Onderhoud tuin op kosten van een lid?

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 3 april 2018
ECLI:NL:GHSHE:2018:1416




Een bugalowparkvereniging laat een verwaarloosde tuin van een bungalow van een lid opknappen door een hovenier, zonder instemming van het lid. De vereniging probeert de kosten te verhalen op het lid. Dat lukt niet. De statuten geven de vereniging namelijk niet de bevoegdheid om zelf tot onderhoud van de tuin over te gaan (of dit te latend doen). Dat niet het alleen het bestuur, maar ook de ALV optreden wenselijk achtte, is daarbij niet relevant, omdat ” aangezien aan de Algemene Ledenvergadering in dit opzicht geen bijzondere bevoegdheden toekomen” .

4.8 […] Uit de foto’s die in de procedure zijn overgelegd blijkt naar het oordeel van het hof duidelijk dat de tuin van [het lid] niet voldoet aan de eisen die daaraan op grond van het parkreglement redelijkerwijze gesteld kunnen worden. 
Het hof neemt hierbij in aanmerking dat ook blijkens de offerte van [de vennootschap 2] van 25 juli 2014 de tuin van [het lid] als de bron van hinderlijk en moeilijk te bestrijden onkruid (Heermoes) is te beschouwen. 
De toestand van de tuin is niet in overeenstemming met artikel 18 van het parkreglement, []. Door de tuin in deze toestand te brengen en na aanmaning door [de vereniging] niet tot redelijkerwijze van haar te verlangen onderhoud over te gaan handelt [het lid] in strijd met haar verplichtingen jegens [de vereniging] .

4.9

Deze constatering leidt evenwel niet tot toewijzing van de vorderingen die [de vereniging] in dit verband heeft ingesteld. De statuten en het parkreglement verlenen [de vereniging] niet de bevoegdheid om in een dergelijke situatie zelfstandig tot onderhoud van de desbetreffende tuin over te gaan, terwijl ook overigens nergens uit blijkt dat zij die bevoegdheid heeft verkregen. De omstandigheid dat niet alleen het bestuur van [de vereniging] , maar ook de Algemene Ledenvergadering op 9 maart 2013 optreden wenselijk achtte (voor zover dit al uit het verslag daarvan kan worden afgeleid), maakt dit niet anders aangezien aan de Algemene Ledenvergadering in dit opzicht geen bijzondere bevoegdheden toekomen. 
De primair en subsidiair door [appellante] aangevoerde grondslagen kunnen haar vorderingen daarom niet dragen.

Royement bij schietvereniging (SSV Prins Hendrik)

Rb. Rotterdam 21 februari 2018
ECLI:NL:RBROT:2018:1613

In deze uitspraak maakt een lid van een schietvereniging -in aanwezigheid van leden en bestuursleden- de opmerking dat hij “zich liever door het hoofd schiet dan aan de gestelde [contributie]verplichtingen te voldoen”. Het bestuur royeert hierop het lid, op grond van dat incident en andere incidenten en omdat het lid de contributie niet (tijdig) betaalt.  De rechter laat het royement in stand. 

Vonnis van 21 februari 2018

in de zaak van 
[eiser] ,
tegen

de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
SCHIETSPORTVERENIGING PRINS HENDRIK,
h.o.d.n. SSV Prins Hendrik,
Partijen zullen hierna [eiser] en Schietsportvereniging Prins Hendrik genoemd worden.

1De procedure

1.1.

2De verdere beoordeling

2.1.

[eiser] is sinds 1981 lid van Schietsportvereniging Prins Hendrik geweest. Op 11 mei 2015 heeft zich in het clubgebouw van Schietsportvereniging Prins Hendrik een incident voorgedaan, waarbij sprake is geweest van een emotionele uitbarsting en – kort gezegd – (verbaal) wangedrag van [eiser] .
2.2.

Naar aanleiding van dit incident heeft het bestuur van Schietsportvereniging Prins Hendrik het besluit genomen tot ontzetting van [eiser] uit het lidmaatschap van Schietsportvereniging Prins Hendrik. In de brief van 19 april 2016, waarbij [eiser] in kennis is gesteld van deze beslissing, staat – voor zover van belang – het volgende:
“Het bestuur van SSV Prins Hendrik te Hardinxveld-Giessendam heeft op grond van artikel 8 (…) van de statuten besloten om u met ingang van 11 mei 2015 als lid van SSV Prins Hendrik te royeren. (…)

Op maandagavond 11 mei 2015 heeft u één van de bestuursleden aangesproken over een brief van de vereniging over uw betalingsverplichting. Hierop heeft u aangegeven niet inhoudelijk te willen reageren op het betalingsvoorstel in de brief. U plaatste hierbij -in aanwezigheid van leden en bestuursleden- de opmerking dat u zich liever door het hoofd schiet dan aan de gestelde verplichtingen te voldoen.
Deze opmerking, in combinatie [met] uw emotionele uitbarsting en de problemen waar u naar eigen zeggen mee kampte is reden tot grote zorg van de vereniging. Als vereniging hebben wij een verantwoordelijkheid naar al onze leden dat de omgeving waarin zij hun sport beoefenen veilig is. Uw acties en uitspraken ten overstaan van de aanwezigen passen absoluut niet binnen de regels van de vereniging en binnen de regels van de schietsport.
Uw gedrag is voor de aanwezige bestuursleden zelfs reden geweest om advies in te winnen bij de politie. Deze hebben vervolgens besloten om u bij onze vereniging op te halen. U heeft hiermee de vereniging en haar leden geschaad.

Daarnaast wordt u het lidmaatschap ontzegt omdat u heeft nagelaten uw contributie tijdig en op de geldende en afgesproken wijze te voldoen. Ondanks herhaalde verzoeken en betalingsvoorstellen onzerzijds is de door u verschuldigde contributie niet voldaan. Wij hebben u meerdere kansen en mogelijkheden geboden om tot een goede afspraak te komen waar u niet inhoudelijk op hebt gereageerd.”

2.3.

[eiser] is tegen deze beslissing in beroep gegaan bij de beroepscommissie van Schietsportvereniging Prins Hendrik. De beroepscommissie heeft besloten het bestuur van Schietsportvereniging Prins Hendrik in het gelijk te stellen en het royement van [eiser] te handhaven. In de brief van 27 oktober 2016, waarbij [eiser] in kennis is gesteld van deze beslissing, staat – voor zover van belang – het volgende:
“Kan geen andere conclusie trekken dan dat het bestuur S.S.V. Prins Hendrik op juiste gronden en zorgvuldige overwegingen, het besluit heeft genomen, de heer [eiser] te royeren en wel op de volgende gronden:

  1. Financiële problemen met het bestuur dienen via de penningmeester te lopen. Eenzijdige wijzigen kunnen ten ene male niet worden toegepast, dan alleen na overleg met het dagelijks bestuur, waar ook de penningmeester deel van uit maakt. Daar dit bestuur schriftelijk, met maximale eind datum heeft aangegeven, dat niet op tijd betaling zal leiden tot royement, leidt dat tot royement.
  2. Verbaal geweld en zeker bedreigende geluiden dat er “Door de kop geschoten gaat worden” is ten ene maal NOT DONE. Zeker niet op een schietvereniging en zeker niet op een vereniging, waar door wapen geweld, in het verleden al twee leden uit het leven zijn gestapt. Dit is voor ons de hoofd reden om het royement gegrond te verklaren.”
2.4.

[eiser] vordert -in essentie- vernietiging van het besluit van de beroepscommissie van Schietsportvereniging Prins Hendrik van 27 oktober 2016, alsmede van het besluit in primo van 19 april 2016 van het bestuur van Schietsportvereniging Prins Hendrik, zulks op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW (strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist). In dit kader is artikel 8 van de statuten van Schietsportvereniging Prins Hendrik van belang, dat – voor zover hier aan de orde – luidt als volgt:
“ARTIKEL VIII: Beeindiging van het lidmaatschap
(…)
* Ontzetting vanwege de vereniging.
IV. Vanwege de vereniging kan het bestuur een lid uit het lidmaatschap ontzetten indien,
  1. het in strijd met de statuten, regelementen of besluiten van de vereniging handelt.
  2. het de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.”
2.5.

[eiser] voert, kort en zakelijk weergegeven, aan dat er geen grond was om hem uit het lidmaatschap te ontzetten, althans dat er geen sprake is van ongewenst en onacceptabel gedrag. Indien sprake is van ongewenst en onacceptabel gedrag dient in ogenschouw te worden genomen dat het slechts gaat om een op zich zelf staand incident; er is geen sprake van een verleden van gelijkwaardige klachten omtrent het gedrag van [eiser] . Het incident op 11 mei 2015 is zeker reden voor een goed gesprek en wellicht zelfs voor een waarschuwing, mogelijk een schorsing, maar biedt onvoldoende grondslag voor een besluit tot ontzetting. Daarbij heeft het besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap van Schietsportvereniging Prins Hendrik verstrekkende gevolgen voor [eiser] . Immers, als gevolg van de melding van Schietsportvereniging Prins Hendrik aan de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (KNSA) kan [eiser] (ook) geen lid meer worden bij een andere schietsportvereniging. [eiser] wordt hierdoor dus feitelijk belemmerd in de uitoefening van de schietsport.
2.6.

Voor de vraag of het besluit van de beroepscommissie van Schietsportvereniging Prins Hendrik van 27 oktober 2016, waarbij het besluit in primo van 19 april 2016 van het bestuur van Schietsportvereniging Prins Hendrik is bekrachtigd, in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist, dient bekeken te worden of de beroepscommissie/het bestuur van Schietsportvereniging Prins Hendrik, bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen van Schietsportvereniging Prins Hendrik en degenen die krachtens de wet en de statuten bij Schietsportvereniging Prins Hendrik zijn betrokken, in redelijkheid en billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de beroepscommissie/het bestuur van Schietsportvereniging Prins Hendrik in redelijkheid kunnen komen tot het besluit tot ontzetting van [eiser] uit het lidmaatschap van Schietsportvereniging Prins Hendrik.
2.7.

Als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken staat vast dat er van de zijde van [eiser] op 11 mei 2015 ongewenst en onacceptabel gedrag jegens (bestuurs)leden van Schietsportvereniging Prins Hendrik heeft plaatsgevonden ( [eiser] heeft gedreigd met suïcide met een schietwapen), welk gedrag onmiddellijk handelen (van het bestuur van de vereniging) vereiste. Door dit gedrag wordt Schietsportvereniging Prins Hendrik op onredelijke wijze benadeeld. Ook indien wordt meegenomen dat [eiser] door dit besluit tot ontzetting feitelijk wordt belemmerd in de uitoefening van de (hem zo geliefde) schietsport, is de rechtbank van oordeel dat de Schietsportvereniging Prins Hendrik, gehoord de bezwaren van de zijde van [eiser] tegen het besluit, in redelijkheid de belangen van Schietsportvereniging Prins Hendrik bij ontzetting van [eiser] uit het lidmaatschap (het waarborgen van de veiligheid van haar leden en de omgeving van [eiser] ) zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de belangen van [eiser] bij voortduring van het lidmaatschap. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken vast staat dat het gaat om meerdere incidenten, dat er diverse malen (schriftelijk) is gewaarschuwd en dat er gewezen is op de mogelijke consequenties van het gedrag, doch dat dit niet heeft geleid tot een andere houding en toon van [eiser] . Een lang lidmaatschap en inzet voor de vereniging maken dit niet anders. Daarbij komt dat vast staat dat [eiser] de avond na de comparitie van 23 augustus 2016 met te veel alcohol op achter het stuur heeft gezeten en tegen een paaltje is aangereden. Daarin wordt een aanwijzing gezien voor een gebrek aan zelfbeheersing aan de zijde van [eiser] , welk in combinatie met de toegang tot een wapen bijzonder gevaarlijk kan zijn, althans een groot maatschappelijk risico oplevert.
2.8.

Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden geconcludeerd dat er sprake is van strijd met de redelijkheid en billijkheid. De vordering van [eiser] het besluit van de beroepscommissie van Schietsportvereniging Prins Hendrik van 27 oktober 2016, alsmede van het besluit in primo van 19 april 2016 van het bestuur van Schietsportvereniging Prins Hendrik, te vernietigen, zal dan ook worden afgewezen. De nevenvorderingen delen in het lot van deze afwijzing.

De democratische weg van het behalen van een meerderheid

Rb. Den Haag 14 februari 2018
ECLI:NL:RBDHA:2018:1737


In deze zaak hebben zes leden (eisers) grote kritiek op het bestuur en op de kascommissie. De rechter oordeelt echter dat: “De leden van de Vereniging zullen de democratische weg van het behalen van een meerderheid in de ledenvergadering moeten bewandelen. Wet en statuten bevatten voldoende bepalingen die het de leden van de Vereniging mogelijk maken langs deze weg in de besluitvorming van de Vereniging een rol te spelen.” 
In deze zaak komt ook aan de orde dat de statuten onder meer de bepaling bevatten dat ” Een ledenvergadering kan alleen besluiten nemen, wanneer tenminste zevenenzestig procent (67%) van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is”. De rechter oordeelt dat deze bepaling alleen ziet op buitengewone ledenvergaderingen, niet op gewone ALV’s. Daarom zijn niet alle besluiten van de ALV sinds 2009 ongeldig, zoals de zes leden hadden gesteld. 
[Zes leden], eisers,
tegen

1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
[de Vereniging] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [gedaagde sub 2],
8. [gedaagde sub 8],
Eisers zullen hierna [eisende partij sub 1 c.s.] worden genoemd. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk de Vereniging c.s. worden genoemd, gedaagde onder 1 de Vereniging en gedaagden 2 tot en met 8 gezamenlijk de bestuurders.

1De procedure

1.1.

[]

2De feiten

2.1.

De Vereniging is opgericht op 3 maart 1975. Voor zover hier van belang luiden haar huidige statuten (hierna ‘de Statuten’):
 REKENING EN VERANTWOORDING.
Artikel 16
1. Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de vereniging zodanig aantekening te houden dat daaruit te allen tijde haar rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.
2. Het bestuur brengt – behoudens verlenging door de Algemene ledenvergadering – binnen zes maanden na afloop van het verenigingsjaar op een Algemene ledenvergadering zijn jaarverslag uit en doet, onder overlegging van een balans en een staat van baten en lasten, rekening en verantwoording over zijn in het afgelopen boekjaar gevoerd bestuur. Bij gebreke daarvan kan, na afloop van de termijn ieder lid deze rekening en verantwoording in rechte van het bestuur vorderen.
3. a. De Algemene ledenvergadering kiest uit haar midden jaarlijks een kascommissie,
bestaande uit drie leden en twee plaatsvervangende leden die geen deel mogen uitmaken van het bestuur.
b. De leden treden volgens een op te maken rooster af en zijn aansluitend slechts 
eenmaal herkiesbaar.
c. De kascommissie onderzoekt de rekening en verantwoording van het bestuur en brengt aan de Algemene ledenvergadering verslag van haar bevindingen uit.
(…)
6. Goedkeuring door de Algemene ledenvergadering van het jaarverslag en de rekening en verantwoording strekt het bestuur tot décharge.
LEDENVERGADERINGEN .
Artikel 17 .
1. Eénmaal per jaar vóór dertig juni wordt een gewone Algemene ledenvergadering gehouden, waartoe de leden tenminste vijftien dagen tevoren schriftelijk aan hun bij de vereniging bekende adressen worden bijeengeroepen. De wijze waarop deze vergadering wordt gehouden en de wijze van uitoefening van het stemrecht worden geregeld bij huishoudelijk reglement.
(…)
3. In de jaarlijkse Algemene ledenvergadering worden onder meer behandeld:
(…)
c. de rekening en verantwoording over het afgelopen verenigingsjaar en de décharge van de penningmeester;
d. de begroting voor het komende verenigingsjaar;
(…)
BUITENGEWONE LEDENVERGADERING .
Artikel 18.
Buitengewone ledenvergaderingen worden gehouden wanneer het bestuur of tenminste vijfentwintig stemgerechtigde leden dit nodig oordelen. In het laatste geval worden de te behandelen punten schriftelijk door bedoelde leden ingediend bij het bestuur, dat verplicht is binnen één maand na ontvangst daarvan de buitengewone ledenvergadering te beleggen. Geeft het bestuur aan zodanig verzoek geen gevolg dan hebben de bedoelde leden het recht zelf tot het beleggen van de verzochte vergadering over te gaan. De roeping voor de vergadering geschiedt overeenkomstig het bepaalde in artikel 17. lid 1.
Artikel 19 .
1. Een ledenvergadering kan alleen besluiten nemen, wanneer tenminste zevenenzestig procent (67%) van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is en slechts over onderwerpen, in de oproeping vermeld.
(…)
3. Is aan de vereisten, genoemd in het eerste lid niet voldaan, dan beslist een opzettelijk daartoe bijeengeroepen volgende ledenvergadering, welke niet later dan dertig dagen na de eerste vergadering wordt gehouden, met gewone meerderheid van de alsdan uitgebrachte geldige stemmen.”

2.2.

In ieder geval tot 2 april 2017 waren [eisende partij sub 1 c.s.] leden van de Vereniging. De contributie voor de Vereniging bedraagt € 10 per maand.

2.3.

Gedaagden onder zeven en acht zijn bestuurslid van de Vereniging. Tot de ledenvergadering van mei 2017 waren ook gedaagden onder twee tot en met zes bestuurder van de Vereniging. Op deze ledenvergadering zijn zij afgetreden als bestuurder.
2.4.

Op 5 februari 2003 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag een proces-verbaal van een minnelijke regeling opgemaakt, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
…zal het bestuur van de Vereniging zich richten tot alle verenigingsleden met de mededeling dat de
financiën van de Vereniging voor de toekomst (lees: vanaf 1 januari 2003) in die zin geprofessionaliseerd zullen worden dat bijstand van een boekhouder zal worden ingeroepen en dat aan deze boekhouder opdracht zal worden gegeven om een openingsbalans van de Vereniging per 1 januari 2003 op te stellen. Deze aanschrijving aan de leden zal worden ondertekend door alle leden van het bestuur.

2.5.

Op 19 oktober 2014 hebben eisers onder 1, 4 en 5 inzage gekregen in een gedeelte van de financiële administratie van de Vereniging. Zij hebben hun bevindingen vastgelegd in een verslag waarin zij zich kritisch hebben uitgelaten over onder meer de ledenadministratie, het zwart betalen, zaalverhuur, de onduidelijkheid ten aanzien van de verdeling van zakaat gelden, verstrengelde belangen met de stichting [de Stichting] , de betaling aan imams, de mogelijkheid van fraude en verduistering van subsidiegelden en de kascommissie.
2.6.

Begin december 2014 hebben [eisende partij sub 1 c.s.] het bestuur gevraagd een buitengewone ledenvergadering bijeen te roepen, teneinde hun bevindingen te bespreken.
2.7.

Tijdens een buitengewone ledenvergadering gehouden op 28 december 2014 is gepeild of de ledenvergadering leden moest royeren. Tijdens een buitengewone ledenvergadering van 18 januari 2015 is het besluit genomen eisers onder 1, 2, 4 en 5 als lid van de Vereniging te royeren. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft in een vonnis van 22 juni 2015 geoordeeld dat de besluitvorming ten aanzien van dit royement niet rechtsgeldig was en heeft het bestuur verboden aan de betreffende leden hun lidmaatschapsrechten te onthouden. In de agenda voor de eerste buitengewone ledenvergadering van 28 december 2014, was namelijk het agendapunt royement leden niet opgenomen, waardoor de vergadering van 18 januari 2015 niet kon dienen als tweede vergadering bedoelt in artikel 19 van de statuten.
2.8.

Na 22 juni 2015 hebben [eisende partij sub 1 c.s.] met het bestuur van de Vereniging gecorrespondeerd, waarbij [eisende partij sub 1 c.s.] onder meer aan de orde hebben gesteld dat in de ledenvergadering van 7 juni 2015 de besluitvorming niet juist is geweest en dat derhalve nog rekening en verantwoording over 2014 moet worden afgelegd en dat de begroting nog ter goedkeuring aan de ledenvergadering moet worden voorgelegd.
2.9.

Bij brief van 28 september 2015 heeft de advocaat van [eisende partij sub 1 c.s.] in een uitgebreide brief beschreven dat en waarom [eisende partij sub 1 c.s.] van het bestuur van de Vereniging meer openheid en transparantie eisen. In deze brief zijn twintig vragen, met deels subvragen, geformuleerd die [eisende partij sub 1 c.s.] beantwoord wensen te zien (hierna: de Vragen).
2.10.

[eisende partij sub 1 c.s.] hebben in 2016 een vordering aanhangig gemaakt tegen de Vereniging c.s. bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. In deze procedure hebben zij soortgelijke vorderingen ingediend als in deze procedure. Bij vonnis van 3 maart 2016 heeft de rechtbank de vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] afgewezen.
2.11.

Na het uitbrengen van de dagvaarding in deze procedure heeft op 18 maart 2017 een buitengewone ledenvergadering plaatsgevonden, waarin is besloten [eisende partij sub 1 c.s.] als leden te royeren. Vanwege het ontbreken van het quorum heeft op 2 april 2017 een tweede buitengewone ledenvergadering plaatsgevonden waarin opnieuw het besluit is genomen [eisende partij sub 1 c.s.] te royeren. Bij brief van 14 april 2017 heeft het bestuur [eisende partij sub 1 c.s.] van het besluit tot royement op de hoogte gebracht.

3Het geschil

3.1.

[eisende partij sub 1 c.s.] vorderen, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de veroordeling van gedaagden onder 2 tot en met 8 in hun hoedanigheid van gezamenlijke bestuurders van de Vereniging én gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging om binnen acht weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis de verplichtingen na te komen:
– om een door de gezamenlijke bestuurders ondertekend jaarverslag over de gang van zaken in 2014 en 2015 in de Vereniging en over het in 2014 en 2015 gevoerde beleid aan de Ledenvergadering van de Vereniging uit te brengen, waarin ook wordt ingegaan op de kwesties die aan de orde zijn gesteld in de Vragen;
– om het door de gezamenlijke bestuurders ondertekend volledige “financieel jaarverslag 2014” van 87 pagina’s en het volledige “financieel jaarverslag 2015”, waaronder begrepen de ondertekende balans en de ondertekende staat van baten en lasten (beide) met een
ondertekende toelichting, betreffende de Vereniging zodanig ter goedkeuring aan de Ledenvergadering van de Vereniging over te leggen, dat daarover tijdens een ledenvergadering een rechtsgeldig besluit door de Ledenvergadering kan worden genomen;
II. de veroordeling van gedaagden onder 2 t/m 8 in hun hoedanigheid van gezamenlijke bestuurders van de Vereniging en gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging te veroordelen binnen acht weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis naar eer en geweten, waarheidsgetrouw en zo volledig mogelijk de Vragen te beantwoorden;
III. de veroordeling van (het bestuur van) de Vereniging binnen acht weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis de verplichting na te komen om de begroting voor de Vereniging voor het verenigingsjaar 2016 en voor het komende verenigingsjaar 2017 zodanig ter goedkeuring aan de Ledenvergadering van de Vereniging voor te leggen, dat daarvoor tijdens een ledenvergadering een rechtsgeldig besluit door de Ledenvergadering kan worden genomen;
IV. naar analogie van artikel 2:393 lid 3 BW een deskundigenonderzoek te bepalen
door een door de rechtbank met naam en toenaam te benoemen onafhankelijke accountant zoals bedoeld in artikel 2:393 BW, waarvan de kosten voor rekening komen van de Vereniging, welk onderzoek een aanvang neemt na afloop van de termijn van acht weken zoals genoemd in de hiervoorgaande vorderingen onder I, II en III, en welk onderzoek zich richt op:
– de financiële toestand van de Vereniging en de getrouwheid van de stukken, waaronder begrepen het door de gezamenlijke bestuurders ondertekende volledig “financieel jaarverslag 2014” van 87 pagina’s en het door de gezamenlijk bestuurders ondertekende volledig “financieel jaarverslag 2015”, waaronder steeds begrepen de (ondertekende)
balans en de (ondertekende) staat van baten en lasten (beide) met een (ondertekende) toelichting;
– de juistheid en volledigheid van de door de gezamenlijke bestuurders, althans (het bestuur van) de Vereniging afgelegde rekening en verantwoording over 2014 en 2015;
– de juistheid en volledigheid van de door de gezamenlijke bestuurders, althans (het bestuur van) de Vereniging beantwoorde Vragen;
– althans voor rekening van de Vereniging een zodanig onderzoek door een zodanige onderzoeker binnen een zodanige termijn te bepalen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
V. te bepalen dat deze accountant daarover naar analogie van artikel 2:393 lid 4 en 5 BW een verslag en een verklaring van haar/zijn bevindingen uitbrengt aan de ledenvergadering van de Vereniging en aan [eisende partij sub 1 c.s.] ;
VI. gedaagden onder 2 t/m 8 in hun hoedanigheid van gezamenlijke bestuurders van de Vereniging én gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging te veroordelen opdracht te geven aan de door de rechtbank krachtens het gevorderde onder IV benoemde onafhankelijke accountant onmiddellijk na afloop van de onder I, II en III dezes gevorderde termijn van acht weken, voor rekening van de Vereniging een aanvang te maken met het door de rechtbank bepaalde deskundigenonderzoek;
VII. gedaagden onder 2 t/m 8 in hun hoedanigheid van gezamenlijke bestuurders van de Vereniging én gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging te veroordelen aan voornoemd deskundigenonderzoek mee te werken door aan voornoemde accountant alle door deze accountant gewenste medewerking te verlenen en alle gevraagde inlichtingen te verschaffen en deze accountant desgewenst de kas en de waarden te tonen en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de Vereniging voor raadpleging beschikbaar te
stellen;
VIII. te bepalen dat gedaagden onder 2 t/m 8, zijnde de gezamenlijke bestuurders van de Vereniging én gedaagde onder 1 zijnde (het bestuur van) de Vereniging voor wat betreft de hiervoor onder I, II, VI en VII ingestelde vorderingen, en (het bestuur van) de Vereniging voorts voor wat betreft de hiervoor onder III ingestelde vordering, aan [eisende partij sub 1 c.s.] hoofdelijk een dwangsom verbeuren van € 250,– per (rechts)persoon per dag, bij overtreding van het door de rechtbank bepaalde, een en ander tot een maximum van € 50.000,– per (rechts)persoon is bereikt;
IX. te verklaren voor recht, althans vast te stellen dat alle besluiten van de Ledenvergadering sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;
X. te verklaren voor recht, althans vast te stellen dat alle besluiten van de Ledenvergadering tot benoeming van bestuursleden sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;
XI. te verklaren voor recht, althans vast te stellen dat alle besluiten van de Ledenvergadering tot goedkeuring van de rekening en verantwoording over het voorgaande verenigingsjaar en de décharge van de penningmeester sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;
XII. te verklaren voor recht dat alle besluiten van de Ledenvergadering tot goedkeuring van de begroting voor het daaropvolgend verenigingsjaar sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;
XIII. te verklaren voor recht dat alle besluiten van de Ledenvergadering tot benoeming/verkiezing van (de leden van) de Kascommissie sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;
XIV. te verklaren voor recht, althans vast te stellen dat alle besluiten van het bestuur sedert in ieder geval 19 april 2009 nietig en derhalve non-existent zijn;
XV. met hoofdelijke veroordeling van de Vereniging c.s. in de kosten van deze procedure.

3.2.

[eisende partij sub 1 c.s.] leggen aan hun vorderingen het volgende ten grondslag. Zij verwijten het bestuur gebrek aan openheid en transparantie, hebben bij een inzage in de financiële administratie in 2014 misstanden geconstateerd en vrezen de invloed in de Vereniging van de Hijazbeweging. Zij willen dat het bestuur op de juiste wijze rekening en verantwoording aflegt en dat de democratie in de Vereniging wordt hersteld. Er dient openheid en transparantie te komen zodat de leden kunnen zien wat er speelt en zodat de leden op basis van feiten en deugdelijke informatie keuzes kunnen maken en de toekomst van de Vereniging mede kunnen bepalen.
Meer sprecifiek leggen zij aan de afzonderlijke onderdelen van het petitum het volgende ten grondslag.
I en III. De stukken voor de ledenvergaderingen van 7 juni 2015, 29 mei 2016 en 2 oktober 2016 zijn niet tijdig toegestuurd, niet volledig aan de leden beschikbaar gesteld en voldoen niet aan de wettelijke vereisten. Voorts is bij de besluitvorming ten onrechte niet voldaan aan de quorumeis van artikel 19 van de statuten;
II. Artikel 2:48 BW verplicht het bestuur van de Vereniging de ondertekende balans met een toelichting aan de ledenvergadering voor te leggen, bij welke toelichting de Vragen mede dienen te worden beantwoord. Artikel 16 lid 2 van de statuten verplicht de Vereniging rekening en verantwoording af te leggen en ook daartoe behoort het beantwoorden van de Vragen. Voorts nopen de vereisten van behoorlijk bestuur ertoe dat de gezamenlijke bestuurders gehouden zijn de Vragen te beantwoorden. Ook uit de redelijkheid en billijkheid vloeit deze gehoudenheid voort.
IV tot en met VII. Nu het vertrouwen in het bestuur is verdwenen, dienen de door het bestuur nog af te leggen rekening en verantwoording en de door het bestuur gegeven antwoorden op de Vragen te worden gecontroleerd door een door de rechtbank benoemde deskundige. Andere grondslag voor deze vordering is het gebrekkig functioneren van de kascommissie, die in strijd met de statuten is benoemd en die eerder als verlengde van het bestuur functioneert dan als commissie die namens de ledenvergadering het bestuur controleert;
IX tot en met XIV. Bij de besluitvorming in de ledenvergaderingen wordt niet het in artikel 19 van de statuten voorgeschreven quorum toegepast, waardoor alle besluiten van de ledenvergaderingen van de Vereniging vanaf in ieder geval 2009 nietig zijn. Dit betekent eveneens dat het bestuur van de Vereniging in die periode niet rechtsgeldig is benoemd en derhalve ook geen besluiten heeft kunnen nemen. Hetzelfde geldt voor de leden van de kascommissie.

3.3.

De Vereniging c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

ontvankelijkheid [eisende partij sub 1 c.s.]

4.1.

De Vereniging c.s. hebben aangevoerd dat [eisende partij sub 1 c.s.] niet ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen, nu zij in de buitengewone ledenvergadering van 2 april 2017 zijn geroyeerd als lid van de Vereniging en derhalve geen beroep meer kunnen doen op de rechten die voorvloeien uit het lidmaatschap van de Vereniging. Dit verweer wijst de rechtbank af, nu het in deze procedure met name gaat om besluitvorming van het bestuur en de ledenvergaderingen van de Vereniging in een periode dat [eisende partij sub 1 c.s.] in ieder geval lid waren van de Vereniging. Besluitvorming in de periode na 2 april 2017 is in deze procedure niet aan de orde. Door dit lidmaatschap hebben zij belang bij een oordeel over de besluitvorming in deze periode: werd de vereniging vertegenwoordigd door een rechtsgeldig gekozen bestuur en heeft dit bestuur op rechtsgeldige wijze verantwoording afgelegd over het gevoerde beleid? Het bestuur heeft immers in deze periode beschikt over de door [eisende partij sub 1 c.s.] betaalde contributie.
vorderingen IX tot en met XIV

4.2.

De rechtbank zal allereerst de vorderingen bespreken tot nietigverklaring van de besluiten van de ledenvergaderingen van de Vereniging sedert 19 april 2009.
4.3.

De nietigheid dan wel vernietigbaarheid van de besluiten van rechtspersonen is geregeld in artikelen 2:14 en 2:15 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In de literatuur en rechtspraak wordt algemeen aangenomen dat het ontbreken van een voorgeschreven quorum een vergadering onbevoegd maakt om besluiten te nemen en dat een besluit dat desondanks is genomen nietig is op grond van artikel 2:14 BW.
4.4.

Artikel 19 van de statuten bevat een quorumeis en bepaalt onder meer dat de ledenvergadering van de Vereniging alleen besluiten kan nemen, wanneer tenminste zevenenzestig procent (67%) van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is.
[eisende partij sub 1 c.s.] doen een beroep op dit artikel en stellen dat de in dit artikel opgenomen quorumeis van toepassing is op de besluitvorming in zowel de algemene als de buitengewone ledenvergaderingen van de Vereniging.

4.5.

De Vereniging c.s. hebben betoogd dat artikel 19 van de statuten alleen geldt voor buitengewone ledenvergaderingen omdat het direct geplaatst is na artikel 18 over buitengewone ledenvergaderingen zonder dat het een nieuw, eigen kopje heeft gekregen. Het is ook logisch dat dit vereiste alleen voor buitengewone ledenvergaderingen geldt, omdat in deze vergaderingen buitengewone besluiten worden genomen, waarvoor een quorumeis terecht is. Bovendien was dit de bedoeling van de leden van de Vereniging, hetgeen blijkt uit de omstandigheid dat sinds de oprichting van de vereniging bij algemene ledenvergaderingen de quorumeis niet is toegepast, aldus de Vereniging c.s.
4.6.

De rechtbank oordeelt als volgt. Gelet op de verschillende stellingen van partijen ten aanzien van de toepassing van de quorumeis in artikel 19 van de statuten, dient de rechtbank artikel 19 uit te leggen. In beginsel kan worden aangenomen dat voor statuten geldt dat zij zich in het spectrum dat de vloeiende overgang tussen de Haviltexnorm en de CAO-norm weergeeft, bevinden in het gebied waarin de uitleg op basis van de CAO-norm prevaleert, zodat objectieve maatstaven bij de uitleg van de statuten in beginsel centraal dient te staan (Hof Arnhem-Leeuwarden 28 april 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3094). De statuten zijn immers bedoeld voor een groot aantal personen, die zich op basis van de tekst van de statuten een beeld moeten kunnen vormen van de regels die binnen de vereniging gelden.
4.7.

In de tekst van artikel 19 van de statuten is vermeld ledenvergaderingen. Er wordt geen beperking aangebracht ten aanzien van het soort ledenvergadering waarvoor dit quorum heeft te gelden. Het artikel volgt op artikel 18 met als kopje “Buitengewone ledenvergadering” en heeft geen eigen kopje, zoals ook de Vereniging c.s. hebben aangevoerd.
Artikel 17, met als kopje “Algemene Ledenvergadering” bevat de bepalingen over de algemene ledenvergaderingen en bepaalt onder meer dat een algemene ledenvergadering één keer per jaar wordt gehouden voor 30 juni. Voorts bepaalt dit artikel welke onderwerpen in de jaarlijkse algemene ledenvergadering worden behandeld, zoals de vaststelling van een huishoudelijke reglement en andere reglementen, het verslag over het afgelopen verenigingsjaar, de rekening en verantwoording, de begroting en verkiezingen, ter voorziening in vacatures.

4.8.

Daarnaast geldt het volgende:
( i) de wetgever heeft geen quorum voorgeschreven bij besluitvorming van leden van een vereniging. Het kan, maar het is niet gebruikelijk dat statuten van een vereniging een quorum voorschrijven voor alle ledenvergaderingen. Voor de Vereniging, met haar omvang van ongeveer 1.000 leden, is een dergelijke quorumeis voor alle ledenvergaderingen ook niet goed werkbaar, in die zin dat dit zal inhouden dat waarschijnlijk steeds twee ledenvergaderingen zullen moeten worden gehouden om tot rechtsgeldige besluitvorming te komen. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat bij ledenvergaderingen van de Vereniging meer dan 670 leden aanwezig zijn, nu uit de overgelegde notulen blijkt dat per vergadering minder dan 100 leden de ledenvergadering van de Vereniging bezoeken.
(ii) de Vereniging is opgericht in 1967. In de procedure zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de Vereniging in haar bestaan bij algemene ledenvergaderingen ooit de quorumeis heeft toegepast.
(iii) uit de overgelegde stukken volgt dat de Vereniging de quorumeis wel heeft proberen toe te passen bij de buitengewone ledenvergaderingen van december 2014 en januari 2015. Tijdens de buitengewone ledenvergadering van januari 2015 is onder meer het besluit genomen om eisers onder 1, 2, 4 en 5 als lid te royeren. In het vonnis van de voorzieningenrechter van 22 juni 2015 is geoordeeld dat dit besluit niet rechtsgeldig is genomen omdat deze vergadering van januari 2015 niet als tweede buitengewone ledenvergadering kon gelden als bedoeld in artikel 19 van de statuten. In de agenda van de buitengewone ledenvergadering van december 2014 was namelijk het agendapunt royement van deze leden, niet opgenomen;
(iv) er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat tijdens een ledenvergadering van de Vereniging, die door het bestuur als een buitengewone ledenvergadering is uitgeschreven, besluiten zijn genomen zonder althans te proberen de quorumeis toe te passen;
( v) niet weersproken door de Vereniging, hebben [eisende partij sub 1 c.s.] gesteld dat in de ledenvergadering van 7 juni 2015 bezwaar is gemaakt tegen het niet toepassen van de quorumeis. Uit de overgelegde stukken volgt niet dat [eisende partij sub 1 c.s.] of andere leden op enig moment voor 7 juni 2015 bezwaar hebben gemaakt tegen het niet toepassen van een quorumeis tijdens algemene ledenvergaderingen of tegen de handelwijze van de Vereniging waarbij meerdere algemene ledenvergaderingen per jaar werden uitgeschreven, waarin dan geen quorum werd aangehouden voor de besluitvorming. Niet is gesteld, noch is anderszins gebleken dat de betreffende leden op 7 juni 2015 voor het eerst een algemene ledenvergadering bijwoonden.
4.9.

De onder 4.7 en 4.8. genoemde omstandigheden, in onderling verband beschouwd, rechtvaardigen het oordeel dat de quorumeis in de statuten van de Vereniging alleen geldt voor besluiten van buitengewone ledenvergaderingen. Bij dit oordeel acht de rechtbank doorslaggevend dat deze uitleg van artikel 19 door de plaatsing direct na artikel 18 en zonder eigen kopje wellicht niet de meest voor hand liggende uitleg is, nu wordt verwezen naar ledenvergaderingen, maar wel mogelijk is en dat de Vereniging kennelijk in haar bestaan deze uitleg altijd heeft gevolgd, zonder dat dit tot de ledenvergadering van 7 juni 2015 tot vragen bij leden heeft geleid. Het grote aantal personen dat bij de Vereniging is betrokken, heeft kennelijk vanaf 1967 de statuten niet anders uitgelegd dan dat de quorumeis beperkt dient te worden toegepast. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de statuten thans anders uit te leggen dan de Vereniging kennelijk jarenlang heeft gedaan.
4.10.

Gelet op dit een en ander, dienen de vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] onder IX tot en met XIV te worden afgewezen.
vordering I

4.11.

Wet en statuten kennen een samenstel van regels over de wijze waarop een verenigingsbestuur rekening en verantwoording dient af te leggen. Zo dient het bestuur rekening en verantwoording af te leggen aan de ledenvergadering over het door haar gevoerde beleid. [eisende partij sub 1 c.s.] stellen dat (het bestuur van) de Vereniging in 2015 en in 2016 niet aan de op dit punt geldende regelgeving heeft voldaan. Het gevolg hier van is, aldus [eisende partij sub 1 c.s.] , dat ieder lid van de Vereniging het recht heeft in rechte nakoming van voernoemde verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording te vorderen van het bestuur.
4.12.

Zij leggen de volgende stellingen hieraan ten grondslag:
( i) het ontbreken van een huishoudelijk reglement. Hierdoor zijn geen regels vastgesteld over de contributie die leden moeten voldoen en geen regels over de wijze waarop ledenvergaderingen worden gehouden, tijdens ledenvergaderingen moet worden gestemd en op welke wijze stukken voor de ledenvergadering moeten worden verspreid;
(ii) het bestuur heeft het jaarverslag, de balans, de staat van baten en lasten, de toelichting op de balans en de toelichting op de staat van baten en lasten in strijd met artikel 2:48 BW zonder opgave van redenen niet ondertekend;
(iii) het jaarverslag van het bestuur over 2014 en over 2015 is te summier, hetgeen ook geldt voor de staat van baten en lasten. Het bestuur dient de volledige financiële jaarverslagen aan de leden ter hand te stellen;
(iv) de ledenvergadering dient de quorumeis van artikel 19 in acht te nemen bij besluitvorming ten aanzien van de rekening en verantwoording;
( v) de rekening en verantwoording over 2015 is te laat afgelegd, namelijk niet binnen de termijn van zes maanden die daarvoor in de statuten is opgenomen. Dit is ook in eerdere boekjaren gebeurd;
(vi) de agenda’s voor de ledenvergaderingen in 2015 en 2016 bevatten niet de juiste onderwerpen;
4.13.

De Vereniging c.s. hebben aangevoerd dat het bestuur heeft voldaan aan haar wettelijke en statutaire verplichtingen voor wat betreft het afleggen van de rekening en verantwoording.
4.14.

De rechtbank oordeelt als volgt. Het enkel ontbreken van een huishoudelijk reglement betekent niet dat geen verantwoording kan worden afgelegd omdat ledenvergaderingen ook kunnen worden georganiseerd zonder dat de regels hiervoor schriftelijk zijn vastgelegd in een dergelijk reglement. De Vereniging functioneert immers al sinds haar oprichting zonder dit reglement.
4.15.

Aan een jaarverslag worden voorts geen vormvereisten gesteld; het kan ook mondeling worden uitgebracht. Dat ligt slechts anders in geval van een vereniging in de zin van artikel 2:49 BW in samenhang met artikel 360 lid 3 BW. Gesteld noch gebleken is dat de Vereniging daartoe behoort. [eisende partij sub 1 c.s.] kunnen derhalve geen aanspraak maken op een ondertekend jaarverslag. Verder is van belang dat het bestuur van de Vereniging op grond van de artikelen 2:48 lid 1 BW en 16 lid 2 van de statuten enkel gehouden is een balans en een staat van baten en lasten met een toelichting aan de ALV te verstrekken. Aan deze verplichting heeft het bestuur in 2015 en in 2016 voldaan. Het bestuur is niet verplicht om het volledige – 87 pagina’s omvattende – Financieel jaarverslag 2014, waarvan de balans en de winst- en verliesrekeningen deel uitmaken, over te leggen, noch dat over 2015.
4.16.

Uit de overgelegde notulen van de ledenvergaderingen van 7 juni 2015 en 2 oktober 2016 volgt bovendien dat het financiële verslag van het bestuur van de Vereniging over 2014 is besproken en dat aan de penningmeester hiervoor decharge is verleend. Onder 4.9. heeft de rechtbank al overwogen dat de besluitvorming op deze ledenvergaderingen niet nietig is omdat niet is voldaan aan de quorumeis. Een andere grond voor de nietigheid van de besluitvorming van deze ledenvergaderingen hebben [eisende partij sub 1 c.s.] niet aan hun vordering ten grondslag gelegd. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben evenmin tijdig de vernietiging van deze besluitvorming van de algemene ledenvergadering gevorderd. Hieruit volgt dat het besluit van de algemene ledenvergadering van 7 juni 2015 om het door het bestuur afgelegde verslag over de financiële gang van zaken over 2014 goed te keuren en de penningmeester hiervoor decharge te verlenen tussen partijen thans vaststaat. De verwijten die [eisende partij sub 1 c.s.] het bestuur en de Vereniging ten aanzien van deze vergadering maken, behoeven dan ook geen verdere bespreking.
Hetzelfde geldt voor de besluitvorming tijdens de ledenvergadering van 2 oktober 2016, tijdens welke ledenvergadering is besloten tot goedkeuring van de rekening en verantwoording over 2015 en tot decharge.

4.17.

Gelet op dit een en ander is de rechtbank van oordeel dat geen grond bestaat het bestuur van de Vereniging te veroordelen opnieuw een jaarverslag over de gang van zaken in 2014 en 2015 en over het gevoerde beleid aan de ledenvergadering uit te brengen of om het bestuur te veroordelen om een volledig financieel jaarverslag over 2014 en 2015 ter goedkeuring aan de ledenvergadering voor te leggen. De vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] op dit punt zal de rechtbank dan ook afwijzen.
vordering II

4.18.

[eisende partij sub 1 c.s.] vorderen de beantwoording door het bestuur van de Vereniging van 20 vragen zoals geformuleerd in een brief van 28 september 2015 (hierna: de Vragen).
4.19.

Rekening en verantwoording over het gevoerde beleid legt het bestuur af aan de leden in de ledenvergadering. Zoals ook al geoordeeld in het vonnis van de voorzieningenrechter van 3 mei 2016 heeft een individueel lid geen recht om van het bestuur te verlangen dat deze aan hem afzonderlijk informatie verstrekt. Tijdens de comparitie van partijen heeft het bestuur gezegd dat ze bereid is vragen die in de ledenvergadering over het gevoerde beleid worden gesteld, te beantwoorden. Op de vraag van de rechtbank of de Vragen tijdens een ledenvergadering aan het bestuur zijn gesteld hebben [eisende partij sub 1 c.s.] in eerste instantie ontkennend geantwoord, en vervolgens gezegd dat niet alle Vragen tijdens ledenvergaderingen zijn gesteld. Sommige vragen of onderdelen ervan zijn tijdens (een) ledenvergadering(en) aan de orde gekomen, aldus [eisende partij sub 1 c.s.] Zij hebben echter niet specifiek gesteld welke van de Vragen aan de orde zijn geweest en welke van de Vragen het bestuur heeft geweigerd te beantwoorden en wat de overige aanwezige leden hiervan vonden, noch hebben zij gewezen op passages in de notulen van de ledenvergaderingen van de Vereniging waarin is opgenomen dat zij Vragen hebben gesteld, die het bestuur geweigerd heeft te antwoorden. Aldus is tussen partijen onvoldoende komen vast te staan dat en welke Vragen het bestuur op de Ledenvergadering heeft geweigerd te beantwoorden. De conclusie is dan ook gerechtvaardigd dat het daarvoor aangewezen gremium niet volledig is benut om de Vragen te stellen. Gelet hierop ziet de rechtbank geen grond het bestuur tot beantwoording van deze vragen te veroordelen.
4.20.

In de volgende, door [eisende partij sub 1 c.s.] aan hun vordering tot het beantwoorden van de Vragen ten grondslag gelegde, omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om op dit punt anders te oordelen. Daarbij zal zij eerst het bezwaar van [eisende partij sub 1 c.s.] formuleren, voor zover dit hiervoor niet al aan de orde is gesteld, en vervolgens motiveren waarom dit bezwaar niet leidt tot een verplichting van het bestuur de Vragen te beantwoorden.
( i) de ledenadministratie klopt volgens [eisende partij sub 1 c.s.] niet, waardoor niet zeker is hoeveel stemgerechtigde leden er zijn. 
Dit bezwaar dienen [eisende partij sub 1 c.s.] aan de orde te stellen in het kader van de besluitvorming binnen de Vereniging en kan als los bezwaar niet als grondslag dienen om het bestuur te verplichten buiten de ledenvergadering om vragen van individuele leden te beantwoorden. Daarbij komt nog dat [eisende partij sub 1 c.s.] hun bezwaar op dit punt, tegenover het gemotiveerde verweer van het bestuur dat grote inspanningen worden geleverd om het ledenbestand correct en up-to-date te houden, geen concrete voorbeelden heeft kunnen noemen van fouten in de ledenadministratie, waardoor zij haar besluit feitelijk onvoldoende heeft onderbouwd.
(ii) het bestuur vraagt voor bepaalde besluiten niet de voorafgaande goedkeuring van de ledenvergadering.
Dergelijke bestuursbesluiten zouden nietig of vernietigbaar kunnen zijn omdat het bestuur dan niet bevoegd is deze besluiten te nemen, echter een vordering tot vernietiging van bestuursbesluiten op deze grond is niet aan de rechtbank voorgelegd.
(iii) door het ontbreken van een huishoudelijk reglement, ontbreken interne “huisregels” over de gang van zaken binnen de Vereniging, waaronder de gang van zaken tijdens een ledenvergadering. 
Door het ontbreken van een huishoudelijke reglement voldoet de Vereniging niet aan de bepalingen zoals die in de Statuten zijn opgenomen. De sanctie hierop is echter niet dat het bestuur van de Vereniging rechtstreeks, buiten de ledenvergadering om, vragen van individuele leden dient te beantwoorden. 
Uit de overgelegde notulen van ledenvergaderingen kan overigens worden opgemaakt dat dit onderwerp ook de aandacht van het bestuur heeft. Daarbij valt op dat [eisende partij sub 1 c.s.] stellen dat op twee door het bestuur belegde bijeenkomsten waar leden input konden geven voor het huishoudelijk reglement, behoudens [eisende partij sub 1 c.s.] , twintig respectievelijk vijf van de 1000 leden aanwezig waren, zodat de conclusie gerechtvaardigd is dat dit onderwerp niet bij alle leden leeft. Voorts kunnen [eisende partij sub 1 c.s.] , als zij de opstelling en vaststelling van een huishoudelijk reglement wensen, het bestuur verzoeken daartoe een bijzondere ledenvergadering bijeen te roepen met als agendapunt de opdracht aan het bestuur om op korte termijn een huishoudelijk reglement op te stellen. Indien dan de meerderheid van de vergadering hiervoor stemt, is het bestuur ook langs die weg gehouden een huishoudelijk reglement aan de vergadering voor te leggen.
(iv) [eisende partij sub 1 c.s.] uiten beschuldigingen over een dictatoriaal beleid, nepotisme, vriendjespolitiek, een gemanipuleerde meerderheid, intimidatie en angst voor represailles, hetgeen noopt tot een vergaande plicht tot het afleggen van rekening en verantwoording. Concrete voorbeelden van het gedrag dat het bestuur wordt verweten, met uitzondering van een aangifte die is gedaan, worden echter niet genoemd. Daartegenover stelt de Vereniging dat eisers met zijn zessen zijn en dat niet is gebleken dat zij door een grotere groep leden worden ondersteund in hun bezwaren tegen het bestuur en tegen de gang van zaken binnen de Vereniging. Nu [eisende partij sub 1 c.s.] deze stelling onvoldoende heeft toegelicht, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
( v) de kascommissie reageert niet op vragen van leden waaronder [eisende partij sub 1 c.s.] 
Mocht dit inderdaad zijn voorgevallen, dan is het bestuur hiervoor niet primair verantwoordelijk maar zijn dit de leden van de kascommissie zelf. Voorts is niet gesteld, noch is anderszins gebleken dat [eisende partij sub 1 c.s.] de leden van de kascommissie hierop hebben aangesproken. Ook is niet gesteld of anderszins gebleken dat [eisende partij sub 1 c.s.] het bestuur hiervan op de hoogte hebben gesteld. Een grond om het bestuur te verplichten de Vragen te beantwoorden, ziet de rechtbank hierin niet.
(vi) Ondanks een verzoek daartoe, heeft het bestuur een door [eisende partij sub 1 c.s.] gevraagd agendapunt niet op de agenda van een buitengewone ledenvergadering gezet of is aan de behandeling van dit punt in een volgende vergadering niet toegekomen.
Ook hier was de aangewezen weg dat [eisende partij sub 1 c.s.] het bestuur, in overeenstemming met hetgeen daarover in de statuten is bepaald, andermaal hadden verzocht dit punt te agenderen, zodat democratische besluitvorming hierover tijdens een ledenvergadering kon plaatsvinden. Bovendien voorzien de statuten in de mogelijkheid dat leden zelf een buitengewone ledenvergadering organiseren, als het bestuur hiertoe niet overgaat. Bezwaren tegen de handelwijze van het bestuur op dit punt, leiden er dan ook niet toe dat het bestuur verplicht kan worden om buiten de ledenvergadering om de Vragen aan [eisende partij sub 1 c.s.] te beantwoorden.

4.21.

Gelet op dit een en ander is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] het bestuur te verplichtingen de Vragen te beantwoorden, dient te worden afgewezen. De omstandigheid dat de ledenvergadering van 2 april 2017 het besluit heeft genomen [eisende partij sub 1 c.s.] als leden te royeren behoeft ten aanzien van deze vordering dan ook geen verdere bespreking.
vordering III

4.22.

Ook de vordering tot het opmaken van een begroting voor de jaren 2016 en 2017 wijst de rechtbank af. Besluitvorming hierover heeft plaatsgevonden tijdens de ledenvergadering van 2 oktober 2016. De rechtbank heeft onder 4.9 al overwogen dat voor de besluitvorming op deze vergadering de quorumeis niet geldt.
vordering IV tot en met VII benoeming van een deskundige

4.23.

[eisende partij sub 1 c.s.] stellen dat ook indien het bestuur wordt veroordeeld (i) tot het opnieuw afleggen van rekening en verantwoording over 2014 en 2015, (ii) het volledige jaarverslag te overleggen en (iii) de Vragen te beantwoorden, bij hen het vertrouwen ontbreekt dat deze rekening en verantwoording werkelijk openheid en transparantie ten aanzien van de verenigingsfinanciën oplevert. Bestuurders zullen hun misstappen en feilen niet willen toegeven en blijven camoufleren. Echte antwoorden zullen niet worden gegeven.
4.24.

Voorts stellen zij dat er bezwaren zijn tegen het functioneren van de kascommissie van de Vereniging:
( i) De besluiten van de ledenvergadering tot benoeming van de kascommissie zijn nietig omdat de quorumeis niet in acht is genomen;
(ii) Voor het boekjaar 2014 zijn geen plaatsvervangende leden van de kascommissie benoemd, waardoor de kascommissie in 2014 slechts uit twee leden heeft bestaan omdat één lid aftrad. Hierdoor heeft deze kascommissie geen rechtsgeldig verslag uitgebracht;
(iii) De kascommissie kent geen rooster van aftreden. Een lid van de kascommissie kan voor drie jaar worden benoemd en is slechts één keer herkiesbaar. De voorzitter van de kascommissie is echter al onafgebroken lid van de commissie sinds 2004. Tijdens de algemene vergadering van 7 juni 2015 is wederom dezelfde voorzitter van de kascommissie benoemd. Als plaatsvervangende leden zijn benoemd een nichtje van de penningmeester en een zwager van de voorzitter.
(iv) De kascommissie schermt met de betrokkenheid van een accountant, maar heeft de naam van deze accountant nooit willen noemen. Pas tijdens de comparitie van partijen is de naam van de accountant genoemd.
( v) De kascommissie functioneert als een verlengde van het bestuur. Dit blijkt onder meer uit de omstandigheid dat de voorzitter van de kascommissie zich tijdens ledenvergaderingen meer manifesteert als penningmeester dan de werkelijke penningsmeester. Hij is degene die vragen aan het bestuur over financiële aangelegenheden beantwoordt. Voorts blijkt dit uit de omstandigheid dat een lid van de kascommissie de begroting over 2015 heeft opgesteld en niet de penningmeester.
Het gevolg hiervan is dat er geen kascommissie is die het Financieel Jaarverslag over 2014 en over 2015 heeft onderzocht en daarover rechtsgeldig verslag heeft uitgebracht aan de ledenvergadering, aldus [eisende partij sub 1 c.s.]
4.25.

De onder 4.23. en 4.24. opgesomde omstandigheden zijn, aldus nog steeds [eisende partij sub 1 c.s.] , voldoende zwaarwegend om over te gaan tot het toewijzen van de, ook in de ogen van [eisende partij sub 1 c.s.] onorthodoxe, vordering tot benoeming van een deskundige.
4.26.

De rechtbank stelt het volgende voorop. Afgezien van het verweer tegen de werking van de quorumeis, heeft de Vereniging geen verweer gevoerd tegen de door [eisende partij sub 1 c.s.] gestelde bezwaren tegen het functioneren van de kascommissie. Zij heeft enkel gesteld dat naast de huidige voorzitter van de kascommissie niemand zich beschikbaar heeft gesteld zodat het bestuur van de Vereniging hem steeds wel als voorzitter moe(s)t voordragen.
4.27.

Artikel 2:48 BW, dat ook op de Vereniging van toepassing is, bepaalt dat bij het ontbreken van een raad van commissarissen of een accountantsverklaring, de algemene vergadering jaarlijks twee leden benoemt [noot: de wet spreekt van een commissie van ten minste twee leden], die geen bestuurslid mogen zijn. Deze twee leden onderzoeken de financiële stukken die het bestuur aan de ledenvergadering dient te overleggen en brengen van dit onderzoek verslag uit aan de ledenvergadering. Artikel 16 van de statuten bevat de bepalingen die voor de Vereniging gelden voor wat betreft deze kascommissie.
Bij het afleggen van de rekening en verantwoording door het bestuur aan de ledenvergadering speelt deze door de ledenvergadering benoemde kascommissie een belangrijke rol. Zij kan in meer detail de financiële stukken bestuderen, heeft vaak de daartoe benodigde financiële achtergrond en kan met het bestuur voorafgaand aan de ledenvergadering in discussie over deze stukken. Van haar werkzaamheden brengt zij verslag uit aan de ledenvergadering. De kascommissie is tot dit alles beter in staat dan de ledenvergadering van de Vereniging, waarbij potentieel 1.000 leden aanwezig kunnen zijn en waarvan niet iedereen over de benodigde financiële bagage zal beschikken om de financiële stukken te begrijpen.
Wil de ledenvergadering op de kascommissie kunnen vertrouwen, dan dient deze commissie overeenkomstig de daarvoor geldende regels te zijn samengesteld. Tevens dient zij op voldoende afstand van het bestuur te staan, teneinde een controlerende rol te kunnen vervullen.

4.28.

De enige grond die [eisende partij sub 1 c.s.] ten grondslag hebben gelegd aan hun vordering tot nietigverklaring van de besluiten tot benoeming van de kascommissie is dat niet is voldaan aan de quorumeis. Ten aanzien van dit gedeelte van de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] heeft de rechtbank onder 4.9. al overwogen dat deze zal worden afgewezen.
Voor het overige hebben [eisende partij sub 1 c.s.] slechts geconcludeerd dat de verwijten die zij het bestuur en de Vereniging maken voor wat betreft de kascommissie ertoe moeten leiden dat de rechtbank een deskundige benoemd die de jaarstukken van de Vereniging moet onderzoeken en hierover moet rapporten. Deze vorderingen baseren zij tevens op het gebrek aan vertrouwen ten aanzien van het handelen van het bestuur. Dit betekent dat de rechtbank het functioneren van de kascommissie alleen in het licht van deze vorderingen behoeft te beoordelen.

4.29.

De wet noch de statuten bevatten een bepaling die het voor individuele verenigingsleden – die tezamen ongeveer 0,6% van de stemmen binnen een ledenvergadering vertegenwoordigen – mogelijk maakt te vorderen dat een deskundige wordt benoemd die op kosten van de Vereniging onderzoek doet naar het reilen en zeilen van het bestuur en de door het bestuur afgelegde rekening en verantwoording. Artikelen 2:344 en verder BW en artikel 2:393 lid 3 BW zijn op de Vereniging niet van toepassing. Artikel 2:48 lid 2 regelt de benoeming van een kascommissie en artikel 2:16 lid 4 van de statuten verwijst naar een deskundige die de kascommissie kan inschakelen om haar bij te staan in haar werkzaamheden. Beide artikelen geven niet de leden van de Vereniging het recht om een financieel deskundige te laten benoemen.
4.30.

Ook de tegen het functioneren van de kascommissie genoemde bezwaren rechtvaardigen niet de benoeming van een deskundige. De omstandigheid dat [eisende partij sub 1 c.s.] zich niet kunnen vinden in het beleid van de Vereniging en het bestuur wantrouwen, maken dit oordeel niet anders.
De leden van de Vereniging zullen de democratische weg van het behalen van een meerderheid in de ledenvergadering moeten bewandelen. Wet en statuten bevatten voldoende bepalingen die het de leden van de Vereniging mogelijk maken langs deze weg in de besluitvorming van de Vereniging een rol te spelen. Zo kunnen 25 leden van de Vereniging op grond van artikel 18 van de statuten het bestuur vragen een buitengewone ledenvergadering bijeen te roepen op welke ledenvergadering het bestuur de door de 25 leden aangedragen onderwerpen dient te agenderen. Niet gesteld noch is anderszins gebleken dat het bestuur artikel 18 van de statuten niet naleeft. Daarnaast hebben de leden de mogelijkheid de nietigheid van besluiten te vorderen die in strijd met wet en statuten zijn genomen dan wel de vernietiging van besluiten op grond van artikel 2:15 BW.
De rechtbank zal dan ook de vordering tot het benoemen van een deskundige afwijzen.
Gelet hierop behoeft de omstandigheid dat de ledenvergadering van 2 april 2017 het besluit heeft genomen [eisende partij sub 1 c.s.] als leden te royeren geen verdere bespreking.

vordering VIII opleggen dwangsom

4.31.

Nu de rechtbank de vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] onder I, II, III, VI en VII afwijst, ziet de rechtbank ook geen grond aan het bestuur en de Vereniging een dwangsom op te leggen. Ook dit gedeelte van de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] wijst de rechtbank dan ok af.
4.32.

Nu alle vorderingen worden afgewezen, behoeft de stelling van de Vereniging dat de vorderingen tegen bestuurders onder 2 tot en met 6 niet ontvankelijk is omdat zij in mei 2017 zijn afgetreden geen bespreking.

Opzegging lastige leden (Historische Automobiel)

Rb. Den Haag 31 januari 2018
ECLI:NL:RBDHA:2018:982

De vereniging zegt het lidmaatschap op van twee “lastige leden” die het over een bepaalde beleidskeuze oneens zijn met het (nieuwe) bestuur en de door de ALV genomen besluiten. De vereniging kiest verstandig genoeg niet voor ontzetting, maar voor opzegging. De twee leden zijn het er niet mee eens en stappen naar de rechter.

De rechter legt eerst het verschil tussen opzegging van het lidmaatschap en ontzetting van een lid uit:
” Anders dan [de twee leden] hebben betoogd, volgt uit de brieven van het bestuur van HAV van 28 november 2016 onmiskenbaar dat niet is beoogd om [de twee leden] te ontzetten uit het lidmaatschap, maar dat is bedoeld om tegen hen een minder vergaande maatregel te treffen, te weten opzegging van hun lidmaatschap op de voet van artikel 2:35 lid 2 BW met inachtneming van een opzegtermijn van één maand tegen 1 januari 2017.” 


De rechter oordeelt dan dat het bestuur de mogelijkheid van opzegging heeft, zelfs als in de statuten en het huishoudelijk reglement slechts wordt gesproken van royement.

” Een vereniging kan het lidmaatschap van een lid opzeggen indien (onder meer) redelijkerwijs van haar niet kan worden gevergd het lidmaatschap te laten voortduren (artikel 2:35 lid 2 BW). Het gegeven dat de statuten en het huishoudelijk reglement van HAV over opzegging door de vereniging niets vermelden, neemt niet weg dat de wet HAV uitdrukkelijk deze mogelijkheid biedt. Terecht betoogt HAV daarom dat zij, naast de statutaire en wettelijke mogelijkheid tot ontzetting van een lid uit het lidmaatschap, tevens een daarvan te onderscheiden minder vergaande mogelijkheid heeft om het lidmaatschap door opzegging te doen eindigen.” 









De rechter overweegt vervolgens dat hij het besluit van het bestuur niet diepgaand hoeft te toetsen:
 ” Bij het nemen van een dergelijk besluit komt de vereniging een vrijheid toe die meebrengt dat een besluit tot opzegging jegens het betrokken lid slechts ontoelaatbaar is indien de vereniging in de gegeven omstandigheden, waaronder de door haar behartigde belangen, jegens het betrokken lid in redelijkheid niet tot een zodanige maatregel had kunnen komen.” 
De opzegging was terecht, volgens de rechter:
” Voorts is duidelijk geworden dat tussen enerzijds [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en anderzijds het bestuur van HAV en een groot deel van haar leden een onverenigbaarheid van karakters bestaat die al veel conflicten heeft opgeleverd en naar het zich laat aanzien nog vele conflicten zal kunnen opleveren. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben die stellige indruk ter zitting niet kunnen wegnemen. 
Daarmee is een punt bereikt waarop van HAV niet kan worden gevergd hun lidmaatschap te laten voortduren en bestaat voldoende grond voor opzegging van het lidmaatschap.” 
Wat mij betreft een helder geschreven en terechte uitspraak. Ik hoop dat alle besturen die af willen van lastige leden de uitspraak lezen en toepassen (of hun juristen). 

Vonnis van 31 januari 2018

in de zaak van
1. [eiser sub 1],
2. [eiser sub 2],

tegen de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
HISTORISCHE AUTOMOBIEL VERENIGING,

Partijen zullen hierna [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , respectievelijk HAV genoemd worden.



2De feiten

2.1.

HAV is een landelijk opererende oldtimer vereniging, opgericht op 31 augustus 1964. HAV kent negen zogeheten ‘districten’: Noord, Centrum, Land van Gelre, Brabant, Noord-Holland, West, Oost, Zwolle en de HAV Vrachtwagengroep. De districten van HAV zijn geen zelfstandige rechtspersonen. De leden binnen een district kiezen gezamenlijk een districtscommissaris die voor het gevoerde financiële beleid van het district verantwoording verschuldigd is aan de penningmeester van HAV.
2.2.

De statuten van HAV luiden, voor zover van belang:

 DOEL Artikel 4.1. De vereniging stelt zich ten doel:a. het in stand houden, verzamelen en het restaureren van automobielen, motorvoertuigen en toebehoren, die hetzij uit historisch oogpunt, hetzij uit oogpunt van zeldzaamheid van belang zijn te worden bewaard, te bevorderen;b. de belangen van eigenaars van de onder a bedoelde automobielen, motorvoertuigen en toebehoren te behartigen, alsmede de belangstelling van anderen hiervoor op te wekken;c. onder haar leden een vriendschapsband te vormen en te onderhouden.2. De vereniging tracht dit doel te bereiken met inachtneming van hetgeen wettelijk en rechtens geoorloofd is en wel in het bijzonder door:a. het organiseren van en het medewerken aan evenementen voor de in lid 1 sub a bedoelde automobielen en motorvoertuigen, zoals toertochten, rally’s, tentoonstellingen, concoursen en dergelijke;b. het houden van bijeenkomsten, filmavonden, lezingen en dergelijke;c. het verzamelen en verstrekken van technische en andere gegevens aan leden over de onder lid 1 sub a bedoelde automobielen, motorvoertuigen en toebehoren;d. het eventueel uitgeven van een verenigingsorgaan;e. het eventueel samenwerken met andere instellingen in binnen- en buitenland die hetzelfde of soortgelijke doel nastreven;f. alle andere wettige middelen, die aan haar doel, in de ruimste zin genomen, bevorderlijk kunnen zijn.(…)

BEËINDIGING VAN HET LIDMAATSCHAP Artikel 7.1. Het lidmaatschap eindigt:a. aan het einde van het verenigingsjaar door opzegging, welke schriftelijk dient te geschieden aan de secretaris der vereniging voor één december van dat jaar;b. door overlijden van het lid;c. door royement, dat wordt uitgesproken door de ledenvergadering op voordracht van het bestuur zoals nader omschreven in het huishoudelijk reglement;d. terzake van rechtspersonen door hun ontbinding of faillissement.”

2.3.

Het huishoudelijk reglement van HAV bepaalt onder meer:

“Artikel 1. LEDEN EN LIDMAATSCHAP.1. (…)2. Het bestuur is bevoegd zonder opgave van redenen de toelating tot het lidmaatschap te weigeren. Tegen deze weigering staat geen beroep open. (…).(…)

Artikel 3. SCHORSING EN ONTZETTING.Het bestuur zal een lid kunnen schorsen in de volgende gevallen:1. Bij wangedrag, waaronder wordt verstaan het schaden van de belangen van de vereniging, dan wel indien het lid handelt in strijd met de statuten, het huishoudelijk reglement of bestuursbesluiten. Het lid wordt daartoe schriftelijk, met vermelding van redenen, opgeroepen tegenover het bestuur verantwoording van zijn gedragingen af te leggen. In deze vergadering zal het bestuur het lid mededelen of er al dan niet tot schorsing zal worden overgegaan. Het lid kan binnen één maand nadat de schorsing door het bestuur is uitgesproken een bezwaarschrift tegen de schorsing indienen bij de ledenvergadering. De ledenvergadering kan de schorsing opheffen, haar verlengen tot maximaal een periode van twaalf maanden, dan wel op voorstel van het bestuur het voor schorsing voorgedragen lid uit het lidmaatschap ontzetten.”

2.4.

[eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn 30 respectievelijk 40 jaar geleden lid geworden van HAV. [eiser sub 2] is tot 2015 districtscommissaris geweest van district Centrum. [eiser sub 1] was tot en met 2016 assistent-districtscommissaris van district Centrum. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn bij diverse activiteiten van district Centrum betrokken geweest, waaronder het organiseren van tourritten, technische avonden en zogeheten ‘koffieklets-avonden’ bij [eiser sub 1] thuis.
2.5.

Sinds 2008 is binnen HAV gediscussieerd over (de meerwaarde van) het toenmalige lidmaatschap van HAV van de Federatie Historische Automobiel- en Motorfietsclubs (hierna: FEHAC). FEHAC is een overkoepelende organisatie van historische automobielverenigingen die de belangen van de aangesloten clubs bij (onder andere) de overheid behartigt. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] behoorden tot de voorstanders van het lidmaatschap van HAV van FEHAC.
2.6.

Op 16 mei 2014 heeft een vertegenwoordiger van district Noord-Holland onder meer het volgende aan het bestuur van HAV bericht:
“Lotgenoten, De delegatie Noord-Holland heeft bijna met gejuich de soap [eiser sub 2] / [eiser sub 1] ervaren. Wij zijn unaniem van mening dat nieuwe bezems schoon vegen en waren blij met de aktie van het hoofdbestuur, nav. De ALV, waarbij deze heren hun inzet voor de HAV eindelijk opzegden (openlijk in de vergadering)”

2.7.

Op 20 mei 2014 heeft toenmalige secretaris van HAV, [A] (hierna: [A] ) per e-mail het volgende aan zijn medebestuursleden bericht (waarbij ‘DC’ staat voor: districtscommissaris):
“Helaas ben ik danig teleurgesteld zo als het bestuur nu acteert.

Eerst nemen we als bestuur een aantal besluiten die genotuleerd zijn.

Er zijn reeds een aantal brieven verzonden. Er is reeds met DC Noord-Holland gesproken en de brieven naar de DC’s zijn ook al verzonden, en dan willen we weer een brief versturen waar [eiser sub 2] [ [eiser sub 2] , toevoeging rechtbank] mag aanblijven als hij zijn uitspraak terug neemt.
Waar zijn we eigenlijk mee bezig, de enige die lacht is [eiser sub 2] en volgend jaar weer het zelfde
verhaal?
Wat doen als hij geen goede verklaring heeft voor het opgenomen geld, dan mag hij zeker ook van jullie aanblijven als DC.

Hier pas ik voor, ik neem aan dat jullie het gezegde kennen “first in first out” en hier wil ik het dan bij laten voor dit moment.”

2.8.

In 2015 heeft de algemene ledenvergadering van HAV met 35 voorstemmen en 5 tegenstemmen besloten om het lidmaatschap van FEHAC op te zeggen.
2.9.

Kort na ontvangst van de opzegbrief door FEHAC hebben twee medewerkers van FEHAC ( [B] en [C] ) zich via district Centrum als aspirant-lid aangemeld bij HAV. Het bestuur van HAV heeft beide personen op basis van artikel 1 sub 2 van het huishoudelijk reglement geweigerd als lid.
2.10.

Tijdens de bestuursvergadering van 23 juni 2015 waarin het besluit werd genomen om één van voornoemde personen te weigeren als lid, heeft de ledenadministrateur van HAV, [D] (hierna: [D] ), telefonisch contact opgenomen met [eiser sub 1] en [eiser sub 2] om hen van het bestuursbesluit op de hoogte te stellen.
2.11.

Kort hierna heeft [eiser sub 1] per e-mail het volgende aan het bestuur van HAV bericht:
“ hier bij vraag ik u of het normaal is dat de leden administrateur mij avonds om 10 uur belt met de mededeling dat hij tegen het lidmaatschap van ene heer [B] is ook heeft hij mij verboden om deze meneer toe te laten op de koffie klets. Hoe veel moet ik nog accepteren van deze [D] . Tussen door heeft hij nog even geantwoord op mijn in gezonden commentaar omtrent de fehac het antwoord was wij hebben als bestuur dit besloten en komen er niet op terug als dat al zo is dan verwacht ik van het Bus tuur en de voorzitter daar op antwoord en niet van deze [D] .”

2.12.

Op 25 juni 2015 heeft [D] per e-mail het volgende aan het bestuur van HAV bericht:
“Ik snap dat we de reactie van [eiser sub 1] ook voor deze keer weer met de mantel der liefde willen bedekken echter ik ga hier niet mee akkoord. De inhoud van zijn reactie en de respectloze manier waarop hij mij hier neerzet gaan wat mij betreft veel te ver en daar pas ik voor.

De afgelopen periode heb ik een aantal malen aan jullie door laten schemeren dat ik het meer dan zat ben hoe je als vrijwilliger door sommige mensen binnen de HAV wordt behandeld; deze reactie van de heer [eiser sub 1] is daar weet een mooi voorbeeld van.

Gisterenavond hebben we in onze bestuursvergadering veel aandacht besteed aan de toekomst van District Centrum en het toetreden van aspirant lid de heer [B]
In goed overleg hebben we toen besloten dat ik [eiser sub 2] en [eiser sub 1] zou bellen om hun te informeren over het besluit rondom de heet [B] en de plannen met district Centrum. Na het telefoongesprek met [eiser sub 2] heb ik vervolgens om 21.06 uur [eiser sub 1] telefonisch gesproken en niet zoals hij zelf schrijft om 22.00 uur.

De afgelopen jaren heb ik altijd met veel plezier de nodige (kostbare) vrije tijd in de HAV gestoken. Wanneer ik dan een reactie zoals deze van de heer [eiser sub 1] lees waarin hij mij neerzet als een hoop stront voelt dit als een messteek in de rug en kan ik maar 1 conclusie trekken helaas.

Zowel zakelijk als privé heb ik de afgelopen jaren het nodige meegemaakt waardoor ik o.a de conclusie heb getrokken dat ik alleen nog maar dingen wil gaan doen die leuk en leerzaam zijn. De huidige ontstane situatie binnen de HAV hoort hier wat mij betreft niet meer bij omdat het te veel negatieve energie kost.

Voor mij is dit dan ook de reden om per direct en tot nader order mijn werkzaamheden voor de HAV op te schorten.

Wat mij betreft zijn er nu 2 stappen die genomen kunnen worden:
1. De heer [eiser sub 1] biedt zijn verontschuldiging aan, zowel aan mij als aan het bestuur;
2. Wij blijven het gedrag van de heer [eiser sub 1] tolereren met als gevolg dat ik permanent mijn functie zal neerleggen

De ledenadministratie, website en VARIA verzending heb ik voor nu ook stilgelegd

[… ] , ik vind het echt jammer dat jij als terugkerende secretaris dit weer moet meemaken maar eens is voor mij ook de maat vol. Het getuigt van weinig respect als je zo met je bestuursleden omgaat, blijkbaar krijgt de heer [eiser sub 1] wel veel energie van.”

2.13.

[eiser sub 1] heeft geweigerd zijn verontschuldigingen aan [D] aan te bieden. Daarop heeft [D] zijn functie neergelegd.
2.14.

In september 2015 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] leden van HAV benaderd om de besluitvorming met betrekking tot het lidmaatschap van FEHAC ongedaan te maken.
2.15.

Op 23 oktober 2015 heeft [eiser sub 1] een e-mailbericht aan het bestuur van HAV gestuurd. Dit bericht luidt onder meer als volgt:
“beste […] kun je mij vertellen wat en waarom er iets aan de hand is bij de H.A.V. ik dacht dat ik al jaren gezellig met [eiser sub 2] als tweede man mee ging maar ik begin mij nu toch af te vragen of ik nog wel zin heb in de H.A.V. er is alleen maar gezodemieter aan de gang een voor zitter die zijn woord niet houd en verder niets duld van de leden. waar schijnelijk het bestuur om de tuin lijd wand om de agenda voor de komende D C gevraagd te hebben voor mij en voor [eiser sub 2] en door dat ik dan in engeland ben voor mijn ver vanger de heer [E] . Ook is de voorzitter in zake H.A.V FeHac Knac niet op de hoogte.
de knac doet alleen aan de H.A.V. een aan tal euros betalen voor elk H.A.V.lid wat lid wordt van de Knac. De vriendenclubs aan gesloten bij de knac. daar van komen alleen de besturen een paar keer per jaar bij elkaar, om te vertellen wat ze het jaar bereikt hebben wat de Fehac al lang gemeld en bereikt hebben hoelang gaat dit nog duren.
Sorry voor dit bericht maar ik ben wit heet. Ik was wel goed om te zorgen dat [D] ver trok waar mee ik door de voorzitter werd gefeliciteerd”

2.16.

Tijdens de algemene ledenvergadering van HAV op 2 april 2016 is een door [eiser sub 2] opgesteld pamflet uitgedeeld. Dit pamflet luidt onder meer als volgt:
“Beste H.A.V leden en bestuur naar aanleiding van de vergadering in 2015 kom ik hier op terug met het oog op de opzegging van de FEHAC dat wij als vereniging geen lid meer zijn van de FEHAC

Dit wordt een probleem voor al de oldtimer bezitters want ik ben in contact geweest met de FEHAC dat zij bij de regering gaan praten dat zei de enige overkoepeling in nederland zullen zijn waar je als oldtimer bezitter je straks kunt opgeven om lid of donatuur te worden van de FEHAC ben je dat niet dan kun je niet meer met je oldtimer de openbare weg op als je denkt dat jouw autoclub dat wel heeft zit je fout”

2.17.

Op 4 april 2016 heeft oud-bestuurslid [F] (hierna: [F] ) onder meer het volgende aan het HAV-bestuur bericht:
“Eén van de redenen van mijn reactie is dat het geze….. in JALV, steeds van dezelfde mensen een beetje beu begin te raken. Zoals [G] zei: we zijn een gezelligheidsvereniging geen politieke partij. Natuurlijk mag je kritisch zijn maar dan over de inhoud, niet de persoon. Als een bestuurslid niet goed functioneert dan zijn er andere, meer respectabele en beschaafdere manieren om één en ander te regelen. Laten we het hebben over onze auto’s, acties in onze districten, leuke ideeën voor het jaarevenement, over het aantrekken van nieuwe leden, over het helpen wanneer een district buiten schuld eventjes wat problemen heeft. Kortom er zijn wel wat andere zaken te vinden die meer belangrijke zijn voor de HAV.

Op de uitgebreide reactie van [Q] nog graag het volgende:

Ja, [eiser sub 1] is een moeilijk mens. In de afgelopen 40 jaar, en met name in mijn tijd als secretaris, zijn er diverse “aanvaringen” geweest. Het is niet mijn vriend, het zal nooit mijn vriend worden, dus houd ik beleefd afstand en probeer geen redenen te geven voor
een nieuwe woede aanval. Dat betekent niet dat ik mij door hem de les laat lezen. Dat weet hij, dus het is een soort gewapende vrede.
Ook [eiser sub 2] kan soms ontploffen. Tijdens een telefoongesprek, jaren geleden, werd ik voor van alles uitgemaakt, dat wil je je moeder niet vertellen. Ook hem heb ik “uitgezeten”, dat kost wat tijd maar waarschijnlijk was hij tot de conclusie gekomen dat hij met mij toch de kachel niet kon aanmaken.

Royering van een lid kan (zie het huishoudelijk reglement, artikel 3) maar is – ter bescherming van het lid – een wat complexe handeling. Dat doe je als Bestuur wanneer alle andere middelen zijn uitgeput en desbetreffende persoon een gevaar voor het
voortbestaan van de HAV zou gaan betekenen. Op dit moment zijn we helaas nog niet zo ver.”

2.18.

Op enig moment heeft het bestuur van HAV een petitie ontvangen die door 28 leden van het District Oost van HAV is ondertekend. Deze petitie luidt als volgt:
“Wij, ondergetekenden, leden van de HAV uit het District Oost, willen het volgende aan u voorleggen.

Al jaren verstoren de heren [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van het District Centrum de algemene ledenvergaderingen van onze HAV tot groot ongenoegen van ons allen.
Elke vergadering weer, lukt het hun door het verdraaien van waarheden en het roepen van leugens chaos te scheppen. Door deze lieden worden zelfs wij en ook bestuursleden persoonlijk aangevallen. Velen van ons zijn dan ook, vanwege deze “recalcitrante” lieden, met een kater na de vergadering naar huis gegaan.

Wij zijn lid van de HAV om met z’n allen leuke ritten met onze oldtimers te maken en leuke vergaderingen en koffiekletsen bij te wonen, waar we op een positieve en constructieve manier van onze hobby kunnen genieten. De boven beschreven lieden maken dit echter soms onmogelijk.

We willen daarom u als bestuur opdragen om maatregelen te treffen zodat deze lieden niet meer in de gelegenheid zijn om onze mooie club stuk te maken. We willen in de toekomst graag weer genieten van onze HAV!”

2.19.

Op 5 oktober 2016 heeft de voorzitter van HAV, [H] (hierna: [H] ), per e-mail aan zijn medebestuursleden bericht:
“Bij deze laat ik u weten, en voor de verplichte opzegtermijn van November, dat ik mijn lidmaatschap op wil zeggen per 1 Januari 2017. Mocht blijken dat de heren [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , geen lid meer zijn van de HAV, zal ik mijn functie als voorzitter weer op mij nemen en blijf ik lid van de HAV. Mochten deze hierboven genoemde personen per 1 januari 2017 nog lid zijn dan ben ik zowel als voorzitter en als lid niet meer beschikbaar.”

2.20.

Met een brief van 8 november 2016 heeft het bestuur van HAV het volgende aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bericht:
“Middels deze brief zegt het bestuur van de Historische Automobiel Vereniging (HAV) uw lidmaatschap van de HAV op met ingang van 1 januari 2017, op grond van artikel 2:35 van het Burgerlijk Wetboek.

Er hebben zich de afgelopen jaren verschillende incidenten voorgedaan tijdens algemene ledenvergaderingen die voor verschillende bestuursleden aanleiding zijn geweest hun bestuurslidmaatschap te beëindigen. U creëert constant tegenstellingen binnen de vereniging. Bestuursleden worden door u persoonlijk aangevallen, minachtend bejegend en de sfeer tijdens de algemene ledenvergaderingen laat zeer te wensen over door uw opstelling. Besluiten die de algemene ledenvergadering heeft genomen worden door u niet gerespecteerd en telkens opnieuw aan de orde gesteld, waarbij u bestuursleden beticht van het om de tuin leiden van leden.

Een aantal leden heeft aangegeven op deze manier geen lid meer te willen zijn van de HAV. Het bestuur heeft na afloop van de laatste algemene ledenvergadering van verschillende leden brieven en e-mailberichten ontvangen dat het zo niet langer kan en hebben het bestuur gevraagd maatregelen te treffen jegens u. Inmiddels heeft de voorzitter van de HAV naar aanleiding van de wijze waarop u hem heeft bejegend tijdens de laatste algemene ledenvergadering, besloten zijn bestuurszetel ter beschikking te stellen en het lidmaatschap van de HAV op te zeggen.

Eén van doelstellingen van de HAV is onder haar leden een vriendschapsband te vormen en te onderhouden. Door uw opstelling is de HAV niet (meer) in staat dit doel te bereiken. Er worden door u geen vriendschapsbanden gevormd, er ontstaan steeds meer controverses binnen de vereniging. Van de vereniging kan dan ook redelijkerwijs niet meer gevergd worden uw lidmaatschap te laten voortduren. Het bestuur ziet geen andere mogelijkheid meer dan het lidmaatschap van u per 1januari aanstaande te beëindigen.”

2.21.

Met een brief van 30 november 2016 aan de leden van District Centrum heeft het bestuur van HAV het volgende bericht:
“In iedere vereniging is af en toe iets aan de hand. De HAV vormt daarop geen uitzondering. Iemand zegt of doet binnen een club weleens dingen die niet iedereen welgevallig zijn.

Soms gebeurt dit echter in ergere mate en leidt dit tot een onwerkzame situatie. Om deze onwerkzame situatie weg te nemen, heeft een bestuur de wettelijke mogelijkheid het lidmaatschap van een lid te beëindigen.

Het bestuur van de HAV heeft besloten het lidmaatschap te beëindigen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] .

Wellicht verbaast u dat, maar het feit dat het bestuur een fiks aantal klachten over beide heren heeft ontvangen en we door hun toedoen in een periode van twee jaar meerdere bestuursleden verloren hebben of dreigen te verliezen, maakt deze maatregel noodzakelijk.
Het bestuur realiseert zich dat u hierdoor uw vaste koffieklets adres kwijtraakt maar daar komt ongetwijfeld een oplossing voor en bovendien bent u van harte welkom in de andere districten.”

3Het geschil

3.1.

[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen, zakelijk weergegeven:
1. te verklaren voor recht dat de opzegging van het lidmaatschap van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] door het bestuur van HAV nietig is, althans de opzegging van het lidmaatschap door het bestuur te vernietigen;
2. HAV te veroordelen een rectificatie te plaatsen in het verenigingsorgaan “HAVaria” en op de website www.de-hav.nl, zoals weergegeven in paragraaf 3.2-3.4 van de dagvaarding, althans op een wijze en met een inhoud die de rechtbank in goede justitie geraden acht;
3. HAV te veroordelen in de proceskosten.
3.2.

[eiser sub 1] en [eiser sub 2] leggen aan hun vorderingen het volgende ten grondslag, samengevat.
Uit artikel 7 van de statuten van HAV, al dan niet in verbinding met artikel 3 van het huishoudelijk reglement, blijkt dat het bestuur de bevoegdheid mist om het lidmaatschap van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te beëindigen. Uitsluitend de algemene ledenvergadering van HAV heeft die bevoegdheid. Daardoor is het bestuursbesluit, dat met de brieven van 28 november 2016 aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is gecommuniceerd, primair nietig op grond van artikel 2:14 Burgerlijk Wetboek (BW). Subsidiair is het bestuursbesluit vernietigbaar op de gronden genoemd in artikel 2:15 lid 1 sub a, b en c BW. Daarnaast is het bestuursbesluit ook vernietigbaar wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW. Immers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn meer dan 30 en 40 jaar actieve leden geweest van HAV en thans is er slechts één verschil van inzicht met het bestuur met betrekking tot de opzegging door het bestuur van het lidmaatschap van HAV van FEHAC. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] kunnen rekenen op veel adhesiebetuigingen van HAV-leden.

3.3.

HAV voert verweer.
3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Aan het lidmaatschap van een vereniging zijn voor het lid rechten en verplichtingen verbonden. Welke verplichtingen voor de leden gelden, blijkt uit de statuten, reglementen en besluiten van de vereniging. Daarnaast geldt zowel voor de vereniging als de leden artikel 2:8 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Ingevolge dit artikel zijn de vereniging en de leden verplicht zich tegenover elkaar te gedragen naar wat door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Deze gedragsregel geldt ook voor leden onderling.
4.2.

Het bestuur van HAV heeft het lidmaatschap van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] beëindigd, omdat zij – kort gezegd – vindt dat het gedrag van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet langer getolereerd kan worden. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn het met die beëindiging niet eens. Thans ligt derhalve de vraag voor of het bestuursbesluit in kwestie stand kan houden.
4.3.

[eiser sub 1] en [eiser sub 2] leggen aan hun vorderingen in de eerste plaats ten grondslag dat dit besluit is genomen in strijd met de statuten. Daarnaast baseren zij hun vorderingen op de stelling dat het besluit strijdig is met de beginselen van redelijkheid en billijkheid.
4.4.

Op grond van artikel 7 onder c van de statuten van HAV eindigt het lidmaatschap door royement dat wordt uitgesproken door de ledenvergadering op voordracht van het bestuur zoals nader omschreven in het huishoudelijk reglement. Op grond van artikel 3 van het huishoudelijk reglement van HAV kan in samenhang hiermee een lid worden geschorst en zonodig uit het lidmaatschap worden ontzet indien het lid in strijd met de statuten, de reglementen of de bestuursbesluiten van de vereniging heeft gehandeld. Deze gronden voor schorsing en ontzetting komen overeen met drie in artikel 2:35 lid 3 BW genoemde wettelijke gronden voor ontzetting uit het lidmaatschap. Een besluit tot ontzetting geldt als een maatregel van tuchtrechtelijke aard en dient slechts als uiterste middel te worden toegepast. Daarbij moet gedacht worden, indien het besluit is gegrond op onredelijke benadeling van de vereniging, aan het door handelwijze of uitlatingen in ernstig diskrediet brengen van de vereniging, aan het scheppen van een zodanig verkeerd beeld van de vereniging dat daardoor het aanzien van de vereniging ernstig wordt geschaad of aan herhaald wangedrag.
4.5.

Anders dan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben betoogd, volgt uit de brieven van het bestuur van HAV van 28 november 2016 onmiskenbaar dat niet is beoogd om [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te ontzetten uit het lidmaatschap, maar dat is bedoeld om tegen hen een minder vergaande maatregel te treffen, te weten opzegging van hun lidmaatschap op de voet van artikel 2:35 lid 2 BW met inachtneming van een opzegtermijn van één maand tegen 1 januari 2017.
4.6.

Een vereniging kan het lidmaatschap van een lid opzeggen indien (onder meer) redelijkerwijs van haar niet kan worden gevergd het lidmaatschap te laten voortduren (artikel 2:35 lid 2 BW). Het gegeven dat de statuten en het huishoudelijk reglement van HAV over opzegging door de vereniging niets vermelden, neemt niet weg dat de wet HAV uitdrukkelijk deze mogelijkheid biedt. Terecht betoogt HAV daarom dat zij, naast de statutaire en wettelijke mogelijkheid tot ontzetting van een lid uit het lidmaatschap, tevens een daarvan te onderscheiden minder vergaande mogelijkheid heeft om het lidmaatschap door opzegging te doen eindigen.
Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat de in artikel 3 van het huishoudelijk regelement van HAV vermelde gronden voor royement gelijkluidend zijn aan de in artikel 2:35 lid 3 BW opgesomde gronden voor ontzetting uit het lidmaatschap en dat met ‘royement’ in de jurisprudentie en naar hedendaags spraakgebruik uitsluitend ontzetting uit het lidmaatschap is bedoeld. De rechtbank verwerpt daarmee het standpunt van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dat met het begrip ‘royement’ in de statuten van HAV tevens de mogelijkheid van opzegging van het lidmaatschap is bedoeld, omdat de tekst van artikel 7 van de statuten dateert van vóór de inwerkingtreding van artikel 2:35 BW. Voor die historische uitleg hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] geen overtuigende aanknopingspunten aangedragen.
4.7.

Nu de statuten van HAV de bevoegdheid tot opzegging niet aan een ander orgaan (zoals de algemene ledenvergadering) opdragen, berust deze volgens de laatste volzin van artikel 2:35 lid 2 BW bij het bestuur van HAV. Van deze wettelijke bevoegdheid heeft het bestuur op 28 november 2016 gebruik gemaakt. Bij het nemen van een dergelijk besluit komt de vereniging een vrijheid toe die meebrengt dat een besluit tot opzegging jegens het betrokken lid slechts ontoelaatbaar is indien de vereniging in de gegeven omstandigheden, waaronder de door haar behartigde belangen, jegens het betrokken lid in redelijkheid niet tot een zodanige maatregel had kunnen komen.
4.8.

De rechtbank stelt bij die marginale toetsing van het besluit tot opzegging voorop dat een lid van een vereniging weliswaar het recht heeft om zijn mening te uiten, maar dat dit wel dient te gebeuren binnen de bandbreedte van de gedragsregel van artikel 2:8 BW.
De rechtbank leidt uit de beschikbare documentatie en de toelichting van partijen ter zitting echter af dat het geschil tussen enerzijds [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en anderzijds het bestuur van HAV en een groot deel van de leden over het vertrek van HAV bij FEHAC, is ontaard in een situatie waarin het gedrag van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] meerdere malen negatieve effecten heeft gehad op de bestuursleden en (de leden van) HAV.
In plaats van hun mening zodanig te verwoorden dat daarmee geen fatsoensnormen werden overschreden, hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] naar het oordeel van de rechtbank met hun uitingen meerdere keren de bandbreedte van artikel 2:8 BW overschreden en in hoge mate bijgedragen aan creëren van tegenstellingen binnen HAV en het (al dan niet dreigende) vertrek van – als vrijwilligers werkzaam zijnde – bestuursleden en de ledenadministrateur. HAV heeft tegenover de betwisting van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] voldoende toegelicht dat het functioneren van de vereniging als gevolg van de opstelling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zeer moeizaam is geworden. Voorts is duidelijk geworden dat tussen enerzijds [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en anderzijds het bestuur van HAV en een groot deel van haar leden een onverenigbaarheid van karakters bestaat die al veel conflicten heeft opgeleverd en naar het zich laat aanzien nog vele conflicten zal kunnen opleveren. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben die stellige indruk ter zitting niet kunnen wegnemen.
Daarmee is een punt bereikt waarop van HAV niet kan worden gevergd hun lidmaatschap te laten voortduren en bestaat voldoende grond voor opzegging van het lidmaatschap.
4.9.

De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat het bestuur van HAV in redelijkheid tot het besluit tot opzegging van het lidmaatschap van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] heeft kunnen komen. Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen. De gevorderde rectificatie deelt dit lot, op dezelfde gronden.
4.10.

Kritiek op oude bestuur onzorgvuldig en onrechtmatig

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
ECLI:NL:GHSHE:2018:250

Een uitspraak van het hof Den Bosch over een conflict binnen een verenging. De kern is dat een nieuw bestuur kritiek had op het oude bestuur, en dit op een onzorgvuldige manier heeft voorgelegd aan de ALV. De uitspraak is wat lastig leesbaar.

De conclusie van het hof is dat de vereniging  onrechtmatig gehandeld heeft jegens de oud-voorzitter door het in de [ALV] van 26 april 2013 een bepaald voorstel in stemming te brengen en door het daaropvolgende besluit te nemen.” 
De strekking van het besluit was dat de oud-voorzitter “in gebreke is gebleven te besturen zoals een goed bestuur betaamt en de vereniging moreel en financieel schade heeft toegebracht” (juridisch is dit niet echt een besluit, maar dat terzijde).
Er zijn twee redenen waarom dit besluit (en het voorstel) onrechtmatig was.
De eerste reden is dat de vereniging (d.w.z. het nieuwe bestuur) de reactie van de oud-voorzitter op het concept-rapport (van een onderzoekscommissie, over de oud-vorozitter) niet aan de leden heeft medegedeeld. Het nieuwe bestuur heeft aldus de eisen van hoor en wederhoor niet in acht heeft genomen. Het nieuwe bestuur heeft daarom, volgens de rechter, niet zorg gedragen voor een zorgvuldig debat en zij heeft de  leden niet volledig en naar behoren ingelicht. De wijze waarop het besluit van 26 april 2013 tot stand is gekomen voldoet daarom niet aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld.

De tweede reden betreft de inhoud van het besluit  In het besluit was de zinsnede opgenomen: “dat het de vereniging moreel en financieel schade heeft toegebracht”, waarbij met ” het” bedoeld wordt: het oude bestuur. De rechter oordeelt dat deze bewoordingen “vaag en suggestief” zijn. De rechter verwijt het nieuwe bestuur dat het welbewust de niet te verwaarlozen kans aanvaard dat leden onder “het toebrengen van schade, moreel en financieel”, veel meer verstaan dan de daadwerkelijke concrete verwijten aan het oude bestuur (namelijk, het te laat of niet deponeren van de jaarrekening bij de KvK, onvoldoende overleg en onheuse bejegening door het oude bestuur, en het op de spits drijven van conflicten en onvoldoende inspanningen om deze conflicten op te lossen). 

De verdere beoordeling

7.1.

Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, het volgende vast.
[Feiten]
a. De vereniging is begin jaren tachtig opgericht om de belangen van eigenaren van percelen aan een landtong te [plaats] te behartigen.
[appellant] is in 2008 eigenaar geworden van het perceel [perceel] te [plaats] . Dit perceel is gelegen aan de voormelde landtong. [appellant] is daar gaan wonen. In de leveringsakte van 17 oktober 2008 is vermeld dat [appellant] de verplichting op zich neemt lid te worden van de vereniging en op grond daarvan is [appellant] lid geworden van de vereniging.
In de periode van januari 2010 tot en met 2 november 2012 is [appellant] voorzitter geweest van het bestuur van de vereniging. 
De andere leden van het bestuur waren destijds [destijds lid van bestuur 1] en [destijds lid van bestuur 2] . De vereniging heeft naast het bestuur een commissie Advies & Arbitrage (hierna: de commissie) die adviseert en op verzoek bemiddelt bij geschillen.
De vereniging had met de gemeente [gemeente] een langlopend conflict rondom de stabiliteit van de landtong en daarover is onder de leden van de vereniging ook verdeeldheid. Op 25 mei 2012 heeft de vereniging een algemene ledenvergadering gehouden. Daarin is door twee leden gezegd dat [appellant] heeft gelogen over de gang van zaken bij een eerder overleg tussen de leden en de gemeente [gemeente] . In de vergadering is een motie van wantrouwen ingediend welke door een meerderheid van de leden is aangenomen. Tevens is besloten dat een nieuwe bestuursverkiezing zou worden uitgeschreven. Door de motie van wantrouwen is het voor de vergadering van 25 mei 2012 geagendeerde punt “stemming voor betaald bestuur” niet besproken.
[appellant] heeft in de algemene ledenvergadering van 29 juni 2012 gevraagd hem vanwege de beschuldigingen te schorsen. Een schorsingsbesluit is tijdens de algemene ledenvergadering niet genomen.

De commissie heeft op 14 augustus 2012 de leden van de vereniging uitgenodigd voor een bestuursvergadering op 31 augustus 2012. Op 23 augustus 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de commissie, het bestuur en hun raadslieden over het leiden van de geplande bestuursverkiezing van 31 augustus 2012. Dit heeft niet tot overeenstemming geleid. De leden van de commissie hebben op 31 augustus 2012 de bestuursverkiezing gehouden.
De vereniging heeft de commissie in kort geding gedagvaard in verband met het uitschrijven en houden van de bestuursverkiezing en het niet plaatsen van [appellant] op de verkiezingslijst. Op 15 oktober 2012 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda geoordeeld dat de gehouden bestuursverkiezing niet rechtsgeldig was en dat er een nieuwe bestuursverkiezing door het bestuur diende te worden georganiseerd.
Het aftredende bestuur heeft een nieuwe verkiezingsvergadering uitgeschreven op 2 november 2012 waarin na stemming als nieuw bestuur is benoemd: [voorzitter] als voorzitter, [secretaris] als secretaris en [penningmeester] als penningmeester.
i. [appellant] heeft op 6 november 2012 de vereniging gewezen op zijn grote belang bij een juiste beeldvorming onder de leden in verband met zijn woongenot en zijn onderneming, die zich bezig houdt met “algemene en pastorale dienstverlening”.
De vereniging heeft op 14 december 2012 met algemene stemmen besloten tot een onafhankelijk onderzoek over de wijze waarop het oude bestuur heeft gefunctioneerd. De vereniging heeft mr. [onderzoeker] tot onderzoeker aangesteld. De onderzoeker heeft op 6 april 2013 zijn concept rapport gepresenteerd waarop aanpassingen mogelijk waren. Een definitief rapport is niet opgemaakt.
[voorzitter] heeft op 23 april 2013 tijdens een gesprek met [appellant] en [destijds lid van bestuur 1] gezegd in de aankomende algemene ledenvergadering aan de leden mede te delen een conclusie te hebben getrokken over het functioneren van het oude bestuur. [appellant] heeft bij brief van 25 april 2013 aan het bestuur geschreven dat het voormalige bestuur wordt beschadigd door een ongefundeerde en eenzijdige eindconclusie aan de zijde van het nieuwe bestuur, dat dat onacceptabel is en dat het concept rapport ter beschikking dient te worden gesteld aan de leden en decharge dient te worden verleend.
In de algemene ledenvergadering van 26 april 2013 heeft [voorzitter] zijn conclusie over het functioneren van het oude bestuur aan de leden voorgelegd, inhoudende dat het oude bestuur in gebreke is gebleven te besturen zoals een goed bestuur betaamt en dat het de vereniging moreel en financieel schade heeft toegebracht. Dit voorstel is door de leden aangenomen. 
Bij brief is vervolgens aan de voormalig bestuursleden, onder wie [appellant] , geschreven:
“In de ALV van 26 april was onder agendapunt 22 geagendeerd “Het onderzoek, reactie en voorstellen van het bestuur”. De tekst daarvan is U bekend en de voorstellen zijn aan U medegedeeld voordat ze naar de leden zijn verstuurd. 
Over het onderhavige punt is tijdens de vergadering uitvoerig gediscussieerd nadat de leden uitdrukkelijk hebben vastgesteld dat agenderen en toezending der stukken conform de statuten zijn verlopen.
Het voorstel: “De ledenvergadering stelt vast dat het voormalige bestuur in gebreke is gebleven te besturen zoals een goed bestuur betaamt en dat het de vereniging moreel en financieel schade heeft toegebracht” is met 106,5 stemmen voor en 4 stemmen tegen aangenomen. Het voorstel: “De ledenvergadering beschouwt hiermee het conflict definitief als afgedaan” is met ongeveer dezelfde stemverhouding aangenomen 103,5 stemmen voor, 7 tegen. (…). 
Tijdens de behandeling van de jaarstukken is, op voorstel van één der aanwezige leden besloten het voormalige bestuur geen decharge te verlenen.”

[appellant] heeft viermaal aangifte gedaan bij de politie wegens smaad, laster en vernieling van eigendommen. [appellant] heeft op 18 augustus 2013 zijn lidmaatschap van de vereniging opgezegd.
Op 10 oktober 2013 heeft [voorzitter] zijn functie als voorzitter bij de vereniging neergelegd en is een interim bestuur gevormd.
[…]
7.4.
[appellant] heeft in hoger beroep – dat blijkens de conclusie van de memorie van grieven uitsluitend is gericht tegen het vonnis in conventie – één grief aangevoerd en zijn eis gewijzigd. In hoger beroep heeft hij na eiswijziging gevorderd:
– voor recht te verklaren dat de vereniging zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] door (A) […]
7.5.

[appellant] heeft de grondslag van het gevorderde in hoger beroep beperkt tot het betoog dat het handelen van de vereniging dat uiteindelijk heeft geleid tot het besluit van de algemene ledenvergadering van 26 april 2013 als onrechtmatig moet worden aangemerkt, dat de door [appellant] geleden schade als gevolg van dat handelen moet worden vergoed en dat de vereniging aan alle huidige leden en personen die in 2013 lid waren een brief moet sturen, gericht op rehabilitatie van [appellant] , een normalisering van de verhoudingen tussen [appellant] en de leden van de vereniging, herstel van woongenot van [appellant] en een beëindiging van intimidaties en bedreigingen vanwege onterecht aan zijn adres gemaakte verwijten.
De vereniging heeft verweer gevoerd.
7.6.

Het hof stelt bij de beoordeling het volgende voorop. Partijen hebben niets gesteld waaruit volgt dat het besluit van de vereniging, genomen tijdens de algemene ledenvergadering van 26 april 2013, is vernietigd. Niets is gesteld waaruit volgt dat dit besluit in strijd met de statuten is genomen of om andere redenen niet rechtsgeldig zou zijn. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat het besluit rechtsgeldig tot stand is gekomen.
7.7.

Het hof heeft verder in aanmerking genomen dat de onderzoeker bij zijn onderzoek en bij het opmaken van zijn concept rapport niet heeft gesproken met [appellant] (memorie van grieven, 39), dat [appellant] vóór de ledenvergadering van 26 april 2013 een schriftelijke reactie op het concept rapport aan het bestuur van de vereniging heeft doen toekomen (memorie van grieven, 44 en 52) en dat de zienswijze van [appellant] niet voor of tijdens de ledenvergadering van 26 april 2013 aan de leden is medegedeeld. De schriftelijke reactie is, ondanks een daartoe strekkend verzoek van [appellant] , niet aan de leden voorgelezen tijdens de vergadering.
7.8.

De vereniging erkent dat geen bewijs is gevonden “van overtredingen van wetten, frauduleuze handelingen of enige malversaties door het vorige bestuur” (memorie van grieven, 50; citaat uit de e-mail van het bestuur aan de leden van 22 april 2013, behorend bij agendapunt 22 van de vergadering van 26 april 2013, productie 15 bij inleidende dagvaarding).
7.9.

Het bestuur van de vereniging heeft desondanks tijdens de ledenvergadering van 26 april 2013 een voorstel in stemming gebracht, waarvan de strekking is dat het bestuur [appellant] in gebreke is gebleven te besturen zoals een goed bestuur betaamt en de vereniging moreel en financieel schade heeft toegebracht. De vereniging heeft de volgende redenen voor dit voorstel opgegeven (memorie van antwoord, 18):
– over de jaren 2009, 2010 en 2011 zijn geen jaarstukken gedeponeerd;
– het bestuur [appellant] heeft de leden onvoldoende geïnformeerd en bij discussie en besluitvorming betrokken voor wat betreft het onderwerp van het verdiepen van [Vereniging] en daarbij kritische leden geschoffeerd;
– de aldus ontstane conflicten zijn door de opstelling van het bestuur [appellant] verscherpt en het bestuur [appellant] heeft haar verantwoordelijkheid voor het oplossen van geschillen binnen de vereniging miskend.
Deze redengeving, ook indien zij op goede gronden berust, neemt niet weg dat de zienswijze van [appellant] over het concept rapport [onderzoeker] niet aan de leden is medegedeeld en dat de vereniging aldus de eisen van hoor en wederhoor niet in acht heeft genomen. De vereniging heeft niet zorggedragen voor een zorgvuldig debat en zij heeft haar leden niet volledig en naar behoren ingelicht. De wijze waarop het besluit van 26 april 2013 tot stand is gekomen voldoet daarom niet aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld.
7.10.

Ook voor wat betreft de inhoud van dit besluit kan de vereniging naar het oordeel van het hof een verwijt worden gemaakt. In het besluit is de zinsnede opgenomen: “dat het de vereniging moreel en financieel schade heeft toegebracht”, waarbij onder “het” het bestuur waarvan [appellant] voorzitter was moet worden verstaan. Deze bewoordingen zijn vaag en suggestief. De vereniging heeft welbewust de niet te verwaarlozen kans aanvaard dat leden onder het toebrengen van schade, moreel en financieel, veel meer verstaan dan het nalaten de jaarrekening tijdig te deponeren, onvoldoende overleg, onheuse bejegening, het op de spits drijven van conflicten en onvoldoende inspanningen om deze conflicten op te lossen (memorie van antwoord, 18). De vereniging heeft ook door de keuze van deze bewoordingen op geen enkele wijze de door de onderzoeker onderkende mogelijkheid tot uitdrukking gebracht dat anderen, buiten het bestuur [appellant] , een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de conflicten. Het besluit van 26 april 2013 is daarmee, in het licht van de inhoud daarvan, onnodig grievend en diffamerend.
7.11.

Onder deze omstandigheden heeft de vereniging jegens [appellant] onrechtmatig gehandeld door het gewraakte voorstel in de vergadering van 26 april 2013 in stemming te brengen en door het daaropvolgende besluit te nemen.
7.12.

Het voorgaande betekent dat de gevorderde verklaring van recht en de vordering die tot rectificatie strekt zullen worden toegewezen, met dien verstande dat de rectificatie de na te melden inhoud moet vermelden. Deze inhoud is naar het oordeel van het hof toereikend om de impact van het onrechtmatig handelen van de vereniging op te heffen.
7.13.

Het hof is van oordeel dat de vordering tot vergoeding van schade moet worden afgewezen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door het onrechtmatig handelen van de vereniging materiële of immateriële schade kan hebben geleden die niet wordt weggenomen door de brief die de vereniging zal moeten sturen. Hierbij is van belang dat de uitlatingen van de vereniging, zoals verwoord in het gewraakte besluit van 26 april 2013, zijn gedaan ten overstaan van de leden: buurtbewoners, de aanwezigen tijdens de vergaderingen en de geadresseerden van correspondentie van de vereniging. Niets is gesteld over uitlatingen daarover buiten de kring van (oud) leden. De impact van het gewraakte besluit kan dan ook worden geredresseerd door een brief met na te melden inhoud. Het staat de leden voor het overige in en buiten vergadering vrij uitvoerig en op het scherpst van de snede te discussiëren over kwesties die de vereniging aangaan, zoals het functioneren van het bestuur. Het staat de leden ook vrij standpunten in te nemen over deze kwesties en kritiek te uiten op het bestuur. Kritische standpunten waren er al onder de leden vóór het gewraakte besluit van 26 april 2013. Tegen deze achtergrond is de mogelijkheid dat schade is geleden door dat besluit niet aannemelijk geworden.
7.14.

Met betrekking tot de door [appellant] genoemde post van een afscheidspremie van € 1.000,- kan nog worden opgemerkt dat niets is gesteld over enigerlei verplichting een dergelijke premie toe te kennen aan een voorzitter bij diens afscheid.
7.15.

De conclusie van het voorgaande is dat de vereniging zal worden bevolen aan de leden en de personen die in 2013 lid waren en dat nu niet meer zijn, een brief te sturen met de na te melden inhoud. De grief slaagt dus voor zover het gaat om deze in hoger beroep gewijzigde eis. De grief faalt voor het overige en het gevorderde zal voor het overige worden afgewezen.
7.16.

De vereniging zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van de [appellant] worden veroordeeld (voor salaris advocaat: memorie 1 punt, tarief III € 1.185,-). De proceskosten van het geding in eerste aanleg in conventie blijven voor rekening van [appellant] nu in hoger beroep over de in eerste aanleg ingestelde vorderingen niet anders wordt beslist dan in eerste aanleg is gedaan. Het vonnis in conventie zal dan ook worden bekrachtigd ten aanzien van de proceskostenveroordeling.

8De uitspraak

Het hof:

[] en in zoverre opnieuw rechtdoende op de in hoger beroep gewijzigde vorderingen:

verklaart voor recht dat de vereniging jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door de wijze waarop de vereniging conclusies aan de concept-rapportage van het onderzoek [onderzoeker] heeft verbonden en de conceptrapportage aan haar leden heeft gecommuniceerd en door haar leden op basis van voorgehouden onvolledige informatie ter besluitvorming voor te leggen ‘dat het bestuur [appellant] in gebreke zou zijn gebleven te besturen zoals een goed bestuur betaamt en de vereniging moreel en financieel schade heeft toegebracht’;

beveelt de vereniging binnen twee weken na betekening van dit arrest een door haar ondertekende brief per post en per e-mail te (laten) versturen naar haar huidige leden en naar de personen die in 2013 lid waren en dat nu niet meer zijn, waarin exact, zonder toevoegingen of weglatingen, de volgende tekst is opgenomen:
“Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft de vereniging bevolen u deze brief te sturen. Het Gerechtshof heeft bij arrest van 23 januari 2018 in het hoger beroep van een zaak tussen de heer [appellant] en de vereniging geoordeeld dat het besluit tijdens de ledenvergadering van 26 april 2013 – dat het voormalige bestuur “in gebreke is gebleven te besturen zoals een goed bestuur betaamt” en de vereniging “moreel en financieel schade heeft toegebracht” – niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Dit omdat de heer [appellant] vóór de vergadering van 26 april 2013 een zienswijze zijnerzijds aan de vereniging heeft gestuurd die – ondanks een uitdrukkelijk verzoek van de heer [appellant] daartoe – niet ter kennis van de vergadering is gebracht. Verder heeft het Gerechtshof geoordeeld dat de bewoordingen van het besluit – over het moreel en financieel toebrengen van schade – onnodig grievend zijn en dat de vereniging aldus onrechtmatig heeft gehandeld jegens de heer [appellant] .”