Rb. Almelo, 9-8-2010, LJN B3599, Culturele Verenging Islam
Op een ALV waar een nieuw bestuur moet worden gekozen gaat het mis, er ontstaan twee besturen (oud en nieuw bestuur) met elk eigen notulen. In kort geding kan niet worden bepaald wie er bestuur is, en kunnen ook niet voorzieningen worden gegeven die de facto het bestuur aanwijzen.
2.4. Op 30 mei 2010 zijn in de algemene ledenvergadering verkiezingen gehouden voor (onder meer) een nieuw bestuur van de Vereniging en de Stichting. Tot in ieder geval
30 mei 2010 vormden eisers het bestuur van de Vereniging en de Stichting.
4. De beoordeling
4.1. Tussen eisers en gedaagden is in geschil wie het bestuur vormt van de CultureleVereniging voor de Islam en de Stichting Ayasofia en Kultureel Centrum.
4.2. Op 30 mei 2010 heeft een Algemene Ledenvergadering (ALV) plaatsgevonden.
Tijdens die ALV is gestemd over een nieuw bestuur. Gedaagden stellen dat de leden hen tijdens die vergadering tot nieuw bestuur hebben gekozen. Eisers betwisten de rechtsgeldigheid van een dergelijk besluit van de ALV en stellen nog altijd als bestuur in functie te zijn.
4.3. De omstandigheid dat zowel eisers als gedaagden menen dat zij het bestuur vormen -en die opvatting ook uitdragen- heeft ertoe geleid dat bij de bank en de Kamer van Koophandel sprake is (geweest) van onduidelijkheid wie bevoegd is de vereniging te vertegenwoordigen.
4.4. In juli 2010 is tussen partijen een kort geding gevoerd. Gedaagden (toen eisers) vorderden -kort samengevat- overdracht van de administratie en sleutels en een verbod aan eisers (toen gedaagden) bestuurshandelingen te verrichten. Tevens werd medewerking gevorderd om gedaagden als bestuur in te schrijven bij de Kamer van Koophandel.
De voorzieningenrechter heeft die vorderingen afgewezen en daartoe overwogen dat in een kort gedingprocedure niet kan worden vastgesteld of het nieuwe bestuur rechtsgeldig is gekozen.
4.5. De vordering in het onderhavige kort geding vertoont sterke gelijkenis met de vordering van gedaagden in het vorige kort geding. Ook deze vordering heeft betrekking op de vermelding in de registers van de Kamer van Koophandel, de bevoegdheid te beschikken over de bankrekeningen, de afgifte van sleutels en het zich (niet) als bestuurder gedragen.
4.6. Bij dagvaarding hebben eisers, onder verwijzing naar het eerdere kort gedingvonnis, aangevoerd zij -in ieder geval totdat in een bodemprocedure anders wordt beslist- het rechtsgeldige bestuur vormen. Die conclusie volgt evenwel niet uit dit eerdere vonnis.
Uit de overweging van de voorzieningenrechter -dat in een kort gedingprocedure niet kan worden vastgesteld of het nieuwe bestuur rechtsgeldig is gekozen- volgt niet welk van de twee besturen als het rechtsgeldige bestuur heeft te gelden. Enerzijds kan worden betoogd dat het oude bestuur nog in functie is, nu het niet rechtsgeldig is opgevolgd. Anderzijds kan worden betoogd dat het nieuw verkozen bestuur in functie blijft zolang niet in een bodemzaak is geoordeeld dat het besluit van de ALV -strekkende tot die benoeming- geen stand houdt.
4.7. Hetgeen eisers vorderen komt er, kort gezegd, op neer dat zij bij de Kamer van Koophandel en de bank als bevoegd bestuur vermeld willen staan en dat zij gerechtigd worden bestuurshandelingen te verrichten, terwijl dat laatste aan gedaagden wordt verboden. Aldus kan worden geconcludeerd dat eisers de facto vorderen dat de voorzieningenrechter uitspreekt dat eisers, en niet gedaagden, het bestuur vormen. De voorzieningenrechter handhaaft zijn overweging uit het vorige vonnis, te weten dat in een kort gedingprocedure niet kan worden vastgesteld of het nieuwe bestuur rechtsgeldig is gekozen. Dat impliceert de mogelijkheid (niet minder, maar ook niet meer) dat het nieuwe bestuur wel rechtsgeldig is gekozen.
4.8. Het is niet aan de voorzieningenrechter om een rechtstoestand of rechtsverhoudingen vast te stellen, doch om voorzieningen te treffen, welke gelden voor de tijd dat de bodemrechter nog niet heeft vastgesteld welke toestand rechtens is of wat tussen partijen geldt. In die tussentijd kan het nodig zijn ordenend in te grijpen. Daartoe biedt de wet aan de voorzieningenrechter de bevoegdheid om in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, een voorziening te geven.
Dit brengt mee dat de thans gevorderde voorzieningen, die er in algemene zin op zijn gericht de bevoegdheid te verkrijgen om (met uitsluiting van de andere partij) alle betalingen en alle bestuurshandelingen te mogen verrichten, niet voor honorering in aanmerking komen.
Dat neemt niet weg dat de voorzieningenrechter desgevorderd een voorlopige voorziening zou kunnen treffen voor concrete bestuurshandelingen (daaronder begrepen bepaalde specifieke betalingen), uiteraard mits er sprake is van spoedeisendheid en ook overigens aan alle vereisten voor het treffen van een voorlopige voorziening is voldaan.
4.9. Vorenstaande overwegingen leiden dan ook tot de conclusie dat de vorderingen van eisers moeten worden afgewezen.