] per 31 december 2014 zou aftreden. Mitsdien kan [B] niet meer rechtsgeldig de beëindigingsbrief van 20 januari 2015 hebben ondertekend. Door DVO is als productie 4 bij conclusie van antwoord overgelegd een uittreksel uit de registers van de Kamer van Koophandel waaruit blijkt dat [B] per 27 januari 2015 als secretaris is uitgeschreven. DVO heeft er op gewezen dat de commotie in de vergadering van 3 november 2014 tot een vertraagde uittreding van [B] heeft geleid. De rechtbank oordeelt dat de inschrijving in de daartoe bestemde openbare registers als bepalend heeft te gelden. [B] is, naar daaruit blijkt, tot 27 januari 2015 in functie geweest. Verworpen wordt derhalve het standpunt van [X] dat het beëindigingsbesluit door een bestuur is genomen dat niet voldeed aan de statutair voorgeschreven minimale omvang.
4.3

a. In artikel 4 lid 7 van de statuten is bepaald dat van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap door de vereniging door betrokkene binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van dat besluit, beroep openstaat op de algemene vergadering. De beëindigingsbrief dateert van 20 januari 2015. Bij brief van 18 februari 2015 is door DAS rechtsbijstand namens [X] onder meer gemeld dat die brief moet worden aangemerkt als een beroepschrift zoals bedoeld in artikel 4 lid 7 van de statuten. In de beëindigingsbrief van 20 januari 2015 is op correcte wijze gemeld dat [X] een maand de tijd had om tegen de beslissing in beroep te gaan. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat dit beroep niet door [X] binnen de gestelde termijn van een maand is ingesteld.
b. Tussen partijen staat vast dat er uiteindelijk geen ALV is uitgeschreven waar over het beroep van [X] is geoordeeld. DVO stelt dat zij aanvankelijk niet door heeft gehad dat de brief namens [X] van 18 februari 2015 ook als een beroepschrift moest worden aangemerkt. Toen dat wel duidelijk werd aan het bestuur, is de bereidheid uitgesproken om alsnog een ALV bijeen te roepen. [X] heeft daarvan vervolgens, naar het bestuur stelt, afgezien. Hij zou inmiddels naar zijn mening kansloos zijn op een ALV. [X] betwist dat het bestuur in de periode voor het kort geding van 24 juni 2015, ook maar op enig moment van plan is geweest om alsnog een ledenvergadering uit te schrijven.
c. Wat daarvan ook zijn moge, de rechtbank stelt vast dat [X] na de brief die namens hem op 18 februari 2015 werd verzonden, niet meer heeft aangedrongen op een ledenvergadering, derhalve ook niet nadat hij vaststelde dat die vergadering na de brief van 18 februari 2015 door het bestuur niet werd uitgeschreven. Tussen het bestuur van DVO en de rechtshulpverlener van [X] is na de brief van 18 februari 2015 verder gecorrespondeerd. Door [X] is als productie 6 bij dagvaarding overgelegd de brief van DAS rechtsbijstand aan DVO van 10 april 2015. In die brief wordt namens [X] opgemerkt dat geen ledenvergadering is uitgeschreven en dat het bestuur derhalve haar eigen statuten terzijde schuift, door haar besluit zonder die ledenvergadering te handhaven. Nadrukkelijk eist [X] in die brief niet alsnog het uitschrijven van een ledenvergadering, hetgeen op dat moment nog steeds rechtsgeldig zou kunnen geschieden. De rechtbank leest bovendien in overweging 4.10 van het vonnis in kort geding dat ook tijdens die zitting [X] heeft laten weten geen prijs te stellen op een ledenvergadering.
d. De rechtbank oordeelt dat het bestreden bestuursbesluit door een bevoegd bestuur en binnen de grenzen die door de statuten en de wet ( zie onder meer artikel 2:35 lid 2 BW) zijn bepaald, is genomen, zodat in zoverre van een rechtsgeldig besluit sprake is. Dat geen algemene ledenvergadering is uitgeschreven maakt dat besluit niet nietig of vernietigbaar, gelet op hetgeen daarover hiervoor is overwogen. Kennelijk had ook [X] zelf geen vertrouwen meer in het oordeel van de ledenvergadering waar het ging om zijn positie. Ook in deze bodemprocedure heeft [X] verklaard dat hij, gezien het verloop van de algemene ledenvergaderingen op 3 november 2014 en 26 januari 2015, ervan overtuigd was dat geen meerderheid van de leden tegen het besluit van het bestuur zou stemmen (zie onder meer onder punt 8 repliek). De rechtbank oordeelt derhalve dat het debat tussen partijen over het ontbreken van de algemene ledenvergadering niet kan leiden tot het oordeel dat het besluit tot beëindiging van het lidmaatschap van [X] nietig of vernietigbaar is.
4.4

Waar het gaat om het beroep van [X] op het bepaalde in de artikelen 2:15 juncto 2:8 BW overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op hetgeen hiervoor in dit vonnis reeds is overwogen is met name nog van belang het antwoord op de vraag of het besluit van DVO vernietigbaar is wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2: 8 BW worden geëist. Laatstgenoemd artikel bepaalt dat partijen zich jegens elkander moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd (lid 1) en dat een tussen hen geldend besluit niet van toepassing is voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (lid 2).
4.5

Het antwoord op de onderhavige vraag wordt naar het oordeel van de rechtbank mede beïnvloed door het feit dat geen algemene ledenvergadering heeft plaatsgevonden. Het uitgangspunt van de wet is immers dat aan de algemene vergadering in een vereniging uiteindelijk de hoogste macht toekomt (zie artikel 2:40 BW). Zou uit de raadpleging van de vergadering volgen dat de leden in meerderheid een bestuursbesluit tot beëindiging van het lidmaatschap van een individueel lid accorderen, dan zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat het bestuursbesluit niettemin in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
4.6

De rechtbank oordeelt dan ook dat, nu het bestuur rechtsgeldig heeft besloten en de ledenvergadering achterwege is gebleven, van een evidente strijd met redelijkheid en billijkheid sprake moet zijn om toch in het concrete geval te vernietigen. Daarvan is echter op grond van hetgeen partijen over en weer hebben gesteld in het onderhavige geval niet gebleken. [X] werpt op dat hij op de ledenvergadering van 3 november 2004 slechts gebruik heeft gemaakt van zijn stemrecht en daarover tevoren met diverse andere leden overleg had gevoerd. Met [X] stemt de rechtbank in dat het louter gebruik maken van een stemrecht, ook als de uit te brengen stem niet conform de wens van het bestuur is, in zijn algemeenheid niet behoort te leiden tot beëindiging van het lidmaatschap. Door DVO is daartegen opgemerkt dat de gang van zaken op de ledenvergadering slechts een druppel was die de emmer deed overlopen. De vader van [X] is vele jaren voorzitter/penningmeester van DVO geweest en is, zo begrijpt de rechtbank, niet in alle harmonie uit het bestuur vertrokken. DVO legt uit dat niet slechts de kennelijk teleurgestelde vader van [X] , maar ook [X] zelf daarna obstructief en niet bij een loyaal lidmaatschap behorend gedrag is gaan vertonen. De rechtbank treedt niet in een onderzoek naar de vraag tot welk gedrag dit over en weer heeft geleid, wie wat op zeker moment heeft gezegd of gedaan en aan wie en in welke mate daarover verwijten zouden kunnen worden gemaakt. Als de verhoudingen binnen een relatief kleine vereniging zijn verstoord en in dit geval kennelijk in die mate dat [X] zelf geen vertrouwen meer had in het oordeel van de meerderheid van de leden met betrekking tot continuering van zijn lidmaatschap, dan is niet (evident) onredelijk of onbillijk dat het bestuur besluit het lidmaatschap van het individuele lid te beëindigen.
4.7

De rechtbank acht derhalve onvoldoende grond aanwezig om te oordelen dat het bestuursbesluit niet in stand kan blijven wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid. Van onrechtmatigheid, waarvoor geen andere gronden zijn aangevoerd dan de hiervoor verworpen gronden, is mitsdien ook geen sprake. De rechtbank begrijpt dat [X] , als sportman, de afgelopen 1,5 jaar zijn niveau bij een anderevereniging heeft kunnen handhaven. Bovendien valt het de rechtbank op dat DVO, naar zij althans zelf heeft gesteld, door het verstrijken van de tijd wellicht mogelijkheden ziet om weer met elkaar in gesprek te gaan opdat een hernieuwd lidmaatschap mogelijk zou kunnen worden.
4.8

De eindconclusie is derhalve dat het besluit van DVO tot beëindiging van het lidmaatschap van [X] noch nietig, noch vernietigbaar, noch onrechtmatig is, zodat de vorderingen van [X] die van het tegendeel uitgaan niet voor toewijzing vatbaar zijn. Als in het ongelijk gestelde partij zal [X] de kosten van deze procedure tot na te melden omvang moeten dragen.

5In reconventie

Nu het gevorderde in conventie wordt afgewezen is de voorwaarde waaronder de re-conventionele vordering is ingesteld niet vervuld, zodat de rechtbank niet toekomt aan een beoordeling van de vordering in reconventie. Voor een kostenveroordeling in reconventie is naar het oordeel van de rechtbank (dan ook) geen grond.

6De beslissing

De rechtbank:
In conventie
I. Wijst de vorderingen af.
II. Veroordeelt [X] tot betaling aan DVO van de kosten van deze procedure tot na te melden omvang. De kosten van DVO worden begroot op € 1.909,- aan verschotten (griffiegeld) en € 904,-aan advocaatkosten (twee punten maal € 452,-).
III. Veroordeelt [X] tot betaling aan DVO van de wettelijke rente over de hiervoor ad II genoemde proceskosten, zodra 14 dagen na betekening van het vonnis zijn verstreken zonder dat binnen die termijn betaling heeft plaatsgevonden.
IV. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

Besluit of bindend advies (NVvT)

Rechtbank Midden-Nederland 25 mei 2016
ECLI:NL:RBMNE:2016:2676 



Een lid stelt bezwaar in bij de bezwaarcommissie van een vereniging tegen de weigering om het lid te registreren met een bepaalde aanduiding (het betreft een privaatrechtelijke beroepsvereniging). Het bezwaar wordt afgewezen, de commissie geeft als ” bindend advies” dat de weigering van de registratie terecht is. Het lid legt dit aan de rechter voor. De rechter vraagt zich af of de uitspraak een besluit in de zin van artikel 2:8 en 2:15 BW is, of een bindend advies.

In dit verband houdt partijen de vraag verdeeld welk criterium gehanteerd moet worden bij de beoordeling van [eiseres] ’s vordering: de redelijkheidstoets van artikel 2:8 BW of de ‘onaanvaardbaarheidstoets’ van artikel 7:904 BW. Het antwoord op die vraag valt samen met het antwoord op de vraag of de beslissing van de bezwaarcommissie een tussen [eiseres] en NVvT c.s. geldend bindend advies is in de zin van (de uitkomst van) een tussen hen geldende vaststellingsovereenkomst (zoals NVvT c.s. stelt) of dat het daarop gebaseerde besluit van het bestuur van de NVvH een zelfstandig besluit van NVvT c.s. betreft (zoals [eiseres] stelt). De rechtbank stelt vast dat het reglement dat geldt voor de toetsingscommissie in artikel 6 (handelend over de bezwaarmogelijkheid) niet over bindend advies spreekt, maar wel voorschrijft dat eerst de bezwaarprocedure moet worden gevolgd alvorens de bezwaarmaker gerechtigd is ‘andere procedures te vervolgen’.” De rechter oordeelt dat het gaat om een besluit dat getoetst dient te worden aan artikel 2:8 BW.
Ik merk op dat zowel artikel 2:8 lid 2 BW en artikel 7:904 BW gelijkluidend spreken van 
“naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn”

Vonnis van 25 mei 2016
in de zaak van [eiseres], 

tegen
1. de vereniging NEDERLANDSE VERENIGING VOOR TRAUMACHIRURGIE,
2. de vereniging NEDERLANDSE VERENIGING VOOR HEELKUNDE,
gedaagden,

Partijen zullen hierna [eiseres] en NVvT c.s. genoemd worden. Gedaagden worden afzonderlijk ook NVvT en NVvH genoemd.

2De feiten

2.1.

NVvH is een (wetenschappelijke) vereniging van heelkundige medische specialisten (chirurgen). NVvT is een subvereniging van NVvH, waarvan heelkundig medisch specialisten lid zijn die zich bezighouden met traumachirurgie. [eiseres] is lid van die verenigingen.
2.2.

NVvT kent een regeling op grond waarvan men kan worden geregistreerd als NVvT-traumachirurg. Tot 1 januari 2015 kende die regeling (naast de mogelijkheid van antegrade registratie ook) de mogelijkheid van retrograde registratie. Antegrade registratie is registratie nadat een aanvrager na de aanvraag met succes een voorgeschreven curriculum heeft doorlopen. Retrograde registratie is registratie op grond van – kort gezegd – voldoende hoogwaardige vakinhoudelijke voorervaring. Die registratievorm bestond ten behoeve van de traumachirurg die aantoonbaar reeds aan de voor registratie geldende eisen voldeed en ten aanzien van wie het daarom niet zinvol was het voor antegrade registratie voorgeschreven curriculum te doorlopen. Sedert 1 januari 2015 bestaat de mogelijkheid van retrograde registratie niet meer, maar bestaat de daar min of meer op lijkende mogelijkheid om als zij-instromer te worden geregistreerd. Elke vorm van registratie als NVvT-traumachirurg heeft een (uitsluitend) privaatrechtelijk karakter. Met betrekking tot de registratiepraktijk geldt een reglement met – voor zover hier van belang – de in ieder geval tot 1 januari 2015 geldende navolgende inhoud.


 1. ARTIKEL 1: ACHTERGROND, DOEL EN STREKKING CERTIFICERING

1.1

Het register NVT traumachirurg wordt gehouden door de Nederlandse Vereniging voor Traumachirurgie verder te noemen “NVT”. De persoon die is ingeschreven en aan de voorwaarden verbonden aan inschrijving en verlenging daarvan blijft voldoen, is gerechtigd om aan derden kenbaar te maken dat hij of zij als zodanig in dit register is ingeschreven en kan zich zodanig ook
onderscheiden als ‘NVT traumachirurg’. In algemene zin wordt de persoon bekwaam geacht om werkzaam te zijn op zijn of haar deelspecialisme en ook de daarvoor benodigde kennis te bezitten. Meer specifiek wordt de persoon deskundig en bekwaam geacht de behandeling van ongevalspatienten en de daarbij horende letsels te coördineren en een groot gedeelte ervan zelf uit te voeren. Een letsel wordt gedefinieerd als een acuut ontstane verbreking van de integriteit van weefsel door mechanisch, thermisch of chemisch geweld.
1.2

Met de voorwaarden die aan de registratie worden gesteld, wordt een balans gevonden tussen enerzijds de vereiste kwaliteit, kennis en vaardigheid om de verrichtingen veilig te kunnen toepassen en anderzijds de professionele autonomie van de beroepsgroep evenals de vrije beroepsuitoefening in
concurrentiepositie. De vereniging NVT beoogt met de voorwaarden en richtlijnen voor derden en patiënten inzichtelijk te maken welke normen voor kwaliteit zij nastreeft en aan dit deelspecialisme geregistreerden oplegt. De NVT beoogt hiermee ook uitdrukkelijk kwaliteitsnormen te stellen. De certificering dient dus het bevorderen van de kwaliteit van de behandeling van de ongevalspatiënt en het zowel binnen als buiten de beroepsgroep beter herkenbaar maken van chirurgen die de traumachirurgie uit oefenen. De certificering betekent geen garantie voor de kwaliteit van de NVT traumachirurg. Daarvoor zijn meer facetten relevant.
1.3

De normen zijn beschreven vanuit de wettelijke voorschriften van en werkwijze in Nederland en ervan uitgaande dat de persoon in Nederland zijn opleiding en beroep heeft genoten en ervaring heeft opgedaan. Inschrijving voor personen die elders de opleiding hebben genoten of ervaring hebben opgedaan, blijft binnen het wettelijke stelsel mogelijk voor zover de persoon onvoorwaardelijk ingeschreven is in het BIG register en MSRC register en voorts de ervaring en de na de opleiding tot arts verkregen deskundigheid gelijkwaardig zijn aan de in dit Reglement en bijlagen opgenomen normen en het bestuur de mogelijkheid heeft om dit te toetsen
1.4

De registratielijst van een NVT traumachirurg bevat de gegevens die voor
inschrijving en herregistratie nodig zijn. (…)

2. ARTIKEL 2: VERZOEK TOT lNSCHRIJVlNG:
2.1

Een persoon wordt ingeschreven indien hij voldoet en blijft voldoen aan de voorwaarden van inschrijving zoals in dit Reglement en de bijlagen bepaald en de daarin bedoelde verklaringen schriftelijk heeft afgelegd in zijn verzoek daartoe. (…).
2.2

Het verzoek tot inschrijving geschiedt schriftelijk bij het bestuur van de NVT. Het verzoek bevat de gegevens als vermeld in de bijlage 1 van dit Reglement Het verzoek bevat daarenboven de in bijlage 1 van dit Reglement vermelde bewijsstukken.
2.3

Inschrijving in het Reglement staat alleen open voor personen die aan de kwalificaties als vermeld in Bijlage 2 voldoen. De NVT is te allen tijde gerechtigd om nadere onderliggende stukken te vragen om te beoordelen of de persoon aan de voorwaarden voldoet als vermeld in Bijlage 2 dan wel om te
beoordelen of de informatie die de persoon heeft aangereikt strookt met de feiten.
2.4

De Registratie geschiedt voor vijf jaar te rekenen vanaf de datum van inschrijving in het Register (…)
2.5

Binnen 3 maanden na ontvangst, door het bestuur van de NVT, van het volledige verzoek, met vereiste stukken en verklaringen, tot inschrijving of verlenging daarvan, ontvangt de verzoeker een bevestiging van zijn registratie, de datum van inschrijving en inschrijvingsnummer indien aan de voorwaarden is voldaan, eventuele nadere voorwaarden die aan de inschrijving of verlenging
worden gesteld dan wel de afwijzing van het verzoek met opgaaf van redenen.
Verlenging van deze termijn met maximaal 1 maand is mogelijk. Hiervan wordt de verzoeker zo spoedig als mogelijk op de hoogte gesteld.
2.6

De aanvraag wordt op basis van de in bijlage 2 vermelde kwalificaties door een door het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde benoemde Toetsingscommissie, bestaande uit leden van de NVvH, de NVT en overige subverenigingen die een register voor een deelspecialisme of aandachtsgebied hebben ingesteld, beoordeeld overeenkomstig een Reglement (bijlage 4 van dit
Reglement). (…)

3. ARTIKEL 3: VOORWAARDEN VAN REGISTRATIE
3.1

De registratie tot NVT traumachirurg, als in dit Reglement omschreven, vereist dat de ingeschreven persoon als arts en chirurg is ingeschreven in de daartoe bij Wet in Nederland aangewezen registers, het Reglement tot Registratie en de normen en voorwaarden die daarin zijn opgenomen, de richtlijnen en protocollen van zowel de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde en de NVT alsmede van organen en instellingen, waarnaar de protocollen en reglementen van tijd tot tijd zullen verwijzen, naleeft en respecteert en dat de geregistreerde gericht is op kwalitatief hoogwaardige en patiënt gerichte zorg overeenkomstig de overigens geldende normen en richtlijnen. (…)
3.2

Inschrijving in het Register geeft het bestuur van NVT de bevoegdheid om de naam van de ingeschrevene op te nemen in de lijst” NVT traumachirurg” en deze te plaatsen op de website van de NVvH/NVT.
4. ARTIKEL 4: AANVULLENDE VOORWAARDEN VOOR EEN VOORWAARDELIJKE REGISTRATE EN GELIJKWAARDIGE OPLEIDING EN BEKWAAMHEID
4.1

Het bestuur van de NVT is, na de Toetsingscommissie te hebben gehoord, bevoegd, nadere, en in verhouding tot de in Bijlage 2 genoemde voorwaarden aanvullende voorwaarden te stellen indien de verzoeker op onderdelen genoemd in bijlage 2 niet geheel aan de voorwaarden voldoet. Registratie vindt dan voor gedurende maximaal een periode van 2 jaar voorwaardelijk plaats met deze aantekening. De registratie komt na 2 jaar automatisch te vervallen indien op dat moment de aanvrager niet aan de aanvullende voorwaarden heeft voldaan. Indien binnen de genoemde periode wel aan de aanvullende voorwaarden is voldaan, zal de aantekening van voorwaardelijkheid bij de
registratie komen te vervallen.
4.2

Het bestuur van de NVT kan, na de Toetsingscommissie te hebben gehoord, bepalen dat verzoeker weliswaar niet geheel aan alle voorwaarden vermeld in Bijlage 2 voldoet, maar wel aan deze voorwaarden gelijkwaardige voorwaarden. Het bestuur van de NVT is, alvorens hiertoe te besluiten, gerechtigd om nadere stukken van bewijs te vragen en/of de verzoeker te horen. (…)
6. ARTIKEL 6: BEZWAAR
6.1

Tegen een besluit tot inschrijving, verlenging daarvan, het stellen van nadere voorwaarden daaraan dan wel het doorhalen of schorsen van een registratie uit hoofde van dit Reglement, kan door de persoon die daardoor rechtstreeks in zijn belang wordt geschaad, schriftelijk en gemotiveerd bezwaar worden aangetekend bij het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde,
binnen 3 weken nadat het besluit aan de belanghebbende bekend is gemaakt. Het bestuur, dan wel een door haar in te stellen bezwarencommissie, beslist niet op het bezwaar dan nadat de belanghebbende is gehoord, de belanghebbende de gronden van bezwaar schriftelijk uiteen heeft gezet en de Toetsingscommissie eveneens schriftelijk haar standpunt kenbaar heeft gemaakt.
6.2

De persoon die het niet eens is met dan wel zich benadeeld voelt door een besluit als bedoeld in lid 1, is niet gerechtigd andere procedures te vervolgen voordat de in lid 1 en lid 3 genoemde bezwaarmogelijkheden zijn benut.
6.3

In spoedeisende gevallen kan het betrokken lid het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde verzoeken om de kwestie binnen drie weken te behandelen in welk geval het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde overigens de in lid 1 genoemde elementen zo goed als mogelijk zal naleven.
7. ARTIKEL 7; OVERGANGSREGELING
7.1

Tot 1 januari 2015 kan een retrograde registratie (zie bijlage 1 en 2) aangevraagd worden. Daarna moet de aanvrager aan de voorwaarden voor een antegrade certificering voldoen.
8. ARTIKEL 8: WIJZIGING REGLEMENT
8.1

Dit reglement kan worden gewijzigd op voorstel van het bestuur van de NVT en na goedkeuring van het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde. (…)
2.3.

De in dit reglement genoemde Bijlagen luiden – voor zover hier van belang – als volgt.
Bijlage 1
De certificering wordt onder auspiciën van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde en de Nederlandse Vereniging voor Traumachirurgie uitgevoerd en geregistreerd. In eerste instantie zal een retrograde certificering plaats vinden. Na introductie van het nieuwe curriculum voor de opleiding tot chirurg (SCHERP) wordt dit gevolgd door een antegrade certificering. Retrograde certificering kan tot 1 januari 2015 plaatsvinden. Het certificaat heeft een geldigheidsduur van 5 jaar. Daarna moet hercertificering plaatsvinden.

Procedure aanvraag certificering:
(…)
2. De aanvraag moet bevatten:
A: Voor de retrograde certificering moet de aanvrager als bijlagen indienen:
– Bewijs van inschrijving als arts en chirurg in Nederland. Een recent curriculum vitae alsmede de volledige naam en werkadres van de aanvrager.
– De aanvrager dient onderbouwd en met overlegging van daarop betrekking hebbende stukken aan te tonen dat de aanvrager 20% van zijn werkzaamheden aan de behandeling van ongevalspatiënten besteedt of de verklaring en certificaat in kopie overleggen waaruit blijkt dat de aanvrager
met goed gevolg een 6de jaars differentiatie traumachirurgie of een CHIVO opleiding traumachirurgie heeft gevolgd.
(…)

Bijlage 2
Voorwaarden voor de certificering tot NVT traumachirurg
Retrograde certificering: (indien van toepassing).
In aanmerking komen personen die aan de volgende voorwaarden voldoen:
 De persoon is als arts en chirurg geregistreerd in de daartoe bij Wet bestemde
registers in Nederland.
 De chirurg die kan aantonen dat hij/zij actief is in de traumazorg voor tenminste 20 % v/d klinische activiteiten op basis van een volledige werkweek.
 De chirurg met een voltooide CHIVO opleiding traumatologïe.
 De chirurg met een voltooide 6de jaars differentiatie traumatologie die aansluitend actief is in de traumazorg (20 % v/d klinische activiteiten).
De aanvraag voor de retrograde registratie wordt op basis van de in deze bijlage vermelde kwalificatie door een door het bestuur van de NVT benoemde toetsingscommissie bestaande uit chirurg in een universitair centrum, een in een niet universitaire opleidingskliniek en een kliniek zonder opleidjng beoordeeld overeenkomstig een interne instructie. Bij een positief advies van alle drie leden van de toetsingscommissie, wordt de certificering voor 5 jaar verleend. Bij onenigheid telt de meerderheid van stemmen en wordt een certificering voor 1 jaar verleend mits 2 van de 3 leden een positief advies geven.
(…)
Bovendien geldt als voorwaarde voor alle vormen van certificering dat de aanvrager lid te zijn van de Nederlandse Vereniging voor Traumachirurgie of naar het oordeel van de Toetsingscommissie gelijkwaardige vereniging, commissie of werkgroep die zich aantoonbaar tot doel stelt bij te dragen aan de kwaliteit van de Traumachirurg en wetenschappelijke sessies organiseert.
De certificering NVT traumachirurg sluit niet uit dat chirurgen zonder certificering die zich ertoe bekwaam achten ongevalspatiënten behandelen en traumachirurgische ingrepen uit voeren.
(…)

Bijlage 4
Bijlage 4: Reglement Toetsingscommissie
REGLEMENT TOETSINGSCOMMISSIE NEDERLANDSE VERENIGING VOOR HEELKUNDE
Dit reglement behelst de procedure en werkwijze van de Toetsingscommissie van de
Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (hierna ‘NVvH’).

Artikel 1 Doel en functioneren van de Toetsingscommissie:

1. De Toetsingscommissie behandelt verzoeken tot (her)registratie in een register voor een deelspecialisme of aandachtsgebied dat gehouden wordt door de NVvH of één van haar subverenigingen, hierna ‘Register”. Daartoe toetst de Toetsingscommissie of de aanvragen de chirurg voldoet aan de in het Reglement tot Registratie van de betreffende vereniging gestelde eisen aan
de hand van de stukken en verklaringen die de aanvragende chirurg blijkens
voornoemd Reglement moet indienen.
(…)

Artikel 2 Leden van de Toetsingscommissie:

1. De Toetsingscommissie bestaat uit 10 tot 15 leden: een voorzitter, secretaris,
plaatsvervangend secretaris en 7 tot 12 overige leden. Uit deze Toetsingscommissie wordt steeds voor aanvragen voor een specifiek deelspecialisme of aandachtsgebied, een Toetsingscommissie ad hoc ingesteld.
(…)

Artikel 4 Vertrouwelijkheid en onafhankelijkheid:

1. De leden van de Toetsingscommissie zijn verplicht strikte vertrouwelijkheid te betrachten ten aanzien van de informatie die zij betrekken uit de stukken en verklaringen die door chirurgen in het kader van een aanvraag tot (her)registratie worden aangereikt.
2. De leden zullen onafhankelijkheid betrachten bij het verrichten van hun
werkzaamheden. In ieder geval zal een aanvraag tot (her)registratie niet behandeld worden door
een lid van de vakgroep van de aanvragende chirurg, noch van een lid van een eventueel bestaand regionaal samenwerkingsverband.

Artikei 5: Behandeling aanvragen:

1. Het bestuur van de NVvH of een subvereniging zendt aanvragen en verzoeken tot (her)registratie in een Register zo spoedig mogelijk naar de Toetsingscommissie.
De voorzitter van de Toetsingscommissie stelt op basis van de aard van de aanvraag een procedure voor afhandeling vast alsmede de samenstelling van de Toetsingscommissie ad hoc die in ieder geval zal bestaan uit 1 lid dat lid is van de NVvH en niet lid is van de betreffende subvereniging en 2 leden die geregistreerd zijn in het betreffende Register.
2. Voor iedere aanvraag wordt een toetsingsformulier opgemaakt, dat getekend wordt door de voltallige behandelende commissie en van een concluderend advies voor het bestuur dat de aanvraag of het verzoek in zond, wordt voorzien.
3. Het bestuur van de aanvragende vereniging besluit op basis van het advies van de Toetsingscommissie op de aanvraag tot (her)registratie en stelt de aanvragende chirurg en de Toetsingscommissie hiervan schriftelijk in kennis.
(…)
5. De procedure van ontvangst van de aanvraag tot het toezenden van het besluit van het bestuur op de aanvraag duurt maximaal 3 maanden.
(…)
Artikel 8 Informatie:
De chirurg die een aanvraag heeft ingediend heeft te allen tijde recht op inzage of
een kopie van het advies van de Toetsingscommissie en, in geval van doorhalen
of schorsing van zijn/haar registratie, het advies van de Toetsingscommissie en
de informatie op basis waarvan het bestuur het besluit heeft genomen. (…)
2.4.

Ten aanzien van de in artikel 6.1 van genoemd reglement omschreven bezwaarcommissie geldt eveneens een reglement, luidend – voor zover hier van belang – als volgt.

REGLEMENT BEZWARENCOMMISSIE NEDERLANDSE VERENIGING VOOR HEELKUNDE
Dit reglement geeft uitleg over de procedure en werkwijze van de Bezwarencommissie van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH). Deze uitleg behelst tevens de voorwaarden en het verloop van de procedure.
De Bezwarencommissie handelt geschillen, klachten en onenigheid (hierna omschreven als “Bezwaar”) over bepaalde besluiten en standpunten af teneinde een doelmatige en praktische oplossing te realiseren alvorens de persoon die een Bezwaar heeft, (hierna omschreven als “Klager”) een andere rechtsgang zal en kan benutten.
De Bezwarencommissie is meer specifiek door de NVvH ingesteld om een Bezwaar tegen besluiten, die betrekking hebben op (de aanvraag tot) een (her)registratie (…) af te handelen. Daartoe geeft de Bezwarencommissie een advies aan de het bestuur van de NVvH.
Artikel 1 Doel en functioneren van de BezwarencommissieDe Bezwarencommissie behandelt Bezwaren over een besluit van de NVvH, de Toetsingscommissie dan wel van een subvereniging van de NVvH, af. Het gaat daarbij om besluiten die betrekking hebben op de aanvraag van Klager tot (her)registratie in een register van een deelspecialisme of aandachtsgebied van de chirurgie dat door de NVvH of de betreffende subvereniging wordt gehouden, de behandeling van de aanvraag daarvan, de reactie daarop en de registratie of handelingen naar aanleiding daarvan in de meest ruime zin (…). Deze handelingen worden hierna met “Besluit” aangeduid.
(…)
Artikel 8 Uitspraken1. De uitspraken van de Bezwarencommissie worden gegeven als bindend advies met de kanttekening als in de inleidende zinnen van dit Reglement geplaatst, tenzij partijen uitdrukkelijk arbitrage zijn overeengekomen.
2. De Bezwarencommissie beslist als goede mannen/vrouwen naar billijkheid, de elementaire regels van een goede en eerlijke procesorde en de redelijkheid en billijkheid volgend die er onder andere in bestaan dat er te allen tijde hoor en wederhoor plaatsheeft, ook ten aanzien van wijzigingen in het Bezwaar en standpunten, de uitspraak gemotiveerd is en de Bezwarencommissie onafhankelijk
en onpartijdig adviseert.
3. De toelaatbaarheid van de bewijsmiddelen, de bewijslastverdeling en de waardering van het bewijsmateriaal staan ter vrije beoordeling van de Bezwarencommissie.
(…)

2.5.

[eiseres] is arts en zij heeft zich gespecialiseerd in de heelkunde (chirurgie). Zij praktiseert als chirurg en heeft ook traumachirurgische ervaring. In 2008 en 2009 heeft zij als (trauma)chirurg gewerkt in Nederland (in het Zaans Medisch Centrum en het Wilhelmina Ziekenhuis te Assen), maar thans doet zij dat in het Ipswich Hospital in het Verenigd Koninkrijk. Daarvoor was zij als zodanig werkzaam in het Londense King’s College Hospital, in het kader van een Emergency Surgery Fellowship.
2.6.

Op 12 september 2013 heeft [eiseres] een aanvraag bij de NVvT ingediend tot retrograde registratie als traumachirurg. Bij de aanvraag heeft zij haar cv gevoegd, een bewijs van inschrijving in het Medisch Specialisten Register van de KNMG, haar aanstellingsbrief in het King’s College Hospital, een getuigschrift van een leidinggevende aldaar, een overzicht met verrichte trauma-operaties in 2008, 2009, 2011, 2012 en 2013 (met vermelding van de aard van de ingrepen en het ziekenhuis waar die werden verricht) en een negental certificaten van gevolgde vaktrainingen.
2.7.

Op 26 september 2013 heeft de door het NVvT ter beoordeling van de aanvraag samengestelde toetsingscommissie [eiseres] bericht dat zij uit de ingediende bescheiden niet kan opmaken of [eiseres] voldoet aan de norm van 20% traumazorg. [eiseres] is daarbij verzocht een OK-tabel/weekrooster en/of dienstrooster aan de commissie te verstrekken, waaruit dat wel kan worden opgemaakt. Daarop heeft [eiseres] die dag nog een computeruitdraai overgelegd met matrixgegevens, met het opschrift ‘General Surgery – Trauma Spr Rota’ en betrekking hebbende op de periode van 1 oktober 2012 tot 30 september 2013, waarin – in meerdere blokken – diverse data en wisselende twee- of drie lettercombinaties zijn opgenomen. Bij één van die blokken staat haar naam.
2.8.

Na ontvangst van die uitdraai heeft de commissie op 26 september 2013 bericht dat de gevraagde informatie niet is gegeven, omdat uit die uitdraai niet kan worden opgemaakt of ‘het gaat om uw huidige werkzaamheden in het ziekenhuis waar u nu werkzaam bent’.
2.9.

Op 10 februari 2014 heeft de toetsingscommissie [eiseres] gevraagd de ‘eerder gevraagde informatie, op basis waarvan de toetsingscommissie de 20% norm kan beoordelen’, alsnog te verschaffen.
2.10.

Op diezelfde dag heeft [eiseres] de commissie wederom een computeruitdraai toegezonden, met het opschrift ‘General Surgical Consultant Rota’, waarin 28 balken staan, voor elke dag van de maand februari 2014 één balk. Bij vier van de dagen en bij vier van de nachten, behorende bij die data staat SRI ( [eiseres] ’s initialen). [eiseres] heeft die uitdraai aan de commissie aangeboden met de mededeling dat het haar dienstlijst ‘Emergency Surgery & Major trauma’ betreft. Het gaat daarbij, naar de rechtbank verstaat, om [eiseres] ’s operatiewerkzaamheden in het Ipswich Hospital.
2.11.

Later die dag heeft de commissie [eiseres] bericht dat zij ‘aan de hand van deze informatie niet kan beoordelen of u aan de 20% norm voldoet’. Ook meldde zij [eiseres] toen ‘Daarnaast moet een en ander leesbaar en begrijpelijk zijn. Wederom verzoeken wij u een recent OK tableau en weekschema toe te sturen’.
2.12.

Op 8 april 2014 heeft de commissie [eiseres] meegedeeld graag een recent OK-tableau en weekschema van haar te ontvangen, waaruit duidelijk wordt hoeveel verrichtingen zij in de afgelopen maanden heeft verricht. Diezelfde dag nog heeft [eiseres] de commissie meegedeeld van oordeel te zijn dat geen nadere gegevens benodigd zijn voor de commissie om de aanvraag te kunnen beoordelen.
2.13.

Op 12 mei 2014 heeft de commissie haar verzoek van 8 april 2014 aan [eiseres] herhaald, er op aangedrongen de gevraagde informatie (‘waaruit blijkt dat u aan de 20%-eis voldoet’) voor eind mei 2014 te verschaffen en haar meegedeeld dat de commissie bij gebreke daarvan de aanvraag als ingetrokken zal beschouwen.
2.14.

Op 24 juni 2014 heeft mevrouw [A] (directeur Conference Management van de NVvT) aan [eiseres] meegedeeld dat de toetsingscommissie van oordeel is dat uit haar dossier niet kan worden aangetoond dat zij minstens 20% van haar werkzaamheden aan de behandeling van ongevalspatiënten besteedt, reden waarom de commissie haar dossier heeft gesloten en de aanvraag is geweigerd.
2.15.

Nog op 24 juni 2014 heeft [eiseres] bezwaar aangetekend tegen voormeld besluit. De bezwaarcommissie van de NVvH heeft, na [eiseres] te hebben gehoord, op 19 maart 2015 op het bezwaar beslist. Deze uitspraak luidt, voor zover hier van belang als volgt, zakelijk:
  • de norm uit het toepasselijke reglement, dat op een aanvraag binnen drie maanden na ontvangst van het volledige verzoek moet zijn beslist, is niet geschonden omdat [eiseres] geen volledig (van de vereiste gegevens voorzien) verzoek heeft gedaan; bovendien betreft die norm een instructienorm en is overschrijding ervan niet fataal;
  • [eiseres] ’s bezwaar dat zij tot dan toe geen uitspraak op bezwaar heeft ontvangen is ongegrond omdat die uitspraak eerst op 24 juni 2014 wordt gedaan; [eiseres] komt terzake geen beroep toe op de Algemene wet bestuursrecht;
  • op zichzelf bezien is juist dat [eiseres] niet een afschrift heeft ontvangen van het advies van de toetsingscommissie (zoals had gemoeten), maar nu de toetsingscommissie tot het oordeel is gekomen dat de aanvraag bij gebrek aan voldoende informatie van de zijde van [eiseres] niet verder kon worden behandeld, was voor [eiseres] voldoende duidelijk wat het oordeel van de toetsingscommissie was en waar dat op was gegrond; van materiële schending van de voorgeschreven openheid van besluitvorming is daarom geen sprake;
  • het stond de toetsingscommissie in redelijkheid vrij om, teneinde te kunnen toetsen of [eiseres] de voor de registratie benodigde (hoogwaardige) kwaliteit, kennis en vaardigheid bezit, als eis te formuleren dat zij aantoont ten minste 20% van haar werktijd aan de behandeling van ongevalspatiënten te besteden; de toetsingscommissie heeft terecht beslist dat uit de door [eiseres] aangedragen gegevens niet blijkt dat zij aan die eis voldoet, zodat de toetsingscommissie haar verzoek om registratie op goede grond niet verder heeft behandeld;
  • de bezwaarcommissie, oordelend als goede mannen naar billijkheid, spreekt daarom jegens partijen het bindend advies uit dat de gevraagde registratie terecht niet is toegekend.
2.16.

Op 9 april 2015 heeft het bestuur van de NVvH meegedeeld dat [eiseres] ’s bezwaar tegen de beslissing van de toetsingscommissie ongegrond is, daar het bestuur het bindende advies van de bezwaarcommissie overneemt.

3Het geschil

3.1.

[eiseres] vordert dat de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  1. het besluit van de NVvH van 9 april 2015 alsmede het besluit van de toetsingscommissie van 24 juni 2014, waarbij [eiseres] ’s verzoek tot registratie als NVvT-traumachirurg niet is gehonoreerd, vernietigt;
  2. aan de NVvH en de NVvT opdraagt om binnen twee weken na het te wijzen vonnis een nieuw besluit te nemen, waarbij [eiseres] met ingang van 12 september 2013, althans 12 december 2013 (zijnde een datum gelegen drie maanden na de aanvraag), althans met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen andere datum, met terugwerkende kracht alsnog wordt geregistreerd als NVvT-traumachirurg voor een periode van vijf jaar, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de NVvH en de NVvT daarmee in gebreke blijven;
  3. de NVvH en de NVvT hoofdelijk in de gedingkosten veroordeelt.
3.2.

NVvT c.s. voert verweer.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

[eiseres] voert ter onderbouwing van haar vordering een aantal deelbezwaren aan rond de beoordeling van en de beslissing op haar aanvraag. Bij dagvaarding heeft zij onder meer aangevoerd dat de bijlagen 1 en 2 bij het toepasselijke reglement ten aanzien van (retrograde) registratie onderling verschillende eisen bevatten ten aanzien van de traumachirurgische voorervaring. Bijlage 1 stelt in dat verband de eis dat de aanvrager 20% van zijn werkzaamheden aan de behandeling van ongevalspatiënten besteedt. Bijlage 2 stelt in dat verband de eis dat de aanvrager 20% van zijn klinische activiteiten aan traumazorg besteedt. Ter comparitie heeft [eiseres] evenwel verklaard dat die beide begrippen inhoudelijk van gelijke betekenis zijn (zoals NVvT c.s. had gesteld) en dat in het gestelde verschil derhalve ‘niet de crux zit’ van de beoordeling van haar vordering. De rechtbank verstaat die uitlating aldus dat [eiseres] het bedoelde bezwaar heeft laten varen, zodat het bij de beoordeling van haar vordering geen bespreking behoeft.
4.2.

De (gehandhaafde) bezwaren van [eiseres] leiden haar tot de stelling dat de toetsingscommissie van de NVvT en het bestuur van de NVvH in redelijkheid en billijkheid niet tot het oordeel hebben kunnen komen dat zij niet heeft aangetoond aan de genoemde 20%-eis te voldoen. Deze toets van redelijkheid en billijkheid is hier de juiste maatstaf, aldus [eiseres] , omdat NVvT c.s. als de verenigingen waarbij zij is aangesloten zich jegens haar als lid van die verenigingen uit hoofde van artikel 2:8 BW dienovereenkomstig dient te gedragen. Die eis is geschonden omdat [eiseres] wel aan de 20%-eis voldoet en zulks blijkt uit de bescheiden die zij ten behoeve van de aanvraag heeft ingediend. De gewraakte besluiten zijn daarom vernietigbaar en de rechtbank dient alsnog aan NVvT c.s. op te dragen de registratieaanvraag toe te wijzen. Van het door NVvT c.s. gestelde bindend-advieskarakter van de uitspraak op bezwaar (en van de daarbij, uit hoofde van artikel 7:904 BW geldende, toets dat die uitspraak alleen dan niet geldt wanneer zulks jegens [eiseres] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is) is naar stelling van [eiseres] geen sprake, omdat zulks niet uit de toepasselijke reglementen volgt. Zij wijst in dit verband op de kanttekening in de inleiding van het reglement van de bezwaarcommissie (dat eerst de bezwaarprocedure zal worden doorlopen ‘alvorens een andere rechtsgang kan en zal worden benut’) en de verwijzing daarnaar in artikel 8 lid 1 van dat reglement. Zij stelt dat de uitspraak van de bezwaarcommissie aldus slechts bindend is in de relatie tussen de NVvH en de bezwaarcommissie zelf, alsmede dat de gebrekkige regeling van het karakter van die uitspraak (en het gebrek aan uitleg daaromtrent door NVvT c.s.) hier in haar voordeel moet worden uitgelegd.
4.3.

Voorts legt [eiseres] aan haar vordering, in het kader van de door haar gestelde redelijkheidtoets, ten grondslag dat de toetsingscommissie haar besluit onvoldoende heeft gemotiveerd door niet te vermelden op welke grond zij tot haar oordeel kwam (en tot welk percentage zij volgens die commissie wel aan de eis van traumachirurgische voorervaring voldeed), voorts dat haar ten onrechte niet is meegedeeld welke gegevens de NVvT nog wenste te verkrijgen opdat zij wel op de aanvraag kon beslissen, voorts dat de NVvT haar ondanks haar verzoek daartoe niet heeft meegedeeld wie er in de toetsingscommissie zitting hadden (zodat zij niet kon controleren of de samenstellingseisen waren nageleefd) en dat op haar registratieverzoek pas na 9,5 maand is beslist in plaats van binnen de voorgeschreven termijn van maximaal drie maanden.
4.4.

NVvT c.s. verweert zich met de stelling dat uit de toepasselijke reglementen voldoende duidelijk voortvloeit dat het besluit van de bezwaarcommissie bindend advies betreft, zodat die uitspraak geldt tenzij dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zoals bedoeld in artikel 7:904 BW. Van een bindend advies tussen (uitsluitend) de toetsingscommissie en (het bestuur van) de NVvH is geen sprake omdat zij niet de partijen zijn bij het te beslechten geschil. De genoemde onaanvaardbaarheid doet zich naar stelling van NVvT c.s. niet voor. Zij sluit zich aan bij het oordeel van de bezwaarcommissie omtrent de termijn waarop op de aanvraag is beslist en het oordeel dat voor [eiseres] voldoende duidelijk is wat het oordeel van de toetsingscommisie is en waarop dat is gebaseerd. Die commissie was op de voorgeschreven wijze samengesteld. Dat [eiseres] niet is meegedeeld wie er zitting in hadden, is een gerechtvaardigde keus nu de kring van traumachirurgen klein is en voorkomen moet worden dat een aanvrager contacten legt met leden van de toetsingscommissie om te trachten de uitkomst van de toets te beïnvloeden, aldus NVvT c.s.
4.5.

Dat van die onaanvaardbaarheid ook geen sprake was ten aanzien van de uitkomst van de 20%-toets, motiveert NVvT c.s. als volgt. Retrograde registratie (met vrijstelling van het voor antegrade registratie geldende curriculum) kan naar zijn aard alleen plaatsvinden als de aanvrager aantoont over recente, hoogwaardige traumachirurgische voorervaring te beschikken, gemeten (gezien 1.3 van het registratiereglement) naar de eisen die uit de Nederlandse wetgeving en beroepspraktijk voortvloeien. Welke die eisen zijn volgt uit de door NVvT op haar website gepubliceerde informatie over de taken en verantwoordelijkheden van de (Nederlandse) traumachirurg, waarbij vooral de zwaarwegende rol van coördinator bij de behandeling van letsels telt (productie 1 en 2 bij antwoord), uit de beroeps- en opleidingseisen behorende bij de differentiatie traumachirurgie (productie 3 bij antwoord) en uit de voor de Nederlandse traumachirurg geldende protocollen (productie 4 bij antwoord). Die gegevens waren voor [eiseres] kenbaar, aldus NVvT c.s. De eis van recente werkervaring moet, tegen de achtergrond van de aard van de beroepspraktijk en de snelle veranderingen daarin, worden opgevat als ‘opgedaan in de aan de aanvraag voorafgegane één à twee jaar’. Omdat de wettelijke eisen en de eisen van de beroepspraktijk van land tot land verschillen moeten gegevens rond buitenlandse werkervaring naar de Nederlandse situatie worden ‘vertaald’. Ieder geval leidt tot een andere ‘vertaalslag’, waardoor de eisen rond hetgeen bij een aanvraag aangeleverd moet worden noodgedwongen ruim en niet in detail bepaald zijn. Voorts stelt NVvT c.s. dat de Engelse traumachirurgische praktijk (waarin [eiseres] werkzaam is) in aanmerkelijke mate verschilt van de Nederlandse. In Engeland verricht bijvoorbeeld niet de chirurg maar de orthopeed de operatieve ingrepen bij breuken van de extremiteiten. Ten behoeve van de aldus uit te voeren beoordeling moest voor de toetsingscommissie en de bezwaarcommissie toetsbaar zijn, aldus NVvT c.s., welke traumachirurgische handelingen (naar aard en aantal) [eiseres] heeft verricht, of daarbij van voldoende diversiteit (dus ook: ingrepen bij botbreuken van de extremiteiten) sprake is, of (en in welke mate) zij daarbij een coördinerende rol heeft vervuld en of het traumachirurgische werk in de relevante meetperiode tenminste 20% van het totale werkpakket (op weekbasis tenminste 8 uur) uitmaakte. Die toets is door de toetsingscommissie en de bezwaarcommissie niet uitgevoerd kunnen worden omdat de door [eiseres] aangeleverde gegevens daartoe onvoldoende waren. Uit die gegevens bleek immers niet bij welke specifieke traumachirurgische handelingen [eiseres] betrokken was, wanneer (in de relevante meetperiode) en met welke frequentie dat het geval was en wat daarbij de precieze (regie)rol van [eiseres] was. Bovendien waren de aangeleverde gegevens, met name de op 10 februari 2014 verstrekte OK-planning, onleesbaar. Het oordeel van de toetsingscommissie en de bezwaarcommissie geldt daarom onverkort en kan niet met een beroep op artikel 7:904 BW worden omzeild, aldus NVvT c.s.
4.6.

De rechtbank oordeelt als volgt. Krachtens de toepasselijke reglementen beslist het bestuur van de NVvH of (zoals hier het geval was) een door haar benoemde bezwaarcommissie op een bezwaar tegen een afwijzing van een aanvraag als die van [eiseres] . Dat betekent dat de eventuele gebreken die aan de afwijzingsbeslissing van de toetsingscommissie kleven, aan de bezwaarcommissie konden worden voorgelegd, opdat deze daarop beslist. Gegeven die gang van zaken (waaraan [eiseres] , naar zij erkent, krachtens de reglementen gebonden was), dient hier allereerst te worden beoordeeld of het besluit van de bezwaarcommissie en het daarop gebaseerde besluit van het bestuur van de NVvH in stand kan blijven. Eerst als die vraag ontkennend wordt beantwoord, kan worden toegekomen aan de vraag of de beslissing van de toetsingscommissie in stand kan blijven.
4.7.

In dit verband houdt partijen de vraag verdeeld welk criterium gehanteerd moet worden bij de beoordeling van [eiseres] ’s vordering: de redelijkheidstoets van artikel 2:8 BW of de ‘onaanvaardbaarheidstoets’ van artikel 7:904 BW. Het antwoord op die vraag valt samen met het antwoord op de vraag of de beslissing van de bezwaarcommissie een tussen [eiseres] en NVvT c.s. geldend bindend advies is in de zin van (de uitkomst van) een tussen hen geldende vaststellingsovereenkomst (zoals NVvT c.s. stelt) of dat het daarop gebaseerde besluit van het bestuur van de NVvH een zelfstandig besluit van NVvT c.s. betreft (zoals [eiseres] stelt). De rechtbank stelt vast dat het reglement dat geldt voor de toetsingscommissie in artikel 6 (handelend over de bezwaarmogelijkheid) niet over bindend advies spreekt, maar wel voorschrijft dat eerst de bezwaarprocedure moet worden gevolgd alvorens de bezwaarmaker gerechtigd is ‘andere procedures te vervolgen’. Ook is daar vermeld dat het bezwaar dient te worden aangetekend bij het bestuur van de NVvH en dat dat bestuur ‘danwel een door haar in te stellen bezwarencommissie’ daarop beslist. Dat met de zinsnede ‘andere procedures te vervolgen’ slechts is gedoeld op de enkele mogelijkheid het besluit van de bezwarencommissie op grond van 7:904 BW aan te tasten (zoals NVvT c.s. stelt), ligt niet voor de hand. Ook de in het reglement beschreven mogelijkheid dat het bestuur van de NVvH er voor kan kiezen zelf (kennelijk: buiten de bezwaarcommissie om) op een bezwaar te beslissen, wijst er niet op dat – in het geval het bestuur de afdoening van het bezwaar aan de bezwaarcommissie opdraagt – zulks gebeurt op basis van een voor dat geval bij voorbaat door het reglement tot stand gebrachte overeenkomst tussen de bezwaarmaker enerzijds en NVvT c.s. anderzijds, strekkende tot een bindend-advies van de bezwaarcommissie in de door NVvT c.s. gestelde zin.
4.8.

Hier telt voorts in het voordeel van [eiseres] dat in de considerans van het reglement voor de bezwaarcommissie is vermeld dat die commissie een advies geeft aan het bestuur van de NVvH. Die vermelding strookt niet met de stelling van NVvT c.s. dat de uitspraak van die commissie reeds uit zichzelf bindend is tussen de bezwaarmaker en de NVvT. Evenzeer strookt daar niet mee dat het bestuur van de NVvH aan [eiseres] heeft meegedeeld het advies van de bezwaarcommissie over te nemen. Bij een bindend advies in de door NVvT c.s. gestelde zin vormt dat advies immers reeds de vaststaande afdoening van de klacht. Ook telt hier in het voordeel van [eiseres] dat ook in de considerans van eerdergenoemd reglement staat dat de bezwaarmaker eerst de afdoening door de bezwaarcommissie dient af te wachten alvorens hij ‘een andere rechtsgang zal en kan benutten’. Hier geldt hetgeen onder 4.7 over de vrijwel gelijkluidende zinsnede in het reglement voor de toetsingscommissie is vermeld.
4.9.

Tegenover dit een en ander staat dat het reglement voor de bezwaarcommissie (in artikel 8 lid 1) bepaalt dat de bezwaarcommissie haar uitspraken geeft als bindend advies en dat de woorden ‘als goede mannen/vrouwen naar billijkheid’ aansluiten bij de gebruikelijke werkwijze van bindend adviseurs in de door NVvT c.s. gestelde zin. Ook staat daar tegenover dat de bezwaarcommissie in [eiseres] ’s zaak in haar uitspraak heeft verwoord dat het daarbij om een bindend advies en een oordeel van goede mannen naar billijkheid betreft.
4.10.

Die tegenaanwijzingen zijn echter van onvoldoende gewicht om hier tot het gelijk van NVvT c.s. te leiden. Daartoe is van belang dat het hier gaat om (op zijn minst genomen) onderling niet consistente bepalingen in de door NVvT c.s. zelf opgestelde reglementen en dat die bepalingen niet tot stand zijn gekomen in de directe verhouding tussen NVvT c.s. enerzijds en [eiseres] als degene die daaraan gebonden is anderzijds. Die inconsistentie dient daarom voor rekening van NVvT c.s. te blijven, temeer nu de door NVvT c.s. bepleite uitleg meebrengt dat [eiseres] als bezwaarmaker tegen de afgewezen registratie-aanvraag wordt beperkt in de juridische mogelijkheden die zij in het algemeen heeft om tegen een dergelijke afwijzing op te komen (zoals een beroep op artikel 2:8 lid 1 BW). De wijze waarop de bezwaarcommissie haar beslissing heeft ingekleed leidt niet tot een ander oordeel, omdat dat op een interpretatie van de reglementen berust en niet op een omstandigheid die van belang is voor de inhoud van de desbetreffende reglementsbepalingen en de wijze waarop [eiseres] die heeft moeten begrijpen, op het moment waarop zij als lid van NVvT c.s. aan de reglementen gebonden werd.
4.11.

Niet kan worden uitgesloten dat bij de opstellers van de desbetreffende reglementen het opzet heeft voorgezeten om het bezwaar te regelen in de door NVvT c.s. gestelde zin, maar dat opzet is in dat geval niet voldoende tot uiting gebracht en daarom hier niet doorslaggevend.
4.12.

Het voorgaande betekent dat moet worden beoordeeld of de beslissing van het bestuur van de NVvH van 9 april 2015, als besluit van een orgaan van NVvT c.s., aan de redelijkheidseis van artikel 2:8 BW voldoet en zo nee, of [eiseres] zich terecht op de vernietigbaarheid van die beslissing (ex artikel 2:15 BW) heeft beroepen.
4.13.

Het bestuur heeft zich, zonder daaraan verder eigen overwegingen te wijden, aangesloten bij de beslissing van de bezwaarcommissie. Het komt daarom hier in feite aan op de vraag of die beslissing aan de genoemde redelijkheidseis voldoet. Daarbij is van belang dat de bezwaarprocedure en de in het verlengde daarvan door het bestuur van de NVvH te nemen besluit (iets anders is niet gesteld of gebleken) een volledige toets (heroverweging) omvat van het in het bezwaar betrokken geschil.
4.14.

Tussen partijen staat vast dat de aanvraag van [eiseres] tot retrograde registratie als NVvT-traumachirurg beoordeeld dient te worden aan de hand van de vier inhoudelijke eisen, zoals verwoord in bijlage 2 bij het toepasselijke reglement (zie 2.3) en vermeld achter de vier bullets in die bijlage. Ook staat vast dat de eis vermeld bij de eerste bullet een absolute eis is waaraan [eiseres] voldoet, dat de eisen vermeld bij de tweede, derde en vierde bullets alternatieve eisen zijn en dat [eiseres] niet voldoet aan de eisen vermeld bij de derde en vierde bullet, zodat beslissend is of zij voldoet aan de eis vermeld bij de tweede bullet. Dit betreft de eis dat zij aantoont actief te zijn in de traumazorg voor ten minste 20 % van de klinische activiteiten op basis van een volledige werkweek.
4.15.

Tussen partijen staat voorts vast dat deze eis in het reglement voor de toetsingscommissie niet nader is omschreven (niet naar inhoud en niet wat de periode betreft waaraan die eis getoetst moet worden) en dat dat reglement ook geen concrete voorschriften geeft voor de aanvrager van een registratie en/of de toetsingscommissie ten aanzien van de feitelijke gegevens die nodig zijn om te kunnen beoordelen of aan die eis is voldaan. Als door NVvT c.s. gesteld en door [eiseres] niet weersproken staat vast dat het ontbreken van die concrete voorschriften noodzakelijkerwijs voortvloeit uit de omstandigheid dat het bij de aanvraag van een retrograde registratie veelal om in het buitenland werkzame traumachirurgen gaat, waarbij de 20%-toets aan de hand van de recente buitenlandse werkervaring veelal (zoals ook hier) een individuele vertaalslag vereist die noodzaakt tot een ruime en weinig gedetailleerde omschrijving van de eisen die rond de onderbouwing van de aanvraag gelden. Ook staat vast, als door NVvT c.s. gesteld en [eiseres] niet (voldoende weersproken) dat een retrograde registratie-aanvraag, zeker in het geval de aanvrager in het buitenland werkt, op de onder 4.5 omschreven wijze moet worden getoetst.
4.16.

[eiseres] heeft ten enenmale niet voor de rechtbank inzichtelijk gemaakt dat de door haar (aan NVvT c.s.) aangeleverde gegevens nopen tot de slotsom dat zij aan de genoemde 20%-toets voldoet. Daartoe had zij die gegevens nader dienen uit te leggen, opdat aan de hand daarvan duidelijk was geworden dat zij aan de onder 4.5 omschreven toetsnorm voldeed. Nu zij dat heeft nagelaten, is van die duidelijkheid geen sprake. Daarmee moet haar stelling dat NVvT c.s. in redelijkheid niet tot de bestreden beslissingen (de initiële en die op bezwaar) heeft kunnen komen, als onvoldoende onderbouwd worden verworpen. Van vernietigbaarheid van die beslissingen op die grond is daarom geen sprake.
4.17.

Een ander verwijt van [eiseres] is dat NVvT c.s. haar niet voldoende duidelijk heeft gemaakt welke gegevens zij nog nodig had om haar aanvraag wel te kunnen beoordelen. Het kan worden daargelaten of NVvT c.s. in dat verband de vereiste duidelijkheid jegens [eiseres] heeft betracht, omdat [eiseres] voorts had dienen te stellen dat zij (indien daarom gevraagd), nadere gegevens had kunnen en willen verstrekken. Dat heeft zij echter niet voldoende gesteld. Integendeel: zij heeft ter comparitie verklaard dat zij de onderbouwing van haar aanvraag niet duidelijker heeft kunnen maken dan met de aangeleverde gegevens. Dit sluit aan bij haar antwoord van 8 april 2014 op het verzoek van NVvT om een leesbaar, begrijpelijk en recent OK-tableau en weekschema, inhoudend dat die gegevens niet nodig waren omdat de reeds verstrekte gegevens voldoende duidelijk waren. Ook sluit dat aan bij het feit dat [eiseres] op dat op 12 mei 2014 herhaalde verzoek van NVvT c.s. in het geheel niet meer heeft gereageerd. Ook dit verwijt treft daarom geen doel.
4.18.

Dat lot treft ook het verwijt dat NVvT c.s. niet voldoende heeft gemotiveerd op welke grond het bestreden besluit was gebaseerd. Uit zowel de beslissing van (de bezwarencommissie van) de NVvH als uit de beslissing van de NVvT blijkt dat die grond was gelegen in de vaststelling dat de aangeleverde gegevens onvoldoende waren om de voorgeschreven toets te kunnen uitvoeren. Dat is een voldoende motivering. Gegeven die motivering (en mede gelet op hetgeen onder 4.16 is beslist) kan NVvT c.s. niet worden verweten dat zij niet heeft aangegeven tot welk percentage [eiseres] wel aan voorgeschreven voorervaringseis voldeed.
4.19.

Ten slotte baten [eiseres] ook niet haar verwijten dat de NVvT [eiseres] ondanks haar verzoek daartoe niet heeft meegedeeld wie er in de toetsingscommissie zitting hadden (zodat zij niet kon controleren of de samenstellingseisen waren nageleefd) en dat op haar registratieverzoek pas na 9,5 maand is beslist in plaats van binnen de voorgeschreven termijn van maximaal drie maanden. Wat de samenstelling van de commissie aangaat is daartoe van belang dat [eiseres] niet heeft gesteld dát die commissie niet op de juiste wijze was samengesteld. Aan haar moet worden toegegeven dat NVvT c.s. geen valide reden heeft genoemd om de namen van de commissieleden aan haar te onthouden nadat de commissie uitspraak had gedaan (waarvan uitgaande aan [eiseres] het recht toekomt om die namen alsnog te vernemen), maar gegeven het ontbreken van een stelling omtrent de onjuiste samenstelling van de toetsingscommissie leidt het onthouden van die namen niet tot het oordeel dat het bestreden besluit van die commissie een schending van artikel 2:15 BW oplevert. De termijn waarop de NVvT op de aanvraag dient te beslissen, moet worden gezien als een instructienorm aan de NVvT, die de (on)redelijkheid van het uiteindelijk genomen besluit niet regardeert. De ongerijmde consequentie van een andersluidende uitleg zou zijn dat elk (te) laat genomen besluit wegens strijd met genoemd artikel vernietigbaar zou zijn en dat na die vernietiging alsnog een vervangend besluit moet worden genomen op de aanvraag, welk besluit nog op een veel langere termijn zal volgen dan het vernietigde besluit.
4.20.

De slotsom moet derhalve zijn dat elk van de verwijten die [eiseres] aan NVvT c.s. richt faalt en dat de bestreden besluiten van de (bezwarencommissie van de) NVvH en het initiële besluit van de NVvT in stand moeten worden gelaten. De vordering van [eiseres] moeten daarom worden afgewezen. []

5De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst de vorderingen af,

Toetsing uitspraak tuchtcommissie (KNVB)

Rechtbank Midden-Nederland 25-11-2015ECLI:NL:RBMNE:2015:8154

Na een schorsing door de tuchtcommissie van de KNVB, tekent het lid eerst intern beroep aan bij de beroepscommissie en legt de zaak daarna voor aan de voorzieningenrechter. De rechter of toetst in kort geding marginaal of de tuchtcommissie (en niet de beroepscommissie) in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen.

Vonnis in kort geding van 25 november 2015
in de zaak van
[eiser], eiser,
tegen de vereniging KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND, gedaagde,

Partijen zullen hierna [eiser] en KNVB genoemd worden.

2De feiten

2.1.

Op 25 mei 2015 heeft in [woonplaats] een (amateur)voetbalwedstrijd plaatsgevonden tussen de eerste elftallen van [voetbalclub 1] en [voetbalclub 2] . [eiser] was op dat moment trainer van [voetbalclub 2] .
2.2.

Tijdens de wedstrijd heeft [eiser] een rode kaart gekregen. Na afloop heeft zich in de bestuurskamer een incident voorgedaan, waarbij [eiser] het arbitraal trio verbaal onheus heeft bejegend.
2.3.

De scheidsrechter heeft op 25 mei 2015 een rapportage opgesteld over het incident, waarin hij melding maakt van de door hem geconstateerde overtredingen. Daarmee is de overtreding aanhangig geworden bij de Tuchtcommissie van de sectie amateurvoetbal van de KNVB (hierna: de tuchtcommissie). De assistent-scheidsrechters hebben op 26 mei 2015 eveneens een rapportage ingediend. De tuchtcommissie heeft [eiser] naar aanleiding van deze rapportage op 28 mei 2015 een tenlastelegging gezonden.
2.4.

Op 10 juni 2015 heeft de tuchtcommissie mondeling onderzoek gedaan, ter gelegenheid waarvan zes personen zijn gehoord, waaronder beide assistent-scheidsrechters, [eiser] en de voorzitter en secretaris van [voetbalclub 2] .
2.5.

Bij uitspraak van 24 juni 2015 heeft de tuchtcommissie bewezen verklaard:
“Dat u zich tijdens en na de wedstrijd [voetbalclub 1] – [voetbalclub 2] d.d. 25 mei 2015 te [woonplaats] onbehoorlijk heeft gedragen door:

1. Het bedreigen van de scheidsrechter(s) met de woorden: […]
3. Het op agressieve wijze belagen van de scheidsrechter(s)

(Artikel 2 lid 2 sub b Algemeen Reglement)”

De tuchtcommissie heeft [eiser] daarop als volgt beslist:

STRAFMOTIVERING
(…)
De tuchtcommissie heeft zich bij het bepalen van de strafmaat in eerste aanleg afgevraagd of er sprake is geweest van een excessieve overtreding, waarbij dient te worden vastgesteld of de geuite bedreigingen ernstig (…) zijn geweest. De tuchtcommissie is van oordeel dat de strekking van de woorden in combinatie met de houding van betrokkene als excessief bestempeld en ook betraft dienen te worden.

De richtlijn voor het ernstig bedreigen van de scheidsrechter schrijft conform paragraaft 2.3.2.2 van de Handleiding tuchtzaken amateurvoetbal – seizoen 2014/’15 een schorsing van 12 maanden t/m ontzetting uit het lidmaatschap als straf voor.

De tuchtcommissie is van oordeel dat alleen al de geuite bedreigingen op zich zouden leiden tot de minimale straf. Daarnaast heeft de tuchtcommissie bij het bepalen van de strafoplegging het volgende in acht genomen:
– Dat betrokkene na afloop van de wedstrijd de mogelijkheid heeft gehad om zich te bezinnen en er zodoende voor heeft kunnen kiezen om niet naar de bestuurskamer te gaan.
– Dat betrokkene tijdens de wedstrijd de assistent-scheidsrechter bij zijn arm heeft gepakt.
– Dat er naast bedreigingen ook beledigingen zijn geuit door betrokkene.
– De strafkaart van betrokkene, waarop valt af te lezen dat dit de derde overtreding van betrokkene is dit seizoen.

Hierdoor heeft de tuchtcommissie besloten om af te wijken van de minimale straf ten nadele van betrokkene. Deze afwijking komt ten uiting in het voorwaardelijke deel van de straf.

STRAFOPLEGGING
(…)
– Een schorsing van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

De ingangsdatum van de straf is 24 juni 2015.

Dit houdt in dat betrokkene gedurende de schorsing niet aan wedstrijden in de zaal of op het veld noch aan zaal- of veldtrainingen mag deelnemen, geen functie binnen de KNVB of binnen een vereniging mag vervullen en op geen enkele wijze, actief of passief, mag deelnemen aan activiteiten binnen de KNVB of binnen een vereniging.”

2.6.

[eiser] heeft op 25 juni 2015 beroep ingesteld tegen de uitspraak. Bij uitspraak van 13 juli 2015 heeft de commissie van beroep de uitspraak van de tuchtcommissie van 24 juni 2015 bevestigd. Vervolgens heeft [eiser] op 7 augustus 2015 een herzieningsverzoek ingediend. Dit verzoek is door de commissie van beroep afgewezen op 28 augustus 2015.

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert, na wijziging van eis, primair – samengevat – schorsing van de uitspraak waarbij [eiser] is geschorst (hierna: de uitspraak) vanaf de datum van het in dezen te wijzen vonnis en subsidiair schorsing vanaf een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen datum.
3.2.

KNVB voert verweer.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

[eiser] heeft onweersproken gesteld dat de werkzaamheden die hij voor [voetbalclub 2] verrichtte zijn voornaamste bron van inkomen vormden en dat hij ten gevolge van de schorsing geen inkomen meer ontvangt. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
4.2.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat de KNVB haar tuchtrechtspraak statutair heeft belegd bij onafhankelijke organen van de KNVB, waaronder de tuchtcommissie van de sectie amateurvoetbal. De uitspraken van die commissie betreffen daarmee besluiten van een orgaan van de rechtspersoon, zodat de nietigheid en/of vernietigbaarheid van deze uitspraken getoetst dienen te worden aan de in de artikelen 2:14 lid 1 BW en 2:15 lid 1 BW opgenomen criteria.
4.3.

[eiser] heeft verzocht om schorsing van de uitspraak nu deze de toets van de redelijkheid en billijkheid niet kan doorstaan en in een bodemprocedure geen stand zal houden. De voorzieningenrechter begrijpt de vordering aldus dat [eiser] meent dat de uitspraak vernietigbaar is op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW. De voorzieningenrechter dient bij een dergelijke vordering het bestreden besluit marginaal te toetsen, waarbij als toetsingskader geldt of de tuchtcommissie en/of de commissie van beroep in redelijkheid en naar billijkheid tot diens uitspraken konden komen en het besluit bij de bodemrechter stand zal houden.
4.4.

Tussen partijen is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling debat ontstaan of de vordering zich dient te richten tegen de uitspraak van de tuchtcommissie of de commissie van beroep. [eiser] heeft bij dagvaarding terecht schorsing van het besluit van de tuchtcommissie gevorderd, nu de vraag of het orgaan van de KNVB in redelijkheid en naar billijkheid tot diens besluit moet komen met name ziet op de wijze waarop de tuchtcommissie de procedure heeft vormgegeven en de strafmaat heeft gemotiveerd. Bovendien zou schorsing van het besluit van de commissie van beroep niet tot een voor [eiser] gunstig resultaat leiden, nu daarmee het besluit van de tuchtcommissie in stand gelaten wordt.
4.5.

[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de uitspraak van de tuchtcommissie vernietigbaar is enerzijds aangevoerd dat de tuchtcommissie ten onrechte geen getuigen aan de zijde van [eiser] heeft gehoord en anderzijds dat de opgelegde schorsing disproportioneel is gezien de persoonlijke situatie van [eiser] .
4.6.

Ten aanzien van de getuigen geldt dat zijdens de KNVB onweersproken is gesteld dat zij in de schriftelijke oproeping voor de mondelinge behandeling heeft gewezen op de mogelijkheid om getuigen te doen horen. [eiser] heeft echter niet op voorhand opgave gedaan van de door hem gewenste getuigen, noch heeft hij ter gelegenheid van het mondeling onderzoek van 10 juni 2015 de tuchtcommissie verzocht om getuigen te horen. Overigens zijn bij het mondeling onderzoek wel getuigen van de zijde van [voetbalclub 2] gehoord. Daarmee staat voldoende vast dat [eiser] weliswaar de mogelijkheid heeft gehad om getuigen te laten horen, maar dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Dat deze getuigen niet zijn gehoord kan [eiser] dan ook niet aan de KNVB tegenwerpen. Daarbij geldt bovendien dat in dit kort geding ook niet is gebleken wat deze getuigen zouden hebben kunnen verklaren en of dit de tuchtcommissie tot een ander oordeel had kunnen brengen. Daaruit volgt reeds dat de tuchtcommissie in redelijkheid en naar billijkheid tot haar bewezenverklaring heeft kunnen komen, nu de gestelde disproportionaliteit slechts ziet op de opgelegde straf. Onvoldoende aannemelijk is dan ook dat de bodemrechter op deze grond over zal gaan tot vernietiging van het besluit.
4.7.

Ten aanzien van de gehanteerde strafmaat geldt dat in artikel 25 lid 3 onder b van het Reglement Tuchtrechtspraak Amateurvoetbal is bepaald dat voor excessieve overtredingen zoals door [eiser] begaan onvoorwaardelijke minimum- en maximumstraffen gelden. Uit het in een bijlage bij dat reglement opgenomen ‘Overzicht excessen en onvoorwaardelijke minimum- en maximumstraffen excessen’ blijkt dat voor ‘Ernstige bedreiging’ de geldende minimumstraf een schorsing van 12 maanden bedraagt en de maximumstraf ontzetting uit het lidmaatschap van de KNVB betreft. Zoals blijkt uit de hiervoor onder 2.5 opgenomen strafmotivering heeft de tuchtcommissie aansluiting gezocht bij de vastgestelde minimumstraf. De door haar geconstateerde strafverzwarende omstandigheden heeft zij tot uitdrukking gebracht in een voorwaardelijke sanctie.
4.8.

Daaruit volgt dat de door de tuchtcommissie opgelegde straf geheel binnen het door de KNVB opgestelde kader past, waarbij de tuchtcommissie voor het onvoorwaardelijke deel van de straf heeft volstaan met de minimum. Als zodanig acht de voorzieningenrechter, marginaal toetsend, de straf dan ook niet disproportioneel. Voor zover de voorzieningenrechter het betoog van [eiser] zo moet begrijpen dat de tuchtcommissie, gezien de belangen van [eiser] , die naar eigen zeggen met [voetbalclub 2] opstaat en naar bed gaat, af had moeten wijken van de minimumstraf treft dit evenmin doel. Tegenover het belang van [eiser] om bij [voetbalclub 2] werkzaam te kunnen zijn staat immers het zwaarwegende belang van de KNVB om geweld en agressie in het amateurvoetbal waar mogelijk uit te bannen. Dat de tuchtcommissie het laatste belang kennelijk zwaarder heeft laten wegen is alleszins te billijken, zodat zij in redelijkheid en naar billijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen en het besluit dan ook stand zal houden bij de bodemrechter. De vordering zal worden afgewezen.
4.9.

De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.

wijst de vorderingen af,
5.2.

veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van KNVB tot op heden begroot op € 1.429,00.

Tuchtrecht (KNVB)

Rechtbank Midden-Nederland 2 september 2015
ECLI:NL:RBMNE:2015:6355 


In de literatuur en jurisprudentie worden uitspraken van een (externe) tuchtcommissie soms aangemerkt als besluit van een orgaan (art. 2:15 BW) en soms als bindend advies (art. 7:900 BW). In dit geval beschouwt de rechtbank een uitspraak van de commissie van beroep  van de KNVB als een besluit, terwijl de rechter in kort geding het nog als bindend advies had aangemerkt.

Vonnis van 2 september 2015
in de zaak van
[eiser] ,
tegen de vereniging DE KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND ,

Partijen zullen hierna [eiser] en de KNVB genoemd worden.


2De feiten

2.1.

[eiser] heeft als speler en aanvoerder van zijn team deelgenomen aan een voetbalwedstrijd tussen SV Huizen 1 (hierna: Huizen) en VV Bennekom 1 (hierna: Bennekom) op 20 september 2014. [eiser] is een speler die uitkomt voor Bennekom.
2.2.

Na afloop van de voetbalwedstrijd op 20 september 2014 zijn er schermutselingen geweest tussen spelers van beide voetbalverenigingen.
2.3.

De bij de wedstrijd betrokken scheidsrechter heeft een wedstrijdformulier ingevuld. Naar aanleiding van het in het formulier vermelde, is een tuchtzaak aanhangig gemaakt bij de Landelijke Tuchtcommissie Amateurvoetbal van de KNVB (hierna: de Tuchtcommissie).
2.4.

Bij brief van 24 september 2014 heeft de Tuchtcommissie schriftelijk aan [eiser] ten laste gelegd dat hij zich bij gelegenheid van de wedstrijd Huizen tegen Bennekom na afloop van de wedstrijd onbehoorlijk heeft gedragen door één of meerdere keren grove/beledigende taal en/of discriminerende opmerkingen te maken richting een speler van Huizen en/of één of meerdere spelers van Huizen één of meerdere keren te slaan en/of één of meerdere keren te schoppen. Dit alles onder verwijzing naar artikel 2 lid 2 sub b van het Algemeen Regelement.
2.5.

[eiser] heeft een verweerschrift ingediend bij de Tuchtcommissie. Vervolgens heeft op 30 september 2014 een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
2.6.

De Tuchtcommissie heeft [eiser] bij uitspraak van 30 september 2014 met ingang van 1 oktober 2014 geschorst voor de duur van achttien maanden. De commissie acht bewezen dat [eiser] zich na afloop van de wedstrijd Huizen-Bennekom van 20 september 2014, “ onbehoorlijk heeft gedragen door meerdere spelers, althans ten minste één speler van Huizen meerdere keren te hebben geslagen, althans ten minste één keer te hebben geslagen. ” De bewezenverklaring grondt de Tuchtcommissie volgens haar uitspraak op de schriftelijke en mondelinge verklaringen van de scheidsrechter, de schriftelijke verklaring van de heer [A] (voorzitter van Huizen) en de mondelinge verklaringen van de heer [B] en van de heer [C] . Volgens het verslag van het mondeling onderzoek van de Tuchtcommissie heeft de scheidsrechter – voor zover van belang- het volgende verklaard:
“ Hij (lees: [eiser] ) begon te duwen en te trekken aan de spelers.
(…)
Ik zag dat [eiser] vervolgens opstond en hem een klap raak gaf in zijn gezicht.”
en
“Vervolgens tracht speler [eiser] , speler [C] (rugnummer [rugnummer] Huizen) te slaan, dit is een rake klap. Speler [C] krijgt deze klap in het gezicht. Ook raakt speler [eiser] de speler in het Huizen-trainingspak. 

Het verslag vermeldt voorts dat de heer [B] heeft gezien dat [eiser] vol uithaalt op het achterhoofd van speler [C] .

2.7.

Naar aanleiding van het door [eiser] ingestelde beroep tegen de uitspraak van de Tuchtcommissie heeft de Landelijke Commissie van Beroep van de KNVB (hierna de Commissie van Beroep) uitspraak gedaan op 21 november 2014. De Commissie van Beroep heeft de uitspraak van de Tuchtcommissie bekrachtigd. De verklaringen van de scheidsrechter en van [B] zijn ook opgenomen in de uitspraak van de Commissie van Beroep.
2.8.

Het Reglement Tuchtrechtspraak Amateurvoetbal 2014/2015 (hierna: het reglement) bepaalt, voor zover relevant, het volgende:
“(…)
Artikel 25 – Indeling tuchtzaken
1. Tuchtzaken worden verdeeld in overtredingen, excessieve overtredingen en administratieve verzuimen.
(…)
3. a. Als excessieve overtredingen worden beschouwd individuele en collectieve overtredingen, nader gespecificeerd in het overzicht excessen, bestaande uit:
– buitensporig fysiek geweld jegens een individu of meerdere individuen;
– ernstige bedreiging van een individu of meerdere individuen;
– raak spuwen van een individu of meerdere individuen;
voor, gedurende, dan wel na de wedstrijd.
b. Voor de bestraffing van excessieve overtredingen gelden minimum- en maximumstraffen.
Straffen hoger dan de (onvoorwaardelijk op te leggen) minimumstraf, maar lager dan de (onvoorwaardelijk op te leggen) maximumstraf, kunnen gedeeltelijk voorwaardelijk worden opgelegd. Het onvoorwaardelijke deel van de gedeeltelijk voorwaardelijke op te leggen straf mag niet lager zijn dan de minimumstraf.
(…)
d. Het overzicht excessen en de minimum- en maximumstraffen wordt door de algemene vergadering amateurvoetbal vastgesteld en maakt onverbrekelijk deel uit van dit reglement.
(…)
Artikel 76 – Bewijsmiddelen
1. Als bewijsmiddelen kunnen uitsluitend dienen:
a. mondelinge of schriftelijke verklaringen van de betrokkene;
b. mondelinge of schriftelijke verklaringen van een getuige;
c. mondelinge of schriftelijke verklaringen van een deskundige;
d. overige schriftelijke stukken;
e. de schriftelijk vastgelegde eigen waarneming van de commissie aan de hand van beeld- en geluidsdragers.
2. (…)
3. In afwijking van het in lid 2 bepaalde volstaat in de volgende gevallen één bewijsmiddel:
a. indien sprake is van overtredingen van de wedstrijdbepalingen volstaat de mondelinge of schriftelijke verklaring van de scheidsrechter of van de door de KNVB aangestelde assistent-scheidsrechter van door hen waargenomen feiten;
b. indien sprake is van excessieve overtredingen zoals bedoeld in artikel 25 lid 3 onder a van dit reglement volstaat de mondelinge of schriftelijke verklaring van de scheidsrechter of van de door de KNVB aangestelde assistent-scheidsrechter van door hen waargenomen feiten;
(…)
Bijlage: Overzicht excessen en onvoorwaardelijke minimum- en maximumstraffen excessen
Bedoeld in artikel 25 lid 3 onder a Reglement Tuchtrechtspraak Amateurvoetbal

Individuele excessieve overtredingen door spelers, functionarissen en/of toeschouwers
Minimumstraf (onvoorwaardelijk op te leggen)
Maximumstraf (onvoorwaardelijk op te leggen)
(…)
(…)
(…)
Gericht tegen spelers, functionarissen en/of toeschouwers
– Buitensporig fysiek geweld buiten de spelsituatie en waarbij geen sprake is van strijd om de bal
schorsing van 18 maanden
ontzetting uit het lidmaatschap van de KNVB
(…)
BIJLAGE 1: VOORBEELDEN VAN OVERTREDINGEN DIE ALS EXCES KUNNEN WORDEN AANGEMERKT
(…)
Individuele overtredingen gericht tegen spelers, functionarissen en/of toeschouwers

– Het gebruiken van buitensporig fysiek geweld buiten een spelsituatie
  • Het buitensporig gewelddadig handelen al dan niet met ernstig letsel tot gevolg
  • Het bij herhaling gewelddadig handelen, bijvoorbeeld:
 Het geven van een vuistslag en trap
 Het geven van een trap en kopstoot
 Het geven van twee vuistslagen
Het van een grote afstand rennen naar en gewelddadig handelen
Het deelnemen aan een collectieve vechtpartij door gewelddadig te handelen

Onder gewelddadig handelen wordt onder andere verstaan: het geven van een
vuistslag/stomp/trap/kopstoot/elleboogstoot/kniestoot
(…)
DEZE BIJLAGE IS GEEN LIMITATIEVE OPSOMMING!
(…)”

2.9.

[eiser] heeft de KNVB in kort geding gedagvaard en gevorderd dat de KNVB de hem – [eiser] – opgelegde schorsing van 18 maanden zal opheffen totdat de bodemrechter uitspraak zal hebben gedaan in deze zaak.
2.10.

De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij vonnis in kort geding van 4 februari 2015 de uitspraak van de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep geschorst in afwachting van een beslissing over de vernietigbaarheid van de tuchtrechtelijke uitspraak door de bodemrechter. De voorzieningenrechter is gekomen tot deze beslissing op grond van het volgende. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn tuchtrechtelijke uitspraken vaststellingen als bedoeld in artikel 7:900 van het burgerlijk wetboek (BW). Dat betekent dat een tuchtrechtelijke uitspraak vernietigbaar is, indien gebondenheid aan die beslissing in verband met de inhoud en de wijze van totstandkoming daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Vervolgens oordeelt de voorzieningenrechter het aannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de schorsing vernietigbaar is, omdat de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep niet althans onvoldoende hebben gemotiveerd waarom de door [eiser] gegeven klappen zijn te kwalificeren als gewelddadig handelen en daarmee als excessief geweld, noch waarom in dit geval sprake is van buitensporig fysiek geweld.

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert samengevat – dat de rechtbank
  • zal verklaren voor recht dat de uitspraken van de Tuchtcommissie van 30 september 2014 en de Commissie van Beroep van 21 november 2014 inhoudende schorsing van 18 maanden ten aanzien van de KNVB nietig zijn
  • zal verklaren voor recht dat de KNVB onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en zijn schade als gevolg daarvan dient te vergoeden, welke schade nader is op te maken bij staat
  • veroordeling van de KNVB in de proceskosten en de nakosten.
3.2.

De KNVB voert verweer.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

De rechtbank stelt voorop dat volgens artikel 257 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv.) de uitspraak in kort geding geen nadeel toebrengt aan het bodemgeschil. Dit betekent onder meer dat de bodemrechter niet gebonden is aan de door de voorzieningenrechter bepaalde schorsing en het daarbij gegeven voorlopige oordeel over de aannemelijkheid van het slagen van het beroep op vernietiging in de bodemzaak.
4.2.

Evenmin is de bodemrechter gebonden aan het in kort geding gegeven oordeel dat een tuchtrechtelijke uitspraak moet worden opgevat als een vaststelling als bedoeld in artikel 7: 900 BW die getoetst kan worden aan de in dat artikel vermelde criteria. De Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep zijn organen van de KNVB, zodat de vernietigbaarheid of de nietigheid van hun besluiten door de rechter kunnen worden getoetst aan de in artikel 2:15 lid 1 BW genoemde drie gronden.
4.3.

Volgens artikel 2:15 lid 3 onder a. BW is [eiser] als lid van de KNVB bevoegd om een vordering als de onderhavige in te stellen. Op grond van hetzelfde artikellid is de rechtbank van de woonplaats van de rechtspersoon bevoegd om te oordelen over de vernietigbaarheid van het besluit van een orgaan van de rechtspersoon. Dit betekent dat [eiser] kan worden ontvangen in zijn vordering en dat deze rechtbank bevoegd is om te oordelen over het geschil.
4.4.

Artikel 2:15 lid 1 BW bevat drie gronden voor de vernietiging van een besluit van een rechtspersoon. Niet gesteld is dat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, die indien bewezen zouden kunnen leiden tot het oordeel dat de tuchtrechtelijke uitspraken tot stand zijn gekomen in strijd met wettelijke bepalingen dan wel statutaire of reglementaire bepalingen van de KNVB De onder a. en c. van voormeld artikellid vermelde gronden zijn dus niet aan de orde.
4.5.

Volgens grond b. in het artikellid is een besluit van (een orgaan van) de rechtspersoon vernietigbaar wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist. Artikel 2:8 BW bepaalt dat de rechtspersoon en degenen die krachtens de wet of zijn statuten bij zijn organen zijn betrokken zich jegens elkaar moeten gedragen zoals door de redelijkheid en billijkheid wordt geëist. Een tussen hen krachtens de wet, statuten of besluit geldende regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.6.

Niet gesteld is dat de KNVB zich jegens haar lid [eiser] heeft gedragen in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Uitsluitend aan de orde is de vraag of het besluit van de Tuchtcommissie bevestigd door de Commissie van Beroep en de daaruit voortvloeiende schorsing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.7.

De rechtbank stelt voorop dat de formulering in de wet tot uitdrukking brengt dat de rechter bij de toepassing daarvan de nodige terughoudendheid zal moeten betrachten.
4.8.

Naar de rechtbank begrijpt komt het betoog van [eiser] naar de kern genomen er op neer dat hij het gebruik van excessief geweld altijd heeft ontkend en dat de Tuchtcommissie/Commissie van Beroep toch en zonder enige motivering hebben aangenomen dat er sprake is geweest van excessief geweld.
4.9.

Wat betreft de ontkenning van [eiser] enerzijds en de bewezenverklaring in de uitspraken anderzijds overweegt de rechtbank als volgt. Volgens de in het feitenrelaas weergeven systematiek van het reglement dat kennelijk bedoeld is om het geweld op en rond de amateurvelden in Nederland aan te pakken, wordt bij excessief geweld van een speler buiten een spelsituatie aan die speler als minimale straf een schorsing van 18 maanden opgelegd. Voor het bewijs van dat geweld is volgens artikel 76 van het reglement de verklaring van de scheidsrechter of van een door de KNVB aangestelde assistent-scheidsrechter voldoende. De stelling van [eiser] dat de beslissing vernietigbaar/nietig is, omdat deze – ten onrechte – alleen steunt op de verklaring van de scheidsrechter die niet wordt ondersteund door zijn verklaring en die van andere getuigen snijdt derhalve geen hout. Bovendien is deze stelling feitelijk onjuist. De bewezenverklaring in de uitspraak van de Commissie van Beroep steunt immers niet alleen op de verklaring van de scheidsrechter, maar ook op de verklaring van [B] .
4.10.

[eiser] stelt voorts dat de beslissing van de Tuchtcommissie/Commissie van Beroep vernietigd dient te worden, omdat deze onvoldoende hebeen gemotiveerd waarom het bewezenverklaarde buitensporig geweld buiten een spelsituatie oplevert. Uit de verklaring van de scheidsrechter en de bewezenverklaring maakt de rechtbank op dat [eiser] twee maal heeft geslagen terwijl de wedstrijd was afgelopen. Daarmee is voldaan aan het vereiste “buiten een spelsituatie” en aan het herhaaldelijkheidsvereiste voor gewelddadig handelen als bedoeld in “ BIJLAGE 1: VOORBEELDEN VAN OVERTREDINGEN DIE ALS EXCES KUNNEN WORDEN AANGEMERKT”. Voorts kan uit de bewezenverklaring worden opgemaakt dat in de klap die [eiser] heeft gegeven aan [C] buitensporig fysiek geweld oplevert. Het gaat hier immers om een rake klap (gericht) tegen het hoofd van [C] . Weliswaar bevat de lijst van voorbeelden in voormelde bijlage niet als specifiek voorbeeld een klap op of tegen het hoofd van een ander, maar volgens de tekst van de lijst is deze opsomming niet limitatief. De rechtbank is van oordeel dat de Tuchtcommissie/Commissie van Beroep zonder verdere motivering hebben mogen oordelen dat een tegen – een vitaal onderdeel van het menselijk lichaam als – het hoofd, gerichte klap die raak is excessief geweld oplevert. Dergelijk geweld vertoont voldoende overeenkomst met de in de lijst vermelde voorbeelden.
De vordering tot nietigverklaring van de uitspraak/schorsing is derhalve ongegrond en zal worden afgewezen.

4.11.

Hetzelfde lot is dan beschoren de gevorderde verklaring voor recht dat de KNVB onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door hem daadwerkelijk te schorsen.
4.12.

[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de KNVB worden begroot op:

5De beslissing

De rechtbank
5.1.

wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.

…,
5.3.

5.4.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.

wijst het anders of meer gevorderde af.