Het verenigingsgeld in een stichting stoppen

Gerechtshof Den Haag 3 april 2018
ECLI:NL:GHDHA:2018:491 




Bij een dreigende fusie van een vereniging, richt een bestuurslid (en drijvende kracht) van de vereniging een Stichting op. De Stichting ontvangt gelden uit diverse sponsorcontracten en ondersteunt de Vereniging. Het bestuurslid is enig bestuurslid van de stichting. De vereniging heeft ondertussen een nieuw bestuur en de bestuurder van de stichting wil de banden tussen vereniging en stichting doorsnijden. De vereniging verzoekt daarop aan de rechtbank om de bestuurder te ontslaan als bestuurder van de Stichting. Het hof wijst dat verzoek in hoger beroep af. Kortom, de bestuurder blijft zitten. En de vereniging is het vermogen dat in de Stichting zit (is opgebouwd), kwijt (de Stichting heeft wel een bedrag overgemaakt naar de Vereniging, maar ik neem aan dat dit niet hele vermogen van de Stichting is). 






” De Vereniging is op 1 november 1910 opgericht en heeft tot doel het bevorderen van de wielersport in het algemeen en wielrennen in het bijzonder. [appellant] is jarenlang drijvende kracht geweest achter de Vereniging. Blijkens de inschrijving bij de KvK was [appellant] van 1 januari 1993 tot 1 januari 2014 algemeen bestuurder van de Vereniging.” 
” In 2009 speelde een mogelijke fusie van de Vereniging met een Rotterdamse wielervereniging. [appellant] en [belanghebbende 1] waren hiervan geen voorstander. Dit heeft ertoe geleid dat [appellant] de Stichting heeft opgericht. ” 
” De Stichting ontving (al dan niet mede) ten behoeve van de Vereniging gelden uit diverse sponsorcontracten en ondersteunde de evenementen van de Vereniging financieel. Ook heeft de Stichting materiaal aan de Vereniging in bruikleen verstrekt.” 
In 2016 is een conflict ontstaan tussen [appellant] en leden van de Vereniging. [appellant] heeft zijn lidmaatschap van de Vereniging opgezegd.


” Bij inleidend verzoekschrift van 29 december 2016 heeft de Vereniging [] verzocht [appellant] te ontslaan als bestuurder van de Stichting ” 


Is er sprake van wanbeleid door Appellant als bestuurder van de Stichting? Het Hof overweegt als volgt:
” Duidelijk is dat [appellant] met de Stichting een andere koers wenst te gaan varen dan voorheen, waarbij aan de nauwe banden tussen de Vereniging en de Stichting een einde komt. [appellant] handelt daarmee niet in strijd met de Statuten. De doelomschrijving in de Statuten geeft er immers geen blijk van dat de Stichting (mede) is opgericht ten behoeve van de Vereniging.” 
” Hieraan kan niet afdoen dat [appellant] mogelijk wel jegens de Vereniging onrechtmatig heeft gehandeld / toerekenbaar tekort is geschoten door geen openheid van zaken te geven over het door hem gevoerde financiële beleid over de (in ieder geval deels) aan de Vereniging toekomende sponsorgelden, waardoor de Vereniging nadeel heeft ondervonden. Een grond voor ontslag als bestuurder van de Stichting vormt een dergelijk handelen zoals eerder overwogen echter niet.” 

” De omstandigheid dat de Vereniging niet bekend is met een rekening-courantverhouding tussen [appellant] en de Stichting, is onvoldoende om de conclusie te kunnen dragen dat [appellant] is gaan bankieren met de gelden van de Stichting en dat dus sprake is van wanbeheer.” 




Beschikking van 3 april 2018

in de zaak van

[appellant], 

appellant in het principaal beroep,
verweerder in het incidenteel beroep,
nader te noemen: [appellant],

tegen:

Vereniging Rotterdamse Renners Club “De Pedaalridders”,

geïntimeerde in het principaal beroep,
appellante in het incidenteel beroep,
hierna te noemen: de Vereniging,
en
[belanghebbende 1] ,
wonende te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
hierna te noemen: [belanghebbende 1],
[belanghebbende 2] ,
wonende te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
hierna te noemen: [belanghebbende 2],
belanghebbenden,

en

Stichting Wieleracademie Lansingerland e.o.,

voorheen genaamd Stichting Wielerpromotie Pedaalridders Lansingerland,
hierna te noemen: de Stichting,
[belanghebbende 3] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 3],
[belanghebbende 4] ,
verder te noemen: [belanghebbende 4],
[belanghebbende 5],
verder te noemen: [belanghebbende 5],
[belanghebbende 6] ,
verder te noemen: [belanghebbende 6],
belanghebbenden,

Beoordeling van het hoger beroep

1. Voor zover de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde feiten door partijen niet zijn bestreden, zal ook het hof daarvan zal uitgaan. Met grief 1 komt [appellant] op tegen de door de rechtbank in rov. 2.3 van het bestreden vonnis vastgestelde feiten, deze feiten zal het hof daarom niet als vaststaand aannemen.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1

De Vereniging is op 1 november 1910 opgericht en heeft tot doel het bevorderen van de wielersport in het algemeen en wielrennen in het bijzonder. [appellant] is jarenlang drijvende kracht geweest achter de Vereniging. Blijkens de inschrijving bij de KvK was [appellant] van 1 januari 1993 tot 1 januari 2014 algemeen bestuurder van de Vereniging.

2.2

In de Statuten van de Verenging is onder meer het volgende bepaald:
 BESTUUR
artikel 8
1. Het bestuur bestaat uit een oneven aantal van tenminste vijf personen, die door de algemene vergadering worden benoemd. (…)
3. De benoeming van bestuursleden geschiedt uit een of meer bindende voordrachten, (…).
Tot het opmaken van zulk een voordracht zijn bevoegd zowel het bestuur als tien leden. De voordracht van het bestuur wordt bij de oproeping door de vergadering meegedeeld. Een voordracht door tien of meer leden moet vóór de aanvang van de vergadering schriftelijk bij het bestuur worden ingediend.
(…)
7. Wie de leeftijd van vijfenzestig jaar heeft bereikt, is niet tot bestuurslid benoembaar.

BESTUURSTAAK – VERTEGENWOORDIGING
artikel 11
(…)
5. Het bestuur behoeft (…) goedkeuring van de algemene vergadering voor besluiten tot:
(…)
e. het optreden in rechte, (…)”

2.3

In 2009 speelde een mogelijke fusie van de Vereniging met een Rotterdamse wielervereniging. [appellant] en [belanghebbende 1] waren hiervan geen voorstander. Dit heeft ertoe geleid dat [appellant] de Stichting heeft opgericht. De statuten van de Stichting luiden voor zover van belang als volgt:
 DOEL
artikel 2
1. De Stichting heeft ten doel:
het stimuleren, ondersteunen, bevorderen en (doen) beoefenen van de wielersport in de ruimste zin van het woord.
2. De stichting tracht haar doel onder meer te bereiken door:
a. het organiseren van (jeugd-)wieleropleidingen in de regio Lansingerland
b. het beheren/verhuren van materialen zoals fietsen, fietshelmen en dergelijke
c. het organiseren van (jeugd-)wielertoernooien
d. het organiseren van scholenprojecten, dikke banden race en dergelijke;
e. het in opdracht (bijvoorbeeld van de gemeente Lansingerland) mede organiseren van projecten als Kies voor Hart en Sport.

(…)

BESTUUR
Artikel 4
1. De stichting wordt bestuurd door een bestuur bestaande uit een door het bestuur te bepalen aantal leden. Bestuursleden worden benoemd en ontslagen door het bestuur.
2. Het bestuur kiest uit zijn middelen een voorzitter, een secretaris en penningmeester kunnen door één persoon worden vervuld.

(…)

BESTUURSVERGADERINGEN
Artikel 6
1. Het bestuur vergadert tenminste éénmaal per jaar (…)
(…)
4. Van elke bestuursvergadering worden notulen gehouden (…)

(…)

BOEKJAAR EN JAARSTUKKEN
Artikel 8
(…)
2. Het bestuur is verplicht tot het houden van zodanige aantekeningen omtrent de vermogenstoestand van de stichting en van alles betreffende haar werkzaamheden, dat daaruit te allen tijde haar rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.
3. Het bestuur is verplicht binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een balans en een staat van baten en lasten op te maken en op papier te stellen. (…)
4. Het bestuur is verplicht de in lid 2 van dit artikel bedoelde stukken, boeken, bescheiden en andere gegevensdragers alsmede de balans en staat van baten en lasten zeven jaren lang te bewaren.

(…)

SLOTBEPALING
Tenslotte verklaarde de verschenen persoon, handelend als gemeld:
dat het aantal bestuursleden is vastgesteld op één (1);
dat de heer [appellant] voornoemd bij deze tot bestuurder wordt benoemd.”

2.4

De Vereniging en Stichting trokken sindsdien gelijk op, zij waren veelal betrokken bij dezelfde activiteiten. De Stichting ontving (al dan niet mede) ten behoeve van de Vereniging gelden uit diverse sponsorcontracten en ondersteunde de evenementen van de Vereniging financieel. Ook heeft de Stichting materiaal aan de Vereniging in bruikleen verstrekt.
2.5

Blijkens een uittreksel van de Kamer van Koophandel is [belanghebbende 2] (geboren op [geboortedatum 1]) sedert 1 juli 2015 voorzitter en [belanghebbende 1] (geboren op [geboortedatum 2]) sedert 9 maart 2016 penningmeester van de Vereniging. [belanghebbende 1] is blijkens datzelfde uittreksel ook penningmeester geweest van 1 januari 1997 tot 27 juli 2015.
2.6

In 2016 is een conflict ontstaan tussen [appellant] en leden van de Vereniging. [appellant] heeft zijn lidmaatschap van de Vereniging opgezegd.
2.7

Bij e-mail van 4 maart 2016 schreef [appellant] aan [belanghebbende 2]:
“Er zal een bedrag van € 27.600,00 van de Stichting (…) aan de Rennersclub Pedaalridders Lansingerland in termijnen aan u worden overgemaakt, de eerste termijn is reeds overgemaakt.

Alle materialen, waaronder vervoersmiddelen trainingsmaterialen etc., die eigendom zijn van de Stichting (…), behoud u het gebruiksrecht om ingezet te worden voor trainingsdoeleinden klassiekers etc.

Het onderhoud en overige kosten van de materialen komt voor rekening van de Rennersclub Pedaalridders Lansingerland. (…)”

2.8

Bij ongedateerde brief (van waarschijnlijk 8 september 2016) schreef [belanghebbende 2] aan de Stichting / [appellant]:
“We zijn al lange tijd bezig om tot afspraak te komen. Om diverse redenen komt het er maar niet van, om die reden schrijf ik je deze brief.

Zoals je weet, bestaat er binnen De Pedaalridders bij een groot aantal mensen al langer onvrede over het uitblijven van openheid van zaken, ook wel transparantie genoemd, over ondermeer de contracten die de stichting heeft gesloten en de materialen die zijn verkregen. De afgelopen jaren is dit meerdere keren besproken, maar dit heeft geen resultaat opgeleverd. Dit is waar deze brief zich vooral op richt.

Ik hecht eraan te benadrukken dat men jouw inzet voor De Pedaalridders altijd zeer heeft gewaardeerd. Jij betekent zeer veel voor De Pedaalridders. Nu zijn er wat onduidelijkheden over de toekomst. Voor veel mensen is niet duidelijk welke contracten er lopen, wat er met de (sponsor)gelden is gedaan en welke materialen er zijn. Men wil niet meer dan openheid van zaken en verder met de toekomst. Daar hebben zij ook belang bij en jou voor nodig.

In het gesprek had ik een aantal zaken met je willen bespreken en dat zijn:

1. Welke sponsorcontracten lopen er? Graag ontvang ik een overzicht over de afgelopen vijf jaar, met daarbij de contracten.
2. Over de materialen op de club is eveneens veel onduidelijkheid. Ik verzoek je aan de hand van stukken duidelijk te maken hoe zij betaald zijn.
3. De huur van het pand staat op naam van de stichting. Graag ontvang ik de huurovereenkomst.
4. Er is een financiële afrekening gekomen van de stichting, maar wij hebben geen idee hoe deze tot stand is gekomen. Wij ontvangen graag de financiële administratie over de achterliggende vijf jaar. Hierbij breng ik in herinnering dat de stichting indertijd is opgezet op de vereniging “De Pedaalridders” financieel te vrijwaren voor als de vereniging een samenwerkingsverband zou aangaan met een andere wielervereniging. De financiële kant van onze vereniging is feitelijk ondergebracht in de stichting. De gedachte is altijd geweest dat dit op enig moment weer teruggedraaid zou worden. Om die reden wil de vereniging inzicht hebben over de financiële afhandeling en de beschikking krijgen over de volledige boekhouding, nu jij ermee wilt stoppen.

Vriendelijk verzoek ik je deze stukken binnen twee weken aan te leveren. Bedankt alvast.

Tot slot merk ik voor de goede orde op dat wij er vanuit gaan dat jij nog steeds de stichting wilt behouden en dat een overdracht van alle zaken dus gewenst is. Mocht jij alsnog de stichting willen overdragen dan verneem ik dat ook graag. (…)”

2.9

Bij inleidend verzoekschrift van 29 december 2016 heeft de Vereniging – voor zover thans nog van belang – verzocht [appellant] te ontslaan als bestuurder van de Stichting, met benoeming van [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] als bestuurders, met veroordeling van [appellant] en/of de Stichting in de kosten van het geding.
2.10

Op 6 maart 2017 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [appellant] heeft laten weten daarbij om gezondheidsredenen niet aanwezig te zijn.
2.11

In de notulen van de bestuursvergadering van de Stichting van 20 maart 2017 is onder meer het volgende vermeld:
“1.1 (…) [appellant] is inmiddels 77 jaar en wil een aantal van zijn taken in de Stichting delen en overdragen omdat het geschil met de Pedaalridders hem mentaal en fysiek zwaar hebben aangegrepen. Bovendien wil hij de verantwoording voor de Stichting niet meer alleen dragen en wil het bestuur uitbreiden en daarmee zijn erfgoed waarborgen voor de toekomst. Op grond van artikel 4 eerste lid van de statuten kan het bestuur het aantal leden bepalen.

(…)

3.1

De heer [belanghebbende 3] geeft te kennen toe te willen treden tot het bestuur van de stichting in de functie van secretaris en het wenselijk acht dit met nog maximaal drie leden uit te breiden. Zodat het aantal bestuursleden uit maximaal vijf bestuursleden zal bestaan drie leden dagelijks bestuur en twee leden.
3.2

Ton stelt dat uit de statuten valt af te leiden dat de Stichting een brede doelstelling heeft en dat maakt dat bestuursleden geen belangen dienen te hebben met eventuele organisaties en/of verenigingen die bij Stichting ondersteuning vragen. [appellant] geeft aan dat het doel van de stichting is dat nieuwe bestuursleden onafhankelijk dienen te zijn van welke vereniging dan ook.
3.3

Op korte termijn zullen drie andere kandidaten benadert worden of zij interesse hebben om zitting te nemen in het bestuur van de Stichting. Daarbij zal [belanghebbende 5] [appellant], [belanghebbende 6] en [belanghebbende 4] gevraagd worden toe te treden tot het stichtingsbestuur.
(…)

5.1

De onderhavige notulen worden ter vergadering opgemaakt, [belanghebbende 3] benoemd tot secretaris van de Stichting en vastgesteld, ten blijke waarvan deze notulen door de voorzitter worden ondertekend. (…)”
2.12

In de notulen van de bestuursvergadering van de Stichting van 31 maart 2017 is onder meer te lezen:
“3.1 [belanghebbende 5], [belanghebbende 2] en [belanghebbende 6] geven te kennen toe te willen treden tot het bestuur van de stichting als lid. Zodat het aantal bestuursleden uit maximaal vijf bestuursleden zal bestaan twee leden dagelijks bestuur en twee leden. De vergadering gaat hiermee akkoord.

(…)

5.1

De onderhavige notulen worden ter vergadering opgemaakt, vastgesteld . [belanghebbende 5] [appellant], [belanghebbende 4] en [belanghebbende 6] benoemd tot bestuurder in de Stichting, ten blijke waarvan deze notulen door de voorzitter en secretaris worden ondertekend. (…)”
2.13

Bij de thans bestreden beschikking van 1 mei 2017 heeft de rechtbank [appellant] ontslagen als bestuurder van de Stichting en [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] als bestuurders benoemd.
2.14

In de notulen van de algemene ledenvergadering van de Vereniging van 29 mei 2017 staat voor zover van belang het volgende:

“Bekrachtiging bestuur door de leden

In januari van dit jaar hebben we in een ledenavond al gevraagd of het goed was dat [belanghebbende 2], [A] en [B] de Pedaalridders vertegenwoordigen als bestuur in de procedure tegen [appellant] en voor het voeren van de procedure zelf.

[appellant] stelt nu dat wij nooit correct zijn benoemd. Daar zijn wij het niet mee eens. Wij hadden weldegelijk de steun van de leden en zijn benoemd. [appellant] heeft met deze gang van zaken altijd ingestemd. [A] is nota bene door [appellant] gevraagd. [belanghebbende 2] is al heel lang bestuurder. Wij beschikken echter niet over alle stukken uit de desbetreffende periode. Die heeft [appellant] deels achtergehouden.

Om iedere discussie te voorkomen is er gestemd en zijn voor het geval dat nodig mocht zijn, [belanghebbende 2], [A] en [B] ieder voor zich nogmaals benoemd, conform de statuten, als bestuurder. Deze voorstellen zijn met algemene stemmen aangenomen.

Verder hebben de leden, zoals ook al in januari van dit jaar gedaan, nogmaals ingestemd met het ondernemen van alle mogelijke acties richting [appellant] en zijn vennootschappen en zijn alle eerdere acties en besluiten van ons bekrachtigd. (…)”

3.1

In het principaal hoger beroep verzoekt [appellant] – zakelijk weergegeven – de bestreden beschikking te vernietigen en de inleidende verzoeken alsnog af te wijzen, met veroordeling van de Vereniging tot terugbetaling van al hetgeen zij ter uitvoering van de bestreden beschikking heeft ontvangen, en met veroordeling van de Vereniging in de kosten van beide instanties
3.2

De grieven van [appellant] zijn gericht tegen de feitenvaststelling (grief I, zie hiervoor onder 1), tegen het feit dat de rechtbank de Vereniging ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoek, nu niet gebleken is van een rechtsgeldig besluit van de Vereniging tot het voeren van de onderhavige procedure, en [belanghebbende 2], [belanghebbende 1] en [C] niet kunnen gelden als conform de statuten van de vereniging benoemde bestuurders (grief II), tegen het oordeel van de rechtbank dat de Vereniging in haar belang kan worden getroffen door de uitkomst van deze procedure (grief III), tegen de overwegingen die de rechtbank hebben gebracht tot het oordeel dat sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 2:298 BW die het ontslag van [appellant] rechtvaardigt (grief IV tot en met VIII); tegen de overweging dat de Stichting met het ontslag van [appellant] zonder bestuur is, zodat de rechtbank aan het verzoek om ingevolge artikel 2:299 BW te voorzien in de vervulling van ledige plaatsen van het bestuur, kan toekomen (grief IX), tegen de benoeming van [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] als bestuurders van de Stichting (grief X en XI) en tegen de proceskostenveroordeling (grief XII).
3.3

De Vereniging verzoekt in het incidenteel appel – opnieuw zakelijk en verkort weergegeven – bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 2:298 BW de door [appellant] benoemde bestuursleden op de kortst mogelijke termijn te schorsen. Daarnaast verzoekt de Vereniging, bij wijze van eisvermeerdering, het ontslag van de door [appellant] benoemde bestuursleden. Voorts verzoekt de Vereniging in het dictum een proceskostenveroordeling in eerste instantie uit te spreken, daar de rechtbank heeft verzuimd deze in het dictum op te nemen.
3.4

Het hof zal de grieven en verzoeken per onderwerp behandelen, waarbij het hof er veronderstellenderwijze – [appellant] en de Stichting hebben dit immers gemotiveerd bestreden – vanuit gaat dat het besluit van de Vereniging de onderhavige procedure te voeren bevoegdelijk is genomen en dat de Vereniging in rechte bevoegdelijk wordt vertegenwoordigd door [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1].
Is de Vereniging belanghebbende in de zin van artikel 2:298 BW?

4.1

In artikel 2:298 BW is de mogelijkheid opgenomen dat een belanghebbende de rechtbank verzoekt een bestuurder van een stichting te ontslaan. De eerste vraag die beantwoording behoeft is of de Vereniging in deze procedure als een belanghebbende is aan te merken. Deze vraag moet worden beantwoord aan de hand van de zogenoemde tweekringenleer. Deze leer veronderstelt dat er twee categorieën van belanghebbenden bestaan, namelijk i) degenen die bij de uitkomst van de procedure een eigen belang hebben en ii) degenen die op een andere wijze zo nauw zijn betrokken bij het onderwerp van de procedure dat zij op grond van die betrokkenheid een belang hebben om in de procedure te verschijnen. Ook stichtingen en verenigingen die een bepaald collectief belang behartigen kunnen als belanghebbende worden aangemerkt.
4.2

Het hof overweegt dat hoewel uit de statutaire doelomschrijving van de Stichting bij een objectieve uitleg niet zonder meer blijkt dat de Vereniging een belanghebbende is in de hiervoor beschreven zin (zie hiervoor onder 2.3), er niet aan voorbij kan worden gegaan dat er feitelijk steeds sprake is geweest van een duidelijke verwevenheid, blijkend uit de overeenkomstige naamgeving “Pedaalridders”, de personele unie ([appellant] was in aanvang zowel bestuurslid van de Stichting als van de Vereniging) en de omstandigheid dat de Vereniging en de Stichting bij het verwerven van sponsorcontracten zodanig samen optrokken, dat het voor de sponsors niet altijd meteen duidelijk zal zijn geweest of zij nu aan de Stichting of aan de Vereniging een toezegging hadden gedaan, en dat daardoor feitelijk een financiële verwevenheid is ontstaan tussen Vereniging en Stichting. Ook uit de aanleiding voor het oprichten van de Stichting (die samenhing met een mogelijke fusie van de Vereniging met een andere wielervereniging) blijkt dat beide niet geheel los van elkaar kunnen worden gezien. Het hof is dan ook van oordeel dat de Vereniging behoort tot de tweede kring en kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 2:298 BW.
Handelen ism wet of statuten / wanbeheer door [appellant]?

5.1

De mogelijkheid van ontslag van een bestuurder is bij de rechter neergelegd bij gebreke van een toezichtmogelijkheid op het bestuur door leden of aandeelhouders. De rechter mag alleen tot ontslag besluiten, wanneer sprake is van een in artikel 2:298 lid 1 onder a of b BW genoemde reden. In deze procedure gaat het om de vraag of [appellant] heeft gehandeld in strijd met de bepalingen van de wet of van de statuten, dan wel zich heeft schuldig gemaakt aan wanbeheer (de a-grond). Uit HR 3 januari 1975, ECLI:NL:HR:1975:AD4123, NJ 1975/222 blijkt, dat het bij handelen of nalaten in strijd met de bepalingen van de wet moet gaan om uitgesproken onrechtmatigheid van handelen of nalaten. Hiervan is sprake indien redelijkerwijs geen verschil van mening over de onrechtmatigheid mogelijk is (HR 20 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ9324). Hetzelfde geldt wanneer een bestuurder iets doet of nalaat in strijd met de statuten. Het is niet de bedoeling dat de rechter het beleid controleert, maar (slechts) de rechtmatigheid daarvan. Van wanbeheer is sprake bij tekortkomingen ten aanzien van het beheer over het vermogen of de zorg voor het verkrijgen van de inkomsten van de stichting (HR 3 januari 1975, ECLI:NL:HR:1975:AD4123).
5.2

De Vereniging heeft haar inleidend verzoek onderbouwd met de stelling dat er door [appellant] geen deugdelijke administratie van de financiën van de Stichting is bijgehouden en dat [appellant] er niet voor heeft gezorgd dat binnen zes maanden na afloop van ieder boekjaar een balans en een staat van baten en lasten is opgemaakt. Ook worden er door de Stichting geen vergaderingen gehouden zodat moet worden geoordeeld dat [appellant] artikel 6 en 8 van de Statuten heeft geschonden. Dit is onrechtmatig omdat [appellant] af wil van de financiële verwevenheid tussen Vereniging en Stichting, maar de Vereniging geen openheid van zaken wenst te geven, aldus de Vereniging.
5.3

Volgens [appellant] en de Stichting is er van wanbeheer of onrechtmatig handelen dan wel nalaten geen sprake: er is sprake van een geschil over de eigendom van het materieel c.a. dat bij de Vereniging in gebruik is en een vermeende aanspraak op sponsorgelden, maar dat rechtvaardigt niet de onderhavige procedure. Er is sprake van een zakelijk conflict tussen de Vereniging en de Stichting, waarbij de Vereniging – als zij meent dat de Stichting op enige juridische grond gehouden is openheid van zaken te geven – andere middelen ten dienste staan dan het ontslag van [appellant].
5.4

Het hof overweegt als volgt.
Duidelijk is dat [appellant] met de Stichting een andere koers wenst te gaan varen dan voorheen, waarbij aan de nauwe banden tussen de Vereniging en de Stichting een einde komt. [appellant] handelt daarmee niet in strijd met de Statuten. De doelomschrijving in de Statuten geeft er immers geen blijk van dat de Stichting (mede) is opgericht ten behoeve van de Vereniging. De onder 4.2 beschreven omstandigheden maken dat niet anders, omdat de uitleg van statuten in beginsel plaats dient te vinden aan de hand van de (objectieve) CAO-norm. De Vereniging verzet zich niet tegen het verbreken van de feitelijke band tussen Vereniging en Stichting als zodanig (deze is voor haar bespreekbaar), maar meent dat de Stichting dan wel rekening en verantwoording dient af te leggen over het door haar gevoerde financiële beheer over de (in ieder geval deels) aan de Vereniging toekomende sponsorgelden. Dit een en ander betekent dat de wens van [appellant] om de feitelijke (financiële) band tussen de Stichting en de Vereniging te verbreken, geen grond kan vormen voor een ontslag als bedoeld in artikel 2:298 BW. De omstandigheid dat [appellant] heeft geweigerd jegens de Vereniging rekening en verantwoording af te leggen als hiervoor bedoeld, maakt dat – nu de statuten daartoe niet verplichten – niet anders. Dit betekent overigens niet dat het hof van oordeel is dat de Vereniging niet van de Stichting kan verlangen dat zij rekening en verantwoording aflegt over het door haar gevoerde financiële beheer over de (in ieder geval deels) aan de Vereniging toekomende sponsorgelden, maar slechts dat het niet afleggen van genoemde rekening en verantwoording door de Stichting, het ontslag van [appellant] niet rechtvaardigt.

5.5

Ter zitting in hoger beroep heeft [belanghebbende 6] onweersproken verklaard dat de nieuwe bestuursleden van de Stichting na hun aantreden minutieus bijgehouden stukken (grootboek en het Excel-bestanden) hebben aangetroffen, aan de hand waarvan recent door een onafhankelijke partij de jaarrekeningen zijn opgesteld. Het hof leidt hieruit af dat [appellant] niet tijdig heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 8, lid 3 van de statuten om binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een staat van baten en lasten vast te stellen, maar dat wel is voldaan aan de verplichting als weergegeven in artikel 8, lid 2 (het zodanig bijhouden van een administratie dat daaruit de financiële rechten en verplichtingen van de stichting blijken) en artikel 4 (de verplichting de administratie gedurende zekere tijd te bewaren) van de statuten.
5.6

Mr. Van Schaik heeft ter zitting verklaard dat het wel het vaker voorkomt dat een enig bestuurder (die dus met zichzelf moet vergaderen), zijn besluiten niet in notulen vastlegt, maar dat het enkele ontbreken van notulen niet kan leiden tot de conclusie dat er sprake is van wanbeleid. Het hof leidt hieruit af, dat [appellant] niet ontkent dat hij (ook) artikel 6 van de statuten heeft geschonden.
5.7

Voornoemde schendingen van de statuten zijn echter – ook tezamen – niet zodanig ernstig dat redelijkerwijs geen verschil van mening over de onrechtmatigheid mogelijk is. Gesteld noch gebleken is immers dat de Stichting of de doelen van de Stichting hierdoor enig nadeel hebben ondervonden. Dat betekent dat het bestreden vonnis voor zover [appellant] daarin is ontslagen, niet in stand kan blijven. Hieraan kan niet afdoen dat [appellant] mogelijk wel jegens de Vereniging onrechtmatig heeft gehandeld / toerekenbaar tekort is geschoten door geen openheid van zaken te geven over het door hem gevoerde financiële beleid over de (in ieder geval deels) aan de Vereniging toekomende sponsorgelden, waardoor de Vereniging nadeel heeft ondervonden. Een grond voor ontslag als bestuurder van de Stichting vormt een dergelijk handelen zoals eerder overwogen echter niet.
5.8

De omstandigheid dat de Vereniging niet bekend is met een rekening-courantverhouding tussen [appellant] en de Stichting, is onvoldoende om de conclusie te kunnen dragen dat [appellant] is gaan bankieren met de gelden van de Stichting en dat dus sprake is van wanbeheer.
5.9

Nu niet gebleken is van een ontslaggrond als bedoeld in artikel 2:298 BW, kan het ontslag van [appellant] niet in stand blijven. De bestreden beschikking zal in zoverre worden vernietigd.
Benoeming van [belanghebbende 3], [belanghebbende 4], [belanghebbende 5] en [belanghebbende 6]

6.1

De Vereniging stelt zich op het standpunt dat de benoeming van [belanghebbende 3], [belanghebbende 4], [belanghebbende 5] en [belanghebbende 6] niet in stand kan blijven, wegens strijd met artikel 21 Rv. [appellant] heeft door de benoeming van genoemde familieleden en vrienden grip proberen te houden op de Stichting. Hij heeft tegenover de rechtbank niet over deze (voorgenomen) benoemingen gerept, hoewel hij daartoe op grond van artikel 21 Rv verplicht was. Uit dit artikel volgt immers dat [appellant] verplicht is de voor de beslissing door de rechtbank van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Sterker nog, [appellant] heeft bij de rechtbank betoogd dat de Stichting – gelet op de slotbepaling in de statuten – slechts één bestuurder kan hebben. De benoemingen zijn daarom strijdig met de wet / redelijkheid en billijkheid en dus op grond van artikel 2:14 en/of 3:40 BW nietig dan wel op grond van artikel 2:15 BW vernietigbaar, aldus de Vereniging.
6.2

Het hof overweegt dat de omstandigheid dat [appellant] in strijd met zijn uit artikel 21 Rv voortvloeiende verplichting noch de rechtbank noch zijn wederpartij op de hoogte heeft gesteld van de voorgenomen benoemingen (welke informatie immers van belang was voor de beslissing door de rechtbank) niet tot de gevolgtrekking leidt dat de benoemingen nietig of vernietigbaar zijn. Niet valt in te zien dat de benoemingen zelf in strijd zijn met de wet of de statuten ([appellant] kon als bestuurder het aantal leden van het bestuur bepalen). Mogelijk waren de benoemingen wel in strijd met de redelijkheid die jegens derden in acht zou moeten worden genomen (nu deze in hoofdzaak ingegeven lijken te zijn om de benoeming van [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] te belemmeren). Nu echter thans moet worden vastgesteld dat het ontslag van [appellant] geen stand houdt en er zich dus ook geen situatie voordoet als bedoeld in artikel 2:299 BW dat de rechter in de vervulling van de lege plaats(en) kan voorzien, leidt dit niet tot nietigverklaring of vernietiging van de benoemingsbesluiten. Het incidentele verzoek zal in zoverre worden afgewezen.
6.3

Daar in deze uitspraak wordt beslist in de hoofdzaak, heeft de Vereniging geen belang meer bij een beoordeling van de gevraagde voorlopige voorziening. Dit betekent dat ook dit verzoek niet kan worden toegewezen.
Benoeming van [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1]

7. Nu het ontslag van [appellant] zoals hiervoor overwogen geen stand houdt en [belanghebbende 3], [belanghebbende 4], [belanghebbende 5] en [belanghebbende 6] rechtsgeldig zijn benoemd als bestuurslid van de Stichting, betekent dit dat zich geen situatie voordoet als bedoeld in artikel 2:299 BW dat de rechter in de vervulling van de lege plaats(en) kan voorzien. Dit betekent dat ook de benoeming van [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] dient te worden vernietigd.

Tot slot / proceskostenveroordeling

8.1

Een en ander leidt tot de slotsom dat het principaal hoger beroep slaagt en het incidenteel hoger beroep faalt. De bestreden beschikking kan niet in stand blijven. De Vereniging zal worden veroordeeld tot terugbetaling van al hetgeen dat op grond van de bestreden beschikking aan haar mocht zijn betaald. Bij deze uitkomst past dat de Vereniging wordt veroordeeld in de kosten van zowel de eerste aanleg als van het (principaal en incidenteel) hoger beroep.
8.2

Bij deze stand van zaken hebben partijen geen belang bij bespreking van de overige stellingen en verweren.
8.3

Bij gebreke van stellingen die indien bewezen tot een ander oordeel zouden leiden, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.