Opzegging lidmaatschap en vervaltermijn

Rechtbank Den Haag 10 september 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:17785

[gedaagde] is lid geworden van de amateurtuindersvereniging [eiseres] en heeft een tuin van 200m2 in gebruik. [eiseres] vordert een verklaring voor recht dat het lidmaatschap van [gedaagde] met ingang van is 1 januari 2024 beëindigd. Deze vordering wordt toegewezen. Voorafgaand aan de opzegging heeft de algemene vergadering een besluit tot opzegging genomen. De vernietigbaarheid van dit besluit kan, vanwege het verstrijken van de wettelijke vervaltermijn, niet ingeroepen worden. 

Aan de formele vereisten voor opzegging van het lidmaatschap is voldaan. Op 1 november 2023 heeft het bestuur het bestuursbesluit genomen om het lidmaatschap van [gedaagde] op te zeggen. Dit besluit is ter goedkeuring voorgelegd aan de algemene vergadering op 25 november 2023 en bij besluit van die datum heeft de algemene vergadering ingestemd met het bestuursbesluit. Op 1 december 2023 heeft [eiseres] het lidmaatschap opgezegd per 1 januari 2024. Als uitgangspunt geldt daarom dat het lidmaatschap op 1 januari 2024 is geëindigd.

 

Dit is alleen anders wanneer het bestuursbesluit of het besluit van de algemene vergadering op grond van artikel 2:14 BW nietig is of wanneer het besluit op grond van artikel 2:15 BW door de rechter is vernietigd. Uit artikel 2:15 BW volgt dat de bevoegdheid om vernietiging van een besluit te vorderen vervalt na een jaar na het einde van de dag waarop [gedaagde] bekend geworden is met het besluit.

De door [gedaagde] geuite bezwaren tegen de opzegging hebben betrekking op de juistheid van de feiten en omstandigheden die [eiseres] ten grondslag legt aan de opzegging en de juistheid van de ten aanzien van het besluit van de algemene vergadering gevolgde procedure. De rechtbank begrijpt [gedaagde] aldus dat zij van mening is dat het besluit genomen is in strijd met ofwel 1) wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen ofwel 2) de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist. De bezwaren van [gedaagde] zien daarom op de mogelijke vernietigbaarheid van het besluit op grond van artikel 2:15 BW en niet op de mogelijke nietigheid van artikel 2:14 BW.

gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat zij bij brief van 15 december 2023 aan [eiseres] de vernietiging van het besluit heeft ingeroepen, zodat vaststaat dat zij op dat moment bekend was met het besluit. De vervaltermijn van artikel 2:15 lid 5 BW van één jaar is derhalve in ieder geval op 16 december 2024 verstreken. Nu voor die tijd geen vordering tot vernietiging bij de rechtbank is ingesteld, is het opzeggingsbesluit van de algemene vergadering onaantastbaar geworden.

  • Let op, deze buitengerechtelijke vernietiging was wel snel genoeg, maar werkt niet. Vernietiging kan alleen door de rechter in dit soort gevallen. De vervaltermijn kan bovendien niet door het lid gestuit worden. 

Door [gedaagde] is onvoldoende onderbouwd dat een beroep van [eiseres] op deze vervaltermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hiervoor is namelijk vereist dat er meer aan de hand is dan een besluit dat in strijd met de wettelijke of statutaire bepalingen of de redelijkheid en billijkheid is genomen. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een situatie waarin een betrokken niet of niet deugdelijk geïnformeerd is over alle relevante informatie over de besluitvorming. Het is echter onweersproken dat [gedaagde] door [eiseres] op de hoogte is gehouden van de besluitvorming en [gedaagde] heeft nagelaten om andere relevante feiten en omstandigheden te stellen die maken dat een beroep van [eiseres] op deze vervaltermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

  • Het zou handig zijn geweest als de rechtbank hier had verwezen naar de jurisprudentie. 

Nu het opzeggingsbesluit onaantastbaar is geworden, staat dit besluit vast. De inhoudelijke argumenten van [gedaagde

[gedaagde] moet de verenigingssleutels aan [eiseres] afgeven. Ook deze verplichting is niet expliciet in de statuten en het huishoudelijk reglement geregeld, zodat ook deze leemte aangevuld moet worden met de redelijkheid en billijkheid. Door [gedaagde] is geen specifiek verweer gevoerd tegen deze vordering en het is onweersproken dat de sleutels van het toegangshek, de elektravoorziening en de gemeenschappelijke ruimte aan [gedaagde] zijn verstrekt uit hoofde van het lidmaatschap van de vereniging en ten behoeve van het gebruiksrecht op de tuin. [eiseres] heeft daarnaast onweersproken belang bij afgifte van de verenigingssleutels. De beëindiging van het lidmaatschap heeft daarom tot gevolg dat [gedaagde] de verenigingssleutels aan [eiseres] moet afgeven.