Toch vergaderen na afgezegde ALV

Rechtbank Midden-Nederland 27 juli 2018
ECLI:NL:RBMNE:2018:3685

In deze vergadering wordt een ALV afgezegd afgezegd door het bestuur, een paar uur voordat deze zou plaatsvinden. Op initiatief van kritische leden wordt er toch vergaderd (en wordt het bestuur afgezet /geschorst en nieuw bestuur benoemd). Is dit besluit geldig?
De rechtbank oordeelt niet. 

” Deze [vergadering] is weliswaar uitgeroepen door het bestuur, maar evenzeer weer afgezegd […]. Dit brengt met zich dat voorshands moet worden aangenomen dat hij [A, de voorzitter] de ALV van 29 juni 2018 rechtsgeldig heeft kunnen afzeggen.
Nu evenmin gebleken is dat die bijeenkomst, als ware het een ALV, is opgeroepen op de wijze zoals in artikel 5.3.1. van de statuten  is bepaald [verzoek van 10% van de leden] en er geen vooraf bekend gemaakte agenda onder de leden is verspreid, is voorshands niet aannemelijk dat de bijeenkomst van 29 juni 2018 als een ALV heeft te gelden. Dit brengt tevens met zich dat de besluiten die op 29 juni 2018 zijn genomen, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, niet als rechtsgeldig zijn aan te merken, hetgeen zowel geldt voor de benoeming van de leden van het interim bestuur, als de schorsing van [A] (en anderen) in afwachting van een besluit tot diens royement als lid van [de vereniging] .” 

De rechtbank overweegt ook, tamelijk opmerkelijk, dat alle benoemingen van bestuursleden op een eerdere (geldige) ALV ongeldig zijn, omdat er tijdens die ALV niet gestemd is (er waren precies genoeg kandidaten, namelijk 7 kandidaten; naast deze 7 personen bestond het bestuur nog uit de voorzitter A die al eerder gekozen was). 
” Er is volgens de notulen in het geheel niet gestemd over de benoeming van de zes leden die naast [A, de voorzitter] het bestuur zouden gaan vormen. Door [de vereniging] wordt wel volgehouden dat de verkiezing bij acclamatie heeft plaatsgevonden, maar voor dit standpunt is geen steun te vinden in de notulen van die vergadering en door [de kritische leden] is ter zitting uitdrukkelijk betwist dat de benoeming de instemming van de tijdens die vergadering aanwezige leden had. Desgevraagd heeft [A] ter zitting ook niet kunnen bevestigen dat er op enig moment tijdens de vergadering uitdrukkelijk is gevraagd of de benoeming van de overige zes bestuurders, naast [A] , ‘en bloc’ op de goedkeuring van de leden kon rekenen. Voorshands is dan ook aannemelijk dat het benoemingsbesluit vernietigbaar is nu het is tot stand gekomen in strijd met de statuten en hetgeen is bepaald in artikel 2:15 BW. ” 

Daarom is volgens de rechter allen de voorzitter A geldig benoemd (op een nog eerdere ALV, waarbij wel gestemd is). 



Dat oordeel lijkt mij te hard in het licht van artikel 2:8 lid 2 BW (een in de statuten opgenomen regel is niet van toepassing, ” voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.”).

2.2.

In de statuten van [eiseres] zijn, onder meer, de volgende bepalingen opgenomen:
 HET BESTUUR
Artikel 4
4.1.1.

Het bestuur van de Vereniging wordt gevormd door een oneven aantal van minimaal vijf (5) en maximaal zeven (7) door de Algemene Ledenvergadering uit haar midden gekozen leden.

5.2.3.

Plaats en tijdstip van de Algemene Ledenvergadering wordt door het bestuur bepaald. […] Het bestuur draagt tevens zorg voor de oproeping van de leden door de toezending van convocaties onder bijsluiting van de agenda met bijbehorende stukken voor deze vergadering.
[…]
5.3.1.

Minimaal tien procent (10%) van de stemgerechtigde leden kunnen schriftelijk, met handtekeningen, aan het bestuur te kennen geven een Bijzondere Algemene Ledenvergadering bijeen te doen roepen.
Het bestuur is verplicht deze vergadering binnen drie (3) weken bijeen te roepen.

2.4.

In de notulen van de Algemene Ledenvergadering (hierna te noemen: ALV) van 27 maart 2018 staat, onder meer, het volgende:
 Bestuursverkiezing
7 leden hebben zich kandidaat gesteld en aangezien er eerder in de vergadering is vastgesteld dat het bestuur uit 7 leden mag bestaan, hoeft er niet gestemd te worden”.

2.5.

Het bestuur heeft een volgende ALV uitgeroepen voor 29 juni 2018. Een paar uur voor aanvang daarvan heeft het bestuur een e-mail naar de leden gestuurd dat de ALV geen doorgang zal vinden.
2.6.

Gedaagde sub 2 (hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ) heeft hierop het volgende e-mailbericht aan alle leden gestuurd:
“Geachte leden,

U heeft zojuist een mail ontvangen waarin de ALV wordt afgelast.

Ik zou hedenavond namens meer dan 20 medetuinders een punt van orde inbrengen wat heel erg belangrijk is. Dit heeft ermee te maken dat de vereniging geen legitiem bestuur heeft.

Om bovenstaande reden willen we u uitdrukkelijk verzoeken om vanavond om 20.00 uur naar de vereniging te komen. We komen bijeen bij de [locatie] . Wij zullen dan het hele verhaal uit de doeken doen.”

2.7.

Uit naam van het bestuur van [eiseres] is op 30 juni 2018 een e-mail naar de leden gestuurd waarin, onder meer, het volgende staat:
“Op dit moment is er veel onrust en commotie op de tuin. Er is een groep die zegt dat ze het interim bestuur zijn. Er is geen algemene vergadering uitgeroepen conform de statuten, daarom zijn de besluiten die daar genomen zijn niet rechtsgeldig. Er is formeel geen sprake van interim bestuur. Het interim bestuur wordt niet erkend. Het zittend bestuur is een legitiem gekozen bestuur. Dit is vastgelegd in de notulen. Het bestuur is ingeschreven bij de KVK.”

2.8.

Met een brief van 4 juli 2018 is [A] , net als de andere bestuursleden, met uitzondering van [gedaagde sub 3] , meegedeeld dat in de vergadering van 29 juni 2018 door de leden middels schriftelijke stemming is besloten tot zijn schorsing, in afwachting van royement als lid van [eiseres] . De brief is ondertekend door gedaagde sub 1 (hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ), in hoedanigheid van voorzitter van de vereniging.






4. De beoordeling

4.1.

Van een spoedeisend belang bij het gevorderde is in voldoende mate gebleken.
4.2.

De kern van het verweer van [gedaagde sub 1] c.s. is, dat het door [A] voorgezeten bestuur in de ALV van 27 maart 2018 niet op rechtsgeldige wijze is verkozen.
Er is tijdens die ALV immers niet voor hun benoeming gestemd, noch voor het bestuur als geheel, noch individueel per kandidaat – zoals de statuten voorschrijven – en er is ook niet gevraagd of verkiezing met algemene stemmen akkoord was.
Daarbij zijn zij van mening dat de verkiezing van het interim bestuur op 29 juni 2018 – hoewel strikt genomen ook niet in overeenstemming met de statuten – wel rechtsgeldig is, aangezien dit bestuur de steun geniet van de leden die tijdens die vergadering aanwezig waren en zij gedwongen waren om in het belang van de vereniging als zodanig te handelen, gezien de onrust en tweespalt die er heerst.
4.3.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan [gedaagde sub 1] c.s. worden gevolgd in haar standpunt dat de verkiezing van de bestuurders van [eiseres] tijdens de ALV van 27 maart 2018 niet in overeenstemming met de statuten heeft plaatsgevonden.
Er is volgens de notulen in het geheel niet gestemd over de benoeming van de zes leden die naast [A] het bestuur zouden gaan vormen. Door [eiseres] , althans [A] , wordt wel volgehouden dat de verkiezing bij acclamatie heeft plaatsgevonden, maar voor dit standpunt is geen steun te vinden in de notulen van die vergadering en door [gedaagde sub 1] c.s. is ter zitting uitdrukkelijk betwist dat de benoeming de instemming van de tijdens die vergadering aanwezige leden had. Desgevraagd heeft [A] ter zitting ook niet kunnen bevestigen dat er op enig moment tijdens de vergadering uitdrukkelijk is gevraagd of de benoeming van de overige zes bestuurders, naast [A] , ‘en bloc’ op de goedkeuring van de leden kon rekenen. Voorshands is dan ook aannemelijk dat het benoemingsbesluit vernietigbaar is nu het is tot stand gekomen in strijd met de statuten en hetgeen is bepaald in artikel 2:15 BW.
Het voorgaande laat evenwel onverlet dat aan de verkiezing van [A] , tijdens een eerdere ALV, geen bezwaren kleven, althans daarvan is niet gebleken. De voorzieningenrechter houdt het er voorshands op dat [A] daarom thans als (enig) bestuurder van [eiseres] kan worden aangemerkt en [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] niet. Voor dit laatste is het volgende redengevend.
4.4.

Voorshands kan er niet van worden uitgegaan dat de bijeenkomst op 29 juni 2018 de status van een ALV had. Deze is weliswaar uitgeroepen door het bestuur, maar evenzeer weer afgezegd en in het voorgaande is reeds geoordeeld dat destijds in ieder geval [A] bestuurder van [eiseres] was en derhalve bevoegd was tot afzegging van de ALV. Hoewel de statuten een bestuur van vijf of zeven leden voorschrijven, betekent het hiervoor reeds genoemde gegeven dat [A] alléén als bestuurder fungeert niet dat hij om die reden bestuursbevoegdheid ontbeert. Dit brengt met zich dat voorshands moet worden aangenomen dat hij de ALV van 29 juni 2018 rechtsgeldig heeft kunnen afzeggen.
Nu evenmin gebleken is dat die bijeenkomst, als ware het een ALV, is opgeroepen op de wijze zoals in artikel 5.3.1. van de statuten is bepaald en er geen vooraf bekend gemaakte agenda onder de leden is verspreid, is voorshands niet aannemelijk dat de bijeenkomst van 29 juni 2018 als een ALV heeft te gelden. Dit brengt tevens met zich dat de besluiten die op 29 juni 2018 zijn genomen, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, niet als rechtsgeldig zijn aan te merken, hetgeen zowel geldt voor de benoeming van de leden van het interim bestuur, als de schorsing van [A] (en anderen) in afwachting van een besluit tot diens royement als lid van [eiseres] . Ook het gegeven dat [A] als bestuurder niet aanwezig was om deze vergadering voor te zitten, draagt bij aan dit voorlopig oordeel.
De voorzieningenrechter komt hiermee tot de slotsom dat het gevorderde verbod voor [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] om zich (individueel en gezamenlijk als het interim bestuur) voor te doen als bestuurders van [eiseres] toewijsbaar is. Ook het onder 3.1. b) gevorderde is voor een deel toewijsbaar, op de hierna te vermelden wijze.

4.5.

Het voorgaande brengt met zich dat het gevorderde onder 3.1. f) en g) (grotendeels) toewijsbaar is. Nu [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] niet kunnen worden aangemerkt als bestuurders van [eiseres] , is hun inschrijving als zodanig in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onterecht en zijn zij tevens onterecht gemachtigd bij de bank. Dit zullen zij ongedaan moeten maken. Gelijktijdig zal [A] daar weer moeten worden ingeschreven en gemachtigd. Dit geldt niet voor de overige zes bestuursleden die, zoals hiervoor bij 2.3. staat weergegeven, ook ingeschreven stonden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is hun benoeming in de ALV van 27 maart 2018 immers in strijd met de statuten geweest en is derhalve voorshands niet aannemelijk dat zij op dit moment zijn aan te merken als bestuursleden van [eiseres] .
4.6.

Als een, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, noodzakelijke stimulans voor [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] om aan deze veroordelingen te voldoen, zal de gevorderde dwangsom worden toegewezen. Deze zal echter op de hierna te vermelden wijze worden gemaximeerd.
4.7.

De vorderingen onder 3.1. c) en e) zullen evenwel worden afgewezen. Zonder nadere toelichting – die evenwel ontbreekt – is voorshands niet duidelijk op welke bescheiden en bestanden wordt gedoeld door [eiseres] . De vordering is derhalve onvoldoende objectief bepaalbaar om te kunnen worden toegewezen, zoals is gevorderd. Daarbij komt dat voorshands ook niet goed is in te zien dat geen gebruik gemaakt zou mogen worden van een e-mailbestand van de leden van [eiseres] , nu gedaagden 1 tot en met 3 – mogelijk met uitzondering van [gedaagde sub 2] – zelf ook lid van de vereniging zijn.
4.8.

De vordering tot het verwijderen van de affiches voor de bijeenkomst van 30 juli 2018 zal eveneens worden afgewezen. Nog daargelaten of de vergadering de status van een ALV heeft (en of daarin, afhankelijk van het antwoord op die vraag, rechtsgeldige besluiten genomen kunnen worden), hebben de leden van [eiseres] het recht om bijeen te komen en te vergaderen. Dit kan (het bestuur van) [eiseres] haar leden langs de weg van een juridische procedure, bovendien in kort geding, niet verbieden.
4.9.

[gedaagde sub 1] c.s. heeft in algemene bewoordingen betwist dat [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 2] zich schuldig hebben gemaakt aan agressief gedrag en vernielingen van eigendommen van [eiseres] . Volgens [gedaagde sub 1] c.s. wordt [gedaagde sub 4] als zondebok gebruikt en zoekt het bestuur van de vereniging naar spijkers op laag water.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat niet in de vereiste mate aannemelijk is geworden dat [gedaagde sub 4] zich daadwerkelijk aan het gestelde gedrag schuldig heeft gemaakt, noch wat de eventuele rol van [gedaagde sub 2] hierin is geweest. Nadere bewijslevering, bijvoorbeeld door middel van getuigenverklaringen, is hiervoor aangewezen en binnen de beperkte kaders van het kort geding is hiervoor geen plaats. Bovendien is onduidelijk of [gedaagde sub 2] thans (nog) lid is van de vereniging. Vast staat dat zij haar lidmaatschap van [eiseres] heeft opgezegd op een wijze die strijdig is met de statuten, maar dat deze opzegging destijds door de vereniging is geaccepteerd. Naar eigen zeggen zou [gedaagde sub 2] echter later op haar beslissing zijn teruggekomen en bovendien is zij, eveneens naar eigen zeggen, samen met haar echtgenoot huurder van één of meer tuintjes op het tuinencomplex en als zodanig ook lid. Ook hiervoor geldt dat één en ander binnen het bestek van dit kort geding onvoldoende duidelijk is geworden. De vordering onder 3.1. i) zal om deze redenen worden afgewezen.

4.10.

In de omstandigheid dat partijen over en weer voor een deel in het ongelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten op de hierna te vermelden wijze te compenseren.

5De beslissing

De voorzieningenrechter

– verbiedt gedaagden sub 1 tot en met 3 met onmiddellijke ingang om zich voor te doen als waren zij het bestuur van [eiseres] ,
– veroordeelt gedaagden sub 1 tot en met 3 om, binnen 24 uur na de betekening van dit vonnis, de leden van [eiseres] per e-mail onderstaande tekst, in reguliere opmaak en zonder toevoegingen, toe te sturen:
“Geachte leden van de vereniging,

Wij zijn in kort geding veroordeeld om ons niet langer voor te doen als bestuur van de vereniging.

Met vriendelijke groet,

[gedaagde sub 1]
[gedaagde sub 2]
[gedaagde sub 3] ”,

– beveelt gedaagden sub 1 tot en met 3 om, binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis, al het nodige in het werk te stellen om de inschrijving van bestuurslid [A] van [eiseres] bij de Kamer van Koophandel te doen herstellen,
– beveelt gedaagden sub 1 tot en met 3 om, binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis, al het nodige in het werk te stellen om de machtiging van bestuurslid [A] van [eiseres] bij de bankrelatie van [eiseres] te doen herstellen,
– bepaalt dat gedaagden sub 1 tot en met 3 hoofdelijk een dwangsom van € 1.000,00 per dag verbeuren voor elke dag dat zij nalaten om aan het hiervoor genoemde te voldoen, tot dat een maximum van € 30.000,00 zal zijn bereikt,
– compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
– verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
– wijst het meer of anders gevorderde af.

Emailadressen van de andere leden krijgen

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba 11 juli 2018
ECLI:NL:OGEAA:2018:453

In deze Arubaanse zaak, vraagt een lid van een vereniging (La Cabana) om het ledenbestand, althans de emailadressen van de leden. Het lid wil ” zelf in contact wil treden met de andere leden voorafgaande aan de geplande algemene vergadering in september 2018. De reden van deze communicatie is dat [het lid] zich niet kan vinden in het beleid van [de vereniging].
De rechter wijst de vordering toe. Het is namelijk mogelijk om elektronisch te stemmen tijdens de ALV.
“gezien de mogelijkheid van elektronische stemming bestaat de niet denkbeeldige kans dat veel leden, in verband met hun woonadres buiten Aruba, eerder daarvan gebruik maken dan van het recht om op de vergadering zelf te komen. [Het lid] moet de mogelijkheid hebben om met die leden over de agendapunten in contact te treden en zijn zienswijze te ontvouwen. Dat hij dit ook kan via het bulletinbord op de website van La Cabana doet daaraan niet af. Dat is niet beschouwen als een behoorlijke communicatiemethode voor een vergadering c.q. een agendapunt.” 
Een vergelijkbare zaak speelde recent als ECLI:NL:GHSHE:2018:2005; ook in die zaak moest het bestuur de ledenlijst aan de (kritische) leden geven.


Een tweede punt is dat het lid (FWOA), zelf een informele vereniging is. De vereniging (La Cabana) voert aan dat FWO A niet ontvankelijk is, omdat FWOA geen rechtspersoonlijkheid heeft. 
” La Cabana heeft als eerste verweer opgeworpen dat FWOA niet ontvankelijk moet worden verklaard nu zij geen rechtspersoonlijkheid heeft. Het is immers een informele vereniging. Dat verweer slaagt niet. Een informele vereniging (ook bekend als de vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid) kan weldegelijk als rechtspersoon worden aangemerkt – zij het dat zij niet alle rechten kan uitoefenen die aan een formele vereniging zijn toegekend. FWOA is echter door haar organisatie drager van zelfstandige rechten en het enkele feit dat zij geen notariële oprichting of vastlegging van haar statuten kent, maakt nog niet dat zij om die reden niet in rechte kan optreden. In de rechtspraak is ook herhaaldelijk aanvaard dat procedures tegen of door een informele vereniging worden gevoerd. Daarop bestaan uitzonderingen, maar die doen zich hier niet voor.” 

VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
Eiser 1,
wonende in de Verenigde Staten van Amerika;
de vereniging zonder rechtspersoonlijkheid [sic! let op, de rechter oordeelt juist de vereniging wel een rechtspersoon is]
FIXED WEEK OWNERS ASSOCIATION
te Aruba
hierna ook te noemen: [eiser 1] respectievelijk FWOA, en gezamenlijk [eiser 1] c.s.
tegen:

de coöperatieve vereniging
LA CABANA BEACH & RACKET CLUB,
te Aruba,
hierna ook te noemen: La Cabana,

2DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1

La Cabana is een beach resort met time shares, gevestigd te Aruba. Zij kent (volgens [eiser 1] c.s.) 9.720 leden.
2.2

FWOA is een informele vereniging met 639 geregistreerde leden. [eiser 1] is lid van FWOA.
2.3 [

eiser 1] c.s. heeft aan La Cabana een opgave gevraagd van het ledenbestand van La Cabana, nu zij zelf in contact wil treden met de andere leden voorafgaande aan de geplande algemene vergadering in september 2018. De reden van deze communicatie is dat [eiser 1] c.s. zich niet kan vinden in het beleid van La Cabana.
2.4

Teneinde contact te krijgen met de andere leden heeft [eiser 1] c.s. aan La Cabana gevraagd om toezending van het adressenbestand van de leden, inclusief (indien beschikbaar) de door die leden opgegeven emailadressen. Over deze verstrekking hebben partijen geen akkoord bereikt, met name niet omtrent de verstrekking van de emailadressen.

3HET VERZOEK

3.1 [

eiser 1] c.s. vordert veroordeling van La Cabana tot verstrekking van de adressen en emailadressen (de ledenlijst) tegen een in redelijkheid vast te stellen vergoeding, op straffe van een dwangsom
3.2 [

eiser 1] c.s. legt aan het gevorderde ten grondslag de stelling dat het noodzakelijk is om met de andere leden te kunnen overleggen voorafgaande aan de geplande vergadering en dat daarvoor met name de emailadressen belangrijk zijn, nu de post niet, of slechts vertraagd werkt. Bovendien communiceert La Cabana zelf ook met de leden via email.
3.3

La Cabana heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4

Op de standpunten van partijen gaat het Gerecht hieronder, waar nodig, nader in.

4DE BEOORDELING

4.1

La Cabana heeft als eerste verweer opgeworpen dat FWOA niet ontvankelijk moet worden verklaard nu zij geen rechtspersoonlijkheid heeft. Het is immers een informele vereniging. Dat verweer slaagt niet. Een informele vereniging (ook bekend als de vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid) kan weldegelijk als rechtspersoon worden aangemerkt – zij het dat zij niet alle rechten kan uitoefenen die aan een formele vereniging zijn toegekend. FWOA is echter door haar organisatie drager van zelfstandige rechten en het enkele feit dat zij geen notariële oprichting of vastlegging van haar statuten kent, maakt nog niet dat zij om die reden niet in rechte kan optreden. In de rechtspraak is ook herhaaldelijk aanvaard dat procedures tegen of door een informele vereniging worden gevoerd. Daarop bestaan uitzonderingen, maar die doen zich hier niet voor.
4.2

De spoedeisendheid volgt naar het oordeel van het Gerecht uit de aard van de vordering.
4.3

Het geschil komt in essentie neer op de vraag of La Cabana gehouden is om de e-mailadressen van de leden tevens aan [eiser 1] c.s. te verstrekken. Zij bestrijdt dit en voert daartoe aan dat die adressen op vrijwillige basis door de leden zijn verstrekt. Zij voelt zich niet vrij om de adressen zonder voorafgaande toestemming van die leden te verspreiden. Zij is wel bereid om op de eerstkomende ledenvergadering de vraag naar de verspreiding van de emailadressen aan de orde te stellen, zodat de leden zich daarover kunnen uitspreken.
4.4

In de statuten van La Cabana is opgenomen dat de oproepingen voor de vergadering plaatsvindt op de snelst mogelijke manier, inclusief e-mail, ten minste dertig dagen voorafgaande aan de betreffende vergadering (art. 16). In datzelfde artikel is ook een regeling opgenomen waarin de oproep voor een buitengewone vergadering op verzoek van 1/5 van het aantal leden en waarin is opgenomen dat de oproep voor een dergelijke vergadering tussen de 30 en 40 dagen na die oproep moet plaatsvinden. In de statuten is voorts een regeling opgenomen om op afstand, via elektronische stemming aan de vergadering deel te nemen (art. 17).
4.5

Ter zitting is gebleken dat La Cabana zelf voor de oproep van de ledenvergadering per email communiceert met haar leden (voor zover die bij haar bekend zijn).
4.6 [

eiser 1] c.s. heeft er een gerechtvaardigd belang bij om op een effectieve wijze met de andere leden te kunnen communiceren. De postbezorging in de regio is traag (zoals op Aruba) dan wel onbetrouwbaar (zoals in Venezuela). Bovendien is de verstrekking van een emailadres een minder vergaande inbreuk op de privacy van een lid dan de verstrekking van dien werkelijke adresgegevens. [eiser 1] c.s. heeft voorts toegezegd dat van de verstrekte e-mails niet op een andere wijze gebruik zal worden gemaakt dan voor de directe communicatie met de medeleden. Ook het argument dat dit eerst aan de leden moet worden voorgelegd, zoals La Cabana heeft gesteld, en dat Bluegreen zich zal richten naar de meerderheid van de overige stemmen, gaat niet op. Juist dat punt is voor [eiser 1] van belang en gezien de mogelijkheid van elektronische stemming bestaat de niet denkbeeldige kans dat veel leden, in verband met hun woonadres buiten Aruba, eerder daarvan gebruik maken dan van het recht om op de vergadering zelf te komen. [eiser 1] c.s. moet de mogelijkheid hebben om met die leden over de agendapunten in contact te treden en zijn zienswijze te ontvouwen. Dat hij dit ook kan via het bulletinbord op de website van La Cabana doet daaraan niet af. Dat is niet beschouwen als een behoorlijke communicatiemethode voor een vergadering c.q. een agendapunt.
4.7

La Cabana heeft voorts gesteld dat zij een vergoeding in rekening brengt voor het verstrekken van de gegevens. [eiser 1] c.s. heeft zich akkoord verklaard een redelijke vergoeding te betalen. Het Gerecht zal in de veroordeling opnemen op welke wijze en tegen welke vergoeding de bestanden ter beschikking moeten worden gesteld. Gezien het feit dat dit onderwerp ook op de vergadering in september 2018 ter vergadering wordt besproken betekent dat het Gerecht de veroordeling ook in tijd zal beperken, nu de leden zich daarover kunnen uitspreken en niet valt in te zien dat tegen de uitdrukkelijke wens van de leden gegevens verstrekt kunnen worden. De dwangsom wordt in na te melden zin gematigd.
4.8

La Cabana wordt in de kosten van het geding veroordeeld.

5DE UITSPRAAK

Het Gerecht:

veroordeelt La Cabana om tegen betaling van US$ 5,- per dubbelzijdig bedrukt vel (lettertype Arial 11, regelafstand 1) om aan [eiser 1] c.s. het adressenbestand en de bij haar beschikbare e-mails van de leden ter beschikking te stellen en dit bestand tevens per USB-stick aan [eiser 1] ter beschikking te stellen;

veroordeelt La Cabana tot betaling van een dwangsom van Afl. 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat zij na betekening van dit vonnis en na betaling van het verschuldigde bedrag, nalatig blijft om binnen acht dagen hieraan te voldoen, tot een maximum van Afl. 25.000,- aan verbeurde dwangsommen;

verbindt aan deze veroordeling de beperking dat La Cabana niet gehouden is tot verdere gegevensverstrekking, indien een besluit van de ledenvergadering haar dat zal verhinderen;

veroordeelt La Cabana in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [eiser 1] c.s. worden begroot op Afl. 450,- aan griffierecht, Afl. 222,53 aan explootkosten en Afl. 2.500,- aan salaris van de gemachtigde;

verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Uitnodigen ALV per email

Rb. Gelderland 25 juni 2018
ECLI:NL:RBGEL:2018:2793

De rechtbank oordeelt dat een lid geldig is opgeroepen voor een ALV per email, omdat het lid zich  niet heeft verzet tegen communicatie via email.
” [De vereniging heeft [het lid] per e-mail opgeroepen voor de algemene ledenvergadering. De statuten sluiten deze handelwijze niet uit. [Het lid] heeft zich niet tegen de communicatie met haar via e-mail verzet. In de rede ligt dan dat zij ook instemde met oproeping per e-mail. Een andersluidend standpunt heeft [het lid] in deze procedure niet ingenomen. Bij deze stand van zaken voldoet de oproeping aan de eisen die in art. 2:41 lid 5 BW aan bijeenroeping langs elektronische weg worden gesteld. Anders dan [het lid] betoogt levert de wijze van oproeping geen grond op voor vernietiging van de opzegging. ” 

Ik denk dat deze uitspraak van de rechtbank wel praktisch is, maar niet juist is. Artikel 2:41 lid 5 BW bepaalt niet voor niets dat een lid kan worden opgeroepen voor een ALV via email ” indien een lid […] hiermee instemt”. Dat is duidelijk iets anders dan “tenzij het lid bezwaar maakt”. (Artikel 2:41 lid 5 bepaalt overigens dat de ‘bijeenroeping’ kan geschieden via email (“langs elektronische weg”), maar het is toch echt de oproeping van het betreffende individuele lid, waar de bepaling op ziet.
Dan over een lid dat brieven niet aanneemt: “Ter zitting heeft [het lid] verklaard dat zij de deur niet open doet voor vreemden, zoals de postbode. Aldus is aannemelijk dat de brieven van [de vereniging] [het lid] niet hebben bereikt als gevolg van een eigen handeling van [het lid]. Gelet op art. 3:37 lid 3 BW hebben deze brieven dan werking tegenover [het lid], zij wordt met de inhoud bekend verondersteld.”
Tot slot, de rechter wijst de vordering van het lid, om toegelaten te worden tot haar volkstuin toe, hoewel er geen duidelijk bewijs is of de betreffende volkstuin nu wel of niet goed onderhouden was. Het lijkt mij dat in het algemeen, een gevorderde voorlopige voorziening zal worden afgewezen als de door de eiser gestelde feiten niet bewezen kunnen worden. Maar ik ben geen expert op het gebied van procesrecht.

Vonnis in kort geding van 25 juni 2018

in de zaak van

[Eiser] ,
tegen

de vereniging
VOLKSTUINVERENIGING [naam],
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
vertegenwoordigd door [naam], haar voorzitter.

Partijen zullen hierna [Eiser] en [Gedaagde] worden genoemd.


2De feiten

2.1.

[Gedaagde= vereniging]] exploiteert 36 volkstuinen, gelegen op een perceel grond achter de [straatnaam] te Nijmegen die [Gedaagde] huurt van de gemeente Nijmegen. In de statuten van [Gedaagde] is vermeld dat een lid recht heeft op het gebruik van een tuin, dat per gezin of andere samenlevingsvorm slechts één tuin wordt uitgegeven, dat het lidmaatschap eindigt bij opzegging namens de vereniging en bij royement, en voorts dat de leden verplicht zijn hun tuin goed en regelmatig te onderhouden. Opzegging namens de vereniging is mogelijk als het lid niet meer voldoet aan de eisen door de statuten voor het lidmaatschap gesteld en geschiedt schriftelijk door het bestuur, met goedkeuring van de algemene vergadering, tegen het einde van het verenigingsjaar met een opzegtermijn van vier weken, zo is eveneens in de statuten bepaald.
2.2.

[Eiser] is op dit moment 76 jaar oud. Zij is meer dan 25 jaar lid geweest van [Gedaagde]. [Eiser] had de tuinen met nummers 13 en 29 in gebruik. Vanwege gezondheidsproblemen en ziekenhuisopnamen kon [Eiser] gedurende enige tijd niet meer zelf het onderhoud van haar tuinen verzorgen. In de loop van 2017 is tuin nummer 13 grotendeels bedekt met zwart landbouwplastic, dat er nu nog ligt.
2.3.

Op 2 juni en 9 oktober 2017 heeft [Gedaagde] de volkstuinen, waaronder die van [Eiser], door leden van haar schouwcommissie laten inspecteren.
2.4.

[Gedaagde] heeft onder meer e-mails en brieven in het geding gebracht met de volgende data en strekking:
• 18 oktober 2016, brief aan [Eiser], met het bericht dat geconstateerd is dat [Eiser] haar tuinen niet onderhoudt en dat het huren van twee tuinen niet is toegestaan.
• 27 juni 2017, brief aan [Eiser], waarin is vermeld dat de schouwcommissie heeft geconstateerd dat haar tuinen niet in gebruik zijn als moestuin omdat de een is bedekt met plastic en de ander is overwoekerd met onkruid en geen sprake is van teelt van gewassen, en waarin voorts wordt aangegeven dat de tuinen bij de volgende tuinschouw medio september weer op orde moeten zijn, bij gebreke waarvan de tuinhuur na accordering door de ledenvergadering zal worden opgezegd.
• 6 juli 2017, e-mailbericht gericht aan [Eiser] met als bijlage een Word-document en twee pdf’jes.
• Een ongedateerd e-mailbericht gericht aan [Eiser], met vijf bijlagen, waarin aan de brief van 27 juni 2017 is gerefereerd en waarin is aangegeven dat de bevindingen van de schouwcommissie en het verzoek om de tuinen op orde te brengen worden meegestuurd.
• 26 oktober 2017, brief bericht aan [Eiser], inhoudende dat de schouwcommissie op 9 oktober 2017 de tuinen voor de tweede keer heeft bekeken, dat de tuin van [Eiser] overwoekerd is met onkruid en daarom nog steeds niet in gebruik is als moestuin, en dat het bestuur van [Gedaagde] daarom, zoals aangekondigd in de brief van 27 juni 2017, op de ledenvergadering van 22 november 2017 goedkeuring zal vragen voor opzegging van de huur.
• Een brief aan [Eiser], gedateerd op 26 november 2017, met een inhoud gelijk aan de hierboven bedoelde brief, met dien verstande dat deze ziet op tuin 13 en daarin wordt gewezen op bedekking met plastic in plaats van overwoekering.
• 27 oktober 2017, e-mailbericht aan onder anderen [Eiser], waarin een ledenvergadering wordt aangekondigd op 22 november 2017, waarvoor een uitnodiging met een agenda zullen volgen.
• 15 november 2017, e-mail aan onder anderen [Eiser], met een uitnodiging en een agenda voor de ledenvergadering van 22 november 2017, met als een bijlage een Word-document met als titel, voor zover leesbaar, ‘uitnodiging ledenverg 22…’
• Een ongedateerde brief waarin het bestuur de leden van [Gedaagde] uitnodigt voor de algemene ledenvergadering van 22 november 2017, tevens bevattende de agenda, waarop als agendapunt is vermeld: ‘stemming opzeggen tuinhuur tuin 12, tuin 13 en tuin 29’.

2.5.

Tijdens de ledenvergadering van [Gedaagde] op 22 november 2017 is het bestuursbesluit tot opzegging van de huur van de tuinen 13 en 29 door de vergadering goedgekeurd.
2.6.

Bij e-mail van 30 november 2017 heeft [Gedaagde] twee, op het tuinnummer en de beschrijving van de feitelijke toestand van de tuin na, identieke brieven, gedateerd op 29 november 2017, aan [Eiser] verzonden met de volgende inhoud.
Het bestuur van [Gedaagde] heeft u in 2017 meerdere keren per brief dd. 27-06-2017 en 26-10-2017 en per verschillende mails opgedragen uw tuin nummer [13, respectievelijk 29, vzr] in gebruik te nemen als moestuin en als zodanig te onderhouden.
Helaas moeten wij constateren dat u hieraan geen gehoor hebt gegeven.
Het doel van onze vereniging is om als amateur- tuinier (sier)gewassen ,groenten en fruit te kweken in de gehuurde tuin.
Uw perceel is [sinds maart 2017 bedekt met landbouwplastic, respectievelijk overwoekerd met onkruid, vzr] en voldoet dus niet aan de regels zoals vastgelegd in het huishoudelijk reglement (Punt 05.01): De leden zijn verplicht de hun tot gebruik aangewezen tuin en opstallen goed en regelmatig te onderhouden.
Tijdens de ledenvergadering van 22 november jl. hebben de aanwezige leden ingestemd met het opzeggen van de huur per 01-01-2018 voor tuin nummer [13, respectievelijk 29, vzr] op het volkstuinencomplex [Gedaagde].
Met deze brief zeggen wij de huur per 01-01-2018 op. Dit betekent dat de tuin op deze datum zwart opgeleverd moet worden. (Bouwsels en planten moeten verwijderd zijn.)

2.7.

Sinds begin 2018 laat [Gedaagde] [Eiser] feitelijk niet meer toe tot de volkstuinen. Bij brief van 17 mei 2018 heeft [Eiser] [Gedaagde] bericht dat zij het opzeggingsbesluit vernietigt.

3Het geschil

3.1.

[Eiser] vordert dat de voorzieningenrechter [Gedaagde], uitvoerbaar bij voorraad en versterkt met een dwangsom, zal gebieden de overeenkomst met [Eiser] na te komen door haar toegang te verlenen tot de door [Eiser] gehuurde tuinen 13 en 29 aan de [straatnaam] in Nijmegen, met veroordeling van [Gedaagde] in de proceskosten.
3.2.

[Gedaagde] voert verweer.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

In dit kort geding kan over de rechtsverhouding tussen partijen geen definitieve uitspraak worden gedaan. Of rechtsgeldig is opgezegd staat ter beoordeling van de rechter die over de zaak ten gronde zal hebben te oordelen. Nu is aan de orde of [Eiser] feitelijk toegang moet kunnen krijgen tot de tuinen 13 en 29 totdat de bodemrechter over de opzegging definitief heeft beslist. Daarbij is in de eerste plaats van belang of in deze procedure voldoende aannemelijk is geworden dat de opzegging in rechte zal standhouden. De voorzieningenrechter gaat er met partijen vanuit dat tuinhuur en lidmaatschap onlosmakelijk zijn verbonden, en voorts dat onvoldoende onderhoud een afdoende grond vormt voor opzegging. In dit laatste verband geldt ten aanzien van tuin 29 het volgende.
4.2.

[Gedaagde] heeft twee foto’s in het geding gebracht die volgens haar een goed beeld geven van de toestand van deze tuin in 2017. Met name de foto bij productie 4 geeft de indruk dat deze tuin niet goed wordt onderhouden. Op deze foto zijn hoog opgeschoten gewassen te zien, ogenschijnlijk in toevallige ordening, die niet, althans niet op de foto zijn te herkennen als gekweekt en waartussen bovendien verdorde bladeren liggen. Deze indruk wordt, blijkens de schouwformulieren, door de schouwers van de tuin onderschreven. Hier staat tegenover dat [Eiser] foto’s van de tuin heeft overgelegd waarop volgens haar de staat van de tuin in 2017 blijkt, en waarop de tuin in florissantere staat is afgebeeld. De indruk van onvoldoende onderhoud geven deze foto’s niet, zoals wordt ondersteund door de schriftelijke getuigenverklaringen die [Eiser] heeft ingebracht. Partijen hebben over en weer betwist dat de foto’s van de wederpartij een representatief beeld geven van de tuin in de relevante periode. De voorzieningenrechter kan in deze procedure niet vaststellen wat de toestand van de tuin in de tweede helft van 2017 precies is geweest. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat een foto een momentopname is. Denkbaar is bijvoorbeeld dat op de foto’s de tuin is te zien vlak voor ([Gedaagde]) en vlak na ([Eiser]) de onderhoudsbeurt die de tuin volgens [Eiser] heeft genoten. Hoe dan ook, bewijslevering is noodzakelijk om te kunnen beoordelen of de tuin niet goed en regelmatig werd onderhouden.
In kort geding bestaat daarvoor in beginsel geen ruimte. Bij deze stand van zaken is onvoldoende komen vast te staan dat de tuin in 2017 niet goed werd onderhouden. In deze procedure kan dan niet worden aangenomen dat het lidmaatschap van de vereniging en de huur van tuin 29 terecht zijn opgezegd. [Gedaagde] zal [Eiser] tot deze tuin moeten toelaten totdat de bodemrechter definitief over de opzegging zal hebben beslist. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd op de hieronder vermelde wijze.
4.3.

Wat betreft tuin 13 is het volgende van belang. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de statuten van de vereniging bepalen dat per gezin of andere samenlevingsvorm slechts één tuin wordt uitgegeven. [Eiser] heeft dus op grond van haar lidmaatschap geen recht op deze tweede tuin. Te dien aanzien geldt de gewone opzeggingsbevoegdheid van voor onbepaalde tijd aangegane huur van een onroerende zaak die noch woonruimte, noch bedrijfsruimte is (art. 7:228 lid 2 BW), zij het dat daarbij een opzeggingstermijn in acht genomen moet worden, hetgeen is gedaan. Daar komt nog bij dat bij deze tweede tuin wel voldoende aannemelijk is geworden dat er ook inhoudelijk een goede grond voor opzegging was.
4.4.

Vast staat immers dat deze tuin in de loop van 2017 grotendeels is bedekt met zwart landbouwplastic. [Eiser] heeft aangegeven dat dit plastic daar enige maanden moest blijven liggen, zodat alle onkruid onder dat plastic vanzelf zou verdwijnen. Hoewel [Gedaagde] chemische onkruidbestrijding niet toestaat en [Eiser] een milieuvriendelijk alternatief heeft aangewend, heeft [Gedaagde] deze manier van onderhoud plegen naar het oordeel van de voorzieningenrechter als onvoldoende kunnen bestempelen. Een volkstuin is bestemd om in te tuinieren, niet om braak te laten liggen zodat niet hoeft te worden gewied. Op de zitting heeft [Eiser] toegegeven dat deze tuin nog steeds met landbouwplastic was bedekt toen zij de tuin per 1 januari 2018 moest opgegeven. Dit betekent dat dat plastic daar meer dan een half jaar moet hebben gelegen. Het lag er immers in ieder geval al ten tijde van de schouw in juni 2017. Meer dan een half jaar braak laten liggen en geen onderhoud plegen aan de tuin kwalificeert niet als regelmatig onderhoud, zoals in de statuten van [Gedaagde] is voorgeschreven. Bedekt onder plastic ziet de tuin er bovendien niet uit als tuin; zij biedt een verwaarloosde aanblik. Dit raakt ook de belangen van de andere volkstuinders die [Gedaagde] zich heeft aan te trekken en ten opzichte van wie [Gedaagde] ook terecht beducht is voor precedentwerking. Hier komt bij dat [Gedaagde] en haar leden bij goed onderhoud van alle tuinen belang hebben omdat anders de huurovereenkomst met de gemeente op het spel kan komen te staan. Naar voorlopig oordeel is de huur van tuin 13 dan ook terecht opgezegd.
4.5.

Dan is aan de orde of [Gedaagde] [Eiser] zo tijdig van de dreigende opzegging op de hoogte heeft gebracht dat [Eiser] deze nog kon afwenden door het plastic te verwijderen en de tuin weer als volkstuin in te richten. Uitgaande van de hierboven in 2.4. bedoelde correspondentie moet die vraag bevestigend worden beantwoord, zoals [Eiser] op zichzelf ook niet weerspreekt. [Eiser] betwist wel de ontvangst van de brieven. Zij is door de e-mail van 30 november 2017 verrast, aldus [Eiser]. In dit verband geldt het volgende.
4.6.

Volgens [Gedaagde] zijn de brieven aangetekend verzonden naar de bij haar bekende postadressen van [Eiser], maar zijn brieven niet afgehaald van het postkantoor of retour ontvangen met de aantekening dat de ontvangst geweigerd was.
Ter zitting heeft [Eiser] verklaard dat zij de deur niet open doet voor vreemden, zoals de postbode. Aldus is aannemelijk dat de brieven van [Gedaagde] [Eiser] niet hebben bereikt als gevolg van een eigen handeling van [Eiser]. Gelet op art. 3:37 lid 3 BW hebben deze brieven dan werking tegenover [Eiser], zij wordt met de inhoud bekend verondersteld.
[Eiser] heeft haar handelwijze verklaard door te wijzen op een vervelende ervaring met een ongenode gast. Dat is gezien de leeftijd en gezondheidstoestand van [Eiser] wellicht voorstelbaar, maar gaat [Gedaagde] niet aan en doet daarom aan het voorgaande niet af. De ontvangst van de in 2.4. bedoelde e-mails heeft [Eiser] niet meer concreet betwist. In deze procedure moet dan worden aangenomen dat [Eiser] voldoende gelegenheid heeft gehad om opzegging af te wenden, en dat zij deze gelegenheid niet heeft benut.
4.7.

[Gedaagde] heeft [Eiser] per e-mail opgeroepen voor de algemene ledenvergadering. De statuten sluiten deze handelwijze niet uit. [Eiser] heeft zich niet tegen de communicatie met haar via e-mail verzet. In de rede ligt dan dat zij ook instemde met oproeping per e-mail. Een andersluidend standpunt heeft [Eiser] in deze procedure niet ingenomen. Bij deze stand van zaken voldoet de oproeping aan de eisen die in art. 2:41 lid 5 BW aan bijeenroeping langs elektronische weg worden gesteld. Anders dan [Eiser] betoogt levert de wijze van oproeping geen grond op voor vernietiging van de opzegging. De opzegging is ook overigens naar voorlopig oordeel regelmatig geschied. Een rechterlijk gebod tot toegang tot tuin 13 is dan ook in beginsel niet aan de orde.
4.8.

Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op het voorgaande zal [Eiser] feitelijk toegang moeten krijgen tot tuin 29. Met het gebruik van één tuin wordt aan de statuten voldaan. Aan de emotionele verbondenheid van [Eiser] met haar tuinen en de levensvreugde die het tuinieren haar biedt wordt met dit gebruik voldoende tegemoetgekomen. Wat tuin 13 betreft zal het gevorderde worden afgewezen.
4.9.

Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.

gebiedt [Gedaagde] om [Eiser] toegang te verlenen tot tuin nummer 29, gelegen aan de [straatnaam] te Nijmegen, totdat ten gronde over de opzegging zal zijn beslist,

Twee ALV’s , twee besturen

Rechtbank Midden-Nederland 22 december 2017


In deze zaak gaat het om een kleine vereniging met een bestuurscrisis. Er ontstaan twee kampen in het bestuur. Dan doen een aantal leden een verzoek om een ALV. Zowel de voorzitter, als één van de andere bestuursleden schrijft een (aparte) ALV uit. Beiden ALV’s worden gehouden op dezelfde dag, maar in een andere stad. Op de ALV georganiseerd door de voorzitter blijft de voorzitter in functie en wordt het andere bestuurslid ontslagen. Op de andere ALV wordt juist de voorzitter ontslagen. 
In deze zaak oordeelt de rechter dat de ALV georganiseerd door het medebestuuurslid ongeldig is, omdat een individueel bestuurslid niet zelfstandig een ALV bijeen kan roepen.  
De rechter spreekt zich  niet uit over de geldigheid van de ALV bijeengeroepen door de voorzitter, zodat (voor mij) onduidelijk blijft wie nu rechtsgeldig bestuurslid van de vereniging is. 
Vonnis in kort geding van 22 december
2017
in de zaak van
1. de vereniging 
[de vereniging] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [eiser sub 2]
wonende te [woonplaats] ,
eisers,          
tegen [gedaagde] ,
De feiten
2.1.
[de vereniging] is een kleine politieke
partij met ongeveer 40 leden.
2.2.
In de statuten van [de vereniging] is
bepaald dat het bestuur uit ten minste drie leden moet bestaan en dat drie
bestuursleden gezamenlijk of de voorzitter samen met een ander bestuurslid de
partij in en buiten rechte vertegenwoordigen. In het huishoudelijk reglement
van [de vereniging] is bepaald dat bestuursleden door de algemene
ledenvergadering (“het congres” ) worden benoemd voor de duur van maximaal twee
jaar. Vanaf oktober 2015 bestond het bestuur uit [gedaagde] , in de rol van
voorzitter, met [eiser sub 2] , mevrouw [medebestuurder 1] en de heer
[medebestuurder 2] als medebestuurders.
2.3.
In mei 2016 zijn er conflicten ontstaan
binnen het bestuur. [medebestuurder 1] heeft tijdens het congres van 25
september 2016 haar bestuursfunctie neergelegd, omdat zij niet langer kon
samenwerken met [gedaagde] . [medebestuurder 2] heeft in verband met de afloop
van zijn zittingstermijn besloten af te treden als bestuurslid. [gedaagde]
heeft [medebestuurder 1] en [medebestuurder 2] na het congres bij de Kamer van Koophandel
laten uitschrijven als bestuurslid. [gedaagde] wilde doorgaan als tweehoofdig
bestuur. [eiser sub 2] wilde de benoeming van een derde bestuurslid door het
congres afwachten.
2.4.
In december 2016 is er tussen
[gedaagde] en [eiser sub 2] een bestuursconflict ontstaan. Vanwege de ontstane
bestuurscrisis hebben vijf leden, onder wie [eiser sub 2] , [medebestuurder 2]
en de heer [bestuurslid 1] , het bestuur verzocht een extra congres bijeen te
roepen ter benoeming van een (interim)bestuur. Daarop heeft [gedaagde] een
congres uitgeroepen op 21 januari 2017 in Amsterdam en [eiser sub 2] , op
dezelfde datum, een congres in Utrecht.



2.5.
Op het in Amsterdam gehouden congres,
waarbij elf leden aanwezig waren met vier machtigingen, is besloten tot
benoeming van de heer [bestuurder] als bestuurder naast [gedaagde] en tot
bevestiging van de besluiten tot schorsing en ontslag van [eiser sub 2] als
bestuurslid.
Op het in Utrecht gehouden congres,
waarbij vijf leden aanwezig waren, is besloten tot schorsing van [gedaagde] als
voorzitter en bestuurslid tot het congres op 4 maart 2017 en tot benoeming van
[medebestuurder 1] en [medebestuurder 3] als medebestuurders naast [eiser sub
2] . De Kamer van Koophandel heeft geweigerd deze besluiten in te schrijven
(dus zowel de Utrechtse als de Amsterdamse besluiten) vanwege twijfel of aan de
vergaderingen een geldig besluit tot bijeenroeping ten grondslag lag en daarmee
aan de rechtsgeldigheid van de besluitvorming. De Kamer van Koophandel heeft de
hiertegen ingediende bezwaren ongegrond verklaard.
2.6.
[gedaagde] heeft een congres
uitgeroepen op 4 maart 2017 in Amsterdam en [eiser sub 2] een congres op
dezelfde datum in Utrecht.
Op het in Amsterdam gehouden congres, waarbij negen
leden aanwezig waren met zes machtigingen, is besloten tot bevestiging van de
besluiten tot benoeming van [bestuurder] tot bestuurslid en tot schorsing en
ontslag van [eiser sub 2] als bestuurslid. 
Op het in Utrecht gehouden congres,
waarbij [eiser sub 2] , [medebestuurder 1] , [medebestuurder 3] ,
[medebestuurder 2] en [bestuurslid 1] aanwezig waren met een machtiging van
[bestuurslid 2] , is besloten tot ontslag van [gedaagde] als voorzitter en
bestuurslid en ook tot het verlenen van mandaat aan het nieuwgekozen bestuur
bestaande uit [eiser sub 2] , [medebestuurder 1] en [medebestuurder 3] , om “de
nodige stappen te kunnen zetten om volwaardig te functioneren als vereniging”.
2.7.
Tijdens een door [gedaagde]
bijeengeroepen congres op 23 september 2017 is besloten tot benoeming van
[bestuurder] als voorzitter van het bestuur en tot herbenoeming van [gedaagde]
als bestuurslid. Deze besluiten zijn wel ingeschreven door de Kamer van
Koophandel. Verder heeft [gedaagde] [eiser sub 2] bij de Kamer van Koophandel
laten uitschrijven als bestuurslid vanwege de afloop van zijn zittingstermijn
op 15 oktober 2017.
2.8.
[eiser sub 2] heeft bij deze rechtbank
een bodemprocedure opgestart tegen [de vereniging] waarin hij vordert dat alle
onder het voorzitterschap van [gedaagde] genomen besluiten vanaf 1 december 2016
worden vernietigd.

3Het geschil
3.1.
Eisers vorderen in deze procedure –
kort gezegd – dat [gedaagde] wordt veroordeeld:
1.  
om zich bij de Kamer
van Koophandel te laten uitschrijven als bestuurder van [de vereniging] ,
2.  
om de website
[website] en de daarbij behorende inlogcodes ter beschikking te stellen aan [de
vereniging] en de domeinnaam op naam van [de vereniging] te stellen,
3.  
om het gebruik van de
website [website] te staken,
4.  
om zich niet langer
te gedragen als bestuurder van [de vereniging] ,
5.  
om bij wijze van
rectificatie de inhoud van dit vonnis op te nemen in [naam] ,
alles op straffe van een dwangsom en
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[de vereniging] legt primair aan haar
vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door zich
te presenteren als zijnde de vereniging, terwijl hij daarvan geen deel meer
uitmaakt. Daardoor ontstaat verwarring bij leden en aspirant leden. In dat
verband maakt [gedaagde] ook onrechtmatig gebruik van de website, aldus [de
vereniging] .
Subsidiair legt [de vereniging] aan
haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] handelt in strijd met het
bepaalde in artikel 2:9 BW.
Voor het geval het oordeel luidt dat de
vereniging bevoegdheid ontbeert om de vordering in te stellen, dan wil [eiser
sub 2] in hoedanigheid van bestuurder of als verenigingslid ageren, op dezelfde
grondslagen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt
hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling
4.1.
De vorderingen van eisers zullen worden
afgewezen. Voor wat betreft [de vereniging] is dat, omdat zij naar het
voorshands oordeel van de voorzieningenrechter in deze procedure niet bevoegd
is vertegenwoordigd, zodat niet kan worden aangenomen dat het de vereniging is
die de voorzieningen vordert. [de vereniging] is om die reden
niet-ontvankelijk. Echter ook op vordering van [eiser sub 2] zullen de
gevraagde voorzieningen worden afgewezen. In het hiernavolgende worden deze
beslissingen toegelicht.

Procesbevoegdheid [de vereniging]
4.2.
Eisers gaan ervan uit dat tijdens het
op 21 januari 2017 in Utrecht gehouden congres rechtsgeldig is besloten tot
benoeming van een nieuw bestuur, bestaande uit [medebestuurder 3] als
voorzitter, [eiser sub 2] als secretaris en [medebestuurder 1] als
penningmeester. Op het op 4 maart 2017 in Utrecht gehouden congres is
vervolgens door de ledenvergadering aan dit bestuur mandaat verleend om volgens
een bepaald stappenplan de bestuurscrisis aan te pakken, onder meer door het
inschakelen van een advocaat voor het starten van een (kort geding)procedure
namens de vereniging. Dit maakt volgens eisers dat dit bestuur bevoegd was om
namens [de vereniging] de rechtsvorderingen in te laten stellen.
4.3.
De voorzieningenrechter volgt eisers
hierin niet. Besluiten tot het bijeenroepen van een vergadering worden genomen
door het bestuur, of – onder in de wet genoemde voorwaarden – door een bepaald
aantal leden. Als aan een ledenvergadering niet een rechtsgeldig besluit tot
bijeenroeping door het bestuur of een groep leden ten grondslag ligt, zijn de
besluiten die in die ledenvergadering worden genomen nietig.
4.4.
Uit de stukken blijkt dat op 22
december 2016 een aantal leden een verzoek aan het bestuur heeft gedaan tot
bijeenroeping van een vergadering en dat [eiser sub 2] op 28 december 2016 tot
de vergadering van 21 januari 2017 heeft opgeroepen. [eiser sub 2] kon dit niet
zonder zijn medebestuurder [gedaagde] doen en ook niet namens deze leden, nu de
in artikel 2:41 lid 3 BW genoemde reactietermijn van veertien dagen voor het
bestuur nog niet was verstreken. Gelet daarop is het niet aannemelijk dat het
congres op 21 januari 2017 in Utrecht rechtsgeldig bijeen is geroepen
en
daarmee dus ook niet dat de in deze ledenvergadering genomen besluiten tot
benoeming van [medebestuurder 3] en [medebestuurder 1] als medebestuurdersleden
naast [eiser sub 2] en tot schorsing van [gedaagde] als voorzitter en
bestuurslid rechtsgeldig zijn. Ook het op 4 maart 2017 in Utrecht gehouden
congres is zelfstandig door [eiser sub 2] opgeroepen in plaats van door
[gedaagde] en [eiser sub 2] gezamenlijk. Dit alles maakt dat evenmin
aannemelijk is dat het congres op 4 maart 2017 op juiste wijze bijeen is
geroepen en dat het in deze ledenvergadering door het congres aan het bestuur
verleende mandaat rechtsgeldig is.
4.5.
Daarbij komt dat de dagvaarding in deze
procedure op 17 november 2017 is uitgebracht. Op dat moment was de
zittingstermijn van [eiser sub 2] verstreken, zonder dat hij was herbenoemd tot
bestuurder, zodat de conclusie moet zijn dat hij op dat moment en ook ten tijde
van de mondelinge behandeling, geen bestuurslid meer was.
4.6.
Het voorgaande brengt mee dat niet
aannemelijk is geworden dat de voorzieningen moeten worden geacht te zijn
gevraagd door [de vereniging] . [de vereniging] is om die reden
niet-ontvankelijk.

De vorderingen van [eiser sub 2]
4.7.
Subsidiair zijn de vorderingen
ingesteld door [eiser sub 2] in hoedanigheid van bestuurder en verenigingslid
van [de vereniging] . Nog daargelaten of [eiser sub 2] dat in die hoedanigheid
kan (hiervoor in 4.5 is overwogen dat niet aannemelijk is dat [eiser sub 2] nog
bestuurslid is van [de vereniging] en een vordering gebaseerd op artikel 2:9 BW
komt slechts de rechtspersoon zelf toe), moeten de vorderingen worden afgewezen
omdat het aan de vorderingen ten grondslag gelegde feitencomplex niet
aannemelijk is geworden.
4.8.
[eiser sub 2] neemt tot uitgangspunt
dat [gedaagde] zich vanaf december 2016 van de partij heeft afgesplitst en
feitelijk een eigen partij is begonnen, maar met gebruikmaking van de middelen,
materialen en aanduidingen van [de vereniging] . Zo heeft [gedaagde] zich
volgens [eiser sub 2] feitelijk de website van [de vereniging] en de daaraan
gekoppelde e-mailadressen toegeëigend en op deze website teksten van de
officiële nieuwsbrieven van [de vereniging] geplaatst, waarvan de inhoud door
hem is bewerkt. Verder presenteert [gedaagde] zich op social media en naar
derden toe ten onrechte als enige en officiële spreekbuis van [de vereniging] .
Door dit handelen van [gedaagde] ontstaat er imagoschade voor [de vereniging]
en gevaar voor verwarring tussen de schaduwpartij van [gedaagde] en de
vereniging.
4.9.
De aldus geschetste feitelijke gang van
zaken is echter niet aannemelijk geworden. Wat wel duidelijk is geworden, is
dat er conflicten zijn ontstaan binnen het bestuur van [de vereniging] en dat
na het bestuursconflict tussen [gedaagde] en [eiser sub 2] in december 2016 de
situatie is ontstaan dat beide bestuurders afzonderlijk van elkaar meerdere
ledenvergaderingen bijeen hebben geroepen en hebben geprobeerd de
bestuurscrisis vlot te trekken door de benoeming van nieuwe bestuursleden. Uit
niets blijkt echter, dat [gedaagde] met de vereniging en/of de partij heeft gebroken
en doelbewust een schaduwpartij heeft gecreëerd met gebruikmaking van activa
van de vereniging.
4.10.
[eiser sub 2] zal als de in het
ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Daarnaast biedt
artikel 245 Rv die grondslag, nu [de vereniging] ten gevolge van zijn opdracht
niet rechtsgeldig in rechte is opgetreden, zodat het niet past haar in de
kosten te veroordelen.
4.11.
De kosten aan de zijde van [gedaagde]
worden begroot op € 287,00 aan griffierecht, het tarief voor een kort geding
met vorderingen van onbepaalde waarde dat bij de handelsrechter is aangebracht.
Dat deze zaak ook bij de kantonrechter had kunnen worden aangebracht, vormt
geen reden om het lagere tarief voor een kanton kort geding toe te passen. De
kantonrechter is in zulke zaken náást de handelsrechter bevoegd. Het is ter
keuze aan de eisende partij waar het geding wordt aangebracht en in dit geval
is dat gebeurd bij de voorzieningenrechter. De gedaagde partij kan geen
verwijzing naar de kantonrechter vragen. De voorzieningenrechter ziet verder
geen aanleiding om alleen [eiser sub 2] in de proceskosten te veroordelen,
zoals door [gedaagde] is verzocht.

De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart [de vereniging]
niet-ontvankelijk,
5.2.
wijst de vorderingen van [eiser sub 2]
af,

Opzegging en geen beroep bij ALV (D.V.O.)

Rechtbank Overijssel 3 augustus 2016
ECLI:NL:RBOVE:2016:3113 




In deze zaak is het lidmaatschap van een lid opgezegd. Het lid ziet (de facto) af van het recht op beroep bij de ALV, omdat hij inschat dat een meerderheid van de leden het bestuur zal steunen.


De rechtbank: ” het antwoord op de onderhavige vraag [of het besluit genomen is in strijd met de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW] wordt naar het oordeel van de rechtbank mede beïnvloed door het feit dat geen algemene ledenvergadering heeft plaatsgevonden. Het uitgangspunt van de wet is immers dat aan de algemene vergadering in een vereniging uiteindelijk de hoogste macht toekomt (zie artikel 2:40 BW). Zou uit de raadpleging van de vergadering volgen dat de leden in meerderheid een bestuursbesluit tot beëindiging van het lidmaatschap van een individueel lid accorderen, dan zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat het bestuursbesluit niettemin in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. (…) Als de verhoudingen binnen een relatief kleine vereniging zijn verstoord en in dit geval kennelijk in die mate dat [X] zelf geen vertrouwen meer had in het oordeel van de meerderheid van de leden met betrekking tot continuering van zijn lidmaatschap, dan is niet (evident) onredelijk of onbillijk dat het bestuur besluit het lidmaatschap van het individuele lid te beëindigen.” 

Vonnis van 3 augustus 2016
in de zaak van
[X] , tegen
de vereniging FIETSCROSSVERENIGING D.V.O.,

[] De feiten

Tussen partijen is op 24 juni 2015 vonnis in kort geding gewezen door de
voorzieningenrechter in deze rechtbank. Het vonnis is door [X] als productie 1 bij dagvaarding in het geding gebracht. In dat vonnis zijn de feiten onder 2.1 tot en met 2.11 op juiste wijze samengevat. De rechtbank neemt die samenvatting hier dan ook integraal over.
2.1

[X] is vanaf 1996 lid van DVO.
2.2

De vader van [X] heeft vanaf 18 maart 1996 tot 10 december 2013 als
voorzitter/penningmeester deel uitgemaakt van het bestuur van DVO.
2.3.

Op 3 november 2014 heeft een ledenvergadering plaatsgevonden. Op de agenda
stond een stemming om een statutenwijziging te laten plaatsvinden.

2.4.

[X] kon zich niet vinden in deze voorgenomen statutenwijziging en hij
heeft voorafgaand aan de vergadering met enkele andere trainingsmaten hierover gesproken.
[X] heeft tegen de voorgenomen statutenwijziging gestemd.

2.5.

In de Notulen van de Algemene ledenvergadering van 3 november 2014 staat over
de stemming inzake de statutenwijziging het volgende:
“3. Stemmen voor statuten wijziging: Statutenwijziging wordt toegelicht, hierna volgt
destemming volgens de geldende (nog te wijzigen statuten,). Nadat er een eerste stemming is
gedaan, waarin per abuis niet direct alle stemgerechtigden worden betrokken, wordt door
een unanieme stemming (lees: 7 leden] de statutenwijziging afgewezen. De reden hiervoor
zou liggen in teveel inspraak waardoor de tegenstemmende leden vrezen voor inmenging in
de besluitvorming van: baanontwerp, traininginvulling en het gevaar voor het ontstaan van
groepjes die elkaar tegenwerken. De rest van de aanwezigen (lees: 19 aanwezigen,) kan zich
hierin niet vinden. Nadat duidelijk wordt dat er meer stemgerechtigden aanwezig zijn (lees:
alle betalende leden) word de stemming opnieuw gedaan. Nu wordt de voorgestelde
statutenwijziging met 12 voor en 6 tegen aangenomen. Dit betreft de minimale 2/3edeel van
de benodigde aantal stemmen volgens de geldende statuten.”

2.6.

Begin 2015 heeft [X] aan DVO verzocht om een wedstrijdlicentie. Bij
brief van 20 januari 2015 heeft het Interim-Bestuur van DVO dit verzoek onder vermelding van de reden niet ingewilligd en op basis van artikel 4 van de statuten per direct het lidmaatschap van [X] beëindigd op de grond dat van DVO redelijkerwijs niet kan worden gevergd om het lidmaatschap te laten voortduren (hierna: het opzeggingsbesluit). In het opzeggingsbesluit wordt [X] er op gewezen dat hij een maand de tijd heeft om tegen deze beslissing in beroep te gaan.

2.7.

Bij brief van 18 februari 2015, gericht aan het bestuur van DVO, is namens [X]
[X] meegedeeld dat hij zich niet kan verenigen met de gang van zaken. Het bestuur
werd verzocht dan wel gesommeerd om binnen 5 dagen na heden het opzeggingsbesluit in te
trekken dan wel te herroepen. Namens [X] werd voorts aangegeven dat deze brief
tevens als beroepschrift diende te worden beschouwd als bedoeld in artikel 4 lid 7 van de
statuten.

2.8.

De brief van 18 februari 2015 heeft DVO ontvangen op 20 februari 2015.
2.9.

Bij brief van 12 maart 2015 heeft het bestuur van DVO gereageerd op de namens
[X] verzonden brieven van 18 februari 2015 en 6 maart 2015 en haar standpunt ten
aanzien de opzegging van het lidmaatschap van [X] uiteengezet.

2.10.

Bij brief van 10 april 2015 is namens [X] gereageerd op voornoemde
brief van 12 maart 2015. Daarbij werd nogmaals gewezen op artikel 4 lid 7 van de statuten.
Voor zover nodig werd opnieuw de vemietigbaarheid van het opzeggingsbesluit ingeroepen
en werd het bestuur gesommeerd om [X] met onmiddellijke ingang weer toe te
laten op het terrein van DVO.

2.11.

[X] traint inmiddels bij FCC De IJsselcrossers (hierna: De IJsselcrossers)
in Doetinchem.

3Het geschil

3.1

[X] vordert in deze bodemprocedure – in het kort gezegd – een verklaring voor recht dat het besluit van DVO tot beëindiging van het lidmaatschap nietig is dan wel de vernietiging van dat besluit alsmede te verklaren dat DVO door de opzegging onrechtmatig heeft gehandeld. Bovendien vordert hij de veroordeling van DVO om hem weer ongehinderd tot de baan en het complex van DVO toe te laten, zodat hij aldaar zijn trainingen kan hervatten, en dit alles met veroordeling van DVO tot betaling van een schadevergoeding en van de kosten van het geding, de nakosten daaronder begrepen.
3.2

DVO voert gemotiveerd verweer. Het bestuur heeft binnen haar statutaire bevoegdheid gemotiveerd besloten om het lidmaatschap van [X] te beëindigen.
3.3

DVO vordert in (voorwaardelijke) reconventie om, indien en voor zover wordt geoordeeld dat [X] weer als lid moet worden toegelaten, hem te verplichten om zich als een fatsoenlijk en sportief lid te gedragen op de wijze als bij dagvaarding geformuleerd.
3.4

[X] heeft in reconventie verweer gevoerd.

4De beoordeling

4.1

[X] is van oordeel dat het bestuursbesluit van 20 januari 2015 tot een onmiddellijke beëindiging van zijn lidmaatschap op diverse gronden als nietig dan wel vernietigbaar moet worden aangemerkt. De rechtbank rubriceert die gronden als volgt:
a. Het bestuur bestond ten tijde van het besluit niet meer uit het statutaire voorgeschreven aantal van tenminste drie personen;
b. Het bestuur heeft in strijd met het bepaalde in artikel 4 lid 7 van de statuten geen Algemene Leden Vergadering ( ALV) uitgeschreven waar in beroep over het opzeggingsbesluit zou kunnen worden geoordeeld;
c. Het besluit is jegens [X] niet redelijk en billijk en mitsdien op grond van het bepaalde in artikel 2:15 lid 1 sub b BW juncto artikel 2:8 BW vernietigbaar.
4.2

De brief van 20 januari 2015 waarin het ontslagbesluit is neergelegd is ondertekend door drie (interim) bestuursleden, waaronder het bestuurslid [B] . Volgens [X] blijkt uit de notulen van de algemene ledenvergadering van 3 november 2014 (productie 2 bij dagvaarding) dat [B] per 31 december 2014 zou aftreden. Mitsdien kan [B] niet meer rechtsgeldig de beëindigingsbrief van 20 januari 2015 hebben ondertekend. Door DVO is als productie 4 bij conclusie van antwoord overgelegd een uittreksel uit de registers van de Kamer van Koophandel waaruit blijkt dat [B] per 27 januari 2015 als secretaris is uitgeschreven. DVO heeft er op gewezen dat de commotie in de vergadering van 3 november 2014 tot een vertraagde uittreding van [B] heeft geleid. De rechtbank oordeelt dat de inschrijving in de daartoe bestemde openbare registers als bepalend heeft te gelden. [B] is, naar daaruit blijkt, tot 27 januari 2015 in functie geweest. Verworpen wordt derhalve het standpunt van [X] dat het beëindigingsbesluit door een bestuur is genomen dat niet voldeed aan de statutair voorgeschreven minimale omvang.
4.3

a. In artikel 4 lid 7 van de statuten is bepaald dat van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap door de vereniging door betrokkene binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van dat besluit, beroep openstaat op de algemene vergadering. De beëindigingsbrief dateert van 20 januari 2015. Bij brief van 18 februari 2015 is door DAS rechtsbijstand namens [X] onder meer gemeld dat die brief moet worden aangemerkt als een beroepschrift zoals bedoeld in artikel 4 lid 7 van de statuten. In de beëindigingsbrief van 20 januari 2015 is op correcte wijze gemeld dat [X] een maand de tijd had om tegen de beslissing in beroep te gaan. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat dit beroep niet door [X] binnen de gestelde termijn van een maand is ingesteld.
b. Tussen partijen staat vast dat er uiteindelijk geen ALV is uitgeschreven waar over het beroep van [X] is geoordeeld. DVO stelt dat zij aanvankelijk niet door heeft gehad dat de brief namens [X] van 18 februari 2015 ook als een beroepschrift moest worden aangemerkt. Toen dat wel duidelijk werd aan het bestuur, is de bereidheid uitgesproken om alsnog een ALV bijeen te roepen. [X] heeft daarvan vervolgens, naar het bestuur stelt, afgezien. Hij zou inmiddels naar zijn mening kansloos zijn op een ALV. [X] betwist dat het bestuur in de periode voor het kort geding van 24 juni 2015, ook maar op enig moment van plan is geweest om alsnog een ledenvergadering uit te schrijven.
c. Wat daarvan ook zijn moge, de rechtbank stelt vast dat [X] na de brief die namens hem op 18 februari 2015 werd verzonden, niet meer heeft aangedrongen op een ledenvergadering, derhalve ook niet nadat hij vaststelde dat die vergadering na de brief van 18 februari 2015 door het bestuur niet werd uitgeschreven. Tussen het bestuur van DVO en de rechtshulpverlener van [X] is na de brief van 18 februari 2015 verder gecorrespondeerd. Door [X] is als productie 6 bij dagvaarding overgelegd de brief van DAS rechtsbijstand aan DVO van 10 april 2015. In die brief wordt namens [X] opgemerkt dat geen ledenvergadering is uitgeschreven en dat het bestuur derhalve haar eigen statuten terzijde schuift, door haar besluit zonder die ledenvergadering te handhaven. Nadrukkelijk eist [X] in die brief niet alsnog het uitschrijven van een ledenvergadering, hetgeen op dat moment nog steeds rechtsgeldig zou kunnen geschieden. De rechtbank leest bovendien in overweging 4.10 van het vonnis in kort geding dat ook tijdens die zitting [X] heeft laten weten geen prijs te stellen op een ledenvergadering.
d. De rechtbank oordeelt dat het bestreden bestuursbesluit door een bevoegd bestuur en binnen de grenzen die door de statuten en de wet ( zie onder meer artikel 2:35 lid 2 BW) zijn bepaald, is genomen, zodat in zoverre van een rechtsgeldig besluit sprake is. Dat geen algemene ledenvergadering is uitgeschreven maakt dat besluit niet nietig of vernietigbaar, gelet op hetgeen daarover hiervoor is overwogen. Kennelijk had ook [X] zelf geen vertrouwen meer in het oordeel van de ledenvergadering waar het ging om zijn positie. Ook in deze bodemprocedure heeft [X] verklaard dat hij, gezien het verloop van de algemene ledenvergaderingen op 3 november 2014 en 26 januari 2015, ervan overtuigd was dat geen meerderheid van de leden tegen het besluit van het bestuur zou stemmen (zie onder meer onder punt 8 repliek). De rechtbank oordeelt derhalve dat het debat tussen partijen over het ontbreken van de algemene ledenvergadering niet kan leiden tot het oordeel dat het besluit tot beëindiging van het lidmaatschap van [X] nietig of vernietigbaar is.
4.4

Waar het gaat om het beroep van [X] op het bepaalde in de artikelen 2:15 juncto 2:8 BW overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op hetgeen hiervoor in dit vonnis reeds is overwogen is met name nog van belang het antwoord op de vraag of het besluit van DVO vernietigbaar is wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2: 8 BW worden geëist. Laatstgenoemd artikel bepaalt dat partijen zich jegens elkander moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd (lid 1) en dat een tussen hen geldend besluit niet van toepassing is voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (lid 2).
4.5

Het antwoord op de onderhavige vraag wordt naar het oordeel van de rechtbank mede beïnvloed door het feit dat geen algemene ledenvergadering heeft plaatsgevonden. Het uitgangspunt van de wet is immers dat aan de algemene vergadering in een vereniging uiteindelijk de hoogste macht toekomt (zie artikel 2:40 BW). Zou uit de raadpleging van de vergadering volgen dat de leden in meerderheid een bestuursbesluit tot beëindiging van het lidmaatschap van een individueel lid accorderen, dan zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat het bestuursbesluit niettemin in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
4.6

De rechtbank oordeelt dan ook dat, nu het bestuur rechtsgeldig heeft besloten en de ledenvergadering achterwege is gebleven, van een evidente strijd met redelijkheid en billijkheid sprake moet zijn om toch in het concrete geval te vernietigen. Daarvan is echter op grond van hetgeen partijen over en weer hebben gesteld in het onderhavige geval niet gebleken. [X] werpt op dat hij op de ledenvergadering van 3 november 2004 slechts gebruik heeft gemaakt van zijn stemrecht en daarover tevoren met diverse andere leden overleg had gevoerd. Met [X] stemt de rechtbank in dat het louter gebruik maken van een stemrecht, ook als de uit te brengen stem niet conform de wens van het bestuur is, in zijn algemeenheid niet behoort te leiden tot beëindiging van het lidmaatschap. Door DVO is daartegen opgemerkt dat de gang van zaken op de ledenvergadering slechts een druppel was die de emmer deed overlopen. De vader van [X] is vele jaren voorzitter/penningmeester van DVO geweest en is, zo begrijpt de rechtbank, niet in alle harmonie uit het bestuur vertrokken. DVO legt uit dat niet slechts de kennelijk teleurgestelde vader van [X] , maar ook [X] zelf daarna obstructief en niet bij een loyaal lidmaatschap behorend gedrag is gaan vertonen. De rechtbank treedt niet in een onderzoek naar de vraag tot welk gedrag dit over en weer heeft geleid, wie wat op zeker moment heeft gezegd of gedaan en aan wie en in welke mate daarover verwijten zouden kunnen worden gemaakt. Als de verhoudingen binnen een relatief kleine vereniging zijn verstoord en in dit geval kennelijk in die mate dat [X] zelf geen vertrouwen meer had in het oordeel van de meerderheid van de leden met betrekking tot continuering van zijn lidmaatschap, dan is niet (evident) onredelijk of onbillijk dat het bestuur besluit het lidmaatschap van het individuele lid te beëindigen.
4.7

De rechtbank acht derhalve onvoldoende grond aanwezig om te oordelen dat het bestuursbesluit niet in stand kan blijven wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid. Van onrechtmatigheid, waarvoor geen andere gronden zijn aangevoerd dan de hiervoor verworpen gronden, is mitsdien ook geen sprake. De rechtbank begrijpt dat [X] , als sportman, de afgelopen 1,5 jaar zijn niveau bij een anderevereniging heeft kunnen handhaven. Bovendien valt het de rechtbank op dat DVO, naar zij althans zelf heeft gesteld, door het verstrijken van de tijd wellicht mogelijkheden ziet om weer met elkaar in gesprek te gaan opdat een hernieuwd lidmaatschap mogelijk zou kunnen worden.
4.8

De eindconclusie is derhalve dat het besluit van DVO tot beëindiging van het lidmaatschap van [X] noch nietig, noch vernietigbaar, noch onrechtmatig is, zodat de vorderingen van [X] die van het tegendeel uitgaan niet voor toewijzing vatbaar zijn. Als in het ongelijk gestelde partij zal [X] de kosten van deze procedure tot na te melden omvang moeten dragen.

5In reconventie

Nu het gevorderde in conventie wordt afgewezen is de voorwaarde waaronder de re-conventionele vordering is ingesteld niet vervuld, zodat de rechtbank niet toekomt aan een beoordeling van de vordering in reconventie. Voor een kostenveroordeling in reconventie is naar het oordeel van de rechtbank (dan ook) geen grond.

6De beslissing

De rechtbank:
In conventie
I. Wijst de vorderingen af.
II. Veroordeelt [X] tot betaling aan DVO van de kosten van deze procedure tot na te melden omvang. De kosten van DVO worden begroot op € 1.909,- aan verschotten (griffiegeld) en € 904,-aan advocaatkosten (twee punten maal € 452,-).
III. Veroordeelt [X] tot betaling aan DVO van de wettelijke rente over de hiervoor ad II genoemde proceskosten, zodra 14 dagen na betekening van het vonnis zijn verstreken zonder dat binnen die termijn betaling heeft plaatsgevonden.
IV. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.