Geschorst tot aan ALV (oud)

Rb. Breda, 27-6-1983, LJN AH0022, KG 1983, 227

Het lidmaatschap van een lid wordt opgezegd door het bestuur vanwege dringende redenenen. Het lid stelt beroep in bij de ALV, die maar een keer per jaar bijeenkomt. Moet er een extra ALV worden uitgeschreven? Het antwoord is ” ja”, volgens de rechtbank.


O. dat ingevolge art. 6 lid 1 sub c van de statuten van gedaagde het lidmaatschap onder meer eindigt door opzegging zijdens de vereniging wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren; dat voorts in art. 6 lid 3 wordt bepaald dat binnen een maand na kennisgeving van een zodanige opzegging beroep open staat op de algemene vergadering en dat het lid gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is geschorst;


O. dat naar Ons voorlopig oordeel het schrijven van het bestuur van gedaagde aan eiser d.d. 30 maart 1983 is aan te merken als een opzegging van het lidmaatschap zijdens de vereniging als vorenbedoeld, nu als reden is opgegeven dat het lidmaatschap van eiser de continuiteit binnen de bestuursactiviteiten in gevaar dreigt te brengen;
O. dat ter terechtzitting is gebleken dat een lid van het bestuur, die van de toelating van eiser als lid onkundig was gebleven, nadat hij zulks had vernomen op grond van persoonlijke bezwaren jegens eiser heeft aangekondigd dat hij, indien eiser lid van gedaagde blijft, zijn bestuursfunctie zal neerleggen en als lid zal uittreden, waarop een aantal andere bestuursleden heeft aangekondigd in dat geval ook hun functie te zullen neerleggen;
O. dat eiser bij schrijven d.d. 27 april 1983 beroep op de algemene vergadering heeft gedaan;
O. dat gedaagde heeft gesteld, zakelijk weergegeven, dat een algemene vergadering in het najaar gehouden pleegt te worden en dat het bestuur er niet voor voelt om ter behandeling van de zaak van eiser eerder een algemene vergadering bijeen te roepen, omdat men niet midden in het windsurf-seizoen het risico wil lopen dat, ingeval van gegrondverklaring van eisers beroep, het bestuur uiteenvalt;
O. dat de goede trouw welke het bestuur bij haar beleid ten aanzien van de leden in acht behoort te nemen, naar Ons voorlopig oordeel meebrengt dat het beroep van eiser ten spoedigste wordt behandeld, waarbij eiser, juist omdat het windsurf-seizoen reeds is aangevangen, een alleszins redelijk belang heeft, terwijl het aan de ledenvergadering is voorbehouden te beslissen of zich ten deze een situatie voordoet waarin van de vereniging redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat zij het lidmaatschap van eiser laat voortduren;
O. dat Wij niet bevoegd zijn in k.g. het besluit van het bestuur van gedaagde d.d. 30 maart 1983 te vernietigen, zodat het eerste deel van eisers primaire vordering niet toewijsbaar is;
O. dat eiser, gelijk vorenoverwogen, thans ingevolge de statuten verkeert in een positie van te zijn geschorst tot de algemene vergadering op zijn beroep uitspraak zal hebben gedaan;
O. dat die schorsing naar Ons voorlopig oordeel onrechtmatig is jegens eiser indien en voorzover gedaagde door geen algemene ledenvergadering bijeen te roepen, deze nodeloos laat voortduren;

Wie is er lid II

Hoge Raad  7 april 1989, LJN ZC4015


Klassieker


Gerechtshof:
3
Vaststaat dat Vinck ten tijde van de ten processe genoemde besluiten en nadien beedigd makelaar in onroerende goederen was, lid van de afdeling zomede enig directeur en enig aandeelhouder van Vinck Makelaardij BV gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam welke vennootschap de makelaardij uitoefende.
4
Vinck heeft bij dupliek in eerste aanleg gesteld dat bij het ‘merendeel van de leden geen woningen in verkoop zijn’ daar zij de makelaardij uitoefenen door middel van besloten vennootschappen; de afdeling heeft bij pleidooi in hoger beroep aangevoerd dat ‘vrijwel alle leden van geintimeerde — met name zij die in de stad Rotterdam gevestigd zijn — ’ het makelaarsvak uitoefenen ‘in de vorm van een rechtspersoon’. Dit een en ander brengt mede dat waar in de besluiten wordt gesproken van ‘bij hen in verkoop zijnde woningen’ — waarbij ‘hen’ terugslaat op ‘de leden’ — is gedoeld op, tevens, woningen welke in verkoop zijn bij de rechtspersonen, in het bijzonder besloten vennootschappen, door middel waarvan de leden — natuurlijke personen — de makelaardij uitoefenen en dat in die besluiten ligt opgesloten dat een lid, voorzover het niet zelf die woningen aanmeldt voor plaatsing in ‘De Makelaar’, ervoor moet zorgdragen dat de desbetreffende rechtspersoon dat doet, bij gebreke waarvan het lid het in de besluiten forfaitair bepaalde advertentiekostenbedrag in rekening kan worden gebracht.


De Hoge Raad doet de cassatie af met art. 81 RO.

Wie is er lid

Hof Leeuwarden, 28 juni 2008, LJN BD5872

Bij NVM zijn makelaars lid (natuurlijke personen) terwijl het makelaarsbedrijf wordt uitgeoefend in een bedrijf, vaak een BV of VOF.
Terzijde: kan een personenvennootschap zonder rechtspersoonlijkheid (VOF) eigenlijk lid zijn van een vereniging?

NVM vordert betaling van entreegeld van ERA Makelaardij Het Raadhuis VOF.

Rechtbank:
5.3. De vraag die uit het verweer van de vennootschap als eerste voortvloeit is of de entreegeldregeling haar kan binden, in die zin dat die regeling in de feitelijke omstandigheden waarin de vennootschap verkeerde haar de EUR 11.344,00 (exclusief BTW) verschuldigd deed zijn aan de NVM. Deze vraag spitst zich toe op het punt of de NVM een derde, [namelijk de VOF] die geen lid is van de NVM, door haar entreegeldregeling kan binden. Uitgangspunt moet dan zijn dat de NVM een vereniging is die valt onder de regels van titel 1 en 2 van Boek 2 BW.
Artikel 2:26 bepaalt dat een vereniging een rechtspersoon met leden is; het is een samenwerkingsverband van leden. Bij het verkrijgen van het lidmaatschap wordt de betreffende persoon gebonden door de toepasselijke wettelijke bepalingen, zoals artikel 2:8 BW,en door het interne verenigingsrecht, welk recht dient te voldoen aan de wet en tot stand komt door de werking van statuten en de op grond van die statuten tot stand komende regelingen. Een andere bron van verbintenissen is er niet: artikel 2:34a BW bepaalt dat aan het lidmaatschap slechts bij of krachtens statuten verbintenissen kunnen worden verbonden. Daarbij bepaalt artikel 2:34 BW dat het lidmaatschap persoonlijk is. Reeds hieruit vloeit voort dat de vennootschap niet door het interne verenigingsrechtkon worden gebonden: niet de vennootschap was lid van de NVM maar mevrouw [betrokkene 1 ]. Voor zover de entreegeldregeling anders bepaalt is deze strijdig met dwingend recht en dient zij buiten toepassing te worden gelaten.
(…)

Hof:
2.1. Het hof onderschrijft de beslissing van de rechtbank en hetgeen de rechtbank ter motivering daarvan heeft overwogen – zoals hiervoor is geciteerd – en neemt die beslissing en motivering over. Ter toelichting voegt het hof daar nog aan toe dat een en ander betekent dat alleen de leden van de NVM door het interneverenigingsrecht gebonden kunnen worden.

2.2. Voor zover de NVM heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het lidmaatschap van een vereniging persoonlijk is, in die zin dat slechts natuurlijke personen lid kunnen zijn van een vereniging, berusten de grieven op een onjuiste lezing van de hiervoor geciteerde rechtsoverweging 5.3. Het gaat erom dat de vennootschap niet door het interne verenigingsrecht kon worden gebonden, omdat niet de vennootschap lid is van de NVM maar mevrouw [betrokkene 1 ] en het lidmaatschap voorts niet overdraagbaar is (maar persoonlijk is) en dus niet overgedragen kan zijn van mevrouw [betrokkene 1 ] aan de vennootschap. Voor zover de entreegeldregeling anders bepaalt – en deze de vennootschap wèl heeft willen binden aan het interne verenigingsrecht – is deze strijdig met dwingend recht en dient zij buiten toepassing te worden gelaten.

vernietiging besluit en vervaltermijn

Rb Haarlem, 10 november 2010, LJN BO9392


Een vve wil een speeltuintje aanleggen, twee bewoners zijn het daar niet mee eens. De ALV is op 25 juni 2009, de vordering is op 1 juli 2010 ontvangen op de griffie. En dat is te laat. Zelfs nu het bestuur een langere termijn had aangegeven.

3. Artikel 2:15 lid 5 BW bevat een vervaltermijn waarbinnen de vordering tot vernietiging moet zijn ingediend. De bevoegdheid om vernietiging te vorderen vervalt een jaar na het einde van de dag, waarop hetzij aan het besluit voldoende bekendheid is gegeven, hetzij de belanghebbende van het besluit kennis heeft genomen of daarvan is verwittigd.

4. De onderhavige vordering is op 1 juli 2010 ter griffie ontvangen. Door [A. + B.] is niet gesteld, terwijl ook overigens niet is gebleken,dat zij eerst na 1 juli 2009 kennis hebben genomen of hebben kunnen nemen van het besluit van de Algemene Ledenvergadering van 25 juni 2009, terwijl zij evenmin hebben gesteld dat zij toen niet ter vergadering aanwezig waren.

5. Op grond van het vorenstaande moet de kantonrechter ervan uitgaan dat [A. + B.] hun vordering buiten de vervaltermijn van één jaar hebben ingediend. Zij kunnen daarin derhalve niet meer worden ontvangen. Hieraan doet niet af dat in de brief van het bestuur van 15 juni 2010 aan de leden van de Vereniging van Eigenaars een termijn van twee maanden wordt gegund, omdat een dergelijke termijnstelling de wettelijke vervaltermijn niet opzij kan zetten.

Overigens gaat het hier om vernietiging ex 5:130 BW en daarvoor lijkt de termijn mij toch echt 1 maand (lid 2)

Fusieperikelen

Rb. Maastricht, 30 oktober 2009, LJN BK2013

Een zeer onduidelijke aanduiding van een agendapunt in de uitnodiging voor de ALV kan een genomen besluit ongeldig maken.
” De voorzieningenrechter stelt voorop dat de besluitvorming en gang van zaken rondom een voorgenomen fusie van een vereniging met een andere vereniging tot een nieuwe vereniging, gelet op het ingrijpende karakter ervan zorgvuldig, transparant, eenduidig en met inachtneming van de statuten en het verenigingsrecht dient te geschieden.”




3.3.De gang van zaken en besluitvorming rondom de voorgenomen fusie van de RvT [(een vereniging)] met de LMV [een andere vereniging].

3.3.1.Uit het debat tussen partijen en de overgelegde stukken leidt de voorzieningenrechter de volgende feiten af.
Nadat tijdens de ALV van 20 augustus 2009 niet kon worden gestemd over het op de agenda staande fusievoorstel (quorum niet gehaald) is op de volgende ALV van 9 september 2009 dat fusievoorstel in stemming gebracht. Dat voorstel is toen niet aangenomen. De voorstanders kwamen één stem te kort.
Op verzoek van 10% van de leden heeft het bestuur van de RvT een nieuwe ALV uitgeschreven voor 7 oktober 2009.
De groep die om de ALV had verzocht heeft twee agendapunten op de agenda laten plaatsen te weten:
“2. Vernietiging van het besluit m.b.t. het fusievoorstel genomen d.d. 9-9-2009
3 In stemming brengen het voorstel om het bestuur op te dragen alsnog uitvoering te geven aan het tot stand brengen van de fusie conform het fusievoorstel met de LMV tot VastgoedPRO”

Blijkens de (nog niet vastgestelde) notulen van de ALV van 7 oktober 2009 is er na enige discussie over de vraag of de ALV al dan niet besluiten mag vernietigen, gestemd over het voorstel verwoord onder agendapunt 2. Het voorstel wordt aangenomen en daarmee “is het besluit om het fusievoorstel niet aan te nemen vervallen”.
Bij de behandeling van agendapunt 3 wordt vastgesteld dat het vereiste quorum niet aanwezig is, zodat dat punt verder niet behandeld kan worden.
In de uitnodiging en het agendavoorstel voor de ALV van 3 november a.s. staat dat punt 3 andermaal op de agenda. In de toelichting bij de uitnodigingsbrief van de leden staat dat dit punt conform het verzoek van de grote meerderheid van de leden op de ALV van 7 oktober 2009 opnieuw op de agenda is geplaatst. Besluiten hierover kunnen worden genomen met 2/3 van de aanwezige leden daar het de tweede vergadering is waarop het onderwerp op de agenda staat.

3.3.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de besluitvorming en gang van zaken rondom een voorgenomen fusie van een vereniging met een andere vereniging tot een nieuwe vereniging, gelet op het ingrijpende karakter ervan zorgvuldig, transparant, eenduidig en met inachtneming van de statuten en het verenigingsrecht dient te geschieden.


Tegen de achtergrond van deze maatstaf wordt als volgt geoordeeld.

Het op 7 oktober 2009 onder agendapunt 2 door de ALV genomen besluit is een non-besluit ofwel het besluit heeft geen juridische geldingskracht. In feite is dat ook door de advocaat van de RvT tijdens de mondelinge behandeling onderschreven: men wilde, zo heeft hij gezegd, het beeld wegnemen of herroepen dat er tegen de fusie was gestemd.
Uitsluitend de ALV van 9 september 2009 had omtrent haar eigen besluitvorming kunnen besluiten dat “het besluit om het fusievoorstel niet aan te nemen” was vervallen of niet was aangenomen nadat de voorzitter had vastgesteld dat het fusievoorstel niet was aangenomen. Blijkens de statuten van 9 september 2009 heeft de ALV dat niet gedaan en evenmin is tegen die vaststelling in rechte opgekomen.

3.3.3.Ten aanzien van agendapunt 3 van de ALV van 7 oktober 2009 worden door partijen tegenstrijdige standpunten verwoord c.q. ingenomen: enerzijds stelt de initiatiefgroep dat er, gegeven het feit dat de ALV nog geen positief fusiebesluit had genomen, ook (nog) geen sprake kon zijn van het gaan besluiten over de uitvoering van een fusiebesluit, terwijl anderzijds de RvT bepleit dat het haar vrijstond om opnieuw een besluit tot fusie aan de ALV voor te leggen en de daarbij behorende uitvoering van die fusie en dat niets meer of minder de bedoeling was van dat derde agendapunt.

3.3.4.De voorzieningenrechter oordeelt hieromtrent als volgt.
Tot de ALV van 7 oktober 2009 heeft, indien het fusievoorstel aan de ALV werd voorgelegd, dat letterlijk als “fusievoorstel” of “stemming fusievoorstel” op de agenda of in de notulen gestaan. Als zodanig verwoord stond het niet op de agenda van de ALV van 7 oktober. De combinatie van de agendapunten 2 en 3 op de agenda van die ALV moet in onderling verband en samenhang worden begrepen en beoordeeld. Door het als tweede agendapunt te formuleren als “vernietiging etc” en vervolgens onder agendapunt 3 te spreken over “uitvoering te geven aan het tot stand brengen van de fusie” heeft men naar de leden van de RvT de indruk gewekt c.q. de onduidelijkheid geschapen dat met de vernietiging ook het fusievoorstel alsnog was aangenomen en dat vervolgens nog moest worden gestemd over de uitvoering van dat fusievoorstel.
Die onduidelijkheid had de RvT of haar bestuur kunnen voorkomen door in de uitnodiging van de leden voor de ALV van 7 oktober 2009 klip en klaar als agendapunt in plaats van de door de 10% groep voorgestelde formulering onder punt 3 te vermelden (hernieuwde) “stemming fusievoorstel”. Hoewel er ook iets te zeggen valt voor de door de RvT tijdens de mondelinge behandeling (achteraf) gegeven uitleg over de gang van zaken en betekenis van de ALV-besluitvorming op 7 oktober, gaat het naar het oordeel van de voorzieningenrechter om het beeld zoals dat door de gang van zaken op de 7de oktober 2009 is geschapen. Dat beeld kan worden getypeerd als niet transparant en niet eenduidig. Voor de opgeroepen leden is niet duidelijk geweest, althans dat valt bepaald niet uit te sluiten, dat opnieuw het fusievoorstel in stemming zou worden gebracht. Evenmin valt dan ook uit te sluiten dat alle leden in de positie zijn geweest om te bepalen of zij wel of niet bij deze belangrijke besluitvorming over het voortbestaan van de RvT als zelfstandige beroepsvereniging aanwezig wilden zijn (eventueel via vertegenwoordiging).

3.3.5.De consequentie van het hierboven gegeven oordeel is dat, getoetst aan de in overweging 3.3.2. vooropgestelde maatstaf, het gevraagde verbod onder 1. dient te worden toegewezen. De termijn tot de aanstaande vergadering en het ingrijpende karakter van een eventueel nog voor die vergadering te agenderen fusiebesluit laat niet toe dat de RvT alsnog zou gaan trachten om de aanstaande ALV daarvoor te gaan benutten. Anders gezegd: Indien de RvT tot een fusiebesluit wenst te komen, zal zij daartoe een nieuwe ALV dienen uit te schrijven waarbij op de agenda staat “stemming fusievoorstel” zodat voor alle leden duidelijk is dat een nieuwe poging wordt gedaan om te komen tot een fusie met de LMV. Om te voorkomen dat dit zou gaan gebeuren, de RvT heeft zich daar ter zitting niet onomwonden tegen uitgesproken, zal het verbod ook in die zin worden bevolen. Voor een toewijzing van de vordering onder 2 is dan geen aanleiding meer.

3.3.6.Met betrekking tot de dwangsom wordt overwogen dat de RvT deze verbeurt, na betekening, bij elke overtreding van elk verbod en zolang zij die overtreding(en) na 3 november 2009 in stand houdt. De RvT zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de initiatiefgroep worden veroordeeld.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht:

verbiedt de RvT het als punt 4 geagendeerde punt te weten “In stemming brengen het voorstel om het bestuur op te dragen alsnog uitvoering te geven aan het tot stand brengen van de fusie conform het fusievoorstel met de LMV tot VastgoedPRO” tijdens de algemene ledenvergadering van 3 november 2009 in behandeling te nemen en in stemming te brengen;

verbiedt de RvT om op de algemene ledenvergadering van 3 november 2009 een ander agendapunt neerkomend op een voorstel tot fusie met de LMV in stemming te laten brengen;