Lokale chapters zijn geen informele vereniging (Caloh Wagoh )

 Kernpunten    

  • De motorclub Caloh Wagoh wordt verboden op grond van artikel 2:20 BW. Dat stuk van de uitspraak zal ik niet bespreken. Een vraag die opkomt, is of de lokale chapters ook onder het verbod vallen.
  • Afdelingen van een verboden verklaarde vereniging vallen ook onder het verbod, tenzij die afdelingen zelf rechtspersonen zijn. Afdelingen zijn rechts personen (ten minste) in het geval dat ze een informele vereniging zijn. De vraag is dus of de afdelingen in kwestie een informele vereniging zijn.
  • “Het OM stelt dat de lokale chapters geen informele verenigingen zijn. De zes belanghebbenden verweren zich tegen deze stelling. Naast – kort gezegd – het hebben van een interne organisatiestructuur (zoals het hebben van leden en een lokaal bestuur) is voor het aannemen van het bestaan van een informele vereniging vereist dat die vereniging als zelfstandige eenheid naar buiten toe optreedt en deelneemt aan het rechtsverkeer. De zes belanghebbenden geven twee argumenten waarom volgens hen aan dit vereiste is voldaan voor de lokale chapters: (1) op hun colors staat ook de naam van hun lokale chapter en (2) op de website van Caloh Wagoh, die tot voor kort bestond, werd naar de lokale chapters verwezen.” De rechtbank oordeelt dat deze twee feiten echter niet voldoende zijn om te zeggen dat dat de lokale chapters als zelfstandige eenheid naar buiten toe optreden en deelnemen aan het rechtsverkeer. De afdelinge vallen dus ook onder het verbod.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2021:1484




Chapters van Caloh Wagoh vallen onder het verbod

4.23.

Een verbod van een vereniging op grond van artikel 2:20 lid 1 BW betekent niet dat onder dat verbod ook de afdelingen van die vereniging vallen die zelf een rechtspersoon zijn [voetnoot 10: Arrest Hoge Raad 24 april 2020, ELCI:NL:HR:2020:797 (Bandidos), r.o. 3.4.3.]. Artikel 2:20 lid 1 BW moet worden uitgelegd in het licht van de in de Grondwet en het EVRM gewaarborgde vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting. Door een verbod op de voet van artikel 2:20 lid 1 BW wordt immers een ernstige inbreuk gemaakt op deze vrijheden. Daaraan mag slechts in het uiterste geval worden toegekomen (zie hiervoor).

4.24.

Dit betekent dat artikel 2:20 lid 1 BW strikt moet worden uitgelegd. Artikel 2:20 lid 1 BW bepaalt dat een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, op verzoek van het OM verboden wordt verklaard en ontbonden. Als het OM verzoekt dat een rechtspersoon verboden wordt verklaard en ontbonden, kan dat verzoek, gelet op deze strikte uitleg, dus uitsluitend ten aanzien van die rechtspersoon worden toegewezen. Toewijzing van een dergelijk verzoek heeft dus niet tot gevolg dat daarmee ook een andere rechtspersoon wordt verboden. Dat zou zich ook niet verdragen met het uit artikel 6 EVRM voortvloeiende recht van die andere rechtspersoon om zich in rechte te kunnen verdedigen tegen een verzoek van het OM dat rechtsgevolg kan hebben voor zijn eigen voortbestaan.

4.25.

a Deze omstandigheden zijn echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat de lokale chapters als zelfstandige eenheid naar buiten toe optreden en deelnemen aan het rechtsverkeer. De naam van het chapter op de voorkant van de colors is daarvoor onvoldoende onderscheidend. In de openbare ruimte zal een lid van Caloh Wagoh in full colors niet worden herkend als lid van één van de lokale chapters van Caloh Wagoh, maar als lid van Caloh Wagoh. Het feit dat op de website van Caloh Wagoh naar de lokale chapters werd verwezen, is verder ook onvoldoende om aan te nemen dat de lokale chapters naar buiten toe optreden. Andere feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de lokale chapters als zelfstandige eenheid naar buiten toe optreden en deelnemen aan het rechtsverkeer, hebben de zes belanghebbenden niet aangevoerd en zijn ook overigens niet gebleken. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de lokale chapters geen informele verenigingen zijn en daarom onder het verbod van Caloh Wagoh vallen.

Contract met vereniging

Iemand heeft als president van de “grupo E He He” zangers ingehuurd (het betreft een Curaçaose zaak), maar die worden niet betaald. Moet de president betalen? De rechter oordeelt van wel. Zelfs als de groep “E He He” al een informele vereniging zou zijn, dan moet de president betalen als de vereniging dat niet doet. Hij is namelijk als bestuurslid hoofdelijk aansprakelijk (‘hoofdelijk verbonden’) voor de schulden van de vereniging (artikel 2:30 lid 2 BW).

ECLI:NL:OGEAC:2019:248

De overeenkomst is ondertekend door partijen. In de kop van de overeenkomst staat vermeld dat [eiser] “representando agrupashon musical Tune”. Van [gedaagde] wordt in de kop vermeld dat hij “presidente di grupo E He He” is.

4. De beoordeling

In conventie

4.1. [

gedaagde] meent dat hij in deze procedure ten onrechte is betrokken en dat [eiser] niet als eiser kan optreden. Hij stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst is aangegaan tussen Tune en E He He. Het gerecht verwerpt dit verweer.
4.2.

Gesteld noch gebleken is dat Tune en E He He rechtspersonen zijn die als zodanig zijn geregistreerd. In theorie is denkbaar dat een van beide groepen een zogenoemde informele vereniging is, dus een vereniging die niet bij notariële akte is opgericht. Als daarvan voor wat betreft E He He al moet worden uitgegaan, dan is [gedaagde] daarbij niet gebaat. Hij is – nu hij in dat geval klaarblijkelijk als bestuurder van die vereniging moet worden aangemerkt – immers hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de vereniging (artikel 2:73 lid 2 BW Curacao). Voor wat betreft Tune geldt dat geen concrete feiten zijn gesteld dat hier sprake is van een vereniging. Het enkele feit dat onder die naam musici optreden is daarvoor onvoldoende. Bij die stand van zaken moet worden aangenomen dat [eiser], zoals vermeld in de overeenkomst, de overeenkomst op eigen naam heeft gesloten.

En nog een verboden motorclub (Catervarius)

Rb. Midden-Nederland 17 januari 2018
ECLI:NL:RBMNE:2018:113

De rechtbank verklaart een motorclub verboden.
Wat betreft de feiten: ” Het OM stelt ter onderbouwing van haar verzoek dat vrijwel direct na de vestiging van Catervarius leden van deze vereniging onderwerp zijn geworden van verschillende strafrechtelijke onderzoeken, die onder meer zien op afpersing, geweldpleging, diefstal, drugsmisdrijven en wapenmisdrijven. Een aantal van deze misdrijven is gepleegd in het clubhuis van Catervarius te Benschop, waarover zij tot oktober 2016 de beschikking had. Het OM heeft voorts aangevoerd dat een groot deel van het clubbestuur lange gevangenisstraffen uitzit voor ernstige in clubverband gepleegde strafbare feiten.” 


Dan de vraag of deze misdragingen ook werkzaamheden van de vereniging zijn: 
” Uit het geheel van feiten en omstandigheden zoals die door het OM zijn aangevoerd, blijkt dat de leden van Catervarius zich in het groepsverband van Catervarius aan de onder 3.4 [lees:3.5] beschreven feiten schuldig hebben gemaakt en zich daarbij ook hebben beroepen op hun lidmaatschap. Op geen enkele wijze is gebleken dat bestuursleden van Catervarius zich hiervan hebben gedistantieerd – in tegendeel: bestuursleden hebben hieraan ook deelgenomen. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden, zoals bedoeld in 3.8 en dat de beschreven gedragingen aan de rechtspersoon Catervarius als eigen werkzaamheid kunnen worden toegerekend.” 


Tot slot, de rechtbank spreekt van “informele vereniging”, maar de wet kent die term is. De wettelijke term is vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid (artikel 2:43 lid 6 BW). 

Beschikking van 17 januari 2018
in de zaak van
het OPENBAAR MINISTERIE,
verzoeker,
tegen
de informele vereniging
CATERVARIUS NETHERLANDS,
zonder bekende vestigingsplaats,
verweerster,
niet verschenen.

Partijen zullen hierna het OM en Catervarius genoemd worden.
[…]

2Het verzoek

2.1.

Het OM verzoekt de rechtbank op grond van artikel 2:20 BW om bij beschikking,
uitvoerbaar bij voorraad, Catervarius verboden te verklaren en te ontbinden, onder benoeming van een vereffenaar, met bepaling dat een eventueel batig saldo na vereffening wordt uitgekeerd aan de Staat.

3De beoordeling

3.1.

De rechtbank overweegt onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 272 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat Catervarius op een deugdelijke wijze is opgeroepen. Er is geen officieel adres van Catervarius bekend zodat de diverse onder 1.2. weergegeven oproepen volstaan. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit een door het OM overgelegd verslag (productie 6) blijkt dat de wijkagent op 8 augustus 2017 [A] heeft gesproken en dat daarbij naar voren kwam dat hij het verzoekschrift had ontvangen en daarover overleg had gehad met zijn advocaat. Uit de overgelegde stukken blijkt verder dat [A] optreedt als voorzitter van Catervarius.
Dat Catervarius niet in de procedure is verschenen, leidt er daarom niet toe dat het verzoek niet inhoudelijk kan worden behandeld.

3.2.

Artikel 2:20 BW luidt – voor zover hier relevant – als volgt:
1. Een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, wordt door de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie verboden verklaard en ontbonden.
2. Een rechtspersoon waarvan het doel in strijd is met de openbare orde, wordt door de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie ontbonden. Alvorens de ontbinding uit te spreken kan de rechtbank de rechtspersoon in de gelegenheid stellen binnen een door haar te bepalen termijn zijn doel zodanig te wijzigen dat het niet meer in strijd is met de openbare orde.
3.3.

Catervarius, ook wel genaamd Catervarius Brotherhood, is in de tweede helft van 2015 opgericht. Catervarius is begonnen als een ‘chapter’ (lokale afdeling) van de vereni-ging ‘Alcatraz Wanted’ en is na korte tijd onder haar huidige naam voortgezet. Catervarius is een zogenoemd broederschap, voortkomend uit de traditie van motorclubs.

3.4.

Het staat vast dat Catervarius geen formele (bij notariële akte opgerichte) vereniging is. Een vraag die daarom moet worden beantwoord is of Catervarius een informele vereniging, en daarmee rechtspersoon is in de zin van artikel 2:20 BW. De rechtbank is van oordeel dat het OM voldoende heeft aangetoond dat dit het geval is. Hiertoe wordt overwogen dat uit de overgelegde producties blijkt dat Catervarius als entiteit in een gecoördineerde vorm met een onderlinge taakverdeling naar buiten treedt. Er is sprake van een ledenbestand, een bestuur, ledenvergaderingen, regels voor leden, financiële verplichtingen, clubgoederen en -faciliteiten (waaronder colors en een clubhuis) en deelname aan het rechtsverkeer. Dat Catervarius zichzelf ook als eenheid ziet, blijkt onder meer uit het feit dat zij zichzelf geregeld omschrijft als “broederschap” en/of als “club”.
3.5.

Het OM stelt ter onderbouwing van haar verzoek dat vrijwel direct na de vestiging van Catervarius leden van deze vereniging onderwerp zijn geworden van verschillende strafrechtelijke onderzoeken, die onder meer zien op afpersing, geweldpleging, diefstal, drugsmisdrijven en wapenmisdrijven. Een aantal van deze misdrijven is gepleegd in het clubhuis van Catervarius te Benschop, waarover zij tot oktober 2016 de beschikking had. Het OM heeft voorts aangevoerd dat een groot deel van het clubbestuur lange gevangenisstraffen uitzit voor ernstige in clubverband gepleegde strafbare feiten. Meer specifiek heeft het OM gewezen op een gijzeling en een mishandeling in het clubhuis op 9 juli 2016 en een woningoverval op 14 september 2015, waarbij drie bewoners, waaronder een kind van 12 jaar, gedurende drie kwartier werden vastgebonden, met een vuurwapen bedreigd, mishandeld en bestolen. Bestuursleden [B] , [C] , [D] , [E] en de leden [F] , [G] en [H] werden op 4 mei 2017 veroordeeld tot gevangenisstraffen tussen twee en zeven jaar. Het hoger beroep van [C] werd op 20 oktober 2017 afgewezen. Gelet op de uit voormelde onderzoeken gebleken informatie, als ook gelet op de overige van de politie afkomstige informatie, is het OM van mening dat de werkzaamheid van Catervarius in strijd is met de openbare orde, dat het de samenleving ontwricht en dreigt nog verder te ontwrichten. Ter zitting heeft het OM voorts verwezen naar artikel 140 lid 2 Wetboek van Strafrecht. In dit artikel is bepaald dat deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard, strafbaar is. De onderhavige procedure heeft mede ten doel om ook langs strafrechtelijke weg een eventuele voortzetting van de werkzaamheid door leden van Catervarius tegen te kunnen gaan. Hiermee kan een integrale aanpak, zowel strafrechtelijk, bestuursrechtelijk als civielrechtelijk worden bewerkstelligd.
3.6.

Bij de beantwoording van de vraag of de werkzaamheid van Catervarius in strijd is met de openbare orde in de zin van artikel 2:20 BW, geldt als uitgangspunt dat de in artikel 8 van de Grondwet (verder: Gw) en artikel 11 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM) gewaarborgde vrijheid van vereniging en vergadering een grondbeginsel van de democratische rechtsstaat is. Een verbod van een Nederlandse rechtspersoon op de voet van artikel 2:20 BW betekent dan ook een ernstige inbreuk op dit grondrecht waaraan slechts in het uiterste geval mag worden toegekomen. Voor een verbod zoals hiervoor bedoeld moet het daarom ook gaan om meer dan uit maatschappelijk oogpunt ongewenst gedrag. Een verbod moet een noodzakelijke maatregel zijn om gedragingen te voorkomen die een daadwerkelijke en ernstige aantasting vormen van als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtstelsel en die onze samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten (zie Hoge Raad, 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1124 en Hoge Raad, 18 april 2014, ECLI:NL:HR:
2014:948).

3.7.

Artikel 2:20 lid 1 BW dient te worden uitgelegd in het licht van artikel 8 Gw en artikel 11 EVRM. Op basis van artikel 11 lid 2 EVRM kan de uitoefening van het recht van vereniging slechts worden onderworpen aan beperkingen die (i) bij de wet zijn voorzien en (ii) die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn (iii) in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. De rechter dient bij de beantwoording van de vraag of beperkingen noodzakelijk zijn, terughoudendheid te betrachten, gelet op de grote betekenis van de vrijheid van vereniging in een democratische samenleving, zo blijkt uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM, 14 januari 2014, 47732/06, EHRC 2014/77).
3.8.

Uit de wetsgeschiedenis van artikel 2:20 BW blijkt dat het begrip “werkzaamheid” in zijn gewone feitelijke betekenis is gebruikt en dus ziet op de daden van die rechtspersoon en de woorden die hij in het kader van zijn organisatie spreekt of schrijft. Uitgangspunt is dat alleen gedragingen van de rechtspersoon zelf als eigen “werkzaamheid” gelden. Wanneer de rechtspersoon bij gedragingen van derden zelf niet rechtstreeks betrokken is in die zin, dat het (feitelijk) bestuur daaraan leiding heeft gegeven of daartoe doelbewust gelegenheid heeft gegeven, kunnen die gedragingen aan de rechtspersoon slechts als eigen “werkzaamheid” worden toegerekend als bijzondere feiten en omstandigheden daartoe grond geven (zie Hoge Raad 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1124).
3.9.

Op grond van de feiten en omstandigheden die het OM heeft aangevoerd en die niet zijn weersproken is de rechtbank van oordeel dat de “werkzaamheid” van Catervarius voldoet aan de hiervoor in 3.5 en 3.6 beschreven criteria. De cultuur van Catervarius en de feitelijk daaruit voortvloeiende gedragingen zijn dermate kenmerkend en structureel gebleken dat er een reële kans bestaat dat Catervarius-leden in de nabije toekomst in Nederland (opnieuw) ernstige geweldsdelicten plegen die de lichamelijke integriteit van personen binnen de eigen clubsfeer en/of van personen daarbuiten (ernstig) aantasten en de Nederlandse samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten. Dat soort delicten moet, in het belang van de bescherming van de lichamelijke integriteit van personen, een halt worden toegeroepen. Hoewel een verbod slechts als uiterst middel moet worden toegepast, is het verbod in dit geval gerechtvaardigd. Niet weersproken is immers dat de gestelde feiten zich hebben voorgedaan.
3.10.

Uit het geheel van feiten en omstandigheden zoals die door het OM zijn aangevoerd, blijkt dat de leden van Catervarius zich in het groepsverband van Catervarius aan de onder 3.4 [lees:3.5]  beschreven feiten schuldig hebben gemaakt en zich daarbij ook hebben beroepen op hun lidmaatschap. Op geen enkele wijze is gebleken dat bestuursleden van Catervarius zich hiervan hebben gedistantieerd – in tegendeel: bestuursleden hebben hieraan ook deelgenomen. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden, zoals bedoeld in 3.8 en dat de beschreven gedragingen aan de rechtspersoon Catervarius als eigen werkzaamheid kunnen worden toegerekend.
3.11.

Het voorgaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat het, bij afweging van alle betrokken belangen en rechten, in een democratische samenleving noodzakelijk is dat Catervarius verboden wordt verklaard en wordt ontbonden, in het belang van de rechten en vrijheden van degenen die zich in de Nederlandse samenleving bevinden. Door het verbod worden gedragingen een halt toegeroepen die een daadwerkelijke en ernstige aantasting vormen van als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtstelsel en die onze samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten.
3.12.

Het verbod houdt in dat het bestaan van Catervarius in Nederland wordt beëindigd. De eveneens uit te spreken ontbinding van Catervarius heeft tot gevolg dat haar vermogen moet worden vereffend. Daarvoor moet door de rechtbank een vereffenaar worden benoemd, zoals door het OM is verzocht. De rechtbank zal het OM in de gelegenheid stellen om bij akte een voorstel te doen over de persoon van de te benoemen vereffenaar.
3.13.

De rechtbank zal de zaak voor wat betreft de benoeming van een vereffenaar aanhouden.

4De beslissing

De rechtbank
4.1.

verklaart Catervarius verboden en ontbindt Catervarius,
4.2.

verklaart de beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad,

Informele vereniging en aansprakelijkheid (DTV groep)

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 april 2016
ECLI:NL:GHARL:2016:3406


Zaak betreft een inkoopvereniging voor ondernemers, waarbij geïntimeerde de spil is. Kortingen bedongen door de vereniging worden uitbetaald als bonussen aan geïntimeerde. Een van de aangesloten ondernemingen, Mazzelshop,  zegt het lidmaatschap op en vordert uitbetaling naar rato van deze bonussen. Geïntimeerde beroept zich erop dat hij slechts lid van de inkoopvereniging is en dat Mazzelshop in ieder geval geen vordering jegens hem heeft.

Het hof:
” Uit het voorgaande volgt derhalve dat DTV Groep als samenwerkingsverband heeft deelgenomen aan het rechtsverkeer en, mede in het licht van de overige onder 3.6 genoemde omstandigheden, moet worden beschouwd als een informele vereniging in de zin van de wet en dus ingevolge artikel 2:3 BW rechtspersoonlijkheid bezit.
Dat betekent dat Mazzelshop, nu haar vordering is gegrond op nakoming van (betalings)verplichtingen van DTV Groep, [geïntimeerde] daarvoor niet in rechte kan betrekken. De vordering van Mazzelshop jegens [geïntimeerde] ligt daarmee voor afwijzing gereed.
Daarbij neemt het hof tot slot nog in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] als bestuurder van DTV Groep kan worden beschouwd. Mazzelshop heeft ook niet aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] in die hoedanigheid aansprakelijk zou zijn voor de bedoelde schuld.”

3 De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1

Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende.
Op 1 januari 2010 is Mazzelshop door ondertekening van een samenwerkingsovereenkomst lid geworden van de DTV Groep, een groep van detaillisten uit de tuinmeubelbranche. Het lidmaatschap werd aangegaan voor de duur van 1 jaar en had tot doel om door gezamenlijke inkoop betere condities te verkrijgen. [geïntimeerde] is eveneens lid van de DTV Groep. In het huishoudelijk reglement van de DTV Groep is onder meer bepaald dat (i) bij opzegging van het lidmaatschap het lid al haar rechten op extra condities en andere voordelen van de groep verliest, en (ii) groepskapitaal, verkregen door reclame of op andere wijze, niet wordt uitgekeerd.



In de ledenvergadering van 7 januari 2010 is afgesproken dat de door [geïntimeerde] gemaakte onkosten voor de DTV Groep, bestaande uit het beschikbaar stellen van [geïntimeerde] van arbeid, huisvesting, telefoon, fax en internet, kunnen worden gedeclareerd bij DTV Groep en dat deze kosten worden betaald uit de pot organisatiebijdragen. Daarnaast is in de ledenvergadering gesproken over de oprichting van een coöperatie U.A. Deze coöperatieve vereniging, genaamd: “Coöperatieve Inkoopcombinatie DTV Groep U.A.”, is opgericht op 22 oktober 2010. Eerder, namelijk op 27 september 2010, heeft Mazzelshop aan de aspirant-leden van deze coöperatie (per adres [adres] ) bericht de samenwerking met de coöperatie in oprichting per direct te beëindigen. Bij brief van 26 januari 2011 heeft Mazzelshop DTV Groep (per adres [adres] ) verzocht om tot financiële (eind)afrekening van DTV Groep over te gaan.

3.2

Mazzelshop heeft in eerste aanleg kort samengevat gevorderd om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 11.307,21, vermeerderd met rente en (beslag)kosten. Daarnaast heeft Mazzelshop gevorderd om [geïntimeerde] bij incidenteel vonnis te veroordelen tot afgifte van de volledige administratie van de inkoopvereniging DTV Groep over het jaar 2010. Mazzelshop heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat DTV Groep bij diverse leveranciers inkoopkortingen heeft verkregen, die als “omzetbonussen”, in de vorm van “reclamebijdrage” en “organisatiebijdrage” voor DTV Groep door [geïntimeerde] van deze leveranciers zijn ontvangen. Volgens Mazzelshop heeft zij recht op uitbetaling van een gedeelte van deze bonussen, namelijk naar rato van de door Mazzelshop bij deze leveranciers ingekochte goederen. Voor zover Mazzelshop in haar administratie heeft kunnen nagaan, betreft dat in elk geval het genoemde bedrag € 11.307,21.
3.3

De kantonrechter heeft Mazzelshop niet ontvankelijk verklaard in haar vordering. De kantonrechter heeft geoordeeld dat DTV Groep een informele vereniging is, waarvan [geïntimeerde] slechts lid is, zodat de rechtsverhouding tussen Mazzelshop en [geïntimeerde] waarop Mazzelshop haar vordering baseert, niet bestaat. De kantonrechter heeft voorts in een overweging ten overvloede geoordeeld dat Mazzelshop haar stelling dat tussen partijen de afspraak zou bestaan dat ieder voordeel ten goede zou komen aan de individuele leden onder aftrek van gemaakte kosten onvoldoende heeft onderbouwd.
3.4

Mazzelshop heeft tegen de beslissing van de kantonrechter drie grieven aangevoerd. De grieven I en III zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat Mazzelshop niet ontvankelijk is. Grief II is gericht tegen de veroordeling van Mazzelshop in de proceskosten. Het hof zal de grieven gezamenlijk bespreken.
3.5

Voor de beoordeling van de vordering van Mazzelshop jegens [geïntimeerde] is relevant of DTV Groep als vereniging in de zin van artikel 2:26 lid 1 BW kan worden aangeduid of niet. Daarbij neemt het hof, in navolging van de wetgever (Parl. Gesch. Aanpassing B.W. (Inv. 3, 5 en 6), blz. 150), tot uitgangspunt dat voor het bestaan van een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid niet noodzakelijk is dat er een (duidelijk aanwijsbare) rechtshandeling is waarbij zij is opgericht. Een informele vereniging kan ontstaan doordat een samenwerkingsverband van personen als eenheid gaat deelnemen aan het rechtsverkeer. Een informele vereniging is wel een rechtspersoon, maar kent geen volledige rechtsbevoegdheid (art. 2:30 BW). Of sprake is van een informele vereniging in de zin van de wet hangt af van de omstandigheden van het geval.
3.6

De kantonrechter heeft onder 4.2 van haar vonnis geoordeeld dat DTV Groep een samenwerkingsverband betreft tussen de aangesloten leden dat tot doel heeft om door gezamenlijke inkoop betere condities te verkrijgen en daarmee een vereniging is. Tegen dat oordeel heeft Mazzelshop geen grief gericht. Onder 4.3 van haar vonnis heeft de kantonrechter voorts als omstandigheid meegewogen dat Mazzelshop zich als lid heeft verbonden aan DTV Groep en niet aan [geïntimeerde] . Ook dat oordeel is door Mazzelshop niet bestreden. Vast staat voorts dat op het lidmaatschap van de DTV Groep het Huishoudelijk Reglement DTV Groep van toepassing was en dat tussen de leden werd vergaderd.
3.7

Mazzelshop heeft in de toelichting op de grieven betoogd dat DTV Groep een vereniging is, maar geen rechtspersoonlijkheid bezit, omdat zij zich naar buiten toe niet als economische eenheid heeft gedragen. Zij voert daartoe aan dat DTV Groep geen eigen bankrekening had en niet onderhandelde met leveranciers. Volgens Mazzelshop trad [geïntimeerde] naar buiten toe op, werd de bankrekening van [geïntimeerde] gebruikt en was [geïntimeerde] de ontvanger van de gelden, inclusief alle bonussen. Mazzelshop heeft ter onderbouwing van haar betoog in hoger beroep een e-mail overgelegd van 14 juli 2014 van de leverancier 4 Seasons Outdoor B.V. waarin wordt bericht dat zij aan de firma [geïntimeerde] op rekeningnummer 1239.16.135 een bedrag van € 26.164,05 heeft voldaan ter zake een factuur met datum 23 oktober 2010. Daarnaast heeft Mazzelshop gewezen op een als productie 4 bij dagvaarding overgelegde factuur van DTV Groep aan leverancier Garden Impressions waarop als bankrekeningnummer staat vermeld [rekeningnummer] . [geïntimeerde] heeft het betoog van Mazzelshop bestreden.
3.8

Het hof constateert dat uit de door Mazzelshop overgelegde producties niet blijkt dat diverse leveranciers betalingen hebben gedaan aan [geïntimeerde] in plaats van DTV Groep. Uit de enkele vermelding van een rekeningnummer in deze producties volgt immers niet op wiens naam dit rekeningnummer is gesteld. Uit de overgelegde producties blijkt daarentegen juist dat DTV Groep wel als economische eenheid naar buiten toe optrad. De factuur aan Garden Impressions is immers gesteld op naam van DTV Groep. Daarnaast heeft de hiervoor genoemde leverancier 4 Seasons Outdoor B.V. in een als productie 3 bij dagvaarding overgelegd e-mailbericht van 22 december 2010 bericht dat zij een vergoeding heeft betaald aan DTV Groep en dat Mazzelshop zich voor uitbetaling van enig gedeelte daarvan moet wenden tot DTV Groep. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat van de zijde van [geïntimeerde] een overzicht is overgelegd van afspraken die zijn gemaakt tussen die leverancier, tevens handelend onder de naam CSUN Garden Furniture, en DTV Groep. Volgens die afspraken zouden individuele leden van de DTV Groep diverse kortingen ontvangen op hun bestellingen bij leveranciers. Daarnaast zou DTV Groep aan het einde van het seizoen op basis van een factuur een reclame-bijdrage van 2% en een organisatiebijdrage van 1% van de gerealiseerde omzet in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 30 september 2010 ontvangen. Mazzelshop heeft het bestaan van deze afspraken, waaruit blijkt dat individuele leden korting ontvingen op hun bestellingen bij leveranciers en dat DTV Groep van diezelfde leveranciers een reclame- en organisatiebijdrage ontving, niet bestreden.
3.9

Uit het voorgaande volgt derhalve dat DTV Groep als samenwerkingsverband heeft deelgenomen aan het rechtsverkeer en, mede in het licht van de overige onder 3.6 genoemde omstandigheden, moet worden beschouwd als een informele vereniging in de zin van de wet en dus ingevolge artikel 2:3 BW rechtspersoonlijkheid bezit. 
Dat betekent dat Mazzelshop, nu haar vordering is gegrond op nakoming van (betalings)verplichtingen van DTV Groep, [geïntimeerde] daarvoor niet in rechte kan betrekken. De vordering van Mazzelshop jegens [geïntimeerde] ligt daarmee voor afwijzing gereed. 
Daarbij neemt het hof tot slot nog in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] als bestuurder van DTV Groep kan worden beschouwd. Mazzelshop heeft ook niet aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] in die hoedanigheid aansprakelijk zou zijn voor de bedoelde schuld.
3.10

Nu Mazzelshop haar stelling dat aan DTV Groep toebehorende gelden (omzetbonussen, in de vorm van reclame- en organisatiebijdragen) door [geïntimeerde] zijn ontvangen, onvoldoende heeft onderbouwd, passeert het hof het bewijsaanbod van Mazzelshop dat tussen [geïntimeerde] en Mazzelshop de afspraak bestond dat [geïntimeerde] door haar ontvangen en aan Mazzelshop toekomende (bonus)bedragen zou uitbetalen aan Mazzelshop als niet ter zake dienend. Reeds hierop strandt ook de – betwiste – stelling van Mazzelshop bij akte dat [geïntimeerde] door de ontvangst van betalingen van leveranciers voor DTV Groep jegens Mazzelshop ongerechtvaardigd zou zijn verrijkt, terwijl deze nieuwe stelling bovendien in strijd met de twee conclusie regel te laat is voorgedragen.

4De slotsom

4.1

Het voorgaande voert tot de slotsom dat de grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. De restitutievordering is, gelet op deze uitkomst, niet toewijsbaar.
4.2

Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Mazzelshop veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
[]

5De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, van 20 augustus 2014;

veroordeelt Mazzelshop in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 704,00 voor verschotten en op € 1.341,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;

verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Informele vereniging en crowdfunding

Rechtbank Rotterdam 17 april 2015
ECLI:NL:RBROT:2015:2639 (online 17 juli)

Er lijkt hier iets grondig mis te gaan met een crowdfunding website, die zijn geld probeert terug te krijgen namens de groep van investeerders. Het crowdfundingsbedrijf stelt op te treden als lasthebber van een informele vereniging van geldschieters. Het bestaan van de lastgevingsovereenkomst wordt betwist. Het crowdfundingsbedrijf stelt vervolgens dat ze optreedt in opdracht van ” alle leden”  van de informele vereniging, maar kan of wil de namen van de geldschieters niet noemen. Kortom, de gebruikte constructie werkt niet: als er een echte informele vereniging is, dan heeft deze rechtspersoonlijkheid en is het niet nodig om de namen te noemen van de leden, maar dan zou de lening worden afgelost aan de informele vereniging en niet aan de geldschieters. Men kan zich afvragen of hier niet gewoon een commanditaire vennootschap is ontstaan (de daartoe strekkende overeenkomst is vormvrij). 

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de vennootschap onder firma Geldvoorelkaar.nl , eiseres,
tegen
1 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Iconic Media Group Netherlands B.V. , gedaagde sub 1, niet verschenen.

2 [gedaagde 2],

Partijen worden hierna aangeduid als “Geldvoorelkaar”, “Iconic” en “[gedaagde 2]”.

1Het verloop van de procedure

1.1

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 11 september 2014 met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek met producties, en
  • de conclusie van dupliek.
1.2

Tegen Iconic is verstek verleend.
1.3

De datum voor de uitspraak van dit vonnis is nader bepaald op heden.

2De vordering

2.1

Geldvoorelkaar heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Iconic en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 25.000,00 (zijnde een deel van de totale vordering, onder reserve van rechten op de invordering van het restant), vermeerderd met de overeengekomen vertragingsrente van 10% per jaar over € 77.810,76, vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, met hoofdelijke veroordeling van Iconic en [gedaagde 2] in de kosten van de procedure.
2.2

Geldvoorelkaar stelt dat zij in deze procedure optreedt als lasthebber van de bij haar onder nummer 30286101 geregistreerde informele vereniging, welke vereniging aan Iconic en [gedaagde 2] een kredietsom van € 68.500,00 in verbruikleen heeft verstrekt onder de voorwaarden zoals opgenomen in de schuldbekentenis met leningnummer 003285.
2.3

Aan haar vordering legt Geldvoorelkaar – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag dat Iconic en [gedaagde 2] in gebreke zijn gebleven met volledige (tijdige) aflossing van het onder 2.2 genoemd krediet, zodat op grond van artikel 4 van de schuldbekentenis alles wat lastgevers van Iconic en [gedaagde 2] te vorderen hebben, vervroegd en ineens opeisbaar is. Geldvoorelkaar stelt dat zij haar vordering tot € 25.000,00 heeft beperkt ter voorkoming van verplichte procesvertegenwoordiging en ter voorkoming van een hoger bedrag aan griffierecht voor Iconic en [gedaagde 2].
2.4

Bij conclusie van repliek heeft Geldvoorelkaar de grondslag van haar vordering aangevuld. Geldvoorelkaar stelt dat [gedaagde 2] niet alleen uit hoofde van de overeenkomst, maar ook uit hoofde van onrechtmatige daad gehouden is om de schade, zoals gespecificeerd in de dagvaarding, te vergoeden. [gedaagde 2] is de overeenkomst volgens Geldvoorelkaar te lichtvaardig aangegaan, gelet op het feit dat Iconic op 13 september 2014 is uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

3Het verweer

3.1

[gedaagde 2] betwist allereerst dat er sprake is van lastgeving, omdat een overeenkomst van lastgeving ontbreekt. [gedaagde 2] wordt nu gedagvaard door een groep anonieme personen, waardoor hij wordt geschaad in zijn procespositie. [gedaagde 2] voert aan dat hij er belang bij heeft om te weten wie de lastgevers zijn, omdat de individuele lastgevers anders later ook zelf een procedure tegen hem kunnen starten voor dezelfde gepretendeerde vordering en hij niet weet aan wie en hoeveel hij al heeft betaald.
3.2

[gedaagde 2] heeft betwist dat hij in privé geld heeft geleend van Geldvoorelkaar. [gedaagde 2] heeft aangevoerd dat de betreffende lening is aangegaan door Iconic, zodat Iconic met haar vermogen aansprakelijk is voor nakoming daarvan en niet [gedaagde 2] in privé.
3.3

Voor het geval geoordeeld zou worden dat [gedaagde 2] als natuurlijk persoon wel hoofdelijk aansprakelijk is, beroept hij zich op dwaling en roept hij de vernietiging van de overeenkomst in en beroept hij zich op de toepasselijkheid van de Wet op het Consumentenkrediet. [gedaagde 2] voert aan dat Geldvoorelkaar is aan te merken als een kredietgever, terwijl zij zich niet aan alle voor kredietgevers geldende wet- en regelgeving heeft gehouden.
3.4

[gedaagde 2] verzoekt om Geldvoorelkaar te veroordelen in de proceskosten, waaronder € 131,00 aan nakosten en € 199,00 in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis.

4De beoordeling

4.1

Geldvoorelkaar stelt dat zij opdracht heeft gekregen van een groep investeerders, die bij Geldvoorelkaar bekend zijn als de informele vereniging met nummer 30286101, om in het belang van en voor rekening van die investeerders ter incassering van hun vordering op [gedaagde 2] jegens [gedaagde 2] op te treden krachtens lastgeving (artikel 7:414 BW), zij het op naam van Geldvoorelkaar. [gedaagde 2] betwist dat er sprake is van lastgeving en wijst op het ontbreken van enige stukken ter onderbouwing daarvan. Dat verweer geeft aanleiding voor een nadere onderbouwing van de gestelde lastgeving door Geldvoorelkaar.
4.2

Geldvoorelkaar stelt in reactie op het verweer van [gedaagde 2] dat zij in opdracht van alle leden van voornoemde informele vereniging optreedt en dat die lastgeving tussen Geldvoorelkaar en elke investeerder is vastgelegd in ‘de betreffende overeenkomst.’ In plaats van de betreffende overeenkomst brengt Geldvoorelkaar slechts een voorbeeld van een investeringsovereenkomst in het geding. Geldvoorelkaar wijst er daarnaast op dat dit voorbeeld ook eenvoudig op haar website is terug te vinden. Het gaat echter niet om de algemene inhoud van dergelijke overeenkomsten, maar om de inhoud van deze specifieke lastgevingsovereenkomst. Het had op de weg van Geldvoorelkaar gelegen om bij conclusie van repliek niet alleen een algemeen voorbeeld, maar de specifieke ‘betreffende’ overeenkomst in het geding te brengen. Daaruit had dan moeten blijken dat een lastgevingsovereenkomst tussen de vereniging en Geldvoorelkaar bestaat.
Gelet op de fase waarin de procedure zich bevindt en het bij conclusie van antwoord op dit punt door [gedaagde 2] gevoerde uitvoerige verweer, ziet de kantonrechter geen aanleiding om Geldvoorelkaar in de gelegenheid te stellen het bestaan van de lastgevingsovereenkomst alsnog te bewijzen. Te meer omdat Geldvoorelkaar daartoe ook geen specifiek bewijsaanbod heeft gedaan. Het bewijsaanbod van Geldvoorelkaar ziet op het ‘toestemming vragen aan de investeerders om hun namen kenbaar te maken en indien en voor zover de kantonrechter dat noodzakelijk acht hun investeringsovereenkomsten met Geldvoorelkaar te overleggen.’ Aan de aangeboden bewijslevering – ten aanzien van de identiteit en de hoedanigheid van de partijen die een vordering tegen [gedaagde 2] hebben ingesteld – zou pas zijn toegekomen als de eerste horde al was genomen, namelijk de vaststelling van het bestaan van een lastgevingsovereenkomst tussen de informele vereniging en Geldvoorelkaar. Die eerste horde is niet genomen.

4.3

De conclusie is dat Geldvoorelkaar, alle overgelegde stukken in aanmerking nemend, niet in haar vordering kan worden ontvangen, omdat zij onvoldoende aangetoond heeft dat zij gerechtigd is het door haar in deze procedure gevorderde bedrag van de vereniging die bij haar bekend is onder nummer 30286101 te innen. De slotsom is dat Geldvoorelkaar niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
4.4

Geldvoorelkaar wordt veroordeeld in de kosten van de procedure. De door [gedaagde 2] (voorwaardelijk) gevorderde afwikkelingskosten (nakosten) worden afgewezen, nu voldoende gegevens ontbreken om die kosten reeds thans te kunnen begroten. Mocht tussen partijen een geschil ontstaan omtrent de omvang van die kosten, staat het [gedaagde 2] vrij de kantonrechter te verzoeken deze te begroten op de voet van artikel 237 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.5

Ook ten opzichte van Iconic wordt Geldvoorelkaar niet ontvankelijk verklaard in haar vordering. Weliswaar strekken de door [gedaagde 2] gevoerde verweren in beginsel niet ten gunste van Iconic, maar in het onderhavige geval is sprake van een rechtsverhouding die noopt tot een voor alle gedaagden gelijke beslissing (HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2911 (Spektrum/Van der Valk)).

5De beslissing

De kantonrechter:

verklaart Geldvoorelkaar niet ontvankelijk in haar vordering;