Prive-betalingen van bankrekening vereniging

Gerechtshof Amsterdam 22 oktober 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2952

“De voormalig fractievoorzitter van Forza in de gemeenteraad van Haarlemmermeer heeft via de bankrekeningen van Forza een groot aantal privéuitgaven gedaan. In deze uitspraak oordeelt het hof dat hij hierdoor onrechtmatig jegens Forza heeft gehandeld en dat hij de onrechtmatig opgenomen gelden moet terugbetalen (voor zover die niet kunnen worden verrekend met bedragen die hij al heeft teruggestort). “

Forza is een politieke vereniging. [appellant] was vanaf 19 februari 2004 tot 9 maart 2010 en vanaf 24 november 2014 tot 24 november 2020 bestuursvoorzitter van Forza. Hij was van 3 maart 2010 tot 21 september 2020 ook fractievoorzitter van Forza in de gemeenteraad van Haarlemmermeer. Hij was tot 11 januari 2021 fractielid van Forza.

Forza ontvangt op grond van de Verordening op de Fractieondersteuning van de gemeente Haarlemmermeer (hierna: de Verordening) jaarlijks een financiële bijdrage. De gemeente maakt de fractiebijdrage over op de bankrekeningen die Forza aanhoudt bij Rabobank. Na ieder kalenderjaar moet de fractie aan de gemeenteraad over de bestedingen rekening en verantwoording afleggen, gevolgd door een accountantscontrole. De fractievoorzitter dient in te staan voor de juistheid van de verantwoording en is verantwoordelijk voor een door de accountant gevraagde toelichting.

De statuten van Forza schrijven niet voor dat het bestuur een besluit van de algemene ledenvergadering of een ander orgaan van de vereniging nodig heeft om een gerechtelijke procedure te voeren. Zelfs als de statuten dat wel hadden voorgeschreven, dan had een beroep op het ontbreken daarvan op grond van artikel 2:45 lid 3 BW alleen kunnen worden gedaan door de vereniging; niet door [appellant] . Dat geldt ook voor het beroep op de onbevoegdheid van [A] om Forza als bestuurder te vertegenwoordigen. Bij dat beroep heeft [appellant] ook geen belang meer, omdat Forza stelt dat het besluit om [appellant] in rechte aan te spreken door het voltallige bestuur is genomen.

Het hof stelt vast dat de vorderingen van Forza betrekking hebben op gelden die [appellant] voor privéuitgaven onrechtmatig heeft onttrokken van de bankrekeningen van Forza. De bankrekeningen staan op naam van Forza. De onttrekkingen zijn ten laste van het vermogen van Forza gekomen. De vordering tot terugbetaling van de gelden komt daarom toe aan Forza. Met zijn standpunt dat de (fractie)leden de vordering tot terugbetaling had(den) moeten instellen miskent [appellant] dat de vordering van Forza niet ziet op de vergoedingen die de gemeente ten behoeve van de fractie heeft betaald en deels van Forza heeft teruggevorderd, maar op de onttrekking van gelden van haar eigen bankrekeningen [dus van de vereniging].

De interimvoorzitter laat zich niet wegsturen

Rechtbank Oost-Brabant 25 oktober 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:5081

“Gesteld, onderbouwd en niet weersproken is dat de managementovereenkomst met [gedaagde 1] met ingang van 27 juli 2024 rechtsgeldig is beëindigd. Dat betekent dat [gedaagde 1] vanaf die datum geen interim voorzitter meer is van het bestuur van Vereniging [eiser] en dat hij zich ook niet meer als zodanig naar buiten toe mag presenteren.

Uit de overgelegde stukken blijkt dat [gedaagde 1] dat wel heeft gedaan. Hij heeft in correspondentie aan leden herhaaldelijk bericht dat hij zich niet neerlegt bij de beëindiging van zijn interim-voorzitterschap. Ook heeft hij samen met [gedaagde 2] de vergadering van 28 augustus 2024 bijeengeroepen en heeft hij die vergadering ook voorgezeten. Door zich na 27 juli 2024 in strijd met de feitelijke situatie nog te presenteren als interim-voorzitter van Vereniging [eiser] handelt [gedaagde 1] onrechtmatig.”

De aanloop: “Op 4 februari 2024 heeft Vereniging [eiser] een managementovereenkomst gesloten met [gedaagde 1] . Uit hoofde van die overeenkomst is aan [gedaagde 1] de opdracht verstrekt om met ingang van die datum het functionele voorzitterschap over Vereniging [eiser] te voeren. [gedaagde 1] werd daarmee interim voorzitter. De managementovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd. [gedaagde 1] is geen lid (geweest) van Vereniging [eiser] en is ook nooit formeel benoemd tot bestuurder. “

  • De persoon “gedaagde 1” was dus niet de statutaire voorzitter van de vereniging.

“Er is tijdens een bijeenkomst op 28 augustus 2024 onder voorzitterschap van [gedaagde 1] wel besloten tot schorsing van [B] als voorzitter van het bestuur. Vereniging [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het besluit tot schorsing niet rechtsgeldig is genomen omdat niet is voldaan aan alle vereisten die de wet, verwijzend naar de statuten, daaraan stelt. Voorshands is voldoende aannemelijk geworden dat niet aan het quorum voor de wel zo genoemde ALV was voldaan.†
In artikel 12 lid 1 van de statuten is bovendien bepaald welke procedure moet worden gevolgd bij een schorsing. Daaruit volgt (onder meer) dat [B] of zijn gemachtigde tijdens de vergadering het woord moet kunnen voeren. Die kans is hem kennelijk niet gegeven. [B] was zelf ziek en heeft mr. [C] als zijn gevolmachtigde naar de vergadering gestuurd. Laatstgenoemde is de toegang geweigerd. Daarbij doet [gedaagde 2] een beroep op artikel 12 lid 4 van de statuten. Vereniging [eiser] stelt echter terecht dat die bepaling uitsluitend betrekking heeft op het uitbrengen van een stem namens een lid: in dat geval moet de gevolmachtigde ook stemgerechtigde zijn. Die situatie doet zich hier niet voor. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarmee voldoende voorshands aannemelijk dat het schorsingsbesluit nietig dan wel vernietigbaar is, zodat in dit kort geding niet van een schorsing van [B] zal worden uitgegaan.”

† – het is mij onduidelijk wat hiermee bedoeld wordt.

“Zoals hierboven is overwogen is voldoende aannemelijk dat de besluiten die zijn genomen op de vergadering van 28 augustus 2024 nietig of vernietigbaar zijn. Eén van die besluiten strekt tot schorsing van [B] als voorzitter van het bestuur van Vereniging [eiser] . Vereniging [eiser] heeft er voldoende belang bij dat het [gedaagde 1] wordt verboden om aan die besluiten uitvoering te geven. “

“Onder C. vordert Vereniging [eiser] onder meer om [gedaagde 2] te bevelen een actuele ledenlijst te vertrekken. Aangenomen mag worden dat [gedaagde 2] in zijn hoedanigheid van secretaris de beschikking had over een ledenlijst. Niet valt in te zien hoe hij anders zijn functie van secretaris heeft kunnen uitvoeren. Daarbij hoort bovendien het actueel houden van de ledenlijst. Vereniging [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij er belang bij heeft om over de lijst te kunnen beschikken. [gedaagde 2] zal daarom veroordeeld worden om die lijst, geactualiseerd tot de datum dat [gedaagde 2] is uitgeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel als secretaris van Vereniging [eiser] , te verstrekken. “

De fractie als afdeling van de vereniging (?)

Rechtbank Oost-Brabant 7 november 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:5264

“Daar waar de vordering van Helder Helmond ziet op door haar gestelde dubieuze betalingen die [gedaagde] zou hebben verricht vanaf de fractierekening, is Helder Helmond eveneens ontvankelijk in haar vordering. De fractie is geen rechtspersoon maar moet worden beschouwd als een afdeling van de vereniging Helder Helmond.¹

Het Huishoudelijk Reglement van Helder Helmond bevat in hoofdstuk 8 (zie hierboven onder randnummer 2.4) regelingen over de fractie waaraan de leden van de fractie zijn gebonden. Gelet op artikel 5 Huishoudelijk Reglement van oktober 2007 en vervolgens artikel 33 lid 2 Huishoudelijk Reglement van 21 januari 2021 is elk lid van de fractie in een bestuursvergadering of een ALV gehouden verantwoording af te leggen. Het standpunt van [gedaagde] dat hij geen enkele verantwoording aan Helder Helmond hoeft af te leggen, is dan ook onjuist. Als fractielid is [gedaagde] verantwoording verschuldigd jegens Helder Helmond en dat geldt ook ten aanzien van (het beheer van) de fractierekening. Dat de fractie(-penningmeester) daarnaast op grond van eerdergenoemde Verordening ook verantwoording verschuldigd is aan de gemeente Helmond en dat (een) fractie(leden) in politiek opzicht autonoom van de politieke partij kan/kunnen opereren -zoals door [gedaagde] gesteld- doet daar niet aan af.

Voor zover [gedaagde] betalingen heeft verricht van de bankrekening van de fractie nadat hij zijn lidmaatschap van Helder Helmond op 2 juni 2021 had opgezegd, was hij weliswaar niet meer gebonden aan het Huishoudelijk Reglement, maar kunnen die betalingen wel onrechtmatig zijn jegens Helder Helmond indien ze onbevoegd en/of zonder toestemming zijn verricht.”

(1) vgl. ook: Mr. K.H.M. de Roo en mr. J. Nijland: “De fractie als verlengstuk van een politieke vereniging”, Maandblad voor Ondernemingsrecht 2022, nr. 3, p 59-61.

† Ik weet niet of deze overweging helemaal juist is. Wel kan de vereniging/partij verplichtingen opleggen aan verenigingsleden die via de lijst van de vereniging (onder de naam van de vereniging dus) in de Gemeenteraad zitten, denk ik, en/of kunnen er verplichtingen via art. 2:8 lid 1 BW zijn.

Een lid mag in vergaderingen kritisch zijn

Rechtbank Amsterdam 6 november 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6548

Een lid wordt geroyeerd (ontzet).

“Het bestuur van [gedaagde = de vereniging ] heeft ten eerste bij het besluit de eigen procedureregels niet gevolgd. Op grond van 16, derde lid, van de statuten, gezien in combinatie met artikel 15, vierde lid, van de statuten, bestond voor het bestuur van [gedaagde] namelijk pas de mogelijkheid tot ontzetting van [eisers] als leden van [gedaagde] over te gaan nadat het bestuur [eisers] eerst schriftelijk op hun verzuim had gewezen en hun een maand te tijd had gegeven om alsnog aan hun verplichtingen te voldoen. Er staat in het vierde lid van artikel 15 van de statuten immers “wordt niet tot opzegging (lees hier: ontzetting) overgegaan dan nadat het lid schriftelijk op zijn verzuim is gewezen” (zie 2.3). Een dergelijke brief heeft het bestuur niet voorafgaande aan het besluit van 6 juni 2023 aan [eisers] verzonden. Op grond van de statuten, de eigen regels van [gedaagde] , bestond er op 6 juni 2023 dus nog niet de bevoegdheid om [eisers] als leden te ontzetten. Omstandigheden op grond waarvan het gerechtvaardigd was om hier van de eigen regels af te wijken, zijn niet gesteld noch gebleken. “

Daar komt bij dat ook uit artikel 2 van het huishoudelijk reglement volgt dat het bestuur, als het voornemens is om tot ontzetting over te gaan, tijdig het betreffende lid schriftelijk vooraf van dit voornemen op de hoogte moet stellen, dat het betreffende lid dan binnen twee weken tegen het voornemen bezwaar kan maken en dan gehoord wordt indien dat in het bezwaarschrift wordt gevraagd. Die mogelijkheid tot hoor en wederhoor heeft het bestuur van [gedaagde] aan [eisers] ontnomen door zonder enige voorafgaande schriftelijke waarschuwing tot ontzetting over te gaan. Het besluit van 6 juni 2023 is dus ook in strijd met het huishoudelijk reglement genomen.

” Een lid van een vereniging heeft recht op vrijheid van meningsuiting en mag dus in vergaderingen kritisch op het bestuur zijn. Voor ontzetting als lid is nodig dat [eiser] met zijn uitingen en gedragingen de vereniging op onredelijke wijze heeft benadeeld. Dat heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd.””

De slotsom is dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat [eisers] zodanig in strijd met de statuten of het huishoudelijk reglement hebben gehandeld dat op grond daarvan [gedaagde] in redelijkheid heeft kunnen besluiten om hun als lid te royeren.

De aannemer gaat failliet, bestuursleden aansprakelijk?

De aannemer die een nieuw clubgebouw zou bouwen gaat failliet en de vereniging is haar geld kwijt. Volgens een rapport: “In het contract zijn zeer slechte financiële afspraken vastgelegd (…) Dus na levering van de materialen moet 95% van de aanneemsom al betaald zijn alvorens de daadwerkelijke bouw gestart wordt.

Zijn de bestuursleden persoonlijk aansprakelijk? (en moete ze dus de schade vergoeden aan de vereniging, of de bestuursaansprakelijkheidsverzekeraar als zo’n verzekering er was?)

Rechtbank Overijssel 23 oktober 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:5517

“De rechtbank neemt als uitgangspunt dat op grond van artikel 2:9 BW elke bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden is tot een behoorlijke taakvervulling. Tot de taak van de bestuurder behoren alle bestuurstaken die niet bij of krachtens de wet of de statuten aan een of meer andere bestuurders zijn toebedeeld. Ingevolge artikel 2:9 lid 2 BW draagt elke bestuurder verantwoordelijkheid voor de algemene gang van zaken. Aansprakelijkheid als bedoeld in dit artikel is echter pas aan de orde als sprake is van een te maken ernstig verwijt aan de betrokken bestuurder (Staleman/Van de Ven, HR 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:2017:ZC2243).

Dit moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval, waaronder

  • de aard van de activiteiten van de rechtspersoon,
  • de informatie waarover de bestuurder beschikte of kon beschikken en
  • het inzicht en de zorgvuldigheid die van een bestuurder mag worden verwacht die zijn taak behoorlijk vervult.

De omstandigheid dat is gehandeld in strijd met statutaire bepalingen die de rechtspersoon beogen te beschermen, moet in dit verband als een zwaarwegende omstandigheid worden aangemerkt, die in beginsel de aansprakelijkheid van de bestuurder vestigt.

Als de aldus aangesproken bestuurder echter feiten en omstandigheden aanvoert op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat het gewraakte handelen in strijd met de statuten niet een ernstig verwijt oplevert, moet de rechter deze feiten en omstandigheden uitdrukkelijk in zijn oordeel betrekken (Berghuizer/Papierfabriek, HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7011).”

De Tennisvereniging verwijt [gedaagden] daarbij ook dat zij bij het aangaan van de overeenkomst geen garanties (zoals Bouwgarant) heeft bedongen en evenmin heeft bedongen dat Prima Blokhutten als aannemer over een CAR-verzekering moet beschikken. Het is naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet ongebruikelijk dat overeenkomsten van aanneming van werk worden gesloten zonder dat garanties worden overeengekomen terwijl een CAR-verzekering in dit geval geen soelaas zou hebben geboden. Een dergelijke verzekering dekt immers slechts materiële schade die tijdens de bouw wordt veroorzaakt. Het voorname punt is vooral, zoals hiervoor overwogen, dat [gedaagden] de vereniging vrijwel de gehele aanneemsom hebben laten betalen, zonder dat daar het verrichten van het aangenomen werk tegenover hoefde te staan. Dát, meer dan de afwezigheid van een eventuele garantie, heeft de vereniging blootgesteld aan het risico (van niet presteren door de aannemer) dat zich vervolgens ook heeft gerealiseerd.

De rechtbank neemt als mitigerende omstandigheid ook in aanmerking het feit [gedaagden] onbezoldigde vrijwilligers zijn. Door de Tennisvereniging is niet gesteld noch is het de rechtbank anderszins gebleken dat het handelen van [gedaagden] was ingegeven met het oogmerk om zichzelf ten koste van de vereniging (persoonlijk) te verrijken of te bevoordelen. [gedaagden] hebben, waar het het aangaan van de met Prima Blokhutten gesloten overeenkomst aangaat, weliswaar onzorgvuldig gehandeld maar hun handelen werd ingegeven door een besef van verantwoordelijkheid om – bij het ontbreken van animo onder de andere leden van de vereniging om deze kar te trekken – te voorzien in de dringende noodzaak tot vervanging van het oorspronkelijke clubhuis. Daarbij is ook door de Tennisvereniging niet weersproken dat dit grote persoonlijke offers van hen heeft gevergd, zoals een substantieel beslag op hun privétijd en de impact op hun gezinsleven. Daarbij komt dat, zoals ook in het rapport van de adviescommissie van 22 juni 2021 is benoemd, van de vereniging ook een meer actieve opstelling mocht worden verwacht om de kwestie rond de bouw van het nieuwe clubhuis nauwlettend te volgen. Vast staat immers dat, behalve [gedaagden] , ook de (achtkoppige) Bouwcommissie van de vereniging op de hoogte was van de kwestie. Deze commissie was juist met het oog op het nieuwbouwproject in het leven geroepen. Kennelijk heeft deze commissie geen aanleiding gezien om waar nodig in te grijpen of zich althans kritisch(er) richting het bestuur op te stellen.”

De rechtbank stelt daarbij voorop dat [gedaagden] op 19 april 2017 van de algemene ledenvergadering mandaat hadden gekregen om een investering van € 275.000,00 te doen ten behoeve van de bouw van het nieuwe clubhuis. De met Prima Blokhutten overeengekomen aanneemsom is (ruim) binnen dat mandaat gebleven. De rechtbank kent voorts gewicht toe aan het feit dat gesteld noch gebleken is dat één van gedaagden over juridische kennis beschikt op grond waarvan zij geacht kunnen worden om de (juridische) gevolgen van de door hen met Prima Blokhutten gemaakte afspraken in voldoende mate te overzien. Dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] beide werkzaam zijn (geweest) in de financiële dienstverlening, zoals door de Tennisvereniging betoogd, maakt dat niet anders nu dat een andersoortige discipline betreft. Ook staat, als door de Tennisvereniging niet weersproken, vast dat [gedaagden] alvorens de opdracht aan Prima Blokhutten te verlenen meerdere offertes van diverse aannemers hebben opgevraagd en dat zij ook de Bouwcommissie van de vereniging bij hun keuze hebben betrokken. Verder staat, als niet betwist, vast dat [gedaagde 3] onderzoek naar Prima Blokhutten heeft gedaan alvorens met deze aannemer in zee te gaan en dat hem daarbij geen risico’s zijn gebleken. De keuze voor Prima Blokhutten als aannemer was op zich dan ook verdedigbaar. 

Het enkele feit dat het hier een in Roemenië gevestigde onderneming betrof maakt dat niet anders en behoefde bij voorbaat voor het bestuur geen alarmbellen te doen rinkelen. De ongelukkige omstandigheid dat Prima Blokhutten op een gegeven moment haar activiteiten heeft gestaakt kan [gedaagden] evenmin worden verweten nu niet gebleken is dat dit voor hen redelijkerwijze viel te voorzien, zeker in het licht van het feit dat de stelling dat voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst nog onderzoek is gedaan naar de financiële positie van Prima Blokhutten door de Tennisvereniging niet is weersproken. Een verdergaand onderzoek door [gedaagden] en/of de Tennisvereniging naar Prima Blokhutten was onder de gegeven omstandigheden dan ook redelijkerwijze niet nodig.