Wie zijn er het bestuur (Shaan-E-Islam)

Gerechtshof Den Haag 26 mei 2015
ECLI:NL:GHDHA:2015:1211


Zaak met alles erop en eraan. Voorzitter treedt af. “Bezorgde leden”  verzoeken om ALV, bestuur geeft geen gehoor, organiseert eigen ALV. De bezorgde leden organiseren een ALV op kennelijk dezelfde plaats en tijd. Een nieuw interim bestuur wordt gekozen, echter naar het hof oordeelt, is deze verkiezing ongeldig omdat de brief met het verzoek tot bijeenroeping door slechts één lid was ondertekend.
Nog een ALV, na een kort geding, waarbij de vergadering door beide kampen als geldige ALV wordt beschouwd, maar waarbij betwist wordt wat er besloten is. Het hof hakt de knoop door: de leden hebben de stellingen van de vereniging niet voldoende betwist en het hof volgt de lezing van de vereniging. Nog een ongeldige ALV bijeengeroepen door het interimbestuur. Door het (zittende) bestuur bijeengeroepen ALV is tot slot wel geldig ondanks enkele mogelijke schoonheidsfouten. 

Voor de praktijk is rov. 4.2 van belang: 

Besluiten tot het bijeenroepen van een algemene vergadering worden genomen door het bestuur (art. 2:41 lid 1 BW; art. 12 lid 2 van de statuten van de Vereniging) of, onder in de wet genoemde voorwaarden, door een groep leden die ten minste een tiende gedeelte van de stemmen in de algemene vergadering vertegenwoordigt (art. 2:41 lid 3 BW). Een vergadering waaraan niet een geldig besluit tot bijeenroeping door het bestuur of een groep leden als bedoeld in art. 2:41 lid 3 BW ten grondslag ligt, is geen algemene (leden)vergadering. Besluiten, genomen in een zodanige vergadering, zijn nietig (art. 2:14 lid 1 BW). Van de regels betreffende de bevoegdheid tot bijeenroeping zijn te onderscheiden de regels betreffende de wijze van bijeenroeping (ook wel aangeduid als ‘oproeping’). Niet-naleving van de regels voor oproeping leidt niet tot nietigheid maar tot vernietigbaarheid van de in de vergadering genomen besluiten, omdat die regels worden beschouwd als voorschriften die het tot stand komen van besluiten regelen (art. 2:15 lid 1 onder a BW). De bevoegdheid tot het vorderen van vernietiging vervalt een jaar na bekendmaking van de besluiten (art. 2:15 lid 5 BW).


arrest van 26 mei 2015
inzake
[naam], […]
hierna te noemen: [appellant 1] c.s.,
tegen

Vereniging Nederlandse Moslim Associatie Shaan-E-Islam, geïntimeerde,

hierna te noemen: de Vereniging,

Het geding

Bij exploot van 26 juni 2013 is [appellant 1] c.s. in hoger beroep gekomen van twee door de rechtbank Rotterdam, Afdeling privaatrecht, Team handel, tussen partijen gewezen vonnissen van 13 januari 2010 en 27 maart 2013. Bij exploot van 15 juli 2013 heeft de Vereniging aan [appellant 1] c.s. een vroegere roldatum aangezegd. Bij memorie van grieven met producties heeft [appellant 1] c.s. dertien grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met producties heeft de Vereniging de grieven bestreden.

Vervolgens is arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Voor zover de door de rechtbank vastgestelde feiten niet zijn weersproken, neemt ook het hof deze tot uitgangspunt. [appellant 1] c.s. heeft in (de toelichting op) zijn grief 1 aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte bepaalde feiten onvermeld heeft gelaten. Voor zover relevant zal het hof met die feiten in het navolgende rekening houden.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende:
2.1.

Tussen (groepen van) leden van de Vereniging bestaat al enige jaren onenigheid (mede) naar aanleiding van bouwplannen voor een nieuwe moskee en de verkoop in september 2007 van de appartementsrechten [adres] te [plaats], waarvan de Vereniging rechthebbende was. Over de (on-)geldigheid van deze verkoop is een procedure gevoerd bij de rechtbank Rotterdam onder zaak- en rolnummer 302626 / HA ZA 08-622. In dit geding, waarin de Vereniging als eiseres optrad, heeft de rechtbank op 18 september 2013 vonnis gewezen. Daartegen is hoger beroep bij het hof ingesteld (zaaknummer 200.141.155/01).
2.2.

Op 2 september 2007 is [B] afgetreden als voorzitter van het bestuur van de Vereniging.
Op 6 november 2007 is in naam van het bestuur van de Vereniging een algemene ledenvergadering (ALV) bijeengeroepen op 18 november 2007, om 10 uur. Op de agenda stond onder meer “05 verkiezing voorzitter cq andere leden van het bestuur”.
Bij brief van 13 november 2007 aan de secretaris van de Vereniging heeft [K] namens een aantal (niet bij naam genoemde) “verontruste leden” (verder: de Actiegroep) de geldigheid van de oproeping voor de ALV bestreden op een aantal in de brief genoemde gronden. In de brief is voorts melding gemaakt van een 29 oktober 2007 “door de leden” aan de voorzitter en het bestuur van de Vereniging gerichte brief waarin “een Algemene Ledenvergadering is aangevraagd” en is gevraagd om toezending van de namen van de bestuursleden van de Vereniging. Op deze brief is geen reactie gekomen van het bestuur van de vereniging.
In een 14 november 2007 gedateerde brief heeft de Actiegroep de leden uitgenodigd tot het bijwonen van een ALV van de Vereniging, te houden op 18 november 2007. In de brief is uitsluitend vermeld dat “inloop” plaatsvindt van 09.30 – 10.30 uur. Op de agenda die in deze brief is opgenomen is onder meer vermeld:
“5 Ontslag alle huidige bestuursleden (…)
7 Benoeming bestuursleden/Voorzitter (…)”.
Op 18 november 2007 zijn beide agenda’s behandeld en is een besluit genomen tot ontslag van het zittende bestuur en van de beleidscommissie, en is een nieuw bestuur (ook wel genoemd: “interim-bestuur”) gekozen.
2.3.

De Vereniging heeft een kort geding aangespannen tegen vier personen die meenden het bestuur van deVereniging te vormen. Bij vonnis van 18 februari 2008 (zaak- en rolnummer 301496 / KG ZA 08-129) heeft de voorzieningenrechter in dat kort geding het volgende geoordeeld:
“Op basis van de overgelegde stukken en de toelichting ter zitting is voorshands binnen de reikwijdte van dit kort geding niet duidelijk geworden bij wie het bevoegd gezag van de vereniging ligt. Mitsdien kan niet worden vastgesteld of aan de vordering zoals thans door eiseres is geformuleerd een rechtsgeldig besluit van (het bevoegde gezag van) de vereniging ten grondslag ligt, hetgeen door gedaagden gemotiveerd wordt betwist. Derhalve zal eiseres niet ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat het in de rede ligt dat de algemene vergadering als hoogste orgaan van de vereniging hierover duidelijkheid verschaft.”

2.4

Het interim-bestuur heeft op 9 maart 2008 een ALV belegd. Op 9 maart 2008 heeft mr. [M], notaris, een proces-verbaal opgemaakt. Relevante passages in dit proces-verbaal luiden als volgt:
“Voorts stelt de dagvoorzitter het voorstel aan de orde het bestuur en de beleidscommissie van de vereniging te kiezen. (…). De heren [appellant 1], [naam], [naam], [appellant 2] en [appellant 4] stellen zich verkiesbaar als bestuurslid. Voorts stellen de heren [appellant 3], [naam] en [naam] zich verkiesbaar als lid van de beleidscommissie. (…) De voorzitter brengt het voorstel (…) in stemming (…). Aan het slot van de vergadering constateert de voorzitter dat alle voorstellen zijn aangenomen (…).”

2.5.

Op 22 juni 2008 heeft mr. [R], notaris, een proces-verbaal opgemaakt. Relevante passages in dit proces-verbaal luiden als volgt:
“De voorzitter brengt in herinnering de vergadering van achttien november tweeduizend zeven (…).
Daar is een interimbestuur uit voortgekomen. Vervolgens hebben diverse gesprekken plaatsgevonden met de inmiddels ingestelde verzoeningscommissie welke geen enkel resultaat hebben opgeleverd.
Vervolgens is de vergadering van negentien februari tweeduizend acht uit geroepen door de heer [appellant 1] voorafgaande aan welke vergadering een kort geding procedure is aangespannen waarbij de rechter heeft beslist dat de vergadering moest doorgaan maar gebruik moest worden om een adempauze in te lassen en in feite terug te gaan naar de situatie van voor achttien november tweeduizend zeven.
In de vergadering van negentien februari tweeduizend acht is over geen van de door de heer [appellant 1] ingebrachte voorstellen een besluit genomen en indachtig de tussen de advocaten van betrokkenen uigewisselde standpunten door de algemene vergadering een verkiezingscommissie ingesteld die de volgende algemene ledenvergadering moest voorbereiden en daarvoor de agenda moest vaststellen. (…)
Daarna (…) is besloten een informatieve ledenvergadering te houden op negen maart tweeduizend acht. (…) In de tussentijd had de heer [appellant 1] zelfstandig op diezelfde dag negen maart tweeduizend acht zonder de verkiezingscommissie een vergadering bijeengeroepen waarbij onder voorzitterschap van hem zelf een nieuw bestuur is gevormd. (…)
Vervolgens gaat de voorzitter over tot het in stemming brengen van de voorstellen zoals vermeld op de agenda.
Nadat de verkiezingscommissie de stembiljetten heeft gecontroleerd deelt de voorzitter mede dat er zes en negentig stemmen zijn uitgebracht en de uitslag van de stemming als volgt is:
1. [naam] bestuurslid/voorzitter; vier en negentig stemmen voor en twee tegen
2. [naam] vier en negentig stemmen voor en twee blanco
3. de heer [naam] vijf en negentig stemmen voor en een stem blanco
4. de heer [naam] vier en negentig stemmen voor en twee stemmen tegen.
5. de heer [naam] zes en negentig stemmen voor
6. de heer [naam] vier en negentig stemmen voor en twee stemmen tegen.
7. De heer [naam], zes en negentig stemmen voor.
De voorzitter constateert dat alle bestuursleden zijn verkozen.”
2.6.

Verschillende personen beschouwen zichzelf thans als bestuurder van de Vereniging en beleggen uit dien hoofde algemene ledenvergaderingen waar besluiten worden genomen.
2.7.

[appellant 1] c.s. heeft in eerste aanleg nietigverklaring dan wel vernietiging gevorderd van de volgende besluiten van de Vereniging, met veroordeling van de Vereniging in de proceskosten:
– het besluit van 22 juni 2008 tot ontslag van het tot dan zittende bestuur;
– het besluit van 22 juni 2008 tot benoeming tot bestuurslid en inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel van de volgende personen:
[naam], voorzitter;
[naam], secretaris;
[naam], penningmeester;
[naam], bestuurslid;
[naam], bestuurslid;
[naam], bestuurslid;
– het besluit van het nieuwe bestuur tot beëindiging van de procedures die door mr. [X] en mr. [Y] werden gevoerd en waarvan kennis werd gegeven op 1 juli 2008 (de procedure bij de rechtbank Rotterdam onder zaak- en rolnummer 302626 / HA ZA 08-622);
– de beslissing tot benoeming van bestuursleden buiten de ALV om (dit betreft [naam]);
– de beslissing om een algemene ledenvergadering voor 12 oktober 2008 uit te schrijven en andere algemene ledenvergaderingen, met name nadien;
– de beslissing tot omzetting van de vereniging in een stichting (voor zover deze beslissing is genomen, al dan niet op de voor 12 oktober 2008 uitgeschreven algemene ledenvergadering);
– de beslissing tot weigering van de toegang aan de leden van de vereniging tot de ruimte aan de [adres].
2.8.

De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en [appellant 1] c.s. in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank was van oordeel dat [appellant 1] c.s. zijn stellingen onvoldoende had onderbouwd en voorts dat nu de gang van zaken voorafgaand en tijdens de algemene ledenvergadering van 22 juni 2008 in de toen gegeven omstandigheden het maximaal haalbare was, mede in het licht van art. 2:8 BW, de tijdens die algemene ledenvergadering genomen beslissingen rechtmatig zijn genomen.
3. In hoger beroep vordert [appellant 1] c.s. dat het hof de vonnissen van 13 januari 2010 en 27 maart 2013 vernietigt en, naar het hof begrijpt, de in eerste aanleg ingestelde vordering alsnog toewijst, met veroordeling van de Vereniging in de kosten van beide instanties.

4.1

Partijen houdt in de kern verdeeld of rechtsgeldige en onaantastbare benoemingen tot bestuurder hebben plaatsgevonden op 9 maart 2008 dan wel op 22 juni 2008. Volgens [appellant 1] c.s. was dit wel het geval op 9 maart 2008 maar niet op 22 juni 2008, terwijl volgens de Vereniging de benoemingen op 22 juni 2008 geldig en onaantastbaar zijn en die van 9 maart 2008 niet. Het hof ziet aanleiding om, alvorens specifiek op de grieven in te gaan, de geldigheid van de benoemingen op 9 maart 2008 en 22 juni 2008 te onderzoeken. Omdat daarvoor mede van belang is de geldigheid van de besluitvorming in vergaderingen op 18 november 2007 en 19 februari 2008, zal het hof ook daarop ingaan.
4.2

Besluiten tot het bijeenroepen van een algemene vergadering worden genomen door het bestuur (art. 2:41 lid 1 BW; art. 12 lid 2 van de statuten van de Vereniging) of, onder in de wet genoemde voorwaarden, door een groep leden die ten minste een tiende gedeelte van de stemmen in de algemene vergadering vertegenwoordigt (art. 2:41 lid 3 BW). Een vergadering waaraan niet een geldig besluit tot bijeenroeping door het bestuur of een groep leden als bedoeld in art. 2:41 lid 3 BW ten grondslag ligt, is geen algemene (leden)vergadering. Besluiten, genomen in een zodanige vergadering, zijn nietig (art. 2:14 lid 1 BW). Van de regels betreffende de bevoegdheid tot bijeenroeping zijn te onderscheiden de regels betreffende de wijze van bijeenroeping (ook wel aangeduid als ‘oproeping’). Niet-naleving van de regels voor oproeping leidt niet tot nietigheid maar tot vernietigbaarheid van de in de vergadering genomen besluiten, omdat die regels worden beschouwd als voorschriften die het tot stand komen van besluiten regelen (art. 2:15 lid 1 onder a BW). De bevoegdheid tot het vorderen van vernietiging vervalt een jaar na bekendmaking van de besluiten (art. 2:15 lid 5 BW).
De vergadering op 18 november 2007
4.3

Tijdens de op 18 november 2007, op initiatief van de Actiegroep gehouden vergadering is besloten tot ontslag van het bestuur van de Vereniging en benoeming van het interim-bestuur, waarvan [appellant 1] deel uitmaakte. Binnen de Vereniging is discussie ontstaan over de vraag of de vergadering door het vereiste aantal leden was bijeengeroepen en de oproep correct was gedaan. De vraag of de oproepingstermijn in acht was genomen is niet meer van belang, aangezien niet binnen een jaar een vordering tot vernietiging van de benoeming is ingesteld. Indien evenwel de bijeenroeping niet door het vereiste aantal leden is geschied, is de benoeming van het interim-bestuur nietig. [appellant 1] c.s. heeft zich op het standpunt gesteld dat de bijeenroeping in overeenstemming met art. 2:41 lid 3 BW heeft plaatsgevonden. De Vereniging betwist dit.
Het hof stelt vast dat [appellant 1] c.s. het bestuur bij aangetekende brief van 29 oktober 2007 heeft gevraagd een ALV bijeen te roepen. In deze brief vroeg [appellant 1] c.s. om een opgave van het minimaal vereiste aantal leden om een verzoek als bedoeld in art. 2:41 lid 2 BW (rechtsgeldig) te kunnen doen. De brief zelf behelsde dus nog geen ALV-verzoek, temeer niet waar de brief alleen is ondertekend door [K] namens niet bij naam genoemde “verontruste leden”. Toen het bestuur niet op de brief reageerde, heeft voornoemde [K] op 18 november 2007, wederom namens “verontruste leden”, een oproep doen uitgaan voor een ALV op 18 november 2007.
Naar het oordeel van het hof kan op basis van deze gang van zaken niet de conclusie worden getrokken dat door [K] in overeenstemming met art. 2:41 lid 2 en 3 BW een rechtsgeldige bijeenroeping heeft plaatsgevonden. De enkele omstandigheid dat het toenmalige bestuur niet heeft gereageerd op de brief van 29 oktober 2007 geeft geen grond de bijeenroeping door [K] wel – eventueel met een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (art. 2:8 lid 2 BW) rechtsgeldig te achten. Uit de brief van 29 oktober bleek immers geenszins hoe groot de groep “verontruste leden” was en wie daartoe behoorden. 
De omstandigheid dat het toenmalige bestuur eveneens op 18 november 2007 een algemene ledenvergadering heeft bijeengeroepen brengt niet mee dat de besluitvorming op basis van de agenda, vermeld in de brief van [K] van 14 november 2007, wel tot (in beginsel rechtsgeldige) besluiten in een ALV heeft geleid. [appellant 1] c.s. heeft weliswaar gesteld dat [appellant 1] c.s. en een groep leden rond (oud)-voorzitter [B] “op de ALV besloten samen te gaan en één ALV te vormen”. In de kennelijk door [appellant 1] c.s. opgemaakte notulen van de vergadering op 18 november 2007 is echter het navolgende vermeld:
“Om 11.00 uur besluiten het zittend bestuur en de beleidscommissie hun vergadering te beëindigen. Dit wordt officieel bekend gemaakt door de secretaris op een vraag van (…). De secretaris zegt tevens dat de leden nu hun vergadering kunnen beleggen.”
Tegen deze achtergrond is [appellant 1] c.s. zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet te volgen in zijn stelling (zoals het hof die begrijpt) dat op 18 november 2007 in wezen van één en dezelfde vergadering sprake is geweest. De conclusie is daarom dat besluiten die op 18 november 2007 zijn genomen op initiatief van de Actiegroep, nietig zijn en dat derhalve het toen zittende bestuur niet is ontslagen en geen nieuw (interim-)bestuur is verkozen. Nadien genomen besluiten van dit interim-bestuur zijn evenzo nietig.

De vergaderingen op 19 februari 2008 en 9 maart 2008
4.4

Op 19 februari 2008 vond een vergadering plaats waarvan in deze procedure niet in geschil is dat deze als een (geldige) ALV heeft te gelden. Naar het hof begrijpt, was naar aanleiding van het in r.o. 2.3 bedoelde kort geding bij alle betrokkenen de bereidheid ontstaan om te proberen gezamenlijk een uitweg uit de impasse te vinden.
4.5

Tussen partijen staat vast dat de vergadering op 19 februari 2008 op verzoek van het interim-bestuur is bijgewoond door notaris [R] en voorts dat de vergadering tumultueus is verlopen en dat geen besluiten zijn genomen over hetgeen geagendeerd was. De Vereniging heeft bij conclusie van antwoord gesteld dat de notaris in de vergadering de suggestie heeft gedaan om een verkiezingscommissie te benoemen onder zijn voorzitterschap teneinde uit de impasse te raken en de agendapunten voor een volgende vergadering vast te stellen. Die suggestie is met algemene stemmen aangenomen, aldus de Vereniging, waarna met algemene stemmen de vier leden van de verkiezingscommissie, waaronder [appellant 1], zijn gekozen. Deze stellingen vinden steun in de pleitaantekeningen van mr. Rammeloo in een tegen notaris [R] gevoerd kort geding (productie 14 bij conclusie van antwoord). Naar aanleiding hiervan heeft [appellant 1] c.s. over notaris [R]opgemerkt: “Hij heeft (…) ingegrepen in het proces door zich te bemoeien met (…) wat er op de volgende bijeenkomst van de leden aan de orde zou komen en bemoeienis gehad met de vorming van een commissie” (memorie van grieven, p. 9). Daarmee heeft [appellant 1] c.s. de stellingen van de Vereniging omtrent de op 19 februari 2008 genomen besluiten niet gemotiveerd betwist, zodat de gestelde feiten ten processe vaststaan.
4.6

[appellant 1] c.s. heeft gesteld dat aan het eind van de vergadering van 19 februari 2008 uitdrukkelijk is aangegeven door het interim-bestuur en ook door de notaris zelf, herhaald door de aanwezigen, dat er op 9 maart 2008 een ALV gehouden zou worden (memorie van grieven, p. 9). De Vereniging heeft daarentegen betoogd dat [appellant 1] de vergadering van 9 maart 2008 “geheel op eigen initiatief en buiten medeweten van de leden en zelfs in strijd met hetgeen met algemene stemmen tijdens de vergadering van 19 februari 2008 is besloten” heeft gepland (conclusie van antwoord, nr. 41). Uit de stellingen van [appellant 1] c.s. volgt naar het oordeel van het hof niet dat op 19 februari 2008 (of nadien) door een daartoe bevoegd orgaan bijeenroeping van een ALV, te houden op 9 maart 2008, heeft plaatsgevonden. Het interim-bestuur was daartoe niet bevoegd, de notaris evenmin. In dit licht kan in het midden blijven of de notaris – die dat zelf blijkens de pleitnota van zijn advocaat, gebruikt in het kort geding op 3 februari 2009, betwist – op 19 februari 2008 heeft verklaard dat op 9 maart 2008 een ALV zou plaatsvinden. Gesteld noch gebleken is dat de vergadering van 9 maart 2008 is te beschouwen als een voortzetting van de ALV van 19 februari 2008. Integendeel, blijkens de oproepingen voor de vergadering van 9 maart 2008 door het interim-bestuur (prod. 19 en prod. 21, bijlage, bij memorie van grieven) was sprake van een nieuwe vergadering met een nieuwe agenda. Besluiten, genomen op 9 maart 2008, zijn om die reden als nietig aan te merken.
De vergadering van 22 juni 2008.
4.7

[appellant 1] c.s. stellen zich op het standpunt dat de bijeenroeping van de vergadering van 22 juni 2008 niet op de voorgeschreven wijze – door het bestuur – had plaatsgevonden terwijl ook niet alle leden zijn opgeroepen. Voorts ontbrak volgens [appellant 1] c.s. een vooraf toegezonden agenda, was de voorzitter geen lid van de Vereniging en is in strijd met de statuten over personen niet schriftelijk gestemd. Volgens de Vereniging is de vergadering van 22 juni 2008 op rechtmatige wijze bijeengeroepen en zijn in die vergadering rechtsgeldige besluiten genomen. De vergadering is, naar het hof begrijpt, een uitvloeisel van de werkzaamheden van de op 19 februari 2008 – met algemene stemmen – ingestelde verkiezingscommissie om uit de impasse te raken, waartoe de verkiezingscommissie had samengewerkt met de beleidscommissie als bedoeld in art. 13 van de statuten.
4.8

Met betrekking tot de bezwaren van [appellant 1] c.s. overweegt het hof als volgt. Tot de taken die in art. 13 van de statuten aan de beleidscommissie zijn toegekend behoort het organiseren, alsmede toezicht houden op verkiezingen, alsmede (via artikel 13, kopje Beleidscommissie, onder i, juncto artikel 12 lid 2 van de statuten) het uitschrijven van een algemene vergadering in het geval het bestuur, door welke omstandigheden ook, wegvalt. De beleidscommissie was daarom in de gegeven omstandigheden, waarin binnen de Vereniging grote onenigheid bestond over de vraag door welke personen het bestuur werd gevormd en de Vereniging vleugellam was, bevoegd tot het bijeenroepen van de vergadering van 22 juni 2008. Dat geldt te meer waar de bijeenroeping plaatsvond door de beleidscommissie en de op 19 februari 2008 benoemde verkiezingscommissie gezamenlijk. Dat een vooraf toegezonden agenda ontbrak heeft [appellant 1] c.s. onvoldoende onderbouwd in het licht van de door hem als productie 18 bij memorie van grieven overgelegde nadere oproeping van 16 juni 2008, die wel degelijk een agenda bevat, terwijl die brief voorts verwijst naar een eerdere oproep van 6 juni 2008. Met betrekking tot de stelling dat in de vergadering over personen niet schriftelijk is gestemd, heeft [appellant 1] c.s. niet duidelijk gemaakt waarom dat zou moeten leiden tot vernietigbaarheid, nu hij niet heeft gesteld, althans onderbouwd, dat stemming uitsluitend schriftelijk mogelijk was, hetgeen naar het oordeel van het hof op zijn weg had gelegen, gelet op de omstandigheid dat volgens art. 18 lid 5 van de statuten besluitvorming (kennelijk ook bij stemming over personen) ook mogelijk is bij acclamatie. In het bijzonder is gesteld noch gebleken dat ter vergadering de personen over wier kandidatuur werd gestemd of de aanwezige stemgerechtigden hebben verlangd dat schriftelijk zou worden gestemd.
4.9

Dat de oproep voor de vergadering niet alle leden heeft bereikt en dat op de vergadering ook niet-leden aanwezig waren, zoals [appellant 1] c.s. heeft aangevoerd, acht het hof niet voldoende zwaarwegend voor een beroep op vernietigbaarheid, indien voldoende aannemelijk is dat de Vereniging, zoals zij gemotiveerd heeft gesteld, zo goed als mogelijk was heeft geprobeerd om vast te stellen wie haar leden waren en iedereen van wie vermoed werd dat zij lid was, is aangeschreven met de vraag of hij/zij zich als lid beschouwde. [appellant 1] c.s. heeft dienaangaande aangevoerd dat geen oproep is ontvangen door een groot aantal van de leden die zich achter hem hebben geschaard en in ieder geval niet door de leden van het interim-bestuur. Het hof acht deze betwisting, voor zover deze betrekking heeft op “een groot aantal van de leden” in de gegeven omstandigheden onvoldoende specifiek en zal daaraan om die reden voorbijgaan. Als de leden van het interim-bestuur geen oproep hebben ontvangen, zoals de Vereniging op zichzelf niet heeft weersproken, is de oproeping in zoverre gebrekkig. In hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd ligt, naar het hof begrijpt, evenwel besloten dat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als de besluiten die zijn genomen in de vergadering van 22 juni 2008 op grond van dit gebrek zouden worden vernietigd. Uit de stelling van de Vereniging dat de oproeping voor de vergadering rechtmatig heeft plaatsgevonden, leidt het hof af dat volgens de Vereniging in de verenigingsruimte overeenkomstig art. 12 lid 5 van de statuten een duidelijke aankondiging van de vergadering was gedaan, zodat ook [appellant 1] c.s. van de vergadering van 22 juni 2008 op de hoogte konden zijn. Gesteld noch gebleken is dat [appellant 1] c.s. van de vergadering niet tevoren op de hoogte waren. Het gebrek in de oproeping acht het hof daarom, gelet op de omstandigheden van het geval waaronder in het bijzonder de impasse die al geruime tijd bestond en waardoor de Vereniging stuurloos was geworden en de onduidelijkheid over de identiteit en het aantal van haar leden, van zodanig beperkt gewicht dat vernietiging op die grond van de besluiten die in de vergadering van 22 juni 2008 zijn genomen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Bespreking van de grieven
4.10

Grief 1 klaagt dat de rechtbank ten onrechte bepaalde feiten niet heeft vastgesteld en daardoor onvoldoende heeft onderbouwd. Nu het hof de relevante feiten zelfstandig heeft vastgesteld en rekening heeft gehouden met hetgeen [appellant 1] c.s. heeft aangevoerd, heeft [appellant 1] c.s. bij deze grief geen belang. Volgens grief 2 had de rechtbank aan het ontbreken van een conclusie van repliek niet de conclusie mogen verbinden dat de vorderingen van [appellant 1] c.s. onvoldoende waren onderbouwd. Deze grief faalt bij gebrek aan belang, nu [appellant 1] c.s. zijn vorderingen in hoger beroep nader heeft kunnen onderbouwen. Grief 3 houdt in dat de rechtbank niet had mogen voorbijgaan aan het door [appellant 1] c.s. gedane bewijsaanbod. Deze grief faalt omdat de rechtbank niet gehouden was om [appellant 1] c.s. toe te laten tot bewijs van stellingen die onvoldoende waren onderbouwd en, voor zover [appellant 1] het oog heeft op andere stellingen, onvoldoende duidelijk is op welke feiten hij doelt.
4.11

Grief 4 klaagt dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat [B] gerechtigd was om de algemene ledenvergadering op 22 juni 2008 uit te schrijven en de oproep te versturen en voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de oproep niet is verzonden door [B] maar door […] en […]. Zoals het hof in r.o. 4.10 heeft vastgesteld, is de vergadering van 22 juni 2008 bijeengeroepen door de verkiezingscommissie en de beleidscommissie en derhalve niet door [B]. Om die reden heeft [appellant 1] c.s. bij de grief geen belang. De oproep is inderdaad verzonden door […] namens de verkiezingscommissie en […], namens de beleidscommissie. Grief 5 houdt in dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de juistheid van de stelling van de Vereniging dat teruggegaan moest worden naar de situatie van voor 18 november 2007. Het is het hof niet duidelijk tegen welke overweging of beslissing van de rechtbank de grief is gericht. Om die reden faalt de grief.
4.12

Grief 6 houdt in dat de rechtbank ten onrechte impliciet ervan is uitgegaan dat voor de vergadering van 18 november 2007 op niet rechtsgeldige wijze is opgeroepen en dat geen rechtsgeldige besluiten zijn genomen. De grief faalt op basis van al hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de bijeenroeping door de Actiegroep en de (nietigheid van de) op initiatief van deze groep genomen besluiten.
4.13

[appellant 1] c.s. klaagt met grief 7 dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat de algemene ledenvergadering van 22 juni 2008 op rechtmatige wijze is bijeengeroepen. Deze grief faalt omdat, zoals in r.o. 4.9-4.11 is overwogen, de algemene ledenvergadering op 22 juni 2008 wel rechtsgeldig is bijeengeroepen en de aan de oproeping klevende gebreken zodanig beperkt zijn dat vernietiging van de in de vergadering genomen besluiten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Grief 8 houdt in dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van door notaris [R] van de vergadering van 22 juni 2008 opgemaakte proces-verbaal. De grief faalt, omdat uit de toelichting niet blijkt dat het proces-verbaal volgens [appellant 1] c.s. een onjuiste of onvolledige weergave van de vergadering inhoudt. Grief 9 keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat degenen die hebben opgeroepen voor de vergadering van 22 juni 2008 zo goed mogelijk hebben geprobeerd alle hun bekende leden aan te schrijven. Uit hetgeen hiervoor in r.o. 4.11 is overwogen, volgt dat deze grief niet kan slagen.
4.14

Grief 11 is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat art. 2:8 BW kan meebrengen dat [appellant 1] c.s. zich erbij neerlegt dat sprake is van een feitelijke splitsing. Deze grief faalt, omdat de bedoelde overweging niet onjuist is. Daaraan doet niet af dat, zoals in de toelichting op de grief wordt betoogd, ook de Vereniging zich had te gedragen overeenkomstig hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Volgens grief 12 voert de rechtbank ten onrechte ten voordele van de Vereniging aan dat zij een aantal lijsten met handtekeningen in het geding heeft gebracht. De grief faalt bij gebrek aan belang, nu de rechtbank aan de lijsten slechts de gevolgtrekking verbond dat een aanmerkelijk deel van de leden van oordeel is dat de op 22 juni 2008 genomen besluiten rechtmatig zijn en die gevolgtrekking als zodanig door [appellant 1] c.s. niet wordt bestreden. Grief 13 houdt in dat de rechtbank ten onrechte impliciet ten voordele van de Vereniging heeft overwogen dat het op 22 juni 2008 benoemde bestuur sedertdien staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Deze grief faalt, omdat uit het vonnis van 27 maart 2013 niet blijkt dat de rechtbank de bedoelde inschrijving ten voordele van de Vereniging heeft doen strekken.
Slotsom
4.15

Nu geen feiten te bewijzen zijn aangeboden die tot een andere uitkomst zouden leiden, zal het hof aan het bewijsaanbod van [appellant 1] c.s. als niet ter zake dienend voorbijgaan.
4.16

De grieven falen. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. [appellant 1] c.s. zal als de in hoger beroep in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar als hierna te melden.

Beslissing

Het hof:

– bekrachtigt de vonnissen van 13 januari 2010 en 27 maart 2013;
– veroordeelt [appellant 1] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Vereniging tot op heden begroot op € 299,- aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
– verklaart dit arrest wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.

Uitingen in ALV onrechtmatig? (Ajax)

Rechtbank Midden-Nederland 8 april 2015
ECLI:NL:RBMNE:2015:2448


De bekende Ajax-zaak. Zie verder de krantenberichten. Verzoek om retificatie van in de Ledenraad van Ajax gedane uitingen. De rechter oordeelt dat dit geen publucatie van gegevens is, als vereist is voor een rectificatie o.g.v  art. 6:167 BW. Gelukkig ook een overweging dat aan onrechtmatigheid in de weg staat, dat de uitspraken werden gedaan in antwoord op in de Ledenraadvergadering aan [gedaagde] gestelde vragen ten aanzien van de beslissing van de RvC, en dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid van voorzitter van de RvC gehouden was deze vragen te beantwoorden.

Vonnis van 8 april 2015
in de zaak van
[eiser] , eiser,
tegen [gedaagde] , gedaagde, (voorzitter RvC Ajax N.V.)

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 juli 2014
  • de comparitie na antwoord van 24 november 2014 waarvan aantekening is gehouden
  • de aanhouding in verband met schikkingsonderhandelingen.
1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

[eiser] is directeur van diverse ondernemingen waaronder een investeringsmaatschappij die de Slowaakse voetbalclub A.S. Trecin financiert en waarvan de investeringsmaatschappij aandeelhouder is. [eiser] is in het verleden profvoetballer geweest, onder andere bij Ajax.
2.2.

[gedaagde] was gedurende de periode van 30 maart 2011 tot en met 26 maart 2012 voorzitter van de Raad van Commissarissen (RvC) van Ajax N.V., een structuurvennootschap en beursgenoteerde onderneming. De Vereniging Ajax houdt 73% van de aandelen in Ajax N.V. De leden van de Vereniging Ajax werden in die periode dat [gedaagde] voorzitter van de RvC was vertegenwoordigd door de Ledenraad van de vereniging als delegatie van de algemene ledenvergadering.
De RvC bestond destijds uit de volgende commissarissen: [gedaagde] (voorzitter), de oud-voetballers [A] en [B] en de heer [C] en mevrouw mr. [D].

2.3.

Medio 2011 heeft [eiser] zich kandidaat gesteld voor de functie van algemeen directeur van Ajax. Zijn kandidatuur werd ondersteund door [A]. De overige leden van de RvC waren van mening dat [eiser] niet voor die functie in aanmerking kwam.
2.4.

Op 17 november 2011 heeft een bijeenkomst plaatsgevonden in het supportershome van Ajax waarbij onder meer vier supportersverenigingen van Ajax en [gedaagde] aanwezig waren. Tijdsens deze bijeenkomst heeft [gedaagde] een toelichting gegeven op het besluit om [eiser] niet als algemeen directeur aan te stellen. Van deze bijeenkomst zijn notulen gemaakt die – voor zover van belang – als volgt luiden:
“(…)
[gedaagde][lees: [gedaagde], toevoeging rechtbank] legt vervolgens uit waarom [A] [lees: [A], toevoeging rechtbank] en de rest van de RvC botsten:
De pertinente en permanente weigering van [A] om iemand anders dat [eiser] als directeur naar voren te schuiven. [gedaagde]legt uit dat de RvC een onderzoek heeft uitgevoerd en dat de conclusies in het nadeel van [eiser]spreken. Maar belangrijkste is dat [eiser]op grond van eerde prestaties en ervaring niet kwalificeert als directeur van Ajax en er naar mening van RvC betere kandidaten te vinden zijn. Verder kaart [gedaagde]aan dat er nog enkele andere redenen zijn waarom [eiser]wordt afgeserveerd, maar hier wil hij verder niet op ingaan. (…)”

2.5.

Op 20 november 2011 heeft een Ledenraadvergadering plaatsgevonden. Bij toetreding tot de Ledenraad dient een geheimhoudingsverklaring te worden ondertekend. Van de betreffende Ledenraadvergadering is heimelijk een geluidsopname gemaakt. Blijkens van deze geluidsopname gemaakte transcriptie heeft [gedaagde] – voor zover van belang – het volgende gezegd:
[…]
(…)

2.6.

De kwestie, inclusief de uitlatingen van [gedaagde], is uitvoerig aan de orde geweest in de media.
2.7.

Bij brief van 24 november 2011 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] gesommeerd te bevestigen dat de tijdens de Ledenraadvergadering gedane uitlatingen onwaar zijn.
2.8.

[eiser] heeft een kort geding tegen [gedaagde] aangespannen waarin hij rectificatie en schadevergoeding vordert. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft deze vorderingen bij vonnis van 25 januari 2012 afgewezen omdat [eiser] onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat [gedaagde] heeft gezegd of gesuggereerd dat [eiser] betrokken was bij omkooppraktijken. De onder 2.5 geciteerde transcriptie was op dat moment niet beschikbaar.
2.9.

Vervolgens heeft [eiser] een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend bij deze rechtbank. In het kader daarvan zijn twee getuigen gehoord.

3De vordering en het verweer

3.1.

[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  1. zal verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [eiser] en dientengevolge aansprakelijk is voor de vergoeding van de schade die [eiser] door de op 20 november 2011 tijdens de ledenraadvergadering van Ajax gedane uitlatingen heeft geleden;
  2. [gedaagde] zal verplichten om binnen 3 dagen na betekening van het toewijzende vonnis de volgende rectificatie te doen publiceren in De Telegraaf, De Volkskrant, Het Parool en het Algemeen Dagblad:
“Op 20 november 2011 heb ik in de hoedanigheid van Voorzitter van de Raad van Commissarissen van Ajax N.V. tijdens de ledenraadvergaderingen van Ajax N.V. grievende uitlatingen gedaan en verdachtmakingen geuit over [eiser]die de indruk vestigen dat hij betrokken is bij omkoping en andere criminele activiteiten. De Rechtbank Midden-Nederland te Utrecht heeft bij vonnis van … (nader in te vullen) bepaald dat ik moet rectificeren, aangezien voor deze uitlatingen en verdachtmakingen onvoldoende feitelijke grondslag is aan te wijzen en in rechte niet aannemelijk is gemaakt dat [eiser]bij omkoping en andere criminele activiteiten betrokken zou zijn” ;
[…]
3.2.

[eiser] heeft aan zijn vordering het volgende ten grondslag gelegd.
  • [gedaagde] heeft door de mededelingen in de ledenraadvergadering inbreuk gemaakt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [eiser] en het recht op goede naam. De gedane uitlatingen hebben een beschuldigend en diffamerend karakter.
  • Subsidiair zijn de uitlatingen te kwalificeren als een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
  • [eiser] heeft door de handelwijze van [gedaagde] schade geleden die voor rekening van [gedaagde] komt.
3.3.

[gedaagde] heeft daartegen het volgende verweer gevoerd.
  • Van een publicatie als bedoeld in artikel 6:167 BW is geen sprake. [gedaagde] heeft de betreffende uitlatingen gedaan in de beslotenheid van de Ledenraad. De leden van de Ledenraad dienen geheimhouding te betrachten ten aanzien van alles dat in de Ledenraadvergadering wordt besproken en hebben daartoe een geheimhoudingsverklaring getekend. Dat de geheimhoudingsverplichting klaarblijkelijk door een van de aanwezigen is geschonden, doet daaraan op zichzelf niet af.
  • De transcriptie is waarschijnlijk niet volledig. [eiser] dient de bandopname over te leggen.
  • De mededelingen die [gedaagde] heeft gedaan, deed hij in zijn hoedanigheid van voorzitter van de RvC.
  • De uitlatingen kunnen niet als onrechtmatig worden aangemerkt.
  • [eiser] heeft door de uitlatingen geen schade geleden.

4De beoordeling

4.1.

Ter beoordeling ligt de vraag voor of [gedaagde] tijdens de Ledenraadvergadering op 20 november 2011 onrechtmatige uitlatingen over [eiser] heeft gedaan en of deze op grond van het bepaalde in artikel 6:167 BW dienen te worden gerectificeerd.
4.2.

Artikel 6:167 BW bepaalt dat de rechter tot rectificatie kan veroordelen, indien sprake is van een onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard. Het hier genoemde begrip ‘publicatie’ dient ruim te worden uitgelegd en kan zien op iedere openbaarmaking, ook indien deze niet in de media heeft plaatsgevonden. Vaststaat dat de betreffende uitlatingen hebben plaatsgevonden binnen de Ledenraadvergadering van Ajax.
4.3.

Ter beoordeling ligt de vraag voor of uitlatingen in de Ledenraadvergadering als uitlatingen in het openbaar of als uitlatingen in beslotenheid moeten worden aangemerkt. In het laatste geval is van ‘publicatie’ in de zin van artikel 6:167 BW geen sprake. De rechtbank acht in dat verband van belang dat de Ledenraad uit circa 30 personen bestaat die als zodanig zijn benoemd. Voorafgaand aan hun benoeming hebben zij een geheimhoudingsverklaring moeten ondertekenen waarin zij hebben verklaard dat zij informatie die onder voorwaarde van vertrouwelijkheid wordt gedeeld in de Ledenraadvergadering strikt vertrouwelijk zullen behandelen en dat zij alle maatregelen zullen nemen om te voorkomen dat deze informatie zou kunnen lekken. Voorts vermeldt de geheimhoudingsverklaring dat slechts de voorzitter van de Ledenraad naar buiten treedt en dat leden zich niet op eigen initiatief tot de media wenden. De omstandigheid dat sprake is van een beperkte kring van personen die gehouden is tot geheimhouding omtrent het aldaar besprokene brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat uitlatingen tijdens de Ledenraadvergadering als uitlatingen in beslotenheid moeten worden aangemerkt. [eiser] stelt zich op het standpunt dat in de praktijk geen geheimhouding wordt betracht en dat hetgeen in de Ledenraadvergadering wordt besproken vrijwel direct ‘op straat’ ligt. Dit laatste is door [gedaagde] echter gemotiveerd betwist. Gelet op deze betwisting en de verplichting een geheimhoudingsverklaring te ondertekenen, had het op de weg van [eiser] gelegen om zijn stelling, dat van een besloten karakter feitelijk geen sprake is en dat uitlatingen tijdens de Ledenraadvergadering daarom als ‘openbaar’ moeten worden aangemerkt, nader te onderbouwen. Nu deze onderbouwing ontbreekt, moet worden geoordeeld dat van uitlatingen in het openbaar geen sprake is. Dat een of meer van de aanwezigen zich niet aan de geheimhoudingsverplichting heeft gehouden en mededelingen omtrent het aldaar besprokene heeft gedaan aan De Telegraaf doet op zichzelf niet af aan de constatering dat de uitlatingen in beslotenheid zijn gedaan en deze niet aan [gedaagde] kunnen worden tegengeworpen.
4.4.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat van ‘publicatie’ in de zin van artikel 6:167 BW geen sprake is. De daarop gebaseerde vordering om [gedaagde] tot rectificatie te veroordelen is reeds om die reden niet toewijsbaar.
4.5.

Afgezien van het voorgaande wordt geoordeeld dat de door [gedaagde] gedane uitlatingen niet onrechtmatig zijn. Daarbij is van belang dat [gedaagde] de uitspraken heeft gedaan in antwoord op in de Ledenraadvergadering aan [gedaagde] gestelde vragen ten aanzien van de beslissing van de RvC. [gedaagde] was in zijn hoedanigheid van voorzitter van de RvC gehouden deze vragen te beantwoorden. Blijkens de onder 2.5 weergegeven transcriptie heeft [gedaagde] geen beschuldigingen jegens [eiser] geuit maar slechts gewezen op verdenkingen die jegens hem bestonden waardoor de benoeming van [eiser] een verhoogd risico voor Ajax zou zijn. Daarbij heeft hij zich niet bediend van zware of nodeloos grievende bewoordingen of verdachtmakingen. Gelet op de gang van zaken kunnen deze uitlatingen niet als onrechtmatig worden bestempeld.
4.6.

[]

5De beslissing

De rechtbank
5.1.

wijst de vorderingen af,
5.2.

veroordeelt [eiser] in de proceskosten

Mislukt royement (Snel Tot Ziens)

Rechtbank Rotterdam 12 november 2014
ECLI:NL:RBROT:2014:9330


Mislukt “royement”. Vereniging is niet duidelijk of het gaat om ontzetting of om opzegging. De leden hebben geen succen met het interne beroep bij de landelijke vereniging en ook niet kort geding, maar wel in onderhavige bodemprocedure. Geen geldig besluit tot onzetting, nu wangedrag van de leden niet voldoende is aangetoond door de vereniging. Geen geldig besluit tot opzegging, nu dit is genomen door een ALV waarbij de toegang aan de betreffende leden geweigerd was. Volgens de rechter maakt dit het besluit ongeldig. 
De statuten van de vereniging voorzien kennelijk niet opzegging van het lidmaatschap door het bestuur “wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren”.




Vonnis van 12 november 2014 (bij vervroeging)

in de zaak van
1[eiser1], 2. [eiser2] ,  3. [eiser3] , eisers,
tegen de vereniging SNEL TOT ZIENS POSTDUIVENHOUDERSVERENIGING , gedaagde,

Partijen zullen hierna [woonplaats] (enkelvoud) en Snel Tot Ziens genoemd worden.

2De feiten

2.1.

Snel Tot Ziens is een hobbyvereniging van postduivenhouders in de Rotterdamse wijk Crooswijk.
2.2.

[woonplaats] is al geruime tijd lid van Snel Tot Ziens. Binnen Snel Tot Ziens vormt [woonplaats] een combinatie (meerdere leden die onder één naam en vanaf hetzelfde hok vanaf één erf aan wedvluchten deelnemen) genaamd [combinatie].
2.3.

In de statuten van Snel Tot Ziens is onder meer opgenomen:
“ Artikel 6 Het lidmaatschap eindigt door:
a. opzegging bij aangetekend schrijven aan de secretaris;
(…)
c. royement (op voordracht van de meerderheid van het bestuur door een algemene vergadering met een besluit van 2/3 meerderheid).
Bij meerderheidsbesluit van het bestuur kan een lid in afwachting van het royementsbesluit worden geschorst. 
2.4.

Het huishoudelijk reglement van de Nederlandse Postduiven Organisatie (NPO), dat ook het huishoudelijk reglement van Snel Tot Ziens is, bepaalt onder meer:
“ Artikel 30
1. Door Bestuur N.P.O. wordt tenminste drie maanden voor Algemene Ledenvergadering N.P.O. aan de Afdelingen en de kiesmannen N.P.O. kennis gegeven wanneer Algemene Vergadering N.P.O. wordt gehouden, (…).”
4. Oproeping en agenda worden dertig dagen voor Algemene Vergadering N.P.O. verzonden en gepubliceerd met inachtneming van het bepaalde in Statuten artikel 27 lid 3.
5 Van de in lid 4 van dit artikel genoemde termijn kan worden afgeweken indien Bestuur N.P.O. dit noodzakelijk acht. 
2.5.

Per brief van 4 maart 2013 heeft de heer [persoon1], toenmalig voorzitter van Snel Tot Ziens, onder meer het volgende aan [woonplaats] geschreven:
“N.a.v. het voorval op de beurs te Houten zaterdag 02-03-2013 j.l. moet ik u
(de [combinatie] bestaande uit 3 personen) namens bestuur en leden mededelen dat de vereniging Snel tot Ziens geen prijs meer stelt op het lidmaatschap van onze vereniging, hierin spelen ook eerdere voorvallen tussen u en andere leden een rol.
Omdat na het vertrek van enkele leden dit ook n.a.v. uw instelling, en door dit nieuwe voorval, diverse leden hebben besloten hun lidmaatschap op te zeggen, ziet het bestuur zich genoodzaakt deze beslissing te nemen.
Het bestuur en leden hopen dat u deze beslissing wilt accepteren en u ([combinatie]) uw lidmaatschap op wilt zeggen, hiermede geven wij aan dat u in deze situatie geen financiële verplichtingen meer heeft aan devereniging Snel tot Ziens.
Tevens willen wij via dit schrijven u ook, (om complicaties te voorkomen) de toegang tot de a.s. (18-3-2013) vergadering ontzeggen.
U begrijp[t] dat gezien de situatie die zich voor heeft gedaan wij geen andere mogelijk[heid] zien, zeker niet nu er zoveel leden hun mening betreffende uw lidmaatschap hebben kenbaar gemaakt en daardoor devereniging S.T.Z. geen bestaansrecht meer zal hebben.
Mocht u om welke reden dan ook geen gehoor aan ons verzoek willen geven dan zien wij ons genoodzaakt deze situatie bij het NPO bestuur aanhangig te maken wat een zodanige tijd in beslag kan nemen dat er van deelname aan de concoursen voorlopig geen mogelijkheid is voor u.
Daar om geven wij u ([combinatie]) het advies ons voorstel te accepteren en zien wij p.v. Snel tot Ziens uw schrijven met een opzegging van uw drieën tegemoet.”

2.6.

Op 18 maart 2013 heeft een algemene ledenvergadering van Snel Tot Ziens plaatsgevonden. Bij deze algemene ledenvergadering zijn [woonplaats] niet aanwezig geweest. Naar aanleiding van deze vergadering is een ongedateerde brief aan [woonplaats] gezonden waarin onder meer is opgenomen:
 De Vergadering betreffende het onderwerp beëindiging is op de ledenvergadering van 18-03-2013 genomen door 25 van de 29 bij de NPO ingeschreven leden.
De stemverhouding is 20-leden tegen uw lidmaatschap
3 leden voor uw lidmaatschap
2 leden blanco
Deze maatregel gaat onmiddellijk in. D.D. 18-03-2013 en geldt voor
de totale [combinatie] [nummer1]
bestaande uit [eiser2] [nummer2]
[eiser1] [nummer3]
[eiser3] [nummer4]

Reden Het uiten doormiddel van woord en gebaar tijdens het afgelopen seizoen tegen andere leden , waardoor er veel wrevel en ongenoegen heerste en diverse leden aangaven hier niet meer van gediend te zijn en als deze maatregel niet genomen zou worden zij de vereniging zullen verlaten met als gevolg dat de vereniging1657 dan gedoemd zou zijn zich te ontbinden.
Daar veel van de resterende leden al een ver gevorderde leeftijd hebben zal dit voor deze leden het einde van hun hobby betekenen. 

2.7.

Tegen dit besluit heeft [woonplaats] bezwaar ingesteld bij het Tucht en Geschillencollege van de Nederlandse Postduivenhouders Organisatie (TGC). Bij uitspraak van 18 april 2013, verzonden 17 mei 2013, heeft het TGC geoordeeld dat [woonplaats] weer als lid van Snel Tot Ziens dient te worden aangenomen.
2.8.

Tegen de uitspraak van het TGC heeft [woonplaats] beroep ingesteld bij het Beroepscollege van de Nederlandse Postduivenhouders Organisatie. Het beroepscollege heeft bij uitspraak van 24 juni 2013 zich onbevoegd geacht om in de zaak uitspraak te doen en de uitspraak van het TGC vernietigd.
2.9.

Tijdens de algemene ledenvergadering van Snel Tot Ziens van 24 april 2013 is wederom over de beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] gestemd. Het bestuur van Snel Tot Ziens heeft geconcludeerd dat een meerderheid van de leden op die vergadering voor beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] heeft gestemd.
2.10.

Per e-mail 3 juli 2013 heeft [persoon1] aan [woonplaats] laten weten dat er geen duiven meer op Snel Tot Ziens kunnen worden aangeboden.
2.11.

Een brief van het Arrondissementsparket Midden Nederland, onderdeel Slachtofferzorg OM, aan de heer [eiser3] van 18 september 2013 betreffende het incident op de beurs te Houten op 2 maart 2013 luidt onder meer als volgt:
“ Met deze brief laat ik u weten dat de rechtbank een uitspraak heeft gedaan in de strafzaak met bovengenoemd kenmerk.

Uitspraak van de rechtbank
De uitspraak van de rechtbank wordt een vonnis genoemd. De rechter heeft de verdachte op vrijdag 24 mei 2013 veroordeeld tot:
∙ Een geldboete ter hoogte van 200,00 euro (…).

Vonnis is onherroepelijk
Het vonnis in onherroepelijk.(…)

Verzoek om schadevergoeding is niet-ontvankelijk
In het vonnis heeft de rechtbank uw vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. (…) 

2.12.

Bij vonnis van 5 november 2013 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening tot ongedaanmaking van de besluiten waarbij het lidmaatschap van [woonplaats] is beëindiging geweigerd wegens gebrek aan spoedeisend belang. Het gerechtshof ’s-Gravenhage heeft dit vonnis bij arrest van 22 juli 2014 bekrachtigd.

3Het geschil

3.1.

De vordering van [woonplaats] luidt om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Snel Tot Ziens te veroordelen om:
I alle drie royementsbesluiten van [woonplaats] in te trekken, zowel die van 4 maart 2013 (voor zover de brief van die datum als een besluit te beschouwen is), als die van 18 maart 2013 en die van 24 april 2013;
II [woonplaats] te behandelen als was hij niet geroyeerd, zo lang er geen nieuw royementsbesluit tegen hem genomen is en dit na rechterlijke of tuchtrechterlijke toetsing in stand is gebleven;
III de NPO te berichten, dat [woonplaats] niet geroyeerd is, en dat hij beschouwd moeten worden als nimmer geroyeerd te zijn geweest;
IV aan [woonplaats] een bedrag van € 1.525,46 (zegge: duizendvijfhonderdvijfentwintig euro en 46 eurocent) te betalen als vergoeding van de schade die [woonplaats] heeft geleden door of ten gevolge van de beslissingen van het bestuur van Snel Tot Ziens als genoemd onder vordering I;
alles wat gevorderd wordt onder I, II en III onder oplegging van een dwangsom van
€ 500,00 per dag en per eiser dat Snel Tot Ziens nalatig blijft aan het in dezen te wijzen vonnis na drie dagen na betekening van het vonnis te voldoen, met een maximum van
€ 50.000,00 per eiser;
met veroordeling van Snel Tot Ziens in de kosten van deze procedure.

3.2.

Het verweer van Snel Tot Ziens strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [woonplaats] in de kosten van de procedure.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

[woonplaats] heeft zijn vordering tot intrekking van de royementsbesluiten gebaseerd op de stelling dat bij de totstandkoming van die besluiten is gehandeld in strijd met de wet en met de statuten en het huishoudelijk reglement van Snel Tot Ziens. Gelet op die grondslag zal de rechtbank de vordering sub I tot intrekking van de aldaar genoemde besluiten begrijpen als een vordering om de besluiten nietig te verklaren dan wel te vernietigen zoals bedoeld in artikel 2:14 Burgerlijk Wetboek (BW) respectievelijk artikel 2:15 BW.
4.2.

In het besluit van 18 maart 2013 is sprake van de “beëindiging van het lidmaatschap” en van een “maatregel” die onmiddellijk in gaat. Op de stembriefjes van de vergadering van 24 april 2013 wordt gesproken van de “beëindiging / royement” van (het lidmaatschap van) [woonplaats]
4.3.

Het recht van vereniging is geregeld in de artikelen 26 tot en met 52 van Boek 2 BW. De bepalingen van Boek 2 BW zijn dwingendrechtelijk van aard met dien verstande dat daarvan slechts kan worden afgeweken voor zover de wet dit toestaat (artikel 2:25 BW).
4.4.

Artikel 2:35 lid 1 BW geeft een limitatieve opsomming van de wijzen waarop het lidmaatschap van eenvereniging eindigt. Beëindiging van het lidmaatschap van een vereniging door middel van royement is in die opsomming niet genoemd. Uit dit artikellid volgt dat het lidmaatschap van een vereniging eindigt door, voor zover hier van belang, opzegging door de vereniging of door ontzetting.
4.5.

Ontzetting uit het lidmaatschap is een bestraffende vorm van opzegging en kan volgens artikel 2:35 lid 3 BW alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van devereniging handelt, of wanneer een lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Uit artikel 2:35 lid 2 BW volgt dat de vereniging het lidmaatschap kan opzeggen in de gevallen in de statuten genoemd, en voorts wanneer het lid heeft opgehouden aan de vereisten door de statuten voor het lidmaatschap gesteld, te voldoen, alsook wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.
4.6.

Partijen zijn het erover eens dat binnen voormeld juridisch kader de besluiten tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] primair als ontzetting en subsidiair als opzegging dienen te worden gezien.
4.7.

Tussen partijen is niet in geschil dat de brief van 4 maart 2013 geen besluit tot ontzetting/opzegging vormt. Voor zover de vordering sub I betrekking heeft op een besluit genomen op 4 maart 2013, is deze derhalve niet toewijsbaar.
4.8.

Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, dat in strijd is met de wet of de statuten, is ingevolge artikel 2:14 BW nietig.
Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon is ingevolge artikel 2:15 BW vernietigbaar:
a. wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen;
b. wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist;
c. wegens strijd met een reglement.
4.9.

[woonplaats] stelt dat de besluiten om de volgende redenen niet in stand kunnen blijven:
  • het aan alle besluiten tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] ten grondslag liggende verwijt is niet juist;
  • het besluit tijdens de algemene ledenvergadering van 18 maart 2013 is in strijd met de Statuten en het Huishoudelijk Reglement, omdat de algemene ledenvergadering niet tijdig is uitgeschreven, [woonplaats] niet in de gelegenheid zijn gesteld om bij de algemene ledenvergadering aanwezig te zijn en het ‘royement’ niet is uitgesproken bij een gekwalificeerde meerderheid;
  • het besluit op de algemene ledenvergadering van 24 april 2013 is in strijd met de Statuten en het Huishoudelijk Reglement, omdat de algemene ledenvergadering niet tijdig is uitgeschreven en het ‘royement’ niet is uitgesproken bij gekwalificeerde meerderheid.
4.10.

Snel Tot Ziens betwist dat er gebreken kleven aan de besluiten tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats]
Snel Tot Ziens heeft aangevoerd dat er sprake is van wangedrag van [eiser3] tegenover Snel Tot Ziens. Ter onderbouwing van dat wangedrag verwijst zij naar het incident tijdens de Beurs te Houten, de als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegde correspondentie en de als productie 2 bij conclusie van antwoord overgelegde spreekaantekeningen van [persoon1] voor de algemene ledenvergadering van 24 april 2013. Door dit wangedrag benadeelt [woonplaats] Snel Tot Ziens onredelijk, zodat ontzetting mogelijk is, althans kan redelijkerwijs van Snel Tot Ziens niet gevergd worden het lidmaatschap te laten voortduren, zodat opzegging mogelijk is, aldus Snel Tot Ziens.

4.11.

Naar oordeel van de rechtbank is niet vast komen te staan dat sprake is van wangedrag van [eiser3]. Weliswaar heeft op 2 maart 2013 een incident plaatsgevonden tussen hem en een voormalig lid van Snel Tot Ziens, maar hiervoor is dit voormalig lid vervolgd en veroordeeld, terwijl [eiser3] in de strafrechtelijke procedure als het slachtoffer is aangemerkt. De rechtbank volgt Snel Tot Ziens niet in haar stelling dat [eiser3] desondanks verwijt treft, omdat wie als dader en wie als slachtoffer wordt aangemerkt afhangt van wie (als eerste) aangifte doet. Een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, levert ingevolge artikel 161 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dwingend bewijs van dat feit op. Aangenomen moet worden dat de strafrechter bij zijn oordeel heeft meegewogen of de verdachte handelde uit noodweer.
Voorts blijkt dit wangedrag niet uit de als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegde correspondentie. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien in welk opzicht [eiser3] in die correspondentie die grenzen van het betamelijke heeft overschreden. Zowel in de spreekaantekeningen van [persoon1] als in de verklaringen van Snel Tot Ziens ter comparitie is aangegeven dat de verhouding tussen [woonplaats] en (een deel van de) overige leden van Snel Tot Ziens stroef is. Snel Tot Ziens heeft echter, mede gelet op het gemotiveerde verweer van [woonplaats], onvoldoende onderbouwd uit welke concrete feiten en omstandigheden het aan [eiser3] verweten wangedrag heeft bestaan. Daarbij heeft Snel Tot Ziens bovendien onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom eventueel wangedrag van [eiser3] ook tot ontzetting dan wel opzegging van het lidmaatschap van [eiser1] en [eiser2] dient te leiden. Onvoldoende redengevend daartoe is dat [woonplaats] als een combinatie deelnam aan wedvluchten, nu gesteld noch gebleken is dat [eiser1] en [eiser2] niet gezamenlijk of individueel ook aan die wedvluchten zouden kunnen deelnemen.

4.12.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is voldaan aan de vereisten die artikel 2:35 BW aan ontzetting dan wel opzegging stelt.
4.13.

Met betrekking tot het besluit van 18 maart 2013 heeft [woonplaats] aangevoerd dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld aanwezig te zijn bij de algemene ledenvergadering van 18 maart 2013, waar over de beëindiging van zijn lidmaatschap werd gestemd. Daarmee is niet voldaan aan de vereisten die de wet en de statuten en het huishoudelijk reglement aan dergelijke vergaderingen stellen.
4.14.

Ingevolge artikel 2:38 BW hebben alle leden die niet geschorst zijn toegang tot de algemene ledenvergadering en hebben daar ieder één stem. Niet in geschil tussen partijen is dat [woonplaats] niet geschorst is geweest, zodat hij toegang had tot de algemene ledenvergadering. Dit uitgangspunt blijft ook gelden in het geval dat de toenmalige voorzitter van Snel Tot Ziens aan [woonplaats] heeft verzocht om niet bij de algemene ledenvergadering van 18 maart 2013 aanwezig te zijn om onrust op die vergadering te voorkomen. Een besluit tot schorsing is immers ingevolge artikel 6 onder c van de Statuten een meerderheidsbesluit van het bestuur en gesteld noch gebleken is dat een dergelijk meerderheidsbesluit tot schorsing is genomen. De algemene ledenvergadering waarop het besluit tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] is genomen voldoet daarmee niet aan de vereisten die artikel 2:38 BW daaraan stelt.
4.15.

Om deze redenen zijn de besluiten van 18 maart 2013 en 24 april 2013 nietig en is het daarop gerichte deel van de vordering (onderdeel I) toewijsbaar. Gelet daarop kan in het midden blijven of a) de oproeping correct is geschied en b) op de algemene ledenvergaderingen van 18 maart 2013 en 24 april 2013 met een gekwalificeerde meerderheid is gestemd voor de beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] De rechtbank komt aan bewijsvoering dienaangaande niet meer toe.
4.16.

Onderdeel II van de vordering van [woonplaats] zal worden afgewezen. Het gevorderde is naar oordeel van de rechtbank zo ruim geformuleerd dat onvoldoende duidelijk is waar [woonplaats] op doelt. Desgevraagd is ter comparitie namens [woonplaats] geen verdere helderheid over het gevorderde sub II verstrekt. Voorts voorziet de rechtbank dat een toewijzing van het gevorderde zal leiden tot executieproblemen.
4.17.

Het in onderdeel III gevorderde zal eveneens worden afgewezen. Nu een verklaring voor recht wordt gegeven dat de besluiten tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] nietig zijn, hebben deze besluiten geen werking. Daaruit volgt dat [woonplaats] niet als geroyeerd (althans ontzet dan wel opgezegd) dienen te worden beschouwd.
4.18.

[woonplaats] heeft de door haar geleden schade als gevolg van het handelen van Snel Tot Ziens, mede gelet op de betwisting hiervan door Snel Tot Ziens, onvoldoende onderbouwd, zodat dit deel van de vordering (onderdeel IV) zal worden afgewezen. Het had op de weg van [woonplaats] gelegen om de vordering nader te onderbouwen, bijvoorbeeld onder overlegging van de op de gevorderde kosten betrekking hebbende facturen en aankoopbonnen.
4.19.

Snel Tot Ziens zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld als hierna vermeld, dit in verband met de aan [woonplaats] verleende toevoeging.
Bij deze kostenbegroting worden de volgende posten in aanmerking genomen:
4.20.

Nu [woonplaats] door één advocaat is vertegenwoordigd, zal de rechtbank de proceskostenveroordeling ten gunste van alle eisers brengen ter nadere onderlinge verrekening.

5De beslissing

De rechtbank
5.1.

verklaart voor recht dat de besluiten van Snel Tot Ziens tot beëindiging van het lidmaatschap van 18 maart 2013 en 24 april 2013 nietig zijn;
5.2.

veroordeelt Snel Tot Ziens in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [woonplaats] vastgesteld op:

5.3.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Wanneer schriftelijk stemmen in ALV?

Rb Noord-Holland 13 augustus 2014
ECLI:NL:RBNHO:2014:7559

VVE zaak, bij uitzondering. Wanneer moet je schriftelijk stemmen op een ALV?
Gelet op het gevoelige onderwerp – conflict over geluidsoverlast tussen de voorzitter van het bestuur en een appartementseigenaar – lag het voor de hand een schriftelijke stemming te gelasten waarbij de eigenaren voor of tegen konden stemmen. In plaats daarvan is de stemming gedurende de algemene ledenvergadering door middel van hand op steken gedaan, waarbij door [a] als voorzitter en tevens belanghebbende is gevraagd of iemand tegen de voorgestelde wijzigingen in het Huishoudelijk Reglement was.” Leden niet goed voorgelicht over gevolgen. Tegenvoorstel / amendement niet aan ALV voorgelegd. Bestuur had zorgvuldiger onderzoek moeten doen bij opstellen voorstel. Strijd met art. 2:8 BW, besluit vernietigd.


Beschikking in de zaak van:
[naam], verzoekende partij [verder ook te noemen: [verzoeker]]
tegen de vereniging(*) Vereniging van Eigenaars [X], verwerende partij [verder ook te noemen: de VvE]
(*) Noot: dit is een ongelukkige aanduiding. Het gaat om een VVE, geen gewone vereniging.

De uitgangspunten

3. Bij akte van 17 februari 1993 zijn een vijftal kavels gelegen aan en nabij [straatnaam x] en [straatnaam Z]te [Plaats] (kadastraal bekend onder sectie [letter], nummers [nummers]) gesplitst in appartementsrechten (verder: het complex). Voorts is een Vereniging van Eigenaars opgericht, genaamd Vereniging van Eigenaars van het appartementencomplex “[X]”.
4. Krachtens de splitsingsakte is het Modelreglement uit 1992 (hierna: Modelreglement) van toepassing verklaard, behoudens de daarin opgenomen uitzonderingen.
5. Artikel 17 van het Modelreglement luidt, voor zover relevant, als volgt:
“(…)

2. Bij huishoudelijk reglement kan het gebruik van de privé gedeelten nader geregeld worden.

3. Iedere eigenaar en gebruiker is verplicht bij het gebruik van het privé gedeelte het reglement en het huishoudelijk reglement in acht te nemen.

(…)

5. De vloerbedekking van de privé gedeelten dient van een zodanige samenstelling te zijn dat contactgeluiden zo veel mogelijk worden tegengegaan. Met name is het niet toegestaan parket of stenen vloeren aan te brengen, tenzij dit geschiedt op zodanige wijze dat naar het oordeel van het bestuur geen onredelijke hinder kan ontstaan voor de overige eigenaars en/of gebruikers.

(…)”

6. Artikel 20 van het Modelreglement luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Het voorkomen van geluidshinder kan nader worden geregeld bij huishoudelijk reglement.”

7. Artikel 7 onder d van het Huishoudelijk Reglement (hierna het Oude Huishoudelijk Reglement) luidde tot 6 maart 2014, voor zover relevant, als volgt:
“(…)
* Bij het bepalen van geluidsoverlast, in welke vorm dan ook, wordt een minimale demping van 15 dB gehanteerd.”

8. [verzoeker] is sinds 30 juli 2008 eigenaar van één van de 65 appartementsrechten en gerechtigd tot 12/836 deel in de gemeenschap. [verzoeker] heeft na eigendomsverkrijging de aanwezige vloerbedekking in zijn appartement laten vervangen door een PVC product.
9. Bij besluit van 6 maart 2014 van de vergadering van de VvE is een nieuw Huishoudelijk Reglement goedgekeurd, waarbij onder meer artikel 7 onder d is aangepast.
10. Artikel 7 onder d van het Huishoudelijk Reglement luidt vanaf 6 maart 2014, voor zover relevant, als volgt:
“ (…)
  • Harde vloerbedekking en/of andere vloerbedekking is alleen toegestaan met een dempende onderlaag, deze dient de TNO isolatie-index voor contactgeluiden (ISO-norm) met 10 dB of meer te verbeteren. Het verdient aanbeveling deze normering bij aanbrengen te laten certificeren.
  • Het bestuur houdt zich het recht voor, om namens of in opdracht van de V.V.E., aanpassingen of voorzieningen te eisen, als na schriftelijke klachten van bewoners, niet aan de gestelde geluidsreductie wordt voldaan.”

Het geschil

11. [verzoeker] heeft verzocht bij beschikking, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het besluit van 6 maart 2014 van de vergadering van de VvE tot wijziging van artikel 7 onder d van het Huishoudelijk Reglement te vernietigen en de werking van voornoemd besluit te schorsen conform het bepaalde in artikel 5:130 lid 4 BW tot op het verzoek onherroepelijk is beslist, kosten rechtens.
12. Daartoe stelt [verzoeker] dat de vergadering in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld door voormeld besluit te nemen. Volgens de leverancier van de PVC vloer en het van toepassing zijnde Huishoudelijk Reglement is een ondervloer niet nodig, aldus [verzoeker]. De nieuwe eigenaar van het appartement onder dat van [verzoeker], [A], klaagt over geluidsoverlast. Door [verzoeker] wordt betwist dat hiervan sprake is. De vorige onderburen hebben nimmer geklaagd en in het appartement loopt [verzoeker] op kousenvoeten of viltsloffen. In maart 2013 is [a] benoemd tot voorzitter van het bestuur van de VvE. Vervolgens is een nieuw Huishoudelijk Reglement opgesteld welke bij wijze van hamerslag is goedgekeurd door de vergadering van de VvE. Vanwege zijn hoge leeftijd en broze gezondheid acht [verzoeker] het onwenselijk om zijn vloer te moeten laten voorzien van een ondervloer en acht daarom het besluit onredelijk. Uit de notulen van de vergadering van de VvE blijkt niet hoe de stemverhouding ligt. Blijkens artikel 44 lid 2 van het Modelreglement dienen besluiten als deze in beginsel te worden genomen met 2/3 meerderheid.
13. De VvE stelt zich op het standpunt dat in redelijkheid en billijkheid tot het besluit is gekomen. Het besluit is genomen met 52 geldige stemmen; 7 eigenaren waren met kennisgeving afwezig en er waren 6 leegstaande woningen. Gelet op het bepaalde in artikel 17 lid 5 van het Modelreglement dient de vloerbedekking van een zodanige samenstelling te zijn dat contactgeluiden zo veel mogelijk worden beperkt. Op grond van artikel 20 van het Modelreglement kan het voorkomen van geluidshinder nader worden geregeld bij Huishoudelijk Reglement. [verzoeker] heeft bij aankoop van het appartement een verklaring ondertekend waarin hij zich akkoord heeft verklaard met de bepalingen van het Modelreglement en het Huishoudelijk Reglement. De VvE stelt zich voorts op het standpunt dat na de recente wijziging sprake is van een soepelere norm.

De beoordeling

14. Ter beantwoording staat de vraag of het besluit om artikel 7 onder d van het Huishoudelijk Reglement te wijzigen, moet worden vernietigd. Ingevolge artikel 5:124 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn de artikelen 2:14 en 2:15 BW eveneens van toepassing op de VvE. Deze artikelen zien respectievelijk op de nietigheid van een besluit wegens strijd met de wet of de statuten/akte van splitsing en op de vernietiging van een besluit (onder andere) als zij naar inhoud of totstandkoming in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW wordt geëist. Artikel 2:8 BW bepaalt dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkander moeten gedragen naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Gelet op het bepaalde in artikel 5:130 BW geschiedt de vernietiging door een uitspraak van de kantonrechter op verzoek van een eigenaar die daartoe een redelijk belang heeft. Toetsingsmaatstaf is de vraag of de vergadering van de VvE bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid en naar billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.
19. Ook acht de kantonrechter de wijze van besluitvorming in strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW wordt geëist. Gelet op het gevoelige onderwerp – conflict over geluidsoverlast tussen de voorzitter van het bestuur en een appartementseigenaar – lag het voor de hand een schriftelijke stemming te gelasten waarbij de eigenaren voor of tegen konden stemmen. In plaats daarvan is de stemming gedurende de algemene ledenvergadering door middel van hand op steken gedaan, waarbij door [a] als voorzitter en tevens belanghebbende is gevraagd of iemand tegen de voorgestelde wijzigingen in het Huishoudelijk Reglement was.
20. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de eigenaren zijn voorgelicht over de gevolgen van het besluit. Zo kan de situatie zich voordoen dat een eigenaar voldoet aan de – door het bestuur gehanteerde uitleg van de – oude norm (een zachte vloerbedekking met een geluidsreductie van 15 dB), maar niet aan de nieuwe norm, omdat hij geen ondervloer heeft. De kantonrechter acht in dit kader tevens van belang dat, zoals onweersproken is gesteld door [verzoeker], de door hem voorgestelde gedoogclausule niet is voorgelegd aan de vergadering, hoewel hij dit wel heeft verzocht.
21. Tot slot is de kantonrechter van oordeel dat de zorgvuldigheid gebiedt dat het bestuur vooraf goed onderzoek verricht naar de vraag welke geluidsreductie noodzakelijk is en naar de wijze waarop een reductie van 10 dB kan worden gerealiseerd en of hiervoor een ondervloer noodzakelijk is. Onvoldoende is gesteld of gebleken dat dit is gebeurd. Integendeel, door [c] is verklaard dat hij de tekst in het nieuwe Huishoudelijk Reglement heeft overgenomen uit een ander Huishoudelijk Reglement.
22. Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat het besluit zowel inhoudelijk als ten aanzien van de wijze van totstandkoming in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en vernietigd dient te worden.
23. [verzoeker] heeft voorts verzocht het besluit te schorsen totdat hierover onherroepelijk is beslist. Nu bij einduitspraak wordt beslist, bestaat geen belang (meer) bij het verzoek het gewraakte besluit te schorsen. De verzochte schorsing zal daarom worden afgewezen.

De beslissing

De kantonrechter:Vernietigt het besluit van de vergadering van de VvE van 6 maart 2014 tot wijziging van artikel 7 onder d van het Huishoudelijk Reglement. […]

Klassieker: Besluit vereist overleg (Wijsmuller)

Hoge Raad 15 juli 1968
(Wijsmuller)
ECLI:NL:HR:1968:AC4232 (met tekst sinds 26-11-2021)

Klassieker. De Hoge Raad geeft als regel dat: “dat de betekenis van een
bepaling in de statuten van een rechtspersoon, voorschrijvende dat een besluit
moet uitgaan van een orgaan van die rechtspersoon, in het geval waarin dat
orgaan uit meer personen is samengesteld in het bijzonder hierin is gelegen,
dat het besluit tot stand komt als vrucht van onderling overleg van alle leden
van dat orgaan die, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aan dat overleg
wensen deel te nemen”.
Gevolg: een besluit genomen in een overleg tussen drie van de vijf leden van de Raad van Bestuur kan niet worden aangemerkt als  een besluit van de Raad van Bestuur.




Met betrekking tot het cassatieberoep:
[Verzoeker komt op tegen een besluit
tot ontslag, genomen door een aandeelhoudersvergadering. Zowel de
kantonrechter, als de rechtbank, als de Hoge Raad komen tot de conclusie dat
het ontslagbesluit nietig is. Volgens de rechtbank en de Hoge Raad is de reden
dat de grootaandeelhouder het stemrecht alleen kon uitoefenen met instemming
met instemming van een “vergadering van houders van prioriteitsaandelen”, welke
vergadering door de Raad van Bestuur bijeen moest worden geroepen. De vergadering
is echter bijeengeroepen na overleg tussen drie van de vijf leden van de Raad
van Bestuur, niet van de gehele Raad van Bestuur.
]

O. [=overwegende] dat, naar vaststelling door de Rb., de besluiten tot het ontslag — van
welker inschrijving de doorhaling is verzocht — in een voltallige vergadering
van aandeelhouders van NV Bureau Wijsmuller zijn genomen met algemene stemmen,
uitgebracht door Wijsmuller Nederland NV, als houdster van 596 van de 600
aandelen en gevolmachtigde van de houder der overige aandelen; dat volgens de
statuten van Wijsmuller Nederland NV een, door de Raad van Bestuur van deze
naaml. venn. bijeen te roepen, vergadering van houders van prioriteitsaandelen
in deze vennootschap belast is met het geven van goedkeuring aan de Raad van
Bestuur tot het uitoefenen van stemrecht op de aandelen die Wijsmuller
Nederland NV in NV Bureau Wijsmuller bezit;
O. dat de Rb. een der door de oorspronkelijke verzoeker — [verzoeker] —
tegen de ontslagbesluiten aangevoerde formele bezwaren aldus heeft weergegeven,
dat voornoemde vergadering van houders van prioriteitsaandelen geen geldige
beslissingen heeft kunnen nemen omdat zij niet rechtsgeldig was bijeengeroepen
daar de Raad van Bestuur daartoe niet geldig had besloten;
O. dat de Rb., na dit formele bezwaar vervolgens te hebben onderzocht en
juist bevonden, hieruit de conclusie heeft getrokken dat het besluit van de
Raad van Bestuur om voor het ontslagbesluit te stemmen ‘onvoldoende rechtsgrond
is voor het verleende ontslag’ en een ‘formeel juist ontslagbesluit derhalve
niet tot stand is gekomen’, zodat de beschikking van de Ktr., houdende bevel
tot doorhaling van de inschrijving van de verleende ontslagen, dient te worden
bevestigd;
O. dat, gezien deze opzet van de beschikking, duidelijk is dat de Rb. het
door haar weergegeven formele bezwaar van [verzoeker] heeft opgevat als
inhoudende mede een beroep op de nietigheid zowel van de ontslagbesluiten zelf
als van het besluit van de Raad van Bestuur om voor de ontslagbesluiten te
stemmen;
O. dat, voor zover het tweede middel uitgaat van een andere opvatting van
de stellingen van [verzoeker] dan deze aldus door de Rb. feitelijk — in
cassatie onaantastbaar — zijn vastgesteld, dit middel feitelijke grondslag
mist;
O. dat het de Rb. vrijstond om, met voorbijgaan van tegen des
Kantonrechters beslissing gerichte grieven, deze beslissing te bevestigen op
andere dan de door de Ktr. gebezigde grond, die door de Ktr. buiten behandeling
was gelaten; dat hierin niet is gelegen een geoorloofd treden buiten de grenzen
van het hoger beroep, zodat ook in zoverre het tweede middel faalt;


O. thans aangaande het eerste middel:
dat de Rb. heeft
vastgesteld dat de vergadering van houders van prioriteitsaandelen in Wijsmuller
Nederland NV, welke was bijeengeroepen na overleg tussen drie van de vijf leden
van de Raad van Bestuur van die vennootschap, niet kan worden aangemerkt als
bijeengeroepen krachtens een besluit van de Raad van Bestuur, zoals de statuten
in dit geval voorschreven;
dat de betekenis van een
bepaling in de statuten van een rechtspersoon, voorschrijvende dat een besluit
moet uitgaan van een orgaan van die rechtspersoon, in het geval waarin dat
orgaan uit meer personen is samengesteld in het bijzonder hierin is gelegen,
dat het besluit tot stand komt als vrucht van onderling overleg van alle leden
van dat orgaan die, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aan dat overleg
wensen deel te nemen
;


dat de Rb. oordelende dat [verzoeker] bij zijn formele bezwaar, gericht
tegen de geldigheid van het besluit van de vergadering van houders van
prioriteitsaandelen, geen gerechtvaardigd materieel belang heeft omdat de houders
dier aandelen ‘allerminst onvoorbereid’ ter vergadering zijn verschenen, zich
niet heeft uitgelaten over het belang dat [verzoeker] als houder van
prioriteitsaandelen er bij heeft kunnen hebben dat het besluit tot
bijeenroeping van die vergadering na regelmatig voorbereidend overleg binnen de
Raad van Bestuur was uitgegaan van deze Raad als zodanig, gelijk de statuten
voorschrijven;
dat niets is gebleken of gesteld omtrent bijzondere omstandigheden op grond
waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat [verzoeker] — die als aandeelhouder in
beginsel er een belang bij heeft dat de statuten voorschriften, regelende de
vennootschappelijke samenwerking, worden nageleefd — in het onderhavige geval
niet met vrucht een beroep zou kunnen doen op de onregelmatige wijze van
bijeenroepen van de vergadering van houders van prioriteitsaandelen of dat dat
beroep zou zijn gedaan in strijd met de goede trouw of zou opleveren misbruik
van recht;
dat mitsdien het middel, dat uitgaat van de stelling dat vaststaat dat [verzoeker]
geen gerechtvaardigd belang heeft bij zijn beroep op de nietigheid van het
besluit der vergadering van houders van prioriteitsaandelen, feitelijke
grondslag ontbeert;
O. wat ten slotte het derde middel betreft, dat de Rb. heeft geoordeeld dat
het besluit van de Raad van Bestuur van Wijsmuller Nederland NV om ter
vergadering van aandeelhouders van NV Bureau Wijsmuller voor de
ontslagbesluiten te stemmen, nu dat besluit de statutair voorgeschreven
goedkeuring van de vergadering van houders van prioriteitsaandelen ontbeerde,
‘onvoldoende rechtsgrond’ is voor de verleende ontslagen;
dat dit oordeel aldus moet worden verstaan dat de Raad van Bestuur, zonder
de voorgeschreven goedkeuring het stemrecht op de aandelen uitoefende, de
stemmen op de aandelen van Wijsmuller Nederland NV onbevoegdelijk heeft
uitgebracht, zodat de ontslagbesluiten niet met de vereiste medewerking van
aandeelhouders zijn tot stand gekomen;
dat de Rb. immers kennelijk heeft aangenomen als bedoeling van de regeling
van de uitoefening van het stemrecht, dat binnen het grotere geheel van de
‘Wijsmullergroep’, zoals de Rb. deze heeft beschreven, van welke groep zowel de
‘holding-company’ Wijsmuller Nederland NV als enige dochtermaatschappijen,
waaronder NV Bureau Wijsmuller, deel uitmaken, en waarin een kleine kring van
familieleden — naast [verzoeker] zijn drie broers en een schoonzuster — tezamen
in verschillende opzichten de belangen in handen heeft en/of functies bekleedt,
de eis van voorafgaande goedkeuring door de vergadering van houders van
prioriteitsaandelen in de moedermaatschappij voorwaarde is voor de bevoegdheid
van de Raad van Bestuur om op de aandelen die de moedermaatschappij in de
dochtermaatschappij bezit stemrecht uit te oefenen, en daarmede van de
rechtsgeldigheid van het ingevolge deze uitoefening van stemrecht tot stand
gekomen besluit;
dat zich hier dus niet voordoet het geval — ‘zonder meer’ — dat een
aandeelhouder of representant van een aandeelhouder voor het uitbrengen van
zijn stem(men) niet de toestemming heeft gekregen die deze aandeelhouder op
grond van een buiten de statuten gelegen regeling behoeft, zoals verzoekster
tot cassatie in haar toelichting op het middel haar bezwaar tegen de beslissing
van de Rb. nader heeft ontwikkeld;
dat mitsdien ook dit middel faalt;
O. dat, nu de middelen in het principale beroep vruchteloos worden
voorgesteld, het voorwaardelijk voorgedragen incidentele middel geen
behandeling behoeft;

Verwerpt het beroep;


Noot 
ECLI:NL:PHR:2020:111 r.4.37
Hier valt nog een dwarsverband te leggen: deze vervolgstap zou tevens aansluiten bij andere rechtspraak van de Hoge Raad, zoals de bekende ‘Wijsmuller’-beschikking. 109 Daarin is de norm ontwikkeld dat – kort gezegd – allen die vergader- en stemrecht hebben in de gelegenheid moeten worden gesteld aan de besluitvorming deel te nemen en dus toegelaten moeten worden tot de vergadering waarin die besluitvorming plaatsvindt, welke norm geldt zowel voor de algemene vergadering als voor andere organen van de rechtspersoon.110 Deze norm is ingegeven door de gedachte dat een besluit van een meerhoofdig orgaan van een rechtspersoon tot stand dient te komen als ‘vrucht van onderling overleg’ van alle leden van dat orgaan die, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aan dat overleg wensen deel te nemen.111 De sanctie op niet-naleving van deze norm, waaraan een zekere verwantschap met het bepaalde in bijvoorbeeld art. 2:227 lid 7 BW niet kan worden ontzegd (en die ook een generiek karakter heeft, gelijk art. 2:227 lid 7 BW), pleegt te worden gevonden in vernietigbaarheid van het betreffende besluit op de voet van art. 2:15 BW. 112

109HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101.
110Zie o.a. Kroeze (2015), nr. 306, onder verwijzing naar Timmerman (1991), p. 82.
111Zie o.a. Timmerman (1991), [C.W. de Monchy & L. Timmerman, De nieuwe algemene bepalingen van boek 2 BW (preadvies Vereeniging ‘Handelsrecht’), Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1991] p. 82 onder verwijzing naar HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101, waarover ook Kroeze (2015), nr. 306 die tevens verwijst naar HR 6 juni 1969, ECLI:NL:HR:1969:AB7220, NJ 1969/317; HR 22 juni 1973, ECLI:NL:HR:1973:AD8091, NJ 1973/497; HR 14 maart 1975, ECLI:NL:HR:1975:AD8094, NJ 1975/409; HR 16 december 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4716, NJ 1984/718; Hof Amsterdam 7 februari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV3011, JOR 2012/76. Van Schilfgaarde (2016), p. 231 noemt HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101 waar hij het oog heeft op “veel oudere jurisprudentie, waarin juist gewezen wordt op het belang van het te voeren overleg”.
112Zie voor aansluiting bij art. 2:15 lid 1 onder a BW o.a. Timmerman (1991), p. 82; Kroeze (2015), nr. 306, die na de behandeling van deze norm overstapt op behandeling van het bepaalde in art. 2:227 lid 7 BW (art. 2:117 lid 4 BW) en art. 2:238 lid 2 BW, eveneens in het kader van art. 2:15 lid 1 onder a BW; Overes e.a. (2019), p. 121, 198-199. Zie ook Dumoulin (1999), p. 97-98 onder verwijzing naar andere literatuur.
HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101.
110Zie o.a. Kroeze (2015), nr. 306, onder verwijzing naar Timmerman (1991), p. 82.
111Zie o.a. Timmerman (1991), p. 82 onder verwijzing naar HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101, waarover ook Kroeze (2015), nr. 306 die tevens verwijst naar HR 6 juni 1969, ECLI:NL:HR:1969:AB7220, NJ 1969/317; HR 22 juni 1973, ECLI:NL:HR:1973:AD8091, NJ 1973/497; HR 14 maart 1975, ECLI:NL:HR:1975:AD8094, NJ 1975/409; HR 16 december 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4716, NJ 1984/718; Hof Amsterdam 7 februari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV3011, JOR 2012/76. Van Schilfgaarde (2016), p. 231 noemt HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101 waar hij het oog heeft op “veel oudere jurisprudentie, waarin juist gewezen wordt op het belang van het te voeren overleg”.
112Zie voor aansluiting bij art. 2:15 lid 1 onder a BW o.a. Timmerman (1991), p. 82; Kroeze (2015), nr. 306, die na de behandeling van deze norm overstapt op behandeling van het bepaalde in art. 2:227 lid 7 BW (art. 2:117 lid 4 BW) en art. 2:238 lid 2 BW, eveneens in het kader van art. 2:15 lid 1 onder a BW; Overes e.a. (2019), p. 121, 198-199. Zie ook Dumoulin (1999), p. 97-98 onder verwijzing naar andere literatuur.

De Hoge Raad, enz.;