Vrijheid om personen niet toe te laten als lid

Rechtbank Oost-Brabant 18 juli 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:3420

“Het grondwettelijke recht van vrijheid van vereniging brengt mee dat een vereniging in beginsel niet kan worden verplicht om personen als lid toe te laten. Dat kan slechts in uitzonderlijke omstandigheden anders zijn, namelijk wanneer het onrechtmatig is om een gegadigde als lid te weigeren. Daarvan is in casu geen sprake.”

oropgesteld wordt dat een vereniging ingevolge het grondwettelijk recht van vrijheid van vereniging in beginsel niet kan worden verplicht om personen als lid toe te laten. Ook als een kandidaat-lid voldoet aan de kwalitatieve eisen van lidmaatschap zoals neergelegd in de statuten, brengt dit niet zonder meer mee dat hij het lidmaatschap kan afdwingen. Het persoonlijk karakter van het lidmaatschap van een vereniging verzet zich hiertegen. Een besluit van (het daartoe bevoegde orgaan van) de vereniging blijft nodig. Daarbij kan een vereniging vervolgens, met inachtneming van de bij statuten of reglement gestelde normen, in beginsel naar eigen inzicht beslissen, met dien verstande dat daarmee niet onrechtmatig mag worden gehandeld ten aanzien van het kandidaat-lid.

Vastgesteld wordt dat [eiser] heeft onderkend en onderschreven dat een vereniging vrij is in het aannemen van leden maar hij doet er een beroep op dat een belangenafweging ertoe zou moeten leiden dat toch aanname van [minderjarige] zou moeten volgen. Een dergelijke afweging past daar echter niet bij. De vereniging mag haar eigen belang vooropstellen.

De vereniging is een lokale scouting. Het gaat om de aanmelding van een kind als lid, door diens vader. De moeder is niet betrokken in het dossier.

Bestuurders betalen zichzelf bedragen

Rechtbank Noord-Nederland 5 november 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:4333

“[gedaagde sub 1] is per 13 maart 2014 ingeschreven als voorzitter van het bestuur van Poolster. [gedaagde sub 2] is per 1 december 2018 ingeschreven als lid van het bestuur van Poolster en zij is op enig moment benoemd tot penningmeester.”

“Vanaf de bankrekening van Poolster hebben diverse overboekingen plaatsgevonden naar de bankrekening van [gedaagde sub 1] . Onder de omschrijving “vrijwilligersvergoeding” is in de jaren 2020 en 2021 in totaal een bedrag van € 2.076,68 naar de rekening van [gedaagde sub 1] overgeboekt. Daarnaast zijn de volgende bedragen naar de rekening van [gedaagde sub 1] overgeboekt:

  •  op 30 juni 2020 een bedrag van € 663,10 onder omschrijving “Declaratie reiskosten 2018 t/m 30 juni 2020”;

     op 9 september 2020 een bedrag van € 395,00 onder omschrijving “Aanschaf telefoon”;

     op 30 november 2020 een bedrag van € 350,00 onder omschrijving “Aanschaf drone tweedehands”;

     op 28 december 2020 een bedrag van € 250,80 onder omschrijving “Declaratie reiskosten jaar 2020”;

     op 28 februari 2021 een bedrag van € 1.181,73 onder omschrijving “Declaratie Spotify + huur boekhoudprogramma + Vrijwilligersverg. Febr en Mrt 2021”.

De rechtbank: “Een vordering op basis van artikel 2:9 BW (of 6:162 BW) kan ook tegen afzonderlijke bestuursleden worden ingesteld. Het staat Poolster vrij om een keuze te maken wie zij wel en niet aansprakelijk wil stellen.”‘

Voorts voeren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als verweer dat decharge is verleend met betrekking tot de betalingen waarop het onderhavige geding ziet. Omdat voor deze betalingen decharge is verleend, kan Poolster thans niet met vrucht een beroep doen op het feit dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aansprakelijk zijn voor deze betalingen uit hoofde van onbehoorlijk bestuur, dan wel onrechtmatig handelen.

De rechtbank: “Niet ter discussie staat dat decharge is verleend voor de jaren 2020 en 2021 en dat de verrichte betalingen in dat tijdsbestek zijn gedaan, zodat de kantonrechter daar verder van uitgaat.  De vraag die vervolgens beantwoording behoeft, is waarop de decharges zien, meer in het bijzonder of de betalingen onder het bereik ervan vallen. Poolster betwist dat de betalingen onder het bereik van de decharge vallen. Poolster stelt dat de externe kascommissie, die terzake advies heeft uitgebracht aan de algemene ledenvergadering, geen wetenschap had van de betalingen en dat de betalingen ook niet afzonderlijk waren vermeld op de stukken die aan de algemene ledenvergadering ter beschikking zijn gesteld. Dit laatste is door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet betwist, zodat het verder tot uitgangspunt kan dienen.”” 

Uit vaste rechtspraak1 [HR 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2243 (Staleman/Van de Ven). olgt dat niet kan worden aanvaard dat een verleende decharge zich tevens uitstrekt tot informatie waarover een individuele aandeelhouder uit andere hoofde – buiten het verband van de algemene vergadering van aandeelhouders – de beschikking heeft gekregen, of tot gegevens die niet uit de jaarrekening blijken of niet anderszins aan de algemene vergadering van aandeelhouders zijn bekendgemaakt voordat deze de jaarrekening vaststelde. Dit geldt ook voor de algemene ledenvergadering binnen een vereniging. Aangezien vast is komen te staan dat de betalingen niet zijn opgenomen in de stukken die aan de algemene ledenvergadering zijn verstrekt, komt de kantonrechter tot de conclusie dat de dechargeverlening niet ziet op de betreffende betalingen. Dit verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal daarom worden gepasseerd.

Tussen partijen is niet in geschil dat in beginsel sprake was van een onbezoldigd bestuur, maar dat het wel gebeurde dat bestuurders een vrijwilligersvergoeding ontvingen wanneer diegene ook andere functies bekleedde dan de bestuursfunctie. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben in essentie aangevoerd dat zij dergelijke andere functies hebben bekleed en daarom recht hadden op een vrijwilligersvergoeding. Door [gedaagde sub 1] is aangevoerd dat hij veel werkzaamheden heeft verricht voor de bouwcommissie en de fusie met een andere voetbalvereniging. Door [gedaagde sub 2] is gesteld dat zij het beheer van de kantine en de media op zich had genomen. Verder is ten aanzien van de vergoeding die is betaald aan het bedrijf van haar toenmalige partner aangevoerd dat dit zag op het opstellen van de notulen van drie algemene ledenvergaderingen, waarbij [gedaagde sub 2] voor die vergaderingen de taak van secretaris op zich heeft genomen en de notulen heeft uitgewerkt. Omdat zij dit onder werktijd heeft gedaan, terwijl zij in loondienst was, is de betaling verricht aan haar werkgever (het bedrijf van haar toenmalige partner).

4.13. De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat ook wanneer [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veel werkzaamheden voor de vereniging hebben verricht, dit op zichzelf genomen nog niet meebrengt dat zij ook gerechtigd waren om daarvoor een vergoeding te ontvangen. Dat zou anders kunnen zijn wanneer het binnen de vereniging gebruikelijk was om voor bepaalde werkzaamheden of activiteiten (Poolster heeft in dat verband naar voren gebracht dat aan bijvoorbeeld trainers wel een vrijwilligersvergoeding werd betaald) een vergoeding te betalen en dit ook binnen de algemene ledenvergadering bekend was en werd geaccepteerd.


Door zichzelf een vrijwilligersvergoeding toe te kennen, zonder hierover openheid te geven en zonder deugdelijke grondslag in wet, statuten of gebruik binnen de vereniging, hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] naar het oordeel van de kantonrechter hun taak als bestuurder onbehoorlijk vervuld en kan hen daarvan ook een ernstig verwijt worden gemaakt. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn daarom aansprakelijk voor de als vrijwilligersvergoedingen aan hen verrichte betalingen en zullen daarom worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van deze bedragen. Dit houdt in dat [gedaagde sub 1] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.076,68 en [gedaagde sub 2] tot betaling van een bedrag van € 2.488,00.

Prive-betalingen van bankrekening vereniging

Gerechtshof Amsterdam 22 oktober 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2952

“De voormalig fractievoorzitter van Forza in de gemeenteraad van Haarlemmermeer heeft via de bankrekeningen van Forza een groot aantal privéuitgaven gedaan. In deze uitspraak oordeelt het hof dat hij hierdoor onrechtmatig jegens Forza heeft gehandeld en dat hij de onrechtmatig opgenomen gelden moet terugbetalen (voor zover die niet kunnen worden verrekend met bedragen die hij al heeft teruggestort). “

Forza is een politieke vereniging. [appellant] was vanaf 19 februari 2004 tot 9 maart 2010 en vanaf 24 november 2014 tot 24 november 2020 bestuursvoorzitter van Forza. Hij was van 3 maart 2010 tot 21 september 2020 ook fractievoorzitter van Forza in de gemeenteraad van Haarlemmermeer. Hij was tot 11 januari 2021 fractielid van Forza.

Forza ontvangt op grond van de Verordening op de Fractieondersteuning van de gemeente Haarlemmermeer (hierna: de Verordening) jaarlijks een financiële bijdrage. De gemeente maakt de fractiebijdrage over op de bankrekeningen die Forza aanhoudt bij Rabobank. Na ieder kalenderjaar moet de fractie aan de gemeenteraad over de bestedingen rekening en verantwoording afleggen, gevolgd door een accountantscontrole. De fractievoorzitter dient in te staan voor de juistheid van de verantwoording en is verantwoordelijk voor een door de accountant gevraagde toelichting.

De statuten van Forza schrijven niet voor dat het bestuur een besluit van de algemene ledenvergadering of een ander orgaan van de vereniging nodig heeft om een gerechtelijke procedure te voeren. Zelfs als de statuten dat wel hadden voorgeschreven, dan had een beroep op het ontbreken daarvan op grond van artikel 2:45 lid 3 BW alleen kunnen worden gedaan door de vereniging; niet door [appellant] . Dat geldt ook voor het beroep op de onbevoegdheid van [A] om Forza als bestuurder te vertegenwoordigen. Bij dat beroep heeft [appellant] ook geen belang meer, omdat Forza stelt dat het besluit om [appellant] in rechte aan te spreken door het voltallige bestuur is genomen.

Het hof stelt vast dat de vorderingen van Forza betrekking hebben op gelden die [appellant] voor privéuitgaven onrechtmatig heeft onttrokken van de bankrekeningen van Forza. De bankrekeningen staan op naam van Forza. De onttrekkingen zijn ten laste van het vermogen van Forza gekomen. De vordering tot terugbetaling van de gelden komt daarom toe aan Forza. Met zijn standpunt dat de (fractie)leden de vordering tot terugbetaling had(den) moeten instellen miskent [appellant] dat de vordering van Forza niet ziet op de vergoedingen die de gemeente ten behoeve van de fractie heeft betaald en deels van Forza heeft teruggevorderd, maar op de onttrekking van gelden van haar eigen bankrekeningen [dus van de vereniging].

De interimvoorzitter laat zich niet wegsturen

Rechtbank Oost-Brabant 25 oktober 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:5081

“Gesteld, onderbouwd en niet weersproken is dat de managementovereenkomst met [gedaagde 1] met ingang van 27 juli 2024 rechtsgeldig is beëindigd. Dat betekent dat [gedaagde 1] vanaf die datum geen interim voorzitter meer is van het bestuur van Vereniging [eiser] en dat hij zich ook niet meer als zodanig naar buiten toe mag presenteren.

Uit de overgelegde stukken blijkt dat [gedaagde 1] dat wel heeft gedaan. Hij heeft in correspondentie aan leden herhaaldelijk bericht dat hij zich niet neerlegt bij de beëindiging van zijn interim-voorzitterschap. Ook heeft hij samen met [gedaagde 2] de vergadering van 28 augustus 2024 bijeengeroepen en heeft hij die vergadering ook voorgezeten. Door zich na 27 juli 2024 in strijd met de feitelijke situatie nog te presenteren als interim-voorzitter van Vereniging [eiser] handelt [gedaagde 1] onrechtmatig.”

De aanloop: “Op 4 februari 2024 heeft Vereniging [eiser] een managementovereenkomst gesloten met [gedaagde 1] . Uit hoofde van die overeenkomst is aan [gedaagde 1] de opdracht verstrekt om met ingang van die datum het functionele voorzitterschap over Vereniging [eiser] te voeren. [gedaagde 1] werd daarmee interim voorzitter. De managementovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd. [gedaagde 1] is geen lid (geweest) van Vereniging [eiser] en is ook nooit formeel benoemd tot bestuurder. “

  • De persoon “gedaagde 1” was dus niet de statutaire voorzitter van de vereniging.

“Er is tijdens een bijeenkomst op 28 augustus 2024 onder voorzitterschap van [gedaagde 1] wel besloten tot schorsing van [B] als voorzitter van het bestuur. Vereniging [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het besluit tot schorsing niet rechtsgeldig is genomen omdat niet is voldaan aan alle vereisten die de wet, verwijzend naar de statuten, daaraan stelt. Voorshands is voldoende aannemelijk geworden dat niet aan het quorum voor de wel zo genoemde ALV was voldaan.†
In artikel 12 lid 1 van de statuten is bovendien bepaald welke procedure moet worden gevolgd bij een schorsing. Daaruit volgt (onder meer) dat [B] of zijn gemachtigde tijdens de vergadering het woord moet kunnen voeren. Die kans is hem kennelijk niet gegeven. [B] was zelf ziek en heeft mr. [C] als zijn gevolmachtigde naar de vergadering gestuurd. Laatstgenoemde is de toegang geweigerd. Daarbij doet [gedaagde 2] een beroep op artikel 12 lid 4 van de statuten. Vereniging [eiser] stelt echter terecht dat die bepaling uitsluitend betrekking heeft op het uitbrengen van een stem namens een lid: in dat geval moet de gevolmachtigde ook stemgerechtigde zijn. Die situatie doet zich hier niet voor. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarmee voldoende voorshands aannemelijk dat het schorsingsbesluit nietig dan wel vernietigbaar is, zodat in dit kort geding niet van een schorsing van [B] zal worden uitgegaan.”

† – het is mij onduidelijk wat hiermee bedoeld wordt.

“Zoals hierboven is overwogen is voldoende aannemelijk dat de besluiten die zijn genomen op de vergadering van 28 augustus 2024 nietig of vernietigbaar zijn. Eén van die besluiten strekt tot schorsing van [B] als voorzitter van het bestuur van Vereniging [eiser] . Vereniging [eiser] heeft er voldoende belang bij dat het [gedaagde 1] wordt verboden om aan die besluiten uitvoering te geven. “

“Onder C. vordert Vereniging [eiser] onder meer om [gedaagde 2] te bevelen een actuele ledenlijst te vertrekken. Aangenomen mag worden dat [gedaagde 2] in zijn hoedanigheid van secretaris de beschikking had over een ledenlijst. Niet valt in te zien hoe hij anders zijn functie van secretaris heeft kunnen uitvoeren. Daarbij hoort bovendien het actueel houden van de ledenlijst. Vereniging [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij er belang bij heeft om over de lijst te kunnen beschikken. [gedaagde 2] zal daarom veroordeeld worden om die lijst, geactualiseerd tot de datum dat [gedaagde 2] is uitgeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel als secretaris van Vereniging [eiser] , te verstrekken. “

De fractie als afdeling van de vereniging (?)

Rechtbank Oost-Brabant 7 november 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:5264

“Daar waar de vordering van Helder Helmond ziet op door haar gestelde dubieuze betalingen die [gedaagde] zou hebben verricht vanaf de fractierekening, is Helder Helmond eveneens ontvankelijk in haar vordering. De fractie is geen rechtspersoon maar moet worden beschouwd als een afdeling van de vereniging Helder Helmond.¹

Het Huishoudelijk Reglement van Helder Helmond bevat in hoofdstuk 8 (zie hierboven onder randnummer 2.4) regelingen over de fractie waaraan de leden van de fractie zijn gebonden. Gelet op artikel 5 Huishoudelijk Reglement van oktober 2007 en vervolgens artikel 33 lid 2 Huishoudelijk Reglement van 21 januari 2021 is elk lid van de fractie in een bestuursvergadering of een ALV gehouden verantwoording af te leggen. Het standpunt van [gedaagde] dat hij geen enkele verantwoording aan Helder Helmond hoeft af te leggen, is dan ook onjuist. Als fractielid is [gedaagde] verantwoording verschuldigd jegens Helder Helmond en dat geldt ook ten aanzien van (het beheer van) de fractierekening. Dat de fractie(-penningmeester) daarnaast op grond van eerdergenoemde Verordening ook verantwoording verschuldigd is aan de gemeente Helmond en dat (een) fractie(leden) in politiek opzicht autonoom van de politieke partij kan/kunnen opereren -zoals door [gedaagde] gesteld- doet daar niet aan af.

Voor zover [gedaagde] betalingen heeft verricht van de bankrekening van de fractie nadat hij zijn lidmaatschap van Helder Helmond op 2 juni 2021 had opgezegd, was hij weliswaar niet meer gebonden aan het Huishoudelijk Reglement, maar kunnen die betalingen wel onrechtmatig zijn jegens Helder Helmond indien ze onbevoegd en/of zonder toestemming zijn verricht.”

(1) vgl. ook: Mr. K.H.M. de Roo en mr. J. Nijland: “De fractie als verlengstuk van een politieke vereniging”, Maandblad voor Ondernemingsrecht 2022, nr. 3, p 59-61.

† Ik weet niet of deze overweging helemaal juist is. Wel kan de vereniging/partij verplichtingen opleggen aan verenigingsleden die via de lijst van de vereniging (onder de naam van de vereniging dus) in de Gemeenteraad zitten, denk ik, en/of kunnen er verplichtingen via art. 2:8 lid 1 BW zijn.