Geen sanctie op 2:35 lid 6 BW – Wet-Van Dam (Het Grootslag)

Rechtbank Noord-Holland 13-01-2014
ECLI:NL:RBNHO:2014:1029

De kantonrechter oordeelt dat er geen sanctie staat op niet naleven van het nieuwe art. 2:35 lid 6 BW, ingevoerd met de Wet-Van Dam, welke bepaling voorschrijft dat verenigingen er voor zorgen dat leden de voor opzegging van het lidmaatschap noodzakelijke informatie eenvoudig kunnen raadplegen, in ieder geval door een opvallende vermelding op de hoofdpagina van haar website en op bladzijde 1, 2 of 3 van het ledenblad: “de wet verbindt geen sanctie aan schending van die verplichting”.  


De kantonrechter legt ook uit hoe de opzegtermijn voor het lidmaatschap in het verenigingsrecht is geregeld, althans hoe de wettelijke regeling art. 2:36 BW moet worden toegepast:
“Volgens [de vereniging] geldt die opzegging [op 22 december 2011 ]pas voor het jaar 2013 [dus een jaar later, red.] omdat [gedaagde] de opzegtermijn van vier weken niet in acht heeft genomen. De kantonrechter overweegt dat op grond van artikel 2:36 lid 1 BW opzegging van het lidmaatschap slechts kan geschieden tegen het einde van een boekjaar en met inachtneming van een opzeggingstermijn van vier weken. Dat de huidige statuten van [de vereniging] in dit kader iets anders bepalen, is niet gesteld en ook niet gebleken. Verder is niet in geschil dat het boekjaar van [de vereniging] loopt van 1 januari tot en met 31 december. Dit betekent dat de opzegging door [gedaagde] bij brief van 22 december 2011 niet tot gevolg heeft dat het lidmaatschap is geëindigd per 31 december 2011. Immers, rekening houdend met een opzeggingstermijn van vier weken, kan de opzegging niet eerder worden gedaan dan per een datum vier weken na 22 december 2011, dus per 19 januari 2012. Die laatste datum valt in het lopende boekjaar 2012, zodat de opzegging van [gedaagde] niet eerder effect kan hebben dan tegen het einde van dat boekjaar, dat wil zeggen per 31 december 2012. Uit artikel 2:36 lid 2 BW volgt dat de opzegging wel tot gevolg heeft dat het lidmaatschap in beginsel eindigt per 31 december 2012.”


Vonnis in de zaak van:
de coöperatie Coöperatief Bungalowpark Het Grootslag U.A., eisende partij, verder ook te noemen: Het Grootslag
tegen [naam], wonende [adres], gedaagde partij, verder ook te noemen: [gedaagde]

De feiten

1.

De kantonrechter neemt de volgende feiten als vaststaand aan, omdat deze door de ene partij zijn gesteld en door de andere partij zijn erkend of niet zijn betwist.
2.

Het Grootslag is een coöperatieve vereniging die ten behoeve van haar leden een bedrijf uitoefent in de vorm van vakantiedorp “Het Grootslag” aan de Proefpolder 4 te Andijk.
3.

[gedaagde] is eigenaar van de bungalows [nummers] in het vakantiedorp, althans eigenaar van het beperkt zakelijk recht van ondererfpacht met betrekking tot de bungalows met nummers [nummers].

Het geschil

4.

Het Grootslag vordert betaling van een hoofdsom ad € 7.453,66 van [gedaagde]. Ook vordert Het Grootslag betaling van de wettelijke rente (berekend tot en met 8 november 2012 bedragend € 238,28) en de buitengerechtelijke incassokosten ad € 833,- (inclusief btw).
5.

Het Grootslag legt aan haar vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] als lid van de coöperatieve vereniging Het Grootslag op grond van artikel 6 van de statuten een bijdrage verschuldigd is in de exploitatie van de coöperatie. Daarvoor heeft Het Grootslag [gedaagde] verschillende facturen gestuurd die niet (geheel) zijn betaald. Het betreft de facturen […]. Het in totaal nog verschuldigde bedrag ad € 7.453,66 is ook na sommaties niet voldaan. Door het betalingsverzuim is [gedaagde] tevens de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd geworden.
6.

Bij repliek heeft Het Grootslag de grondslag van haar vordering aangevuld in die zin, dat, in het geval vast zou komen te staan dat [gedaagde] geen lid is van Het Grootslag, [gedaagde] in ieder geval de zogenaamde basale kosten verschuldigd is op grond van artikel 6:212 BW (ongerechtvaardigde verrijking).
7.

[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Daartoe stelt [gedaagde] – samengevat – dat de facturen van Het Grootslag onjuist zijn. In de eerste plaats wordt er in de facturen ten onrechte vanuit gegaan dat [gedaagde] nog lid is van de coöperatie. [gedaagde] heeft zijn lidmaatschap van de coöperatie echter al in november 2001 opgezegd per 31 december 2001, welke opzegging door het bestuur van Het Grootslag is bevestigd. Om misverstanden te voorkomen heeft [gedaagde] zijn lidmaatschap nogmaals opgezegd bij schrijven van 22 december 2011 tegen 31 december 2011. [gedaagde] wijst er op dat Het Grootslag er ten onrechte vanuit gaat dat alleen bij het overdragen van de ondererfpacht het lidmaatschap beëindigd kan worden. Ook heeft Het Grootslag ten onrechte vermeld dat zij jegens de leden geen informatie- en publiciteitsplicht inzake opzegging van het lidmaatschap heeft. In de tweede plaats voert [gedaagde] aan dat de verontreinigingsheffing die bij de facturen in rekening is gebracht onjuist is. In de algemene ledenvergadering is namelijk afgesproken dat er € 0,90 per m3 watergebruik aan verontreinigingsheffing betaald moet worden, terwijl Het Grootslag € 1,25 per m3 in rekening brengt. Het Grootslag betaalt zelf niet meer dan € 0,45 per m3.
Om de financiële zaken af te kunnen handelen heeft [gedaagde] op 25 juli 2012 zelf een lijst van basale kosten opgemaakt gebaseerd op de jaarrekening die toen bekend was. Hij heeft deze kosten verrekend met een aantal vorderingen die hij op Het Grootslag heeft. Per saldo is Het Grootslag hem nog € 169,58 schuldig. Het Grootslag dient tot terugbetaling van dit bedrag te worden veroordeeld.
Verder merkt [gedaagde] nog op dat de gevorderde incassokosten te hoog zijn gelet op de omvang van de door de gemachtigde van Het Grootslag verrichte incassowerkzaamheden.

8.

Bij de beoordeling zal zo nodig nog nader op de standpunten van partijen worden ingegaan.

De beoordeling

9.

De eerste vraag is of [gedaagde] lid is van Het Grootslag. Hij stelt zijn lidmaatschap reeds in 2001 te hebben opgezegd. Het Grootslag heeft dat betwist en, onder meer, een beroep gedaan op het gezag van gewijsde van een aantal eerdere vonnissen tussen partijen waarin onherroepelijk is beslist dat [gedaagde] lid van Het Grootslag was. De kantonrechter overweegt hierover het volgende. Ingevolge artikel 236 Rv hebben beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht. Dit betekent dat eenmaal beslechte geschilpunten in een volgende procedure tussen dezelfde partijen niet opnieuw ter discussie kunnen worden gesteld. Niet betwist heeft [gedaagde] dat de rechtbank Alkmaar in de zaak […] tussen partijen onherroepelijk heeft geoordeeld dat [gedaagde] in ieder geval in 2004 en 2005 nog lid van Het Grootslag was. Aan dat feit komt derhalve gezag van gewijsde toe. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [gedaagde] in ieder geval in 2011 nog lid was van Het Grootslag.
10.

Niet in geschil is dat [gedaagde] zijn lidmaatschap heeft opgezegd bij brief d.d. 22 december 2011. Volgens Het Grootslag geldt die opzegging pas voor het jaar 2013 omdat [gedaagde] de opzegtermijn van vier weken niet in acht heeft genomen. De kantonrechter overweegt dat op grond van artikel 2:36 lid 1 BW opzegging van het lidmaatschap slechts kan geschieden tegen het einde van een boekjaar en met inachtneming van een opzeggingstermijn van vier weken. Dat de huidige statuten van Het Grootslag in dit kader iets anders bepalen, is niet gesteld en ook niet gebleken. Verder is niet in geschil dat het boekjaar van Het Grootslag loopt van 1 januari tot en met 31 december. Dit betekent dat de opzegging door [gedaagde] bij brief van 22 december 2011 niet tot gevolg heeft dat het lidmaatschap is geëindigd per 31 december 2011. Immers, rekening houdend met een opzeggingstermijn van vier weken, kan de opzegging niet eerder worden gedaan dan per een datum vier weken na 22 december 2011, dus per 19 januari 2012. Die laatste datum valt in het lopende boekjaar 2012, zodat de opzegging van [gedaagde] niet eerder effect kan hebben dan tegen het einde van dat boekjaar, dat wil zeggen per 31 december 2012. Uit artikel 2:36 lid 2 BW volgt dat de opzegging wel tot gevolg heeft dat het lidmaatschap in beginsel eindigt per 31 december 2012.
11.

Voor zover [gedaagde] er een beroep op doet dat het lidmaatschap volgens artikel 2:36 lid 1 BW ook onmiddellijk kan worden beëindigd omdat redelijkerwijs niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren, wordt hij daarin niet gevolgd. Blijkens de opzeggingsbrief van 22 december 2011 heeft [gedaagde] daarin geen feiten of omstandigheden genoemd op grond waarvan kan worden aangenomen dat van hem redelijkerwijs niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren. Ook overigens is door [gedaagde] niet gemotiveerd en toegelicht waarom het voortduren van het lidmaatschap onaanvaardbaar zou zijn. Voor zover [gedaagde] stelt dat Het Grootslag haar verplichting heeft geschonden om de leden via het ledenblad of via haar website te informeren over de mogelijkheid tot opzegging, leidt dit niet tot een ander oordeel. Volgens artikel 2:35 lid 6 BW draagt een vereniging er zorg voor dat leden de voor opzegging van het lidmaatschap noodzakelijke informatie eenvoudig kunnen raadplegen, in ieder geval door een opvallende vermelding op de hoofdpagina van haar website of op bladzijde 1, 2 of 3 van het ledenblad. Weliswaar is niet gebleken is dat Het Grootslag die verplichting is nagekomen, maar de wet verbindt geen sanctie aan schending van die verplichting. [gedaagde] is dus in ieder geval over het jaar 2012 lid gebleven van Het Grootslag.
12.

Bij de onderhavige facturen gaat het om het openstaande restant van een drietal facturen betreffende afrekening water en verontreinigingsheffing 2010 en voorschot 2011, drie facturen afrekening water en verontreinigingsheffing 2011 en voorschot 2012 voor de respectievelijk aan [gedaagde] in eigendom toebehorende bungalows en om een drietal facturen voor parklasten 2012. De verschuldigdheid van de parklasten (exploitatiekosten van Het Grootslag) heeft [gedaagde], gelet op het feit dat hij tot 1 januari 2013 lid van Het Grootslag was, onvoldoende betwist.
13.

De kosten en omvang van het in rekening gebrachte water, zijn niet in geschil. Wel de kosten voor de verontreinigingsheffing. Volgens Het Grootslag is de hoogte van de verontreinigingsheffing (€ 1,25 per m³) gebaseerd op de nota waterschapsbelasting (productie 12 conclusie van antwoord). Kort gezegd, komt die berekening er op neer dat het bedrag dat door het Waterschap aan Het Grootslag in rekening is gebracht, na aftrek van het waterverbruik van[naam x], Restaurant Bot, de supermarkt en van degenen die een PGB hebben, wordt gedeeld door de gebruikte hoeveelheid water. Aldus komt Het Grootslag tot een bedrag van € 1,25 per m³. [gedaagde] heeft de juistheid van die berekening onvoldoende betwist. Evenmin heeft [gedaagde] betwist dat Het Grootslag van de totaal gebruikte hoeveelheid water mocht aftrekken het gebruik door[naam x], Restaurant Bot, de supermarkt en van degenen die een PGB hebben.
14.

[gedaagde] heeft verder opmerkingen gemaakt over het watergebruik voor het zwembad. Volgens de door Het Grootslag overgelegde stukken bedroeg de in de jaarrekening opgenomen post water zwembad € 10.000,00 en de verontreinigingsheffing zwembad € 4.000,-. Uitgaande van een kubieke- meterprijs € 1,13 heeft het zwembad 8.849 m³ water verbruikt. Bij een verontreinigingsheffing van in totaal € 4.000,-, komt dat op een bedrag van € 0,45 per m³, aldus [gedaagde]. Daardoor zou Het Grootslag per gebruikte kubieke meter minder verontreinigingsheffing betalen dan [gedaagde]. Het Grootslag betwist dat. Volgens haar is het bedrag van € 10.000,- een schatting uit het verleden en bedraagt het daadwerkelijke watergebruik 2.176 m³ en worden de zwembadkosten bij de vaststelling van het tarief gewoon meegewogen.
15.

De kantonrechter overweegt hierover het volgende. Hoewel [gedaagde] een exploitatieberekening betreffende het zwembad in het geding heeft gebracht waaruit zou moeten blijken dat voor het zwembad 10.000 m³ per jaar wordt gebruikt, is dat onvoldoende om de juistheid van de berekening door Het Grootslag te weerspreken. Het vullen van het bad kost immers 330 m³ en er verdampt 306 m³ per jaar. De genoemde hoeveelheden water voor suppletie (3860 m³), spoelproces (3114 m³) en sanitaire toestellen (2316 m³) worden in het exploitatieoverzicht verder niet onderbouwd. De kantonrechter gaat dan ook uit van de juistheid van de door Het Grootslag genoemde bedragen. Dat in het verleden zou zijn afgesproken dat slechts € 0,90 zou worden betaald, maakt dit niet anders. Uit de door [gedaagde] overgelegde stukken blijkt dat een deel van de verontreinigingsheffing in de parklasten meegenomen zou worden. Daarvan is hier geen sprake meer.
16.

In het overzicht bij dagvaarding is ten onrechte op genomen dat op factuur 120565 d.d. 14 februari 2012 nog een bedrag van € 10,31 onbetaald is. Gebleken is echter dat [gedaagde] dat bedrag teveel heeft betaald op die factuur. Dat leidt ertoe dat toewijsbaar is een hoofdsom ad € 7.453,66, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.
17.

De buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen. Er is niet gebleken van buitengerechtelijke incassowerkzaamheden die het in rekening brengen van deze kosten rechtvaardigen.
18.

Uit het voorgaande vloeit voort dat [gedaagde] niets van Het Grootslag te vorderen heeft. Voor zover er in de specificatie van de tegenvordering van [gedaagde] (productie 7 bij antwoord) nog overige beweerdelijke vorderingen van [gedaagde] zijn opgenomen, zijn deze onvoldoende onderbouwd. De tegenvordering van [gedaagde] komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
19.

De uitslag van de procedure brengt mee dat de proceskosten voor rekening van [gedaagde] komen.

De beslissing

De kantonrechter:

Veroordeelt [gedaagde] om aan Het Grootslag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 7.691,94, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 7.453,66 vanaf 9 november 2012 tot de dag van betaling.

Veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die tot heden voor Het Grootslag worden vastgesteld op een bedrag van € 1.406,14 (€ 94,14 aan dagvaardingskosten, € 437,- aan griffierecht en een bedrag van € 875,- voor salaris van de gemachtigde van Het Grootslag).

Verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad.

Wijst af het meer of anders gevorderde.