Vereffenaar verboden vereniging

Rb. Den Haag 28 augustus 2018
ECLI:NL:RBDHA:2018:10452

Als vervolg op de verbodenverklaring van MC Satudarah in deze uitspraak, benoemt de rechtbank met deze uitspraak de vereffenaar.
De rechtbank bevestigt verder dat vereffenaar inderdaad wordt benoemt tijdens (of hangende) het hoger beroep van de vereniging tegen de verbodenverklaring.

Beschikking van 28 augustus 2018

in de zaak van

het OPENBAAR MINISTERIE (Landelijk Parket),
waarvoor optreedt de officier van justitie bij het Landelijk Parket,
domicilie kiezende bij het Landelijk Parket te Rotterdam gevestigd te Rotterdam, verzoekster,
hierna ook te noemen: OM,

tegen

de informele vereniging
SATUDARAH MOTORCYCLECLUB,
tevens naar buiten tredend als ‘Black and Yellow Nation’, zonder bekende vestigingsplaats,
verweerster,
hierna ook te noemen Satudarah,

1Het verdere verloop van de procedure

1.1.

De rechtbank heeft in haar beschikking van 18 juni 2018 Satudarah verboden en met onmiddellijke ingang ontbonden. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat deze verbodenverklaring en ontbinding ook de onzelfstandige support clubs Saudarah en Supportcrew 999 betreffen. De rechtbank heeft haar beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De zaak is aangehouden uitsluitend ter benoeming van een vereffenaar.
1.2.

Bij brief van 16 juli 2018 heeft het OM mr. [A] van [Advocaten en Notarissenkantoor] te [plaats] , voorgesteld als te benoemen vereffenaar. De rechtbank heeft de advocaat van Satudarah in de gelegenheid gesteld op die suggestie te reageren, van welke gelegenheid mr. Van Rijsbergen door een e-mail van 19 juli 2018 gebruik heeft gemaakt. Hij heeft de rechtbank in deze e-mail medegedeeld dat Satudarah geen bezwaar heeft tegen de benoeming van mr. [A] maar wel tegen de in de beschikking van de rechtbank opgenomen uitvoerbaarverklaring bij voorraad van
de beslissing tot verboden verklaring en ontbinding.

1.3.

Mr. [A] heeft de rechtbank, na een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de rechtbank, bij brief van 8 augustus 2018 medegedeeld bereid te zijn als vereffenaar op te treden als de rechtbank hem daartoe benoemt.

2De verdere beoordeling

2.1.

Nu Satudarah aan de rechtbank heeft medegedeeld geen bezwaar te hebben tegen de benoeming van mr. [A] en mr. [A] tot aanvaarding van de benoeming bereid is, zal de rechtbank overgaan tot diens benoeming.
2.2.

Voor het geval Satudarah mocht bepleiten dat de rechtbank op haar beslissing de verbodenverklaring en de ontbinding uitvoerbaar bij voorraad te verklaren terugkomt: dat kan de rechtbank niet.
2.3.

Mocht Satudarah het standpunt innemen dat de benoeming van de vereffenaar niet uitvoerbaar bij voorraad kan (of behoort te) worden verklaard, dan overweegt de rechtbank, deels ten overvloede, nog het volgende. De (tekst van de) wet sluit uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de verbodenverklaring en de ontbinding (anders dan voor de enquêteprocedure, artikel 2: 358 lid 1BW) niet uit. Tijdens de
behandeling van het wetsvoorstel dat ten grondslag ligt aan de nu geldende wettekst is slechts overwogen dat niet mag worden verwacht dat de rechter een ontbinding uitvoerbaar bij voorraad verklaart (K 1984/1985, nrs. 5-7, MvA, blz 8, paragraaf 25). Vervolgens is overwogen dat een uitgesproken uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een verbod geen rechtsgevolg zal hebben, gelet op het bepaalde in artikel 140 lid 2 Wetboek van Strafrecht. De rechtbank las en leest hierin niet dat de wetgever uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beslissing een rechtspersoon te verbieden en te ontbinden, heeft willen uitsluiten. Een logisch vervolg op de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in de beschikking van 18 juni 2018 is dat ook deze beschikking dadelijk uitvoerbaar zal zijn, zodat de vereffenaar met zijn taak kan aanvangen, ongeacht een ingesteld hoger beroep.

3De beslissing

De rechtbank:

3.1.

benoemt mr. [A] , advocaat te [plaats] , verbonden aan [Advocaten en Notarissenkantoor] , tot vereffenaar van de bij beschikking van 18 juni 2018 verboden en ontbonden verklaarde informele vereniging Satudarah, met inbegrip van de onzelfstandige support clubs Saudarah en Supportcrew 999;
3.2.

verklaart deze benoeming uitvoerbaar bij voorraad.

MC Satudarah verboden

Uitspraak: ECLI:NL:RBDHA:2018:7183

  • De rechtbank overweegt dat er sprake is van een ‘werkzaamheid’ van Satudarah die leidt tot strijd met de openbare orde. Dat is het geval, volgens de rechtbank.
  • Er is sprake van strijd met de openbare orde: “Op basis van deze voorbeelden, die slechts een beperkt deel vormen van de voorbeelden waarop het OM zich onder verwijzing naar de bijlagen bij het verzoekschrift beroept, moet de rechtbank de conclusie trekken dat een groot aantal leden van Satudarah gedurende een reeks van jaren betrokken is bij tal van verboden en grotendeels ook ernstig verwijtbare criminele gedragingen. Daarbij is voor de beoordeling van het verzoek met name van belang dat het hier in veel gevallen gaat om misdrijven waarvan derden het slachtoffer zijn. Bovendien hebben deze gedragingen door hun frequentie en als gevolg van de intimidatie die van het optreden door leden van een duidelijk herkenbare groep als Satudarah uitgaat, uitstraling naar een wijdere kring van niet-betrokken burgers.”
  • Deze (criminele) gedragingen kunnen ook aan de vereniging worden toegerekend: “De rechtbank komt tot de slotsom dat de eerder geconstateerde inbreuken op de openbare orde door leden van Satudarah aan Satudarah kunnen worden toegerekend in die zin dat geoordeeld moet worden dat de werkzaamheid van Satudarah in strijd is met de openbare orde en sprake is van (dreigende) ontwrichting van de samenleving. Die conclusie wordt in het bijzonder gerechtvaardigd door, zo vat de rechtbank samen, de betrokkenheid bij strafbare gedragingen van bestuurders/leidinggevenden van Satudarah, door deze zelf te begaan of hieraan leiding te geven, door het door bestuurders/leidinggevenden scheppen van een klimaat waarin het plegen van strafbare feiten als respectabel handelen in verenigingsverband wordt ervaren en aldus de drempel tot het plegen van strafbare feiten wordt verlaagd, alsmede door het plegen van strafbare feiten door leden van Satudarah waarbij zij duidelijk het belang van Satudarah beogen te dienen.”

Beschikking van 18 juni 2018

in de zaak van

het OPENBAAR MINISTERIE (Landelijk Parket),
[…]  verzoekster, hierna ook te noemen: OM,

tegen

de informele vereniging
SATUDARAH MOTORCYCLECLUB,
tevens naar buiten tredend als ‘Black and Yellow Nation’,
zonder bekende vestigingsplaats,
verweerster,
hierna ook te noemen Satudarah,

1De procedure

2De beoordeling

2.1.

Het OM verzoekt Satudarah, daaronder ook te begrijpen Supportcrew 999, Saudarah en Yellow Snakes MC, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad verboden te verklaren en te ontbinden, dit op grond van het bepaalde in artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek (BW).
Satudarah
2.2.

Satudarah is een motorclub die in 1990 in Moordrecht is opgericht. Satudarah kent lokale afdelingen, zogenoemde chapters, in Nederland en daarbuiten. Naast de chapters zijn er ook drie “support clubs”: Supportcrew 999, Saudarah en Yellow Snakes MC.
2.3.

Het OM voert aan dat sprake is van een informele – dat wil zeggen niet bij notariële akte opgerichte – vereniging (artikel 2:30 BW) waarvan de chapters en support clubs (Supportcrew 999, Saudarah en Yellow Snakes MC) onzelfstandige, dat wil zeggen van de informele vereniging Satudarah deel uitmakende, onderdelen zijn. Ter onderbouwing van haar standpunt dat van één rechtspersoon sprake is verwijst het OM in het bijzonder naar:
  • het gebruik van uniforme clubkleding,
  • de presentatie op door Satudarah onderhouden websites,
  • gezamenlijk uitgevoerde activiteiten,
  • de hiërarchische structuur (waarbij bestuursleden op nationaal niveau een bepalende invloed hebben op het beleid van de verschillende chapters),
  • de interne regels en de verplichting tot afdracht van contributie door chapters aan de landelijke vereniging.
2.4.

Satudarah betwist niet dat zij een informele vereniging is en evenmin dat de chapters onderdeel vormen van de vereniging. De rechtbank zal daar dan ook vanuit gaan. Satudarah heeft wel weersproken dat de support clubs onderdeel zijn van de vereniging waartegen het verzoek van het OM is gericht.
Op de positie van de support clubs zal de rechtbank later, in r.o. 2.36-2.38 van deze beschikking, afzonderlijk aandacht besteden; zij blijven voorlopig buiten beschouwing.
Vrijheid van vereniging, artikel 2:20 BW; juridisch kader
2.5.

De vrijheid van vereniging is een grondrecht dat gewaarborgd is in artikel 8 van de Grondwet en in artikel 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM); het is een fundamenteel recht in een democratische rechtstaat.
Artikel 8 van de Grondwet staat toe dat dit grondrecht wordt beperkt, maar dat kan uitsluitend bij wet in formele zin, mits die beperking geschiedt in het belang van de openbare orde.

2.6.

Artikel 2:20 BW, waarop het verzoek van het OM is gebaseerd is zo’n ‘wet’. Dit artikel draagt de rechter op een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, op verzoek van het OM verboden te verklaren en te ontbinden. Het begrip ‘openbare orde’ is daarbij niet scherp omlijnd, maar de wetgever heeft in het kader van de parlementaire behandeling van het huidige artikel 2:20 BW duidelijk gemaakt dat van werkzaamheid in strijd met de openbare orde niet snel sprake zal zijn; verbodenverklaring (en daarop volgende ontbinding) dient met grote terughoudendheid plaats te vinden. Het is niet zo dat de vrijheid van vereniging beknot kan worden als louter sprake is van uit maatschappelijk oogpunt ongewenst gedrag. De toenmalige Minister van Justitie overwoog: “Slechts handelingen die inbreuk maken op de algemeen aanvaarde grondvesten van ons rechtsstelsel, kunnen het verbod van een vereniging (…) rechtvaardigen”, zie K 17 476, 1984-1985, nrs 5-7, MvA, paragraaf 8. In diezelfde memorie van antwoord heeft de minister voorbeelden genoemd die gemeen hebben dat sprake is van een aantasting van de als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel die, indien op grote schaal toegepast, ontwrichtend zou kunnen zijn voor de samenleving. In zijn beschikking van 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:948 (Martijn), heeft de Hoge Raad die terughoudendheid onderstreept.
Bij de beoordeling van het verzoek van het OM in deze zaak is dat dus het referentiekader van de rechtbank.
2.7.

Het zojuist al genoemde artikel 11 EVRM laat in lid 2 toe dat de (nationale) wet van een verdragsluitende staat de vrijheid van vereniging beperkt, maar binnen zekere, strikte, grenzen. Zo’n beperking moet in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Bij de toepassing van artikel 2:20 BW zal de rechter aan de hand van het voorliggende geval moeten controleren of de nationale wetgever niet te veel ruimte heeft genomen en dus of deze ‘ondergrens’, die het EVRM trekt ten aanzien van de beperking van het recht op vereniging, wordt gerespecteerd.
Constitutionele toetsing en prejudiciële vragen?
2.8.

Satudarah bepleit in haar op dat punt doorwrochte verweerschrift met name dat onderscheid dient te worden gemaakt tussen de beperkingen die volgens het nationale recht op het recht van vereniging kunnen worden aangebracht en die welke volgens artikel 11 EVRM zijn toegelaten. Satudarah komt tot de slotsom dat de “Nederlandse beperkingssystematiek” meer rechtsbescherming biedt dan artikel 11 EVRM. Satudarah wijst er op dat volgens artikel 8 Grondwet beperking van het grondrecht slechts bij wet in formele zin mogelijk is, terwijl artikel 11 EVRM genoegen neemt met beperking bij wet in materiële zin. Zelfs ongeschreven recht kan ingevolge artikel 11 EVRM voldoende zijn voor de beperking van het fundamentele recht op vereniging, aldus Satudarah. Dit leidt er in haar visie toe dat op grond van artikel 53 EVRM (kort gezegd: het EVRM doet niet af aan verdergaande bescherming die een verdragsstaat in het nationale recht biedt) het Nederlandse toetsingskader dient te prevaleren. Satudarah verbindt hieraan de conclusie dat toetsing van artikel 2:20 BW aan artikel 8 Grondwet mogelijk moet zijn, omdat anders de rechtsbescherming die artikel 53 EVRM biedt illusoir en theoretisch zou worden.
Deze toetsing van artikel 2:20 BW aan artikel 8 Grondwet leidt tot de conclusie – zo begrijpt de rechtbank het betoog van Satudarah – dat artikel 2:20 BW, althans de wijze waarop dit artikel in de afgelopen jaren in de rechtspraak wordt toegepast, de grondwettelijke vrijheid van vereniging op een meeromvattende wijze beperkt dan bij de totstandkoming van (de voorloper van) dit artikel is voorzien. Dit wijt Satudarah mede aan het open karakter van de in artikel 2:20 BW gegeven norm “strijd met de openbare orde”. Zij meent dat de wijze waarop de vrijheid van vereniging door artikel 2:20 BW wordt beperkt niet meer in overeenstemming is met de Grondwet.
Subsidiair, voor het geval de rechtbank niet tot deze toetsing bereid is, verzoekt Satudarah over de door haar bepleite constitutionele toetsing een prejudiciële vraag te stellen. Satudarah beroept zich in dit verband op het Handvest van grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) dat in artikel 12 eveneens de vrijheid van vereniging erkent. Op grond van artikel 52 lid 3 van het Handvest is de inhoud en de reikwijdte daarvan gelijk aan artikel 11 EVRM. De inhoud van artikel 53 van het Handvest stemt overeen met die van artikel 53 EVRM. Ook de aan het oordeel van het Hof van Justitie onderworpen interpretatie van het Handvest zou er volgens Satudarah toe moeten leiden dat een in de (formele) wet geregelde beperking van de vrijheid van vereniging, getoetst moet kunnen worden aan artikel 8 Grondwet. Satudarah acht het wenselijk dat de rechtbank aan het Hof van Justitie van de Europese Unie dan wel aan de Hoge Raad een daartoe strekkende prejudiciële vraag stelt.

2.9.

De rechtbank volgt Satudarah niet in haar betoog.
In artikel 53 EVRM wordt met zoveel woorden bevestigd dat het EVRM niet afdoet aan de ruimere bescherming die het nationale recht van een verdragsstaat (in casu het Nederlandse recht) biedt tegen aantasting van enig grondrecht. Of het Nederlandse recht meer bescherming biedt dan het EVRM moet worden beoordeeld naar het (nationale) recht zoals het is (dus met inbegrip van het toetsingsverbod van artikel 120 Grondwet), niet naar het nationale recht zoals dat in de ogen van Satudarah behoort te zijn. Anders gezegd: tot de regels van nationaal recht behoort in Nederland nu eenmaal nog steeds het toetsingsverbod van artikel 120 Grondwet. De rechter kan artikel 2:20 BW daarom niet toetsen aan de Grondwet.
Naar het oordeel van de rechtbank kan hierover redelijkerwijs geen twijfel bestaan, zodat er geen aanleiding bestaat voor het stellen van een prejudiciële vraag.
2.10.

Satudarah betoogt dat artikel 2:20 BW te ruim wordt toegepast. Zij meent dat de uitleg van die bepaling in de rechtspraak veel te ver gaat. Satudarah neemt het standpunt in dat de reikwijdte van artikel 2:20 BW niet meer in overeenstemming is met wat de (grond-) wetgever voor ogen heeft gestaan.
De rechtbank ziet dat anders. Zoals hierboven, in 2.6, al is beschreven heeft de Minister van Justitie in de daar genoemde memorie van antwoord een algemene norm genoemd ter beoordeling van de vraag of van werkzaamheid in strijd met de openbare orde sprake is. In die norm ligt de terughoudendheid die bij de toepassing van artikel 2:20 BW betracht moet worden nadrukkelijk besloten. De minister heeft enkele voorbeelden genoemd van gevallen waarin verbodenverklaring geëigend is, maar hij heeft geen limitatieve opsomming willen geven. De minister schreef: “De rechtsovertuiging staat niet stil. Stolling van de nu heersende mening in een opsomming leidt op den duur tot verstarring.” (K 17 476, 1984/1985, nrs. 5-7, MvA, blz. 4). Satudarah ziet er ten onrechte aan voorbij dat de minister nadrukkelijk daarmee ruimte heeft willen geven aan rechtsontwikkeling en dus voor toepassing in gevallen die hem wellicht toen niet direct voor ogen stonden, mits de benadrukte terughoudendheid maar in acht wordt genomen.
Bewijslast
2.11.

Het OM heeft, ter onderbouwing van zijn verzoek, in het verzoekschrift onder meer gewezen op structurele betrokkenheid van Satudarah bij (georganiseerde) criminaliteit, waaronder handel in verdovende middelen, verboden bezit van en handel in wapens, afpersing, diefstal en witwassen, het plegen van geweld (zowel tegen eigen leden, (leden van) andere motorclubs als tegen buitenstaanders), het beperken van de mogelijkheid om als lid van de vereniging te bedanken en het tegenwerken van justitieel onderzoek, onder meer door het intimideren van getuigen. Het OM heeft verwezen naar een groot aantal strafrechtelijke onderzoeken waarbij (oud-)leden van Satudarah betrokken zijn. Per geval heeft het OM beschreven of dit strafrechtelijk onderzoek heeft geleid tot sepot, (nog geen) vervolging of een veroordeling.
2.12.

Bij de beoordeling van de vraag of de werkzaamheid van Satudarah in strijd is met de openbare orde moet de rechtbank zich baseren op door het OM gestelde feiten. Waar het OM zich beroept op strafrechtelijke veroordelingen (op tegenspraak) leveren deze dwingend bewijs op van de daarin vastgestelde strafrechtelijke gedragingen, ook tegenover derden. Voor andere feiten waarop het OM zich beroept geldt, op grond van het hier toepasselijke ‘gewone’ bewijsrecht, dat gestelde feiten die niet (voldoende gemotiveerd) zijn weersproken in beginsel als vaststaand moeten worden beschouwd, zie artikel 284 juncto artikel 149 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.).
2.13.

Satudarah verdedigt dat van die regel in dit geval afgeweken moet worden. Zij meent dat het OM het bewijs moet leveren van alle gestelde feiten ook al heeft Satudarah slechts volstaan met een algemene betwisting. Reden voor het aanvaarden van deze uitzondering is de structurele onevenwichtigheid tussen Satudarah enerzijds en het “machtige” OM anderzijds. Het OM heeft onbeperkte financiële mogelijkheden, een bataljon aan juristen en het OM heeft toegang tot tal van (niet voor het publiek toegankelijke) informatiesystemen, aldus Satudarah.
2.14.

Het OM heeft zijn verzoek, behalve op de verwijzingen naar onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraken in strafzaken, van een groot aantal documenten over (gestelde) gedragingen van (oud-) Satudarah-leden vergezeld doen gaan. Die informatie is voor een deel fragmentarisch naar voren gebracht. Gezien de omvang van het aantal strafrechtelijke onderzoeken dat het OM noemt in het verzoekschrift kan in redelijkheid van Satudarah niet verlangd worden dat alle genoemde gedragingen die zijn toegeschreven aan (oud-) Satudarah-leden van een gemotiveerde betwisting worden voorzien. Satudarah had echter naar het oordeel van de rechtbank wel tenminste tegen een aantal evident zwaar wegende gedragingen verweer naar voren kunnen brengen. In dat geval had zij – wellicht met recht – kunnen bepleiten dat voor die gevallen die zij niet behandelt hetzelfde moet gelden als voor de gevallen waarin ze wel gedegen verweer had gevoerd. Satudarah heeft – op enkele uitzonderingen na – echter volstaan met een algemene, niet inhoudelijk gemotiveerde, betwisting. Zij heeft alleen tijdens de mondelinge behandeling gereageerd op enkele niet in het verzoekschrift genoemde verwijten en daartegen verweer gevoerd.
De rechtbank moet, onder deze omstandigheden, het door het OM in het verzoekschrift gestelde als onvoldoende gemotiveerd weersproken en dus tegenover Satudarah vaststaand, beschouwen.
Strijd met openbare orde?
2.15.

De rechtbank dient vervolgens na te gaan of hetgeen het OM aanvoert tot de conclusie leidt dat de werkzaamheid van Satudarah in strijd is met de openbare orde.
2.16.

Het OM beroept zich ter onderbouwing van zijn verzoek op betrokkenheid van (oud-) leden van Satudarah bij strafrechtelijke onderzoeken en heeft – als opgemerkt – een groot aantal documenten overgelegd om dat beroep te onderbouwen.
Een thematische weergave van een deel van de gestelde feiten en omstandigheden die voor de beoordeling van belang zijn luidt als volgt.
 Strijd met rivaliserende motorclubs
– Op 27 mei 2011 trok de gemeente Arnhem de vergunning voor de twee dagen later geplande Harley-Davidson-dag in. Reden hiervoor was informatie over de kans op ordeverstoringen vanwege spanningen tussen de rivaliserende motorclubs Satudarah en Hells Angels.1
– Op 30 juli 2011 werd een groep Satudarah-leden in Amsterdam aangehouden voor controle. De politie had signalen dat een confrontatie met Hells Angels voorbereid werd. Er was kennelijk rivaliteit ontstaan omdat Satudarah een prospect chapter had gevestigd in Amsterdam, de plaats waar het leidende Hells Angels chapter was gevestigd. Uit het verslag van de pelotonscommandant van de politie blijkt dat de groep Satudarah-leden, na een kennelijk daartoe gegeven commando, zich tegen de aanwezige mobiele eenheden keerde. Een en ander had tot gevolg dat 56 Satudarah leden zijn aangehouden en onder meer zes messen en twee vuurwapens in beslag zijn genomen. Dat deze Satudarah-leden uiteindelijk niet zijn vervolgd, zoals Satudarah betoogt, doet niet af aan de omstandigheid dat zich ongeregeldheden hebben voorgedaan in Amsterdam, waarbij Satudarah-leden betrokken waren.2
– Op 4 oktober 2014 vond op klaarlichte dag een schietpartij plaats in een woonwijk te Eindhoven, aan de Medoclaan. In juli 2016 zijn twee Satudarah-leden veroordeeld tot respectievelijk zeven en drie jaar cel voor onder meer betrokkenheid bij deze schietpartij. De oorzaak lag kennelijk in een conflict tussen (leden van) Satudarah en (leden van) No Surrender.3
 Geweld en dreigen met geweld tegen andere motorclubs
– In februari 2010 heeft zich bij de politie Den Haag een persoon gemeld die vertelde actief te zijn in de Loosduinse Motorvereniging. Volgens deze persoon waren kort daarvoor acht als zodanig herkenbare leden van Satudarah ongevraagd het clubgebouw van de motorvereniging binnengekomen. Geëist werd dat de Loosduinse Motorvereniging zich met haar leden zou aansluiten bij Satudarah. Twee leden van deze vereniging zijn daarbij mishandeld. De Loosduinse Motorvereniging heeft zich daarop genoodzaakt gezien haar activiteiten direct te beëindigen. De betrokken persoon heeft verklaard uit angst geen aangifte te willen doen.4
 Geweld en dreigen met geweld tegen andere personen
– Op 15 mei 2012 zijn in Breda drie leden van Satudarah aangehouden op verdenking van mishandeling van een portier in Tilburg. De politie was telefonisch geïnformeerd maar kon, toen zij ter plaatse kwam, slechts de mishandeling vaststellen. Het slachtoffer verklaarde geen aangifte te willen doen.5
– Op 10 juli 2012 zijn zeven leden van Satudarah veroordeeld tot gevangenisstraffen tot vierenhalf jaar voor mishandeling van twee mannen bij camping Fort Oranje. Bij een aantal Satudarah-leden werd medeplegen van poging tot moord bewezen geacht. De slachtoffers zijn met een maglite op het hoofd geslagen en een van de slachtoffers had een steekwond in de maagstreek.6
– Op 3 april 2015 heeft in een winkelcentrum in Breda, overdag, een schietpartij plaatsgevonden waarbij een persoon dodelijk is getroffen. In verband hiermee zijn enige maanden later vier leden van Satudarah aangehouden. Het lid dat de dodelijke schoten heeft gelost is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar voor het plegen van doodslag.7
– Op 5 juli 2015 heeft een Satudarah-lid een andere persoon een kopstoot gegeven en hem bedreigd met een mes omdat deze Satudarah zou hebben beledigd. Dit Satudarah-lid is voor deze mishandeling veroordeeld door de rechtbank Groningen.8
– Op 12 september 2016 zijn acht Satudarah-leden, waaronder vijf bestuursleden, binnengedrongen in café Nasty in Amsterdam. De toegang was hun geweigerd waarna zij de portier hebben aangevallen, hem enkele klappen in zijn gezicht hebben gegeven en de zaak zijn binnengedrongen. Op beelden van beveiligingscamera’s is te zien hoe de portier en een leidinggevende worden geslagen. Tevens is op deze camerabeelden te zien hoe met barkrukken en andere voorwerpen wordt gegooid. In het van het incident opgemaakte proces-verbaal is opgenomen dat de verbalisanten die na het incident ter plaatse zijn gekomen een grote ravage aantroffen. Uit angst is van het incident geen aangifte gedaan.9
– Op 25 december 2016 hebben vijf Satudarah-leden, waaronder een nationaal bestuurslid, zich in een club in Amsterdam schuldig gemaakt aan onder meer het medeplegen van mishandeling en het plegen van poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd. Hiervoor zijn zij bij vonnis van 21 juli 2017 veroordeeld.10
 Verdovende middelen
– Tussen 2010 en 2017 is meer dan 30 maal een hennepplantage aangetroffen in de woning van een lid van Satudarah (waaronder op 16 december 2013 in de woning van een thans nationaal bestuurslid). In dezelfde periode zijn meerdere (andere) leden aangehouden voor betrokkenheid bij het vervoer van verdovende middelen.11
– In juni 2014 zijn twee leden van Satudarah aangehouden na ontdekking van een drugslaboratorium in ’t Zand. Een van die leden is daarvoor veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf.12
– Op 1 augustus 2015 is door de Braziliaanse politie een Nederlander aangehouden die in zijn zeilschip 600 kilo cocaïne vervoerde. Hij verklaarde dat een deel daarvan bestemd was voor Satudarah.13
– Bij vonnissen van 17 en 20 februari 2017 van de rechtbank Breda zijn vijf Satudarah-leden veroordeeld tot gevangenisstraffen tot 46 maanden voor onder meer betrokkenheid bij productie van en handel in synthetische drugs.14
 Wapens
– in de periode van mei 2010 tot de indiening van het verzoekschrift zijn bij tientallen leden van Satudarah verboden (vuur)wapens aangetroffen.15
– Op 30 november 2011 is in een bedrijfspand in Tilburg onder meer een pistool en een raketwerper aangetroffen. De vennoten van het bedrijf waren beiden lid van Satudarah en zijn veroordeeld tot 46 maanden gevangenisstraf.16
– Op 21 februari 2013 is in een woning van een lid van Satudarah onder meer een automatisch machinegeweer met munitie aangetroffen. Het betreffende lid is veroordeeld tot tien maanden gevangenisstraf.17
– Op 19 januari 2016 is een bestuurslid van Satudarah door de rechtbank Overijssel veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf voor het leveren van automatische wapens. In het vonnis is vermeld dat de veroordeelde een leidende rol heeft binnen Satudarah en dat de wapens bestemd waren voor gebruik door een nieuw opgericht chapter in Duisburg, Duitsland.18
 Afpersing
– In de periode 18 januari 2012 tot 6 februari 2012 heeft de politie gesprekken gevoerd met medewerkers van Koninklijke Horeca Nederland. Daarin kwam naar voren dat in de regio Twente horecaondernemers werden afgeperst door Satudarah. Dit heeft geleid tot nader onderzoek, waaruit naar voren kwam dat de eigenaar van een beveiligingsbedrijf dat portiers leverde aan horecaondernemingen maandelijks € 400,- betaalde bij wijze van sponsoring van het clubhuis van Satudarah. Nadat in januari 2013 door de politie informatie was ontvangen waarin werd gemeld dat leden van Satudarah voornemens zouden zijn de betrokken eigenaar te liquideren, heeft de politie besloten onder meer de president van het lokale chapter van Satudarah van de door de politie ontvangen informatie op de hoogte te stellen. Daarmee wilde de politie voorkomen dat het misdrijf zou plaatsvinden.19
– Op 1 mei 2015 kreeg de politie Limburg een melding van een inbraak in een meubelzaak. Uit het gesprek met de eigenaar bleek dat zijn vrouw zich enige tijd daarvoor op Facebook negatief had uitgelaten over Satudarah (naar aanleiding van de melding op Facebook dat leden van Satudarah een kind hadden mishandeld). Hierop waren drie leden van Satudarah naar de winkel gekomen om schadevergoeding in geld of goederen te eisen. De eigenaar vermoedde betrokkenheid van Satudarah bij de inbraak. Hij verklaarde zo bang te zijn dat hij en zijn vrouw hadden besloten te stoppen met de zaak. De zaak is vervolgens op 7 mei 2015 gesloten. In juni 2015 is de vrouw van de eigenaar op haar woonadres met een honkbalknuppel mishandeld. In verband hiermee zijn later dat jaar twee leden van Satudarah aangehouden. Het betrokken echtpaar wilde echter geen aangifte doen omdat, zoals zij tegenover de politie verklaarden, hun uitdrukkelijk was geadviseerd dit niet te doen.20
– In september 2017 zijn drie leden van Satudarah aangehouden voor afpersing van een ondernemer. Bij de aanhouding van één van die leden zijn in diens woning drie vuurwapens aangetroffen, waaronder een machinepistool met demper.21
 Overige misdrijven
– Op 20 april 2012 zijn twee leden van Satudarah door de rechtbank Zutphen veroordeeld voor heling.22
– Op 2 februari 2016 zijn twee leden van Satudarah aangehouden wegens betrokkenheid bij een gewapende overval op een vrachtwagenchauffeur. Hiervoor zijn zij beiden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden.23
2.17.

Naast genoemde gebeurtenissen die onderwerp vormen of vormden van strafrechtelijk onderzoek of geleid hebben tot veroordelingen, is in het verzoekschrift uitgebreid ingegaan op het verschijnsel “bad standing”. Dit houdt, kort gezegd, in dat een lid dat de vereniging, al dan niet op eigen initiatief, verlaat bij die gelegenheid een fors bedrag aan Satudarah moet voldoen. Volgens het verweerschrift berust dit gebruik op een bij aanvang van het lidmaatschap gemaakte afspraak. Deze tegenwerping van Satudarah is uitsluitend onderbouwd met een verwijzing naar een vragenlijst waarin de vraag voorkomt of het nieuwe lid er begrip voor heeft dat het verlaten van de club consequenties heeft. Niet blijkt uit de vraagstelling dat de afspraak is dat het uittredende of uitgestoten lid gehouden is een geldbedrag te betalen. Zeker blijkt niet dat een lid op basis van de vragenlijst moet beseffen dat een bedrag in de orde van grootte van € 5.000,- verschuldigd is, ook wanneer het lid eigener beweging, zonder dat de vereniging hem enig verwijt kan maken, het lidmaatschap wil beëindigen. Uit een aantal verklaringen van oud-leden, als bijlage bij het verzoekschrift gevoegd, blijkt dat uittreding bovendien in veel gevallen gepaard gaat met fysiek geweld. Verder blijkt deze maatregel willekeurig te worden toegepast.
Zo is op 22 oktober 2015 bij de politie Groningen een melding binnengekomen dat een man door vijf anderen, deels bewapend met stokken/staven, werd mishandeld. Het slachtoffer verklaarde tegenover de politie dat hij oud-lid was van Satudarah en wegens de beëindiging van zijn lidmaatschap was aangevallen.24
Daarnaast heeft het OM een proces-verbaal uit 2016 overgelegd van een onderzoek naar mishandeling en afpersing van de voormalige vicepresident van het chapter Arnhem. Deze was in bad standing uit de club gezet en daarbij zodanig mishandeld dat in het ziekenhuis twee gebroken armen, gebroken ribben en een gebroken oogkas werden geconstateerd. Ook moest hij de sleutels van zijn Harley Makason-motor in het clubgebouw achterlaten. Daags daarna is door leden van Satudarah de Porsche van deze persoon meegenomen.25
Uit deze en andere voorbeelden kan worden geconcludeerd dat aan een vertrek in “bad standing” bij Satudarah ernstige consequenties zijn verbonden. Het leidt ertoe dat leden zich niet vrij (kunnen) voelen om Satudarah te verlaten.

2.18.

Ook bevinden zich in de bijlagen bij het verzoekschrift26 verschillende verklaringen van (oud-)leden van Satudarah die er op neerkomen dat zij uit angst voor represailles geen verklaringen willen afleggen over activiteiten van de vereniging, ook niet in situaties waarin er concrete aanwijzingen zijn dat zij daar zelf het slachtoffer van zijn.
Daarnaast bevat het dossier verklaringen waaruit blijkt dat slachtoffers van misdrijven zijn geïntimideerd om aangiften te voorkomen.27 Zo zijn bij vonnis van 10 januari 2013 twee leden van Satudarah schuldig bevonden aan afpersing en bedreiging. In het vonnis is opgenomen dat het rijbewijs van een van de slachtoffers is gekopieerd en is gedreigd dat zijn familie iets zou overkomen als het slachtoffer “gekke dingen” zou doen.28
Eenzelfde intimiderend gedrag is waarneembaar bij getuigen. Zo is op 3 oktober 2015 bij de politie Heerlen aangifte gedaan van mishandeling, waarbij de getuige verklaarde dat gezegd is dat “ze wisten wie ik was en waar ik woondeOok dat ze mijn kop hadden herkend”.29

2.19.

Verder bevat het dossier processen-verbaal over
  • het opgeven van een valse naam door leden van Satudarah,
  • het opleggen van een zwijgplicht met het oog op politieonderzoeken,
  • intimidatie,
  • bedreiging van politiemensen en andere ambtenaren en
  • het gebruik van zogenoemde jammers.
Duidelijk is dat hierdoor justitieel optreden opzettelijk wordt bemoeilijkt, zo niet onmogelijk gemaakt. Een opmerkelijk voorbeeld in dit verband is dat op 21 oktober 2011, na een melding van geluidsoverlast, de politie te Enschede poolshoogte wilde nemen. In de buurt van de opgegeven locatie werd zij tegengehouden door leden van Satudarah, die pas na contact met anderen via een portofoon de politie in de gelegenheid stelden verder te rijden.30
2.20.

Op basis van deze voorbeelden, die slechts een beperkt deel vormen van de voorbeelden waarop het OM zich onder verwijzing naar de bijlagen bij het verzoekschrift beroept, moet de rechtbank de conclusie trekken dat een groot aantal leden van Satudarah gedurende een reeks van jaren betrokken is bij tal van verboden en grotendeels ook ernstig verwijtbare criminele gedragingen. Daarbij is voor de beoordeling van het verzoek met name van belang dat het hier in veel gevallen gaat om misdrijven waarvan derden het slachtoffer zijn. Bovendien hebben deze gedragingen door hun frequentie en als gevolg van de intimidatie die van het optreden door leden van een duidelijk herkenbare groep als Satudarah uitgaat, uitstraling naar een wijdere kring van niet-betrokken burgers. Van een vecht- of schietpartij in een uitgaanscentrum, woonwijk of winkelcentrum zijn vele omstanders getuige en lopen even zovelen het risico om onbedoeld slachtoffer te worden. Het afgelasten van festiviteiten vanwege mogelijke confrontaties tussen motorclubs raakt iedere potentiële bezoeker ervan. Het voorhanden hebben van en handelen in wapens en verdovende middelen is potentieel schadelijk voor een onbeperkt aantal personen. Afpersing en gedwongen winkelsluiting beperken derden in het ondernemerschap. Strafrechtelijk optreden tegen deze feiten wordt bemoeilijkt omdat zowel leden van Satudarah, slachtoffers als getuigen van misdrijven, zich uit angst niet vrij voelen om tegenover de politie verklaringen af te leggen, terwijl leden van Satudarah bovendien strafrechtelijk optreden bemoeilijken door tegenwerking van de politie.
Deze gedragingen van leden van Satudarah vormen een wezenlijke aantasting van de veiligheid van de samenleving en de vrijheid van burgers om naar eigen inzicht deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Leden van Satudarah maken al gedurende een reeks van jaren inbreuk op deze voor de Nederlandse samenleving fundamentele waarden. Deze veelvuldige en voortdurende inbreuken op de openbare orde ontwrichten de samenleving of kunnen de samenleving ontwrichten.
Werkzaamheid
2.21.

Voor het uitspreken van een verbodenverklaring is evenwel vereist dat de in het verzoekschrift genoemde gedragingen van leden van de vereniging Satudarah zo zijn toe te rekenen aan de vereniging dat deze daardoor de werkzaamheid van de vereniging mede bepalen. Die werkzaamheid moet, om verbodenverklaring te rechtvaardigen, in strijd zijn met de openbare orde.
2.22.

De gedragingen van leden van Satudarah kunnen volgens de in de rechtspraak ontwikkelde criteria worden toegerekend aan de vereniging ingeval het bestuur van Satudarah daaraan leiding heeft gegeven of daartoe doelbewust gelegenheid heeft gegeven, alsook wanneer bijzondere omstandigheden daartoe grond geven. Bij die bijzondere omstandigheden moet gedacht worden aan een structureel aanwezige cultuur van het begaan van handelingen in strijd met de openbare orde, zoals het plegen van strafbare feiten door (bestuurs-)leden, welke cultuur door het bestuur in het leven is geroepen of – hoewel daarmee bekend – in stand wordt gelaten.
2.23.

Het verzoekschrift van het OM bevat voorbeelden die de conclusie rechtvaardigen dat het bestuur van Satudarah zelf leiding geeft aan het strafbare handelen van leden in strijd met de openbare orde.
Op 30 november 2011 is bij een huiszoeking van een verblijfplaats van [A], thans nationaal bestuurslid van Satudarah en daarvoor president van het chapter Southside, een vuurwapen aangetroffen. Hiervoor en voor drugshandel is [A]veroordeeld tot 25 maanden gevangenisstraf en een geldboete van € 1.000. Verder zijn een aangetroffen pistool en drie jammers aan het verkeer onttrokken.
In het vonnis overwoog de rechtbank dat [A] een ander Satudarah-lid, middels een ping, (tevergeefs) opdracht had gegeven om het wapen op te ruimen om te voorkomen dat de politie het zou vinden.31
Op 23/24 maart 2013 vond in het clubhuis van Satudarah Tilburg een vergadering plaats, waarbij een aantal nationale bestuurders van Satudarah aanwezig was. Dit gesprek is afgeluisterd en er is een proces-verbaal van opgemaakt. Tijdens dit gesprek heeft [B], op dat moment nationaal bestuurder van Satudarah, over leden die overlopen naar motorclub No Surrender gezegd: “Maar na dit gesprek, praat nooit meer over een ander chapter, want je krijgt bad standing. Dan slaan we je in elkaar.32
De president van Satudarah Nijmegen heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 11 april 2014 bij de landelijke raad van Satudarah moest komen en zich moest verantwoorden omdat hij zou hebben “gelult”. Hij is vervolgens onverwacht geslagen, maar wilde geen aangifte doen omdat hij vreesde voor zijn leven. In het proces-verbaal dat van deze gebeurtenis is opgesteld, is eveneens opgenomen dat meerdere leden van het chapter Nijmegen zijn mishandeld en dat onder meer [A] hierbij actief betrokken was.33
Op 1 juni 2016 is een gesprek tussen Satudarah-leden afgeluisterd, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Besproken is dat een Satudarah-lid nog recht heeft op een uitkering van € 20.000 op grond van een verzekering. [C], inmiddels een nationale bestuurder van Satudarah, heeft onder meer gezegd dat ze dit geld van hem af zullen pakken: “Luister, die 20 pakken we hem allemaal af”.34
Op 15 juni 2016 is [D], eveneens nationaal bestuurslid van Satudarah, aangetroffen in de Porsche die eerder door Satudarah-leden was afgenomen van de voormalige vicepresident van het chapter Arnhem (zie hiervoor r.o. 2.17).

2.24.

Ten aanzien van het leiding geven aan strafbare feiten is voorts van belang dat in het verzoekschrift gemotiveerd wordt gesteld dat binnen Satudarah een streng hiërarchisch klimaat heerst. Verwezen wordt onder meer naar de toelatingsprocedure, waarbij personen die de status van full-member nog niet hebben, zich ondergeschikt moeten gedragen ten opzichte van degenen die deze status wel hebben. Ook wordt in het verzoekschrift (pagina 52) een lid van Satudarah geciteerd dat stelt: “De opdrachten werden doorgegeven door de officieren. De opdrachten moest je uitvoeren. Alleen als je een heel gegronde reden hebben [sic] dan kon je er onderuit”.
In het proces-verbaal van het incident van 25 december 2016, hiervoor beschreven in (r.o. 2.16) is opgenomen dat één van de betrokken Satudarah-leden een bestuurslid is en dat hij het voorbeeld geeft aan de andere Satudarah-leden. Als hij naar achteren stapt en afstand neemt, volgen de andere Satudarah-leden.

2.25.

Die hiërarchische verhouding speelt ook een rol bij feiten die leiden tot strafrechtelijk optreden. Dit blijkt onder meer uit een verklaring van een Satudarah-bestuurslid dat was betrokken bij de dodelijke schietpartij op 3 april 2015 in Breda, als hij stelt: Ik ben tenslotte president en als ik zeg dat ze achter mij aan moeten rijden dan doen ze dat ook. (…) Als ik als president linksaf ga dan volgt de rest ook.”
Ook bevat het dossier een weergave van een afgeluisterd gesprek waarin het gaat over “code rood”, wat volgens de in dat gesprek gegeven uitleg betekent dat Satudarah-leden geacht worden zich met medeneming van wapens naar het clubhuis te begeven en daar te horen krijgen waar en waarvoor deze gebruikt moeten worden. Verder wordt in één van de bijlagen bij het verzoekschrift35 melding gemaakt van een ernstige mishandeling op 27 februari 2011 in Tilburg. Hierover is door een getuige verklaard dat een bestuurslid van Satudarah zou hebben verteld dat hij nieuwe leden de opdracht heeft gegeven zich te bewijzen en daarvoor een willekeurig slachtoffer heeft aangewezen. Satudarah heeft het bestaan van hiërarchische verhoudingen noch het gebruik daarvan ten behoeve van het plegen van strafbare feiten (gemotiveerd) betwist.

2.26.

Verder is van belang dat het bij de wapensmokkel waarvoor de rechtbank Overijssel (zie eerder r.o. 2.16) een veroordeling heeft uitgesproken, ging om de leverantie van wapens door een nationale bestuurder van Satudarah, bestemd voor een nieuw op te richten chapter in Duitsland. In het vonnis heeft de rechtbank Overijssel deze omstandigheid nadrukkelijk laten meewegen. Door een chapter te voorzien van vuurwapens – uit de foto’s blijkt dat het onder meer ging om een Kalasjnikov –, op zichzelf al strafbaar, wordt doelbewust de gelegenheid gegeven daarmee strafbare feiten te plegen.
2.27.

Dit chapter in Duitsland en ook andere chapters in Duitsland zijn op initiatief van Satudarah (Nederland) opgericht. In de documentaire Satudarah – One blood (Joost van der Valk, 2015) is te zien dat nationale bestuurders van Satudarah Nederland bij de oprichting van Satudarah in Duitsland betrokken waren. Inmiddels is Satudarah in Duitsland bij beschikking van 19 januari 2015, bekrachtigd door het Bundesverwaltungsgericht Leipzig (als bijlage gehecht aan het verzoekschrift), verboden en opgeheven. In de beschikking is onder meer het volgende opgenomen:
(i) de nadruk bij Satudarah in Nederland en bij de chapters in Duitsland ligt op criminele activiteiten die tot strafbare feiten leiden op het gebied van verdovende middelen, wapens en explosieven;
(ii) de in Nederland gevestigde top is in het verleden regelmatig met het strafrecht in aanraking gekomen en ook de leden van de Duitse chapters hebben veelvuldig strafbaar gehandeld;
(iii) beslissingsbevoegde personen binnen Satudarah gedogen misdrijven, keuren deze goed en bevorderen ze en zetten anderen ertoe aan.
In de beschikking wordt gewezen op het feit dat leidinggevenden vanuit Nederland illegale invoer van verdovende middelen uit Nederland in Duitsland coördineren. Ook wordt verwezen naar wapenhandel en wordt als voorbeeld genoemd de invoer van wapens die in het clubhuis van het Satudarah chapter in Tilburg aan Duitse Satudarah-leden worden overhandigd.
De inhoud van deze beschikking draagt bij aan het beeld dat nationale bestuurders van Satudarah in Nederland actief betrokken zijn geweest bij en hebben bijgedragen aan de oprichting van een vereniging die inmiddels in Duitsland wegens haar criminele karakter verboden is.

2.28.

Mede gelet op de hiërarchische structuur kunnen de in de r.o. 2.17 en 2.18 hierboven omschreven regels inzake bad standing en de zwijgplicht aan het bestuur van Satudarah worden toegerekend.
2.29.

Hierboven, in de r.o. 2.23-2.28, heeft de rechtbank een aantal gedragingen van kopstukken (bestuurders en/of leidinggevenden) van Satudarah zelf belicht die bijdragen aan het beeld dat de werkzaamheid van de vereniging in strijd is met de openbare orde. In hoeverre passen de eerder behandelde strafbare feiten die aan
(oud-)leden, niet-bestuursleden, van Satudarah zijn toe te rekenen, ook in de werkzaamheid van Satudarah? Daarvoor is het volgende van belang.

2.30.

In het verzoekschrift wordt gemotiveerd gesteld dat binnen Satudarah een cultuur heerst waarbij het plegen van strafbare feiten wordt gestimuleerd. Het OM verwijst naar verklaringen van leden die inhouden dat uitsluitend het misbruik van kinderen een gedraging is die binnen Satudarah op afkeuring kan rekenen. Daarmee wordt duidelijk gesuggereerd dat tegen andere criminele activiteiten geen enkel bezwaar bestaat. In de documentaire Satudarah – One blood – waarvan delen zijn vertoond tijdens de mondelinge behandeling – is te zien dat een lid bij ontslag uit detentie bij de poort van de gevangenis wordt opgewacht en warm wordt onthaald. Bij het daaropvolgende feest in het clubhuis voert een bestuurder die hoogste in rang is het woord en wordt geen woord gewijd aan de onwenselijkheid van misdrijven. Veeleer komt naar voren dat criminaliteit – ook door het bestuur – in Satudarah-verband – gewaardeerd of (ten minste) gerespecteerd wordt. Een dergelijke gang van zaken draagt bij aan een cultuur waarin het plegen van strafbare feiten als respectabel gedrag wordt gezien.
Ook wijst het OM op de gang van zaken rond de “1%-patch”. In de documentaire Satudarah – One blood is te zien dat deze patch ten overstaan van andere leden van Satudarah wordt uitgereikt voor “een daad van agressie” en het hardhandig de kop indrukken van een probleem. Dat hiermee is gedoeld op een stevige mondelinge reprimande, zoals in het verweerschrift wordt geopperd, acht de rechtbank, gezien de gekozen bewoordingen, ongeloofwaardig. Dat niet exact bekend is voor welk gedrag de 1%-patch is uitgereikt doet verder ook niet ter zake. Waar het om gaat is dat door de gebruikte bewoordingen bewust een sfeer wordt gecreëerd waarin agressie en hardhandig optreden gestimuleerd worden.
2.31.

Uit de voorgaande paragraaf blijkt dat Satudarah, als organisatie, de voorwaarden schept voor een klimaat waarin voor leden de drempel tot het plegen van strafbare feiten wordt verlaagd. De cultuur binnen de vereniging, zoals deze (mede) door bestuurders c.q. leidinggevenden van de vereniging door middel van eigen gedragingen in het leven is geroepen en in stand wordt gehouden, draagt daar nadrukkelijk aan bij.
2.32.

De rechtbank stelt verder vast dat in het verzoekschrift meerdere voorvallen worden genoemd die betrekking hebben op confrontaties met rivaliserende motorclubs, intimidatie van motorclubs die gedwongen worden zich bij Satudarah aan te sluiten en van afpersing, waarbij expliciet werd gehandeld uit naam van Satudarah. Te denken valt aan het hiervoor in r.o. 2.16 genoemde voorval op 30 juli 2011 in Amsterdam. De confrontatie die de politie wilde verhinderen betrof niet de confrontatie van individuele leden van twee motorclubs, maar van de twee motorclubs als zodanig. Duidelijk is dat Satudarah, als vereniging, met dergelijke voorvallen in verband wordt gebracht; haar leden waren bij die gelegenheid aanwezig omdat ze lid zijn van Satudarah.
Bij de gebeurtenissen rond de Loosduinse Motorvereniging ging het om aansluiting bij Satudarah. Daarbij was niet een geschil tussen Satudarah-leden persoonlijk aan de orde, maar ging het om een ingrijpen namens of in het belang van Satudarah, als vereniging.
Verder vond de afpersing/mishandeling in mei 2015 in Limburg plaats vanwege negatieve uitlatingen over Satudarah, niet over een individueel lid. De beveiliger van de Twentse horecaondernemingen diende bij wijze van sponsoring een bedrag over te maken ten behoeve van het clubhuis van Satudarah. Ook hier gaat het dus niet om een voorval waarbij ‘slechts’ of ‘toevallig’ een individueel lid is betrokken, maar om een geweldsincident of geweldsdreiging waarbij het belang van de vereniging nadrukkelijk werd gediend.
Ook de in Brazilië gearresteerde drugssmokkelaar noemde niet de naam van een lid van Satudarah, maar de naam van de vereniging zelf geadresseerde als adressant van de cocaïne.
Satudarah heeft niet (gemotiveerd) betwist dat deze handelingen namens of in haar belang en met (stilzwijgende) instemming van de bestuurders van de vereniging zijn verricht. Ook deze omstandigheden geven mede grond om de betreffende gedragingen toe te rekenen aan de vereniging zelf.
2.33.

De rechtbank komt tot de slotsom dat de eerder geconstateerde inbreuken op de openbare orde door leden van Satudarah aan Satudarah kunnen worden toegerekend in die zin dat geoordeeld moet worden dat de werkzaamheid van Satudarah in strijd is met de openbare orde en sprake is van (dreigende) ontwrichting van de samenleving. Die conclusie wordt in het bijzonder gerechtvaardigd door, zo vat de rechtbank samen, de betrokkenheid bij strafbare gedragingen van bestuurders/leidinggevenden van Satudarah, door deze zelf te begaan of hieraan leiding te geven, door het door bestuurders/leidinggevenden scheppen van een klimaat waarin het plegen van strafbare feiten als respectabel handelen in verenigingsverband wordt ervaren en aldus de drempel tot het plegen van strafbare feiten wordt verlaagd, alsmede door het plegen van strafbare feiten door leden van Satudarah waarbij zij duidelijk het belang van Satudarah beogen te dienen.
Subsidiariteit, proportionaliteit
2.34.

De rechtbank acht verbodenverklaring van Satudarah, alle omstandigheden in aanmerking genomen, passend en proportioneel. Uit de stellingen van het OM en de door hem overgelegde stukken blijkt overtuigend dat het OM actief optreedt tegen strafbare feiten die worden gepleegd door leden van Satudarah. Dat het OM daarin wordt tegengewerkt kwam hiervoor al aan de orde. Verder is sprake van, waar mogelijk, bestuursrechtelijk optreden, zo heeft het OM onweersproken aangevoerd36. Uit het feit dat de hiervoor uitvoerig aan de orde gekomen stroom van strafbare gedragingen in een aantal jaren niet tot staan is gebracht moet de conclusie worden getrokken dat dit optreden niet afdoende is. In die omstandigheden is een verbodenverklaring op zijn plaats.
Dat het OM daarnaast niet ook nog een vervolging op grond van artikel 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht (Sr.) heeft ingesteld neemt, na alle acties die wel zijn ondernomen, niet weg dat aan het vereiste van subsidiariteit is voldaan. Bovendien wijst het OM er terecht op dat verbodenverklaring op basis van artikel 2:20 BW hem steun kan bieden bij het strafrechtelijk optreden gelet op het bepaalde in artikel 140 lid 2 Sr.

2.35.

Satudarah voert aan dat een verbodenverklaring geen zoden aan de dijk zet omdat haar leden eenvoudig onder een andere naam de activiteiten van de vereniging voort kunnen zetten. Daarom zou verbodenverklaring achterwege moeten blijven.
De rechtbank komt hierdoor niet tot een ander oordeel. Het is niet geheel ondenkbaar dat leden van Satudarah wederom samenkomen, mogelijk in het verband van een nieuwe vereniging. Dat neemt echter niet weg dat met de verbodenverklaring Satudarah ter ziele is gegaan en dat aan alles wat met het uiterlijk vertoon van Satudarah verband houdt, zoals de naam, logo’s en spreuken een einde komt.. Het vermogen van de vereniging wordt geliquideerd. Een doorstart van de activiteiten van Satudarah is voor zover niet onmogelijk dan toch in ieder geval aanzienlijk bemoeilijkt, en dat alleen al is voldoende reden de verbodenverklaring uit te spreken.
De rechtbank laat daarbij in het midden of het voortzetten van zekere activiteiten van Satudarah onder een andere naam na de verbodenverklaring niet evenzeer onder de werking van de verbodenverklaring valt, zoals het OM verdedigt. Daarvoor valt iets te zeggen als de voortzetting te in meer of mindere mate te identificeren is met de verboden rechtspersoon. De rechtbank hoeft daarover nu niet te oordelen.
De ‘support clubs’ Supportcrew 999, Saudarah en Yellow Snakes MC
2.36.

Satudarah betoogt in haar verweerschrift dat een uit te spreken verbod geen betrekking kan hebben op de support clubs, omdat zij geen deel uitmaken van Satudarah. Het OM betoogt, daartegenover, dat de support clubs wel degelijk onderdeel zijn van de informele vereniging Satudarah. Hierboven, in r.o. 2.3 noemde de rechtbank al waarop het OM zijn standpunt baseert.
2.37.

De rechtbank volgt het OM in zijn betoog, maar niet ten aanzien van Yellow Snakes. Uit de overgelegde stukken blijkt dat Satudarah een ledenadministratie bijhoudt ten aanzien van Supportcrew 999 en Saudarah. Dat is niet zo – althans dat is niet gebleken – ten aanzien van Yellow Snakes. Verder presenteert Yellow Snakes zich, anders dan de beide andere support clubs, op internet met een eigen webadres. In de presentatie op de website van Yellow Snakes blijkt niet van een zo nauwe verwevenheid met Satudarah dat zij als een onderdeel van Satudarah is te beschouwen. Voor de zelfstandigheid van Yellow Snakes is verder een aanknopingspunt te vinden in het feit dat tijdens de doorzoeking op 24 maart 2017 van het clubhuis van Satudarah te Tilburg in de toen in beslag genomen administratie veel verwijzingen naar Supportcrew 999 en Saudarah zijn te vinden, maar nauwelijks naar Yellow Snakes. Verder bevat het dossier een getuigenverklaring waarin te lezen is dat leden van Satudarah personen die betrokken zijn bij Yellow Snakes “overhalen” om lid te worden van Satudarah. Ook dit wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat Yellow Snakes een losstaande entiteit is. Uit lesmateriaal van Yellow Snakes kan worden opgemaakt dat deze organisatie zich nauw verwant beschouwt met Satudarah, maar zich als een “autonome club” ziet.37 En tot slot heeft een hooggeplaatst bestuurslid van Satudarah verklaard dat Yellow Snakes geen financiële afdrachten doet aan Satudarah en geen verantwoording schuld is; ook daaruit volgt de zelfstandigheid van Yellow Snakes. Een verbodenverklaring en ontbinding van Satudarah heeft om die reden geen gevolgen voor Yellow Snakes, omdat het verzoek van het OM zich uitsluitend richt tegen Satudarah.
2.38.

Supportcrew 999 en Saudarah ziet de rechtbank wel als onderdeel van Satudarah. Dat betekent dat de verbodenverklaring en ontbinding ook deze onzelfstandige onderdelen van de informele vereniging Satudarah treft.
Slotsom
2.39.

Nu geoordeeld is dat de werkzaamheid van Satudarah in strijd is met de openbare orde moet de rechtbank overgaan tot verbodenverklaring en ontbinding.
De ontbinding heeft tot gevolg dat Satudarah in Nederland uitsluitend nog voortbestaat ten behoeve van de vereffening, aangenomen dat de vereniging baten heeft (artikel 2:19 lid 4 BW). Ten behoeve van deze vereffening zal de rechtbank een vereffenaar benoemen, zoals het OM heeft verzocht. De rechtbank zal het OM in de gelegenheid stellen om zich schriftelijk uit te laten over een geschikte kandidaat voor de benoeming tot vereffenaar.
2.40.

Het OM heeft verzocht te bepalen dat het batig saldo, dat aan het einde van de vereffening blijkt te bestaan, wordt uitgekeerd aan de Staat (artikel 2:23b lid 1 BW). Met dit verzoek vraagt het OM af te wijken van de wettelijke regeling waarin is bepaald dat het batig saldo toekomt aan degenen die daartoe gerechtigd zijn op grond van de statuten of anders aan de leden. Het OM heeft dit verzoek niet gemotiveerd.
De rechtbank ziet, gelet op de op dit punt duidelijke tekst van de wet en het ontbreken van enig aanknopingspunt in de wetsgeschiedenis voor de stelling dat het vereffeningssaldo bij een verboden verklaarde rechtspersoon aan de staat zou toevallen, geen grond voor toewijzing voor dit verzoek.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.41.

De rechtbank zal deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Anders dan Satudarah betoogt brengt uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet met zich dat het instellen van hoger beroep (en cassatie) onmogelijk wordt: HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:948 (Martijn), r.o. 3.3.2 t/m 3.3.4. De ontbinding heeft in beginsel tot gevolg dat vereffenaars in de plaats treden van de bestuurders. Maar als de rechter de rechtspersoon op de voet van art. 2:20 BW ontbindt en daarbij een of meer vereffenaars benoemt die niet voordien bestuurder van de rechtspersoon waren, brengt de fundamentele aard van de vrijheid van vereniging mee dat de bestuurders, ten aanzien van de bevoegdheid om hoger beroep of cassatie tegen de rechterlijke uitspraak waarin de vereniging is ontbonden in te stellen, pas definitief defungeren als de ontbinding onherroepelijk wordt.
Satudarah heeft nog gesuggereerd dat haar bestuurders die kans mogelijk niet hebben omdat kan blijken dat er geen baten zijn, en in dat geval de vereniging dadelijk ophoudt te bestaan, artikel 2:19 lid 4 BW. Daarom zou uitvoerbaar bij voorraadverklaring achterwege moeten blijven, aldus Satudarah.
Naar het oordeel van de rechtbank komt de vereniging wel de bevoegdheid toe tegen de (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) verbodenverklaring en ontbinding op te komen, zelfs al heeft de rechtspersoon opgehouden te bestaan op de voet van artikel 2:19 lid 4 BW. Alleen al het feit dat het hier gaat om een beschikking die een inbreuk maakt op een grondrecht, rechtvaardigt dat de ten tijde van de ontbinding zittende bestuurders de (beperkte) bevoegdheid behouden tegen de verbodenverklaring en ontbinding in rechte op te komen. Dit brengt met zich dat in een geval als dit het bepaalde in artikel 245 Rv. niet onverkort toepassing kan vinden voor zover de bestuurders geen misbruik maken van hun (beperkte) bevoegdheid.
2.42.

Satudarah verzoekt een proceskostenveroordeling ten laste van het OM. De uitkomst van deze procedure biedt daartoe geen basis.

3De beslissing

De rechtbank:
3.1.

verklaart de informele vereniging Satudarah verboden en ontbindt deze met onmiddellijke ingang;
3.2.

verstaat dat deze verbodenverklaring en ontbinding ook de onzelfstandige support clubs Saudarah en Supportcrew 999 omvat;
3.3.

verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.

houdt de zaak aan ter benoeming van een vereffenaar;
3.5.

stelt het OM in de gelegenheid om uiterlijk binnen zes weken na de datum van deze beschikking een voorstel voor de persoon van de te benoemen vereffenaar van het vermogen van Satudarah (inclusief de supportclubs Saudarah en Supportcrew 999) bij brief ter kennis van de rechtbank te brengen;
3.6.

wijst af het meer of anders verzochte.

En nog een verboden motorclub (Catervarius)

Rb. Midden-Nederland 17 januari 2018
ECLI:NL:RBMNE:2018:113

De rechtbank verklaart een motorclub verboden.
Wat betreft de feiten: ” Het OM stelt ter onderbouwing van haar verzoek dat vrijwel direct na de vestiging van Catervarius leden van deze vereniging onderwerp zijn geworden van verschillende strafrechtelijke onderzoeken, die onder meer zien op afpersing, geweldpleging, diefstal, drugsmisdrijven en wapenmisdrijven. Een aantal van deze misdrijven is gepleegd in het clubhuis van Catervarius te Benschop, waarover zij tot oktober 2016 de beschikking had. Het OM heeft voorts aangevoerd dat een groot deel van het clubbestuur lange gevangenisstraffen uitzit voor ernstige in clubverband gepleegde strafbare feiten.” 


Dan de vraag of deze misdragingen ook werkzaamheden van de vereniging zijn: 
” Uit het geheel van feiten en omstandigheden zoals die door het OM zijn aangevoerd, blijkt dat de leden van Catervarius zich in het groepsverband van Catervarius aan de onder 3.4 [lees:3.5] beschreven feiten schuldig hebben gemaakt en zich daarbij ook hebben beroepen op hun lidmaatschap. Op geen enkele wijze is gebleken dat bestuursleden van Catervarius zich hiervan hebben gedistantieerd – in tegendeel: bestuursleden hebben hieraan ook deelgenomen. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden, zoals bedoeld in 3.8 en dat de beschreven gedragingen aan de rechtspersoon Catervarius als eigen werkzaamheid kunnen worden toegerekend.” 


Tot slot, de rechtbank spreekt van “informele vereniging”, maar de wet kent die term is. De wettelijke term is vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid (artikel 2:43 lid 6 BW). 

Beschikking van 17 januari 2018
in de zaak van
het OPENBAAR MINISTERIE,
verzoeker,
tegen
de informele vereniging
CATERVARIUS NETHERLANDS,
zonder bekende vestigingsplaats,
verweerster,
niet verschenen.

Partijen zullen hierna het OM en Catervarius genoemd worden.
[…]

2Het verzoek

2.1.

Het OM verzoekt de rechtbank op grond van artikel 2:20 BW om bij beschikking,
uitvoerbaar bij voorraad, Catervarius verboden te verklaren en te ontbinden, onder benoeming van een vereffenaar, met bepaling dat een eventueel batig saldo na vereffening wordt uitgekeerd aan de Staat.

3De beoordeling

3.1.

De rechtbank overweegt onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 272 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat Catervarius op een deugdelijke wijze is opgeroepen. Er is geen officieel adres van Catervarius bekend zodat de diverse onder 1.2. weergegeven oproepen volstaan. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit een door het OM overgelegd verslag (productie 6) blijkt dat de wijkagent op 8 augustus 2017 [A] heeft gesproken en dat daarbij naar voren kwam dat hij het verzoekschrift had ontvangen en daarover overleg had gehad met zijn advocaat. Uit de overgelegde stukken blijkt verder dat [A] optreedt als voorzitter van Catervarius.
Dat Catervarius niet in de procedure is verschenen, leidt er daarom niet toe dat het verzoek niet inhoudelijk kan worden behandeld.

3.2.

Artikel 2:20 BW luidt – voor zover hier relevant – als volgt:
1. Een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, wordt door de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie verboden verklaard en ontbonden.
2. Een rechtspersoon waarvan het doel in strijd is met de openbare orde, wordt door de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie ontbonden. Alvorens de ontbinding uit te spreken kan de rechtbank de rechtspersoon in de gelegenheid stellen binnen een door haar te bepalen termijn zijn doel zodanig te wijzigen dat het niet meer in strijd is met de openbare orde.
3.3.

Catervarius, ook wel genaamd Catervarius Brotherhood, is in de tweede helft van 2015 opgericht. Catervarius is begonnen als een ‘chapter’ (lokale afdeling) van de vereni-ging ‘Alcatraz Wanted’ en is na korte tijd onder haar huidige naam voortgezet. Catervarius is een zogenoemd broederschap, voortkomend uit de traditie van motorclubs.

3.4.

Het staat vast dat Catervarius geen formele (bij notariële akte opgerichte) vereniging is. Een vraag die daarom moet worden beantwoord is of Catervarius een informele vereniging, en daarmee rechtspersoon is in de zin van artikel 2:20 BW. De rechtbank is van oordeel dat het OM voldoende heeft aangetoond dat dit het geval is. Hiertoe wordt overwogen dat uit de overgelegde producties blijkt dat Catervarius als entiteit in een gecoördineerde vorm met een onderlinge taakverdeling naar buiten treedt. Er is sprake van een ledenbestand, een bestuur, ledenvergaderingen, regels voor leden, financiële verplichtingen, clubgoederen en -faciliteiten (waaronder colors en een clubhuis) en deelname aan het rechtsverkeer. Dat Catervarius zichzelf ook als eenheid ziet, blijkt onder meer uit het feit dat zij zichzelf geregeld omschrijft als “broederschap” en/of als “club”.
3.5.

Het OM stelt ter onderbouwing van haar verzoek dat vrijwel direct na de vestiging van Catervarius leden van deze vereniging onderwerp zijn geworden van verschillende strafrechtelijke onderzoeken, die onder meer zien op afpersing, geweldpleging, diefstal, drugsmisdrijven en wapenmisdrijven. Een aantal van deze misdrijven is gepleegd in het clubhuis van Catervarius te Benschop, waarover zij tot oktober 2016 de beschikking had. Het OM heeft voorts aangevoerd dat een groot deel van het clubbestuur lange gevangenisstraffen uitzit voor ernstige in clubverband gepleegde strafbare feiten. Meer specifiek heeft het OM gewezen op een gijzeling en een mishandeling in het clubhuis op 9 juli 2016 en een woningoverval op 14 september 2015, waarbij drie bewoners, waaronder een kind van 12 jaar, gedurende drie kwartier werden vastgebonden, met een vuurwapen bedreigd, mishandeld en bestolen. Bestuursleden [B] , [C] , [D] , [E] en de leden [F] , [G] en [H] werden op 4 mei 2017 veroordeeld tot gevangenisstraffen tussen twee en zeven jaar. Het hoger beroep van [C] werd op 20 oktober 2017 afgewezen. Gelet op de uit voormelde onderzoeken gebleken informatie, als ook gelet op de overige van de politie afkomstige informatie, is het OM van mening dat de werkzaamheid van Catervarius in strijd is met de openbare orde, dat het de samenleving ontwricht en dreigt nog verder te ontwrichten. Ter zitting heeft het OM voorts verwezen naar artikel 140 lid 2 Wetboek van Strafrecht. In dit artikel is bepaald dat deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard, strafbaar is. De onderhavige procedure heeft mede ten doel om ook langs strafrechtelijke weg een eventuele voortzetting van de werkzaamheid door leden van Catervarius tegen te kunnen gaan. Hiermee kan een integrale aanpak, zowel strafrechtelijk, bestuursrechtelijk als civielrechtelijk worden bewerkstelligd.
3.6.

Bij de beantwoording van de vraag of de werkzaamheid van Catervarius in strijd is met de openbare orde in de zin van artikel 2:20 BW, geldt als uitgangspunt dat de in artikel 8 van de Grondwet (verder: Gw) en artikel 11 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM) gewaarborgde vrijheid van vereniging en vergadering een grondbeginsel van de democratische rechtsstaat is. Een verbod van een Nederlandse rechtspersoon op de voet van artikel 2:20 BW betekent dan ook een ernstige inbreuk op dit grondrecht waaraan slechts in het uiterste geval mag worden toegekomen. Voor een verbod zoals hiervoor bedoeld moet het daarom ook gaan om meer dan uit maatschappelijk oogpunt ongewenst gedrag. Een verbod moet een noodzakelijke maatregel zijn om gedragingen te voorkomen die een daadwerkelijke en ernstige aantasting vormen van als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtstelsel en die onze samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten (zie Hoge Raad, 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1124 en Hoge Raad, 18 april 2014, ECLI:NL:HR:
2014:948).

3.7.

Artikel 2:20 lid 1 BW dient te worden uitgelegd in het licht van artikel 8 Gw en artikel 11 EVRM. Op basis van artikel 11 lid 2 EVRM kan de uitoefening van het recht van vereniging slechts worden onderworpen aan beperkingen die (i) bij de wet zijn voorzien en (ii) die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn (iii) in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. De rechter dient bij de beantwoording van de vraag of beperkingen noodzakelijk zijn, terughoudendheid te betrachten, gelet op de grote betekenis van de vrijheid van vereniging in een democratische samenleving, zo blijkt uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM, 14 januari 2014, 47732/06, EHRC 2014/77).
3.8.

Uit de wetsgeschiedenis van artikel 2:20 BW blijkt dat het begrip “werkzaamheid” in zijn gewone feitelijke betekenis is gebruikt en dus ziet op de daden van die rechtspersoon en de woorden die hij in het kader van zijn organisatie spreekt of schrijft. Uitgangspunt is dat alleen gedragingen van de rechtspersoon zelf als eigen “werkzaamheid” gelden. Wanneer de rechtspersoon bij gedragingen van derden zelf niet rechtstreeks betrokken is in die zin, dat het (feitelijk) bestuur daaraan leiding heeft gegeven of daartoe doelbewust gelegenheid heeft gegeven, kunnen die gedragingen aan de rechtspersoon slechts als eigen “werkzaamheid” worden toegerekend als bijzondere feiten en omstandigheden daartoe grond geven (zie Hoge Raad 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1124).
3.9.

Op grond van de feiten en omstandigheden die het OM heeft aangevoerd en die niet zijn weersproken is de rechtbank van oordeel dat de “werkzaamheid” van Catervarius voldoet aan de hiervoor in 3.5 en 3.6 beschreven criteria. De cultuur van Catervarius en de feitelijk daaruit voortvloeiende gedragingen zijn dermate kenmerkend en structureel gebleken dat er een reële kans bestaat dat Catervarius-leden in de nabije toekomst in Nederland (opnieuw) ernstige geweldsdelicten plegen die de lichamelijke integriteit van personen binnen de eigen clubsfeer en/of van personen daarbuiten (ernstig) aantasten en de Nederlandse samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten. Dat soort delicten moet, in het belang van de bescherming van de lichamelijke integriteit van personen, een halt worden toegeroepen. Hoewel een verbod slechts als uiterst middel moet worden toegepast, is het verbod in dit geval gerechtvaardigd. Niet weersproken is immers dat de gestelde feiten zich hebben voorgedaan.
3.10.

Uit het geheel van feiten en omstandigheden zoals die door het OM zijn aangevoerd, blijkt dat de leden van Catervarius zich in het groepsverband van Catervarius aan de onder 3.4 [lees:3.5]  beschreven feiten schuldig hebben gemaakt en zich daarbij ook hebben beroepen op hun lidmaatschap. Op geen enkele wijze is gebleken dat bestuursleden van Catervarius zich hiervan hebben gedistantieerd – in tegendeel: bestuursleden hebben hieraan ook deelgenomen. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden, zoals bedoeld in 3.8 en dat de beschreven gedragingen aan de rechtspersoon Catervarius als eigen werkzaamheid kunnen worden toegerekend.
3.11.

Het voorgaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat het, bij afweging van alle betrokken belangen en rechten, in een democratische samenleving noodzakelijk is dat Catervarius verboden wordt verklaard en wordt ontbonden, in het belang van de rechten en vrijheden van degenen die zich in de Nederlandse samenleving bevinden. Door het verbod worden gedragingen een halt toegeroepen die een daadwerkelijke en ernstige aantasting vormen van als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtstelsel en die onze samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten.
3.12.

Het verbod houdt in dat het bestaan van Catervarius in Nederland wordt beëindigd. De eveneens uit te spreken ontbinding van Catervarius heeft tot gevolg dat haar vermogen moet worden vereffend. Daarvoor moet door de rechtbank een vereffenaar worden benoemd, zoals door het OM is verzocht. De rechtbank zal het OM in de gelegenheid stellen om bij akte een voorstel te doen over de persoon van de te benoemen vereffenaar.
3.13.

De rechtbank zal de zaak voor wat betreft de benoeming van een vereffenaar aanhouden.

4De beslissing

De rechtbank
4.1.

verklaart Catervarius verboden en ontbindt Catervarius,
4.2.

verklaart de beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad,

Vereniging verboden (Bandidos / Rb.)

Rechtbank Midden-Nederland 20 december 2017
ECLI:NL:RBMNE:2017:6241

De rechtbank verklaart een vereniging verboden op grond van artikel 2:20 BW. De rechtbank oordeelt allereerst dat BMC Holland een “informele vereniging” (zie hieronder) is omdat ” zij als een organisatorisch verband van personen (leden) naar buiten optreedt”. “De omstandigheid dat de lokale chapters zijn aan te merken als informele verenigingen staat er niet aan in de weg om ook BMC Holland als informele vereniging aan te merken.” 

De rechtbank geeft overweegt dat artikel 2:20 lid 1 BW dient te worden uitgelegd “in het licht van artikel 8 [Grondwet] en artikel 11 EVRM. Op basis van artikel 11 lid 2 EVRM kan de uitoefening van het recht van vereniging slechts worden onderworpen aan beperkingen die (i) bij de wet zijn voorzien en (ii) die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn (iii) in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.”

Wat betreft de vraag of de vereniging verboden moet worden, overweegt de rechtbank een groot aantal feiten. Een van de conclusies van de rechtbank is dat “[de] cultuur van de Bandidos en de feitelijk daaruit voortvloeiende gedragingen zijn dermate kenmerkend en structureel gebleken dat er een reële kans bestaat dat Bandidos-leden in de nabije toekomst in Nederland (opnieuw) ernstige geweldsdelicten plegen die de lichamelijke integriteit van personen binnen de eigen clubsfeer en/of van personen daarbuiten (ernstig) aantasten en de Nederlandse samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten. Dat soort delicten moet, in het belang van de bescherming van de lichamelijke integriteit van personen, een halt worden toegeroepen. ”

Opmerkelijk is dat de rechtbank spreekt van de “informele vereniging”.  Boek 2 BW kent de term “informele vereniging niet”, de rechtbank zal bedoeld hebben dat het een “vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid” is (vgl. art. 2:43 lid 6 BW) en (dus) een rechtspersoon, zodat artikel 2:20 lid 1 BW over het verboden verklaren van rechtspersonen erop van toepassing is.



Beschikking van 20 december 2017

in de zaak van

het OPENBAAR MINISTERIE,
domicilie kiezend te Rotterdam,
verzoeker,

tegen

de informele vereniging DE NEDERLANDSE AFDELING VAN DE BANDIDOS MOTORCYCLE CLUB,
zonder bekende vestigingsplaats,
verweerster,
niet verschenen,

en in de zaak van

het OPENBAAR MINISTERIE,
domicilie kiezend te Rotterdam,
verzoeker,

tegen

de buitenlandse coöperatie BANDIDOS MOTORCYCLE CLUB,
zonder bekende vestigingsplaats,
verweerster,
niet verschenen.

1De procedures

1.1.

Het openbaar ministerie (hierna: OM) heeft een verzoek tegen de informele vereniging De Nederlandse Afdeling van de Bandidos Motorcycle Club (hierna: BMC Holland ) ingediend en een verzoek tegen de buitenlandse coöperatie Bandidos Motorcycle Club (hierna: BMC ). Van beide verweerders zijn geen adresgegevens bekend.

1.2.

In de zaak tegen BMC Holland is BMC Holland opgeroepen door middel van een aangetekende brief, gericht aan Bandidos MC Sittard (hierna: BMC Sittard ), per adres van [A] , president van BMC Sittard , en door middel van een bericht in de Staatscourant. BMC Holland is, hoewel op deze wijze deugdelijk opgeroepen, niet verschenen. BMC Sittard heeft zich in deze zaak als belanghebbende gemeld en is als zodanig aangemerkt.
1.3.

In de zaak tegen BMC is BMC opgeroepen door middel van een aangetekende brief, gericht aan Bandidos MC , per adres van [B] , president van Bandidos Motorcycleclub Federation Europe (hierna: BMC Europe ), door middel van een e-mail aan een e-mailadres van Bandidos MC in de Verenigde Staten van Amerika, door middel van een contactformulier op de website met het adres “www. bandidosmc .com” en door middel van een bericht in de Staatscourant. BMC is, hoewel op deze wijze deugdelijk opgeroepen, niet verschenen. BMC Europe heeft zich in deze zaak als belanghebbende gemeld en is als zodanig aangemerkt.
1.4.

BMC Sittard heeft in de zaak tegen BMC Holland een verweerschrift ingediend en BMC Europe in de zaak tegen BMC .
1.5.

De verzoeken zijn op de zittingen van 3 oktober 2017 en 6 oktober 2017 tegelijkertijd mondeling behandeld. Hiervan zijn processen-verbaal opgemaakt.
1.6.

De rechtbank heeft tot slot bepaald dat zij op 20 december 2017 uitspraak zal doen. De rechtbank heeft de verzoeken ambtshalve gevoegd.

2De verzoeken

2.1.

OM verzoekt de rechtbank op grond van artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, BMC Holland verboden te verklaren en te ontbinden met benoeming van een vereffenaar, en te bepalen dat een eventueel batig saldo na vereffening zal worden uitgekeerd aan de Staat der Nederlanden.
2.2.

OM verzoekt de rechtbank op grond van artikel 10:122 BW bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat de werkzaamheid van BMC in strijd is met de openbare orde als bedoeld in artikel 2:20 BW.
2.3.

BMC Sittard heeft verweer gevoerd tegen het onder 2.1 genoemde verzoek en BMC Europe tegen het onder 2.2 genoemde verzoek. De rechtbank zal hierna, voor zover nodig voor de beoordeling van de verzoeken, ingaan op de stellingen van OM, BMC Sittard en BMC Europe .

3De beoordeling

Inleiding

3.1.

De Bandidos motorclub is in 1966 in de Verenigde Staten van Amerika opgericht. Aanvankelijk waren er alleen chapters (afdelingen) van Bandidos -leden in Noord- en Zuid‑Amerika, later kwamen er ook chapters in Australië, Europa en Azië bij. In 2014 is er een chapter in Nederland opgericht, namelijk BMC Sittard . Daarna zijn er chapters in Alkmaar, Utrecht en Nijmegen opgericht met in totaal enkele tientallen leden. Het chapter in Alkmaar is korte tijd geleden gesloten. Er zijn wereldwijd meer dan 200 chapters met in totaal ruim 2.500 Bandidos -leden.
3.2.

OM stelt ter onderbouwing van zijn verzoeken dat de cultuur van de Bandidos is gericht op het plegen van ernstige strafbare feiten, in het bijzonder het plegen van drugsmisdrijven, wapenmisdrijven en afpersing, het faciliteren en stimuleren daarvan en het aantasten van de rechten en vrijheden van anderen en de eigen leden. De werkzaamheid van BMC en BMC Holland is volgens OM om die reden in strijd met de openbare orde. OM beoogt met zijn verzoeken de aanwezigheid van de Bandidos in Nederland definitief te beëindigen.
3.3.

BMC Sittard en BMC Europe stellen zich primair op het standpunt dat BMC en BMC Holland , de informele rechtspersonen die door OM als verweersters zijn aangemerkt, niet bestaan, en dat OM daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Verder stellen zij zich op het standpunt dat BMC Europe , de regionale federaties en de chapters ieder afzonderlijke en zelfstandige (informele) rechtspersonen zijn. Voor zover het verzoekschrift gericht zou zijn tegen BMC Utrecht en tegen chapters in Rusland, Servië en Oekraïne zou deze rechtbank wellicht bevoegd kunnen zijn. Ten aanzien van de overige chapters, de regionale federaties en BMC Europe bestaat volgens hen echter geen rechtsmacht. Subsidiair betwisten BMC Sittard en BMC Europe dat structurele criminaliteit en structureel geweld normaal worden gevonden binnen de Bandidos en dat BMC Europe , de regionale federaties en/of de lokale chapters daartoe zouden aanzetten. Het plegen van strafbare feiten door individuele Bandidos -leden kan niet worden toegerekend aan de BMC waartoe zij behoren. Veel van de door OM gestelde gedragingen zijn niet komen vast te staan. Voor zover er probleemchapters zijn geweest, komt dit niet doordat de Bandidos als geheel een criminele inslag hebben, maar hebben zij zich onder invloed van individuele criminele leiders en/of een aantal criminele leden misdragen. BMC Europe accepteert dergelijke criminele clubs niet en neemt daartegen ook maatregelen, voor zover dat tenminste in haar macht ligt.
Rechtsmacht
3.4.

De rechtbank zal eerst beoordelen of de Nederlandse rechter in de zaak tegen BMC rechtsmacht toekomt. Het betoog van BMC Europe dat deze rechtbank niet bevoegd is ten aanzien van BMC Europe, de regionale federaties en de meeste Europese lokale chapters kan onbesproken blijven, omdat de verzoeken van OM niet tegen die organisaties zijn gericht.
3.5.

De rechtbank deelt het standpunt van OM dat de EEX-Vo II1 en het EVEX II2 in de zaak tegen BMC niet van toepassing zijn. Het materiële toepassingsgebied van de EEX-Vo II en het EVEX II is “burgerlijke en handelszaken”, zo blijkt uit artikel 1. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moeten de bewoordingen die het materiële toepassingsgebied van het EG-Executieverdrag en de EEX-Vo (II) afbakenen, autonoom worden uitgelegd aan de hand van enerzijds de doelen en het stelsel van het verdrag of de verordening in kwestie en anderzijds de algemene beginselen die in alle rechtsstelsels van de lidstaten tezamen worden gevonden. Deze uitleg, die ook voor het EVEX II geldt, brengt mee dat bepaalde zaken buiten het materiële toepassingsgebied van de EEX-Vo II en het EVEX II vallen op grond van de aard van de rechtsbetrekking tussen partijen of op grond van de aard van het voorwerp van geschil. Een rechtsbetrekking tussen een overheidsinstantie en een (rechts)persoon kan zich binnen het materiële toepassingsgebied bevinden, maar niet in het geval de overheidsinstantie op grond van een exclusieve overheidsbevoegdheid handelt. Van zo’n geval is hier sprake. OM, een overheidsinstantie, maakt gebruik van een bevoegdheid die buiten het bestek valt van de regels die in het algemeen in de lidstaten van de Europese Unie van toepassing zijn op civiele rechtsbetrekkingen tussen (rechts)personen. Een verzoek als hier aan de orde is immers een instrument voor het uitvoeren van een overheidstaak bij uitstek, namelijk het handhaven van de Nederlandse openbare orde, en kan, zo blijkt uit artikel 10:122 BW, uitsluitend door OM worden ingediend.
3.6.

Dit betekent dat aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt op grond van artikel 3, aanhef en onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). OM heeft immers zijn woonplaats in Nederland.
Bestaan BMC
3.7.

BMC Europe stelt dat BMC niet (meer) bestaat en dat OM om die reden niet in zijn verzoek tegen BMC kan worden ontvangen. De Bandidos zijn in 1966 ontstaan in de Verenigde Staten en hebben zich van daaruit verspreid over de verschillende continenten. Tot 1997 functioneerden de Bandidos daadwerkelijk als een eenheid of wereldwijd samenwerkingsverband waarbij het Amerikaanse continent de boventoon voerde, aldus BMC Europe . In 1997 ontstond de eerste substantiële verwijdering tussen de continentale clubs, en kreeg elk continent zijn eigen president en eigen bevoegdheden. Australië en Europe konden vanaf dat moment hun eigen koers gaan varen. In 2005 wilde de president van de Verenigde Staten de verwijdering terugdraaien, maar de andere continenten wilden hun zelfstandigheid niet opgeven en weigerden. Dit heeft geleid tot de definitieve afscheiding van de Amerikaanse Bandidos en de ontvlechting tussen de continentale clubs per 17 juli 2007. Vanaf 1997, en in ieder geval vanaf 2007, was er dus geen sprake meer van een wereldwijde organisatie of een wereldwijd samenwerkingsverband, aldus BMC Europe .
De Bandidos in Azië en in Australië gaan, na een periode waarin de National President Europe enige administratieve hulp aan de Bandidos in Azië heeft verleend, ook hun eigen weg. De Europese federatie, het organisatieverband van BMC Europe , is dan ook volledig onafhankelijk van BMC ’s op andere continenten en uitsluitend op Europa gericht. Bandidos over de gehele wereld hebben weliswaar tot op zekere hoogte een uniforme uitstraling, maar dit betekent niet dat sprake is van één wereldwijde organisatie, aldus BMC Europe .

3.8.

De rechtbank overweegt hierover als volgt. BMC kan als een corporatie in de zin van artikel 10:122 BW worden aangemerkt als zij als een zelfstandige eenheid of organisatie naar buiten optreedt (zie artikel 10:117, aanhef en onder a, BW). De wetsgeschiedenis legt dit als volgt uit: “Het begrip ‘corporatie’ is een ruim te interpreteren verzamelbegrip voor die naar buiten tredende lichamen en samenwerkingsverbanden die door het recht als zodanig worden erkend, al dan niet als rechtspersoon. […] Niet is vereist dat de bevoegdheid bestaat drager te zijn van rechten en verplichtingen, rechtshandelingen te verrichten of in rechte op te treden: voldoende is dat een vennootschap die geen rechtspersoon is, als zelfstandige eenheid naar buiten optreedt, waarbij het niet behoeft te gaan om economische of bedrijfsmatige zelfstandigheid.” Met andere woorden, het gaat in deze zaak om de vraag of BMC naar buiten toe als een zelfstandige eenheid optreedt. Dat BMC Europe , BMC Verenigde Staten en BMC Australasia organisatorisch geheel of in grote mate onafhankelijk van elkaar zijn en dat er geen financiële banden tussen de continenten onderling bestaan (waar de rechtbank veronderstellenderwijs van uitgaat), speelt weliswaar een rol bij de beantwoording van de vraag of BMC als een zelfstandige eenheid naar buiten treedt, maar hieraan komt geen doorslaggevende betekenis toe. Verder geldt dat uit het enkele feit dat BMC Europe , BMC Verenigde Staten en BMC Australasia (ook) als zelfstandige eenheid naar buiten treden, niet zonder meer volgt dat BMC geen zelfstandige eenheid of organisatie is. Een zelfstandige entiteit kan immers een samenwerkingsverband van afzonderlijke entiteiten zijn.
3.9.

De rechtbank kan niet vaststellen of er sprake is van een (feitelijk) bestuur van BMC , dat ten aanzien van een of meerdere onderwerpen zeggenschap heeft over de continentale BMC ’s. Ook dit is echter op zichzelf geen vereiste voor het antwoord op de vraag of BMC kan worden aangemerkt als een als zelfstandige eenheid naar buiten optredend lichaam en samenwerkingsverband. Ook tussen verschillende zelfstandige organisaties gemaakte afspraken of afgestemde feitelijke gedragingen, kunnen immers leiden tot het oordeel dat er sprake is van een als zelfstandige eenheid naar buiten optredend lichaam en samenwerkingsverband. Een dergelijke (ruime) uitleg van het begrip ‘corporatie’ past bij de essentie en het doel van de procedure in artikel 10:122 BW zoals die blijkt uit de wetsgeschiedenis, namelijk een halt toeroepen aan buitenlandse corporaties die in Nederland ontoelaatbare activiteiten ontplooien.
3.10.

De rechtbank is van oordeel dat BMC naar buiten optreedt als één zelfstandige wereldwijde motorclub. Dit blijkt uit de volgende feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien:
 BMC hanteert wereldwijd dezelfde naam: “Bandidos MC”.
 BMC heeft een website met de naam “Bandidos MC” (www. bandidosmc .com). Op de website worden alle landen in de wereld met Bandidos -chapters genoemd, waarmee via links op de website contact kan worden gezocht. Op de website worden gezamenlijke activiteiten beschreven en wordt nieuws over chapters wereldwijd vermeld, bijvoorbeeld de mededeling dat BMC een nieuw chapter in België heeft.
 Alleen personen die lid zijn van een bij BMC Verenigde Staten , BMC Europe of BMC Australasia aangesloten chapter mogen de (wereldwijd dezelfde) clubkleding van Bandidos dragen, veelal mouwloze leren vesten in de clubkleuren (colors), met daarop de naam “Bandidos MC” en met daarop dezelfde soort symbolen. Deze symbolen hebben binnen BMC een zelfde betekenis. Ook worden wereldwijd dezelfde slogans gebruikt door leden van BMC .
 De leden hebben overal ter wereld dezelfde of sterk vergelijkbare regels, waaronder de regel dat derden niet in de clubkleding van Bandidos mogen rondlopen. Deze regels blijken onder meer uit de “Bible of the Bandidos Motorcycleclub Europe”, die volgens BMC Europe tot 16 januari 2016 de regels voor de Europese federatie beschrijft. Daarnaast is de “Bible” van Australasia overgelegd (“ Bandidos Motorcycle Club Australasia Ltd club rules”) die volgens BMC Europe gelden voor Bandidos -chapters in Australië en Azië. Volgens deze “Bibles” gelden de regels voor alle Bandidos-leden van de chapters in Europa respectievelijk Australië en Azië. In de “Bibles” zijn vergelijkbare vereisten opgenomen voordat men een “full member” van Bandidos kan zijn: aspirant‑leden moeten verschillende stadia doorlopen om volwaardig lid te kunnen worden. De “Bibles” bevatten verder voorgeschreven functies binnen de verschillende chapters (op continentaal en lokaal niveau): “president”, “vice-president”, “sergeant at arms”, “roadcaptain”, etc. De benamingen van de functies in de “Bibles” zijn identiek. Vaststaat verder dat de regels van de lokale chapters in Europa niet in strijd mogen komen met de regels opgesteld door de continentale afdeling. Deze regels waren volgens BMC Europe tot 16 januari 2016 te vinden in de hiervoor genoemde “Bible of the Bandidos Motorcycleclub Europe” en daarna in de “Statutes of the Bandidos Motorcycleclub Federation Europe”. Om handhaving daarvan mogelijk te maken heeft de continentale afdeling in Europa bijvoorbeeld de bevoegdheid om chapters te sluiten en heeft zij een vetorecht bij oprichting van lokale chapters.
 Er worden mondiale evenementen georganiseerd. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een bericht over de “NATIONAL RUN 2017” op een Zweedse Bandidos -website (www. bandidos-mc .se) waarin is vermeld: “It was good to see all the brothers from the world!! […] But we can see what we are, and we are the best Motorcycle Club in the world […]”.
 Ook Bandidos ‑leden zelf beschouwen zich als lid van een wereldwijde motorclub BMC . Zo staat in de editie 2014/2015 van de “Bible of the Bandidos Motorcycleclub Europe” vermeld: “The Bandidos Motorcycleclub is now a worldwide biker brotherhood, being the best and strongest of all 1%er Motorcycle Clubs worldwide.”
 De Bandidos in Europa, Azië en Australië maken gebruik van de Europese e-mailserver. Op die server (in Denemarken) heeft de politie documenten aangetroffen die betrekking hebben op deze continenten.3

3.11.

Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat BMC naar buiten toe als een zelfstandige eenheid optreedt, ondanks het feit dat ook (nationale) chapters als zelfstandige eenheid naar buiten optreden en ondanks de verwijdering tussen Bandidos in de Verenigde Staten en Bandidos in de andere continenten. Dat BMC Verenigde Staten , BMC Europe en BMC Australasia een bepalende invloed hebben op de wijze waarop de Bandidos zich op hun continent manifesteren, doet daar niet aan af. Ieder van hen presenteert zich daarbij immers ook als onderdeel van de wereldwijde Bandidos broederschap. De feiten en omstandigheden in 3.10 tonen bovendien aan dat die continentale invloed kennelijk geen verandering heeft gebracht in de organisatie, regels en/of feitelijke gedragingen van BMC .
Bestaan BMC Holland
3.12.

Het voorgaande neemt niet weg dat ook de vraag moet worden beantwoord of BMC Holland , de door OM gestelde Nederlandse entiteit, als informele vereniging bestaat. OM heeft immers tegen BMC Holland een zelfstandig verzoek ingediend op de voet van artikel 2:20 BW.
3.13.

BMC Sittard stelt zich op het standpunt dat de informele vereniging BMC Holland niet bestaat en licht dit standpunt, samengevat, als volgt toe. De Europese federatie bestaat vanaf begin 2016 uit regionale federaties, de regionale chapters, die elk de lokale chapters in een bepaald gedeelte van Europa (Northern Scandinavia, Central Scandinavia, Southern Scandinavia, East Central, West Central, South Central, Central South, Western South, Central East en Deep South) vertegenwoordigen. De drie overgebleven lokale chapters in Nederland worden vertegenwoordigd door het regionale chapter West Central. Een landelijke BMC , zoals BMC Holland , past dus niet in de nieuwe organisatiestructuur van de Europese federatie. Verder geldt dat alle lokale chapters, dus ook de drie Nederlandse lokale chapters, onafhankelijk van elkaar zijn en geheel zelfstandig. De Nederlandse lokale chapters hadden en hebben weliswaar contact, via de maandelijkse meeting van de chapters bijvoorbeeld, maar dat betekent niet dat er een informele vereniging BMC Holland bestaat.
3.14.

De rechtbank overweegt als volgt. Een informele vereniging is een rechtspersoon in de zin van artikel 2:20 BW. BMC Holland kan als een informele vereniging worden aangemerkt als zij als een organisatorisch verband van personen (leden) naar buiten optreedt. De rechtbank is met OM van oordeel dat dit het geval is, op grond van de volgende feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien:
 Op de website met de naam “Bandidos MC” (bandidosmc.com) staat een overzicht van alle landen waar BMC actief is. Ook “Holland” is op het overzicht vermeld. Via een link kan contact met “Holland” worden gezocht. Ook bestaat er een Facebookpagina van “Bandidos Holland”.
 Bij doorzoekingen door de politie zijn lijsten met namen gevonden waarvan aannemelijk is dat het de namen van de leden van de Nederlandse chapters zijn.
 [A] , president van BMC Sittard , heeft in zekere mate zeggenschap over de Nederlandse chapters. Dit blijkt uit het feit dat hij in 2016 via de media de komst heeft aangekondigd van een nieuwe Nederlandse chapter, BMC Utrecht, uit notulen van diverse “Holland-meetings” en uit een e‑mail van 28 april 2016 van BMC Sittard aan het e‑mailadres waarnaar informatie voor de Europese nieuwsbrief van Bandidos kan worden gezonden waarin staat dat “all contacts regarding information about Holland […] true chapter Sittard” gaan.
 Er vindt maandelijks een “Holland-meeting” bij BMC Sittard plaats, een meeting die niet alleen door leden van BMC Sittard wordt bezocht, maar ook door leden van de Nederlandse chapters. De gezamenlijke meetings (met chapter Alkmaar en chapter Utrecht) blijken onder meer uit nieuwsbrieven die OM heeft ingebracht.
 Er zijn door BMC Sittard zogenaamde “Holland Regels” opgesteld die kennelijk ook gelden voor (de leden van) andere Nederlandse chapters. De stelling van BMC Sittard dat deze regels zijn opgesteld op het moment dat BMC Sittard het enige chapter in Nederland was en dus alleen gelden voor BMC Sittard , volgt de rechtbank niet. In de “Holland Regels” staat immers onder meer: “Alle aanmeldingen lopen over Chapter sittard. Als we iets laten maken van bandidos holland voor een anniversary of soortgelijke feesten wordt dat gedeeld door de chapters holland.”
 BMC Sittard en BMC Alkmaar hadden in 2015 een gezamenlijke inventarisatielijst van patches4, een lijst die was aangetroffen bij een huiszoeking.
 De Bandidos in Nederland dragen in de openbare ruimte vaak hun colors met een bottomrocker5HOLLAND”. Op de hiervoor genoemde gezamenlijke inventarisatielijst wordt een aantal van “9+15”, dus 24, van deze bottomrockers genoemd.
 Uit een betalingsbewijs blijkt dat “BMC Holland” een bedrag van € 1.000,00 heeft betaald aan een advocatenkantoor.
 Ook op andere wijzen zijn de Nederlandse Bandidos -leden/de Nederlandse chapters als één Nederlands organisatorisch verband naar buiten opgetreden, bijvoorbeeld als sponsor.

3.15.

De omstandigheid dat de lokale chapters zijn aan te merken als informele verenigingen staat er niet aan in de weg om ook BMC Holland als informele vereniging aan te merken. Ook de wijziging in de organisatiestructuur die volgens BMC Europe en BMC Sittard per 16 januari 2016 heeft plaatsgevonden, brengt daarin geen verandering. De rechtbank laat daarbij in het midden of daadwerkelijk sprake is van zo’n verandering in organisatiestructuur of dat er – zoals OM stelt op basis van notulen van “National meeting in Essen” op 16 januari 2016 – sprake is van een papieren rookgordijn om de MC te behoeden voor overheidsmaatregelen zoals een verbod. Beslissend is immers of BMC Holland als organisatorisch verband van personen (leden) naar buiten optreedt. De rechtbank oordeelt dat dat het geval is op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden.
3.16.

OM kan dus in beide verzoeken worden ontvangen, zowel BMC als BMC Holland bestaan als ‘corporatie’ respectievelijk informele vereniging. Het verweer van BMC Sittard dat deze rechtbank niet bevoegd is ten aanzien van BMC Sittard en/of BMC Nijmegen kan onbesproken blijven, omdat de verzoeken van OM niet tegen BMC Sittard en/of BMC Nijmegen zijn gericht.
Werkzaamheid in strijd met de openbare orde?
3.17.

Vervolgens komt de vraag aan de orde of de werkzaamheid van BMC en/of BMC Holland in strijd is met de openbare orde. OM stelt in dit verband, samengevat, het volgende. De intimiderende en vaak gewelddadige wijze waarop de Bandidos -leden en organisatie zich in de samenleving manifesteren en de wijze waarop zij zich afsluiten voor overheidscontrole (en deze zelfs actief tegengaan) creëren een subcultuur van wetteloosheid. Door die subcultuur wordt zware criminaliteit, waaronder het plegen van geweld en handel in drugs, gestimuleerd en gefaciliteerd. Dit leidt tot bijzonder ernstige gevallen van (soms grootschalige) geweldsincidenten en tot grote onrust in de samenleving. De werkzaamheid van de Bandidos vormt aldus een ernstige bedreiging voor de veiligheid van de burgers en het openbaar gezag. Daarnaast ontzeggen de Bandidos aan hun eigen leden de vrijheid zich voor hulp en bijstand tot de overheid te wenden en de vrijheid uit de club te stappen wanneer zij dat willen. Hierdoor worden fundamentele rechten van de eigen leden geschonden.
3.18.

BMC Sittard en BMC Europe stellen in dit verband, samengevat, het volgende.
Het door OM geschetste beeld dat incidenten en criminaliteit bij de Bandidos aan de orde van de dag zijn, is niet juist. Dat beeld wordt gevormd en in stand gehouden door de overheid. De overgrote meerderheid van Bandidos -leden en -chapters in Europa gedraagt zich niet verbiedenswaardig. De minderheid, die wellicht verbiedenswaardig was of is, is al verboden of wordt door BMC Europe aangepakt. Het plegen van strafbare feiten door individuele Bandidos -leden kan niet worden toegerekend aan het lokale chapter waartoe zij behoren, laat staan aan BMC Holland of BMC (wereldwijd). De vervolging van leden van BMC Sittard , een feit waarop OM haar verzoeken mede baseert, heeft nog niet geleid tot veroordelingen; de behandeling van de strafzaken vindt niet eerder dan in 2018 plaats. BMC Sittard verzoekt gelet daarop de behandeling van deze verzoeken aan te houden totdat de strafrechter uitspraak heeft gedaan. OM heeft verder vele incidenten met Bandidos-leden in het buitenland geschetst. Uit die incidenten blijkt echter niet dat de Nederlandse samenleving en rechtsorde worden bedreigd.

3.19.

De Bandidos hebben, aldus BMC Sittard en BMC Europe , ook geen subcultuur van wetteloosheid. De “expect no mercy”patch betekent, anders dan OM betoogt, dat het Bandidos ‑lid dat die patch draagt voor de club heeft geleden, niet dat hij ten behoeve van de club geweld heeft gepleegd. De Bandidos schenden tot slot geen fundamentele rechten van eigen leden. Zo zijn de Bandidos -leden volledig vrij om hun chapter te verlaten. De achtergrond voor het opleggen van een plicht aan Bandidos -leden om bij aanhouding van het zwijgrecht gebruik te maken is dat de club of andere Bandidos -leden niet mogen worden beschadigd. Daarbij moet bedacht worden dat Bandidos -leden rauwe jongens zijn die niet veel ophebben met de overheid; als je de overheid niet ter wille hoeft te zijn, dan doe je dat niet, zo is de bij de Bandidos heersende gedachte volgens BMC Sittard en BMC Europe .
3.20.

De rechtbank overweegt als volgt. Bij de beantwoording van de vraag of de werkzaamheid van BMC en/of BMC Holland in strijd is met de openbare orde geldt als uitgangspunt dat de in artikel 8 van de Grondwet en artikel 11 van het EVRM6 gewaarborgde vrijheid van vereniging en vergadering een grondbeginsel van de democratische rechtsstaat is. Een verbod van een Nederlandse rechtspersoon op de voet van artikel 2:20 BW of een verklaring voor recht dat de werkzaamheid van een buitenlandse corporatie in strijd is met de openbare orde op de voet van artikel 10:122 BW, een verklaring met hetzelfde gevolg als een verbod in de zin van artikel 2:20 BW, betekent dan ook een ernstige inbreuk op dit grondrecht waaraan slechts in het uiterste geval mag worden toegekomen. Voor een verbod of een verklaring zoals hiervoor bedoeld moet het daarom ook gaan om meer dan uit maatschappelijk oogpunt ongewenst gedrag. Een verbod of een verklaring zoals hiervoor bedoeld moet worden gezien als een noodzakelijke maatregel om gedragingen te voorkomen die een daadwerkelijke en ernstige aantasting vormen van als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtstelsel en die onze samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten7.
3.21.

Artikel 2:20 lid 1 BW dient te worden uitgelegd in het licht van artikel 8 Gw en artikel 11 EVRM. Op basis van artikel 11 lid 2 EVRM kan de uitoefening van het recht van vereniging slechts worden onderworpen aan beperkingen die (i) bij de wet zijn voorzien en (ii) die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn (iii) in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. De rechter dient bij de beantwoording van de vraag of beperkingen noodzakelijk zijn, terughoudendheid te betrachten gelet op de grote betekenis van de vrijheid van vereniging in een democratische samenleving, zo blijkt uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens8.
3.22.

Uit de wetsgeschiedenis van artikel 2:20 BW blijkt dat het begrip “werkzaamheid” in zijn gewone feitelijke betekenis is gebruikt en dus omvat de daden die de rechtspersoon stelt en de woorden die hij in het kader van zijn organisatie spreekt of schrijft. Uitgangspunt is dat alleen gedragingen van de rechtspersoon zelf als eigen “werkzaamheid” gelden. Wanneer de rechtspersoon bij gedragingen van derden zelf niet rechtstreeks betrokken is in die zin dat het (feitelijk) bestuur daaraan leiding heeft gegeven of daartoe doelbewust gelegenheid heeft gegeven, kunnen die gedragingen aan de rechtspersoon slechts als eigen “werkzaamheid” worden toegerekend als bijzondere feiten en omstandigheden daartoe grond geven.9
3.23.

Om de “werkzaamheid” van BMC en BMC Holland te bepalen, zal de rechtbank allereerst de organisatie, regels en cultuur van de Bandidos duiden zoals die in deze zaken zijn vast te stellen op basis van de stellingen en ingebrachte stukken.
3.24.

Zoals al geduid in 3.10, is binnen alle geledingen van BMC sprake van een identieke organisatiestructuur waarin leden “rangen” bekleden. Uit de beschikbare documenten en politieonderzoek komt het beeld naar voren van een hechte en gesloten organisatie waarbij loyaliteit aan de Bandidos bovenaan staat. Dit geldt niet alleen voor en binnen de lokale chapters, maar binnen alle geledingen van BMC , zoals hierna wordt overwogen. Aspirant‑leden moeten verschillende stadia doorlopen om volwaardig lid te kunnen worden. Vaststaat verder dat de regels van de lokale chapters in Europa niet in strijd mogen komen met de regels opgesteld door de continentale afdeling. Om handhaving daarvan mogelijk te maken heeft BMC Europe bijvoorbeeld de bevoegdheid om chapters te sluiten en heeft zij een vetorecht bij oprichting van lokale chapters. De rechtbank verwijst nog naar een document waarvan OM onderbouwd heeft gesteld dat dit notulen zijn van de bijeenkomst van het bestuur van BMC Europe op 16 januari 2016 waarin staat “The National office will make sure that the clubs standards are the same everywhere”. Uit de verklaring van (voormalig) president van BMC Regensburg blijkt verder dat binnen de organisatie de “sergeant at armes” “verantwoordelijk [is] voor be-/afstraffingen van de eigen leden, voor acties en tegenacties. Hij hoeft dit niet zelf te doen, maar hij moet het coördineren. Alles geschiedt na ruggespraak met de president. Het enige wat de sergeant zelfstandig doet, dus onafhankelijk van de president, is het verzoek bij de sergeanto des armas indienen in het geval, dat een lid de “expect no mercy” patch heeft verdiend. […] Deze patches reikt de sergeanto des armas in de desbetreffende regio uit.” De rol en invloed van “president” en “sergeant at arms” wordt bevestigd in een verklaring van voormalig president van BMC Alkmaar : “De wet van Bandidos : President mag niemand slaan, mag niks met drugs komen. Ik moet aan het hoofd staan, dat mag ik niet. Dat is niet mijn taak. Daar zijn andere mensen voor. […] Sergeant Arms regelt dat soort dingen”.
3.25.

De Bandidos typeren zichzelf als een MC met een cultuur van wetteloosheid, een “outlaw-cultuur”. De Bandidos zien zichzelf immers als een “1%”-MC en dragen dat ook expliciet uit. De Bandidos tonen het “1%”teken, een teken waarmee MC’s en hun leden aan de buitenwereld laten zien dat zij buiten de wet (willen) opereren, dat zij “outlaws” zijn, in het openbaar, bijvoorbeeld op de colors (door middel van de “1%”patch) en op websites. [A] , de president van BMC Sittard , heeft het “1%”teken zelfs op zijn gezicht laten tatoeëren. Het teken wordt ook intern bij de Bandidos gebruikt, bijvoorbeeld bij de aanduiding van individuele Bandidos -leden in nieuwsbrieven en in notulen. Deze stellingen over het gebruik en de betekenis van het “1%”-teken zijn door OM ingenomen en onderbouwd met stukken en niet betwist door BMC Sittard of BMC Europe .
3.26.

De Bandidos hanteren slogans die een boodschap van geweld met zich dragen. Zo wordt bijvoorbeeld de slogan “God forgives, Bandidos don’t”, afgekort als “GFBD”, gebruikt als wraakbelofte van de Bandidos bij berichten over Bandidos -leden die door geweld gewond of gedood zijn en is bijvoorbeeld de slogan “Snitches are a dying breed” een belofte van de Bandidos dat bij verraad met geweld zal worden gereageerd. BMC Sittard en BMC Europe hebben deze door OM gegeven uitleg van beide slogans onvoldoende concreet gemotiveerd betwist.
3.27.

Dat de cultuur van de wetteloosheid van de Bandidos niet alleen met de mond wordt beleden, maar dat er feitelijk ook een cultuur van wetteloosheid is, heeft OM onderbouwd gesteld. Relatief veel Bandidos ‑leden zijn betrokken bij het plegen van (ernstige) strafbare feiten, vaak op het gebied van geweld, bedreiging, intimidatie en afpersing. De Bandidos accepteren dit soort gedrag en de inrichting van en regels binnen hun organisatie geven ook blijk van deze acceptatie. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de aan Bandidos -leden opgelegde plicht om, als zij door de politie worden aangehouden, van het zwijgrecht gebruik te maken, in ieder geval zolang er geen bijstand van een advocaat is. De ter zitting door BMC Europe en BMC Sittard gegeven achtergrond van deze plicht, namelijk dat andere Bandidos ‑leden of de club niet mogen worden beschadigd (lees: niet strafrechtelijk in de problemen mogen worden gebracht), is in dit verband veelzeggend. Verder blijkt dit bijvoorbeeld uit het aanhouden van “jaillists”, lijsten waarop de namen van de Bandidos ‑leden staan die een gevangenisstraf ondergaan, en van “jailfunds”, fondsen waarmee die leden financieel worden ondersteund, en het in nieuwsbrieven en op andere manieren steeds memoreren van de Bandidos -leden die een gevangenisstraf ondergaan. Leden die meewerken met de politie worden uit de club gestoten, wat ook gepaard kan gaan met geweld. OM heeft daarvan het volgende (onbetwiste) voorbeeld gegeven: op de vraag van de politie aan een lid van BMC Sittard in een politieverhoor wat er gebeurt als je de code breekt en toch praat, ging dat lid met zijn hand langs zijn hals alsof hij zijn hals doorsneed. Verder vermeldt de politie op 26 november 2014 dat een lid van BMC Alkmaar tegen de politie zegt dat hij niet wil verklaren tegenover de politie over een bedreiging binnen Bandidos . Daarover zegt hij dat als hij wel wat zou zeggen er “misschien twee binnen zitten, maar dat er dan nog steeds 6000 buiten lopen”.
3.28.

De gerichtheid van de Bandidos op het plegen van geweld en het stimuleren daarvan door de Bandidos -organisatie blijkt uit het feit dat het plegen van geweld wordt beloond met onderscheidingen (patches) of stijging in rang. Het meest prominent daarbij is de “expect no mercy”patch. Deze patch wordt als beloning uitgereikt aan Bandidos ‑leden die ten behoeve van de motorclub (ernstig) geweld hebben gepleegd. Dit blijkt met name uit bijlage 10 van OM, een door de politie opgesteld overzicht van onderzoeksgegevens op dit punt. De rechtbank somt hierna een aantal van die gegevens, samengevat, op:
 Op 23 mei 2007 hebben twee Bandidos -leden in Duitsland Hells Angels-lid [C] vermoord. Een voormalig bestuurslid van de Bandidos , [D] ., heeft als kroongetuige in het strafproces verklaard dat de twee Bandidos -leden met de moord een “expect no mercy”patch wilden verdienen.
 Op 8 oktober 2009 heeft Hells Angels-lid [E] bij een Bandidos ‑clubhuis in Duisburg Bandidos-lid [F] vermoord. [E] heeft in het strafproces verklaard dat hij vreesde dat [F] hem zou vermoorden om een “expect no mercy”patch te kunnen verdienen. De Bandidos hebben aan [F] postuum een “expect no mercy”patch uitgereikt.
 Op 26 december 2010 heeft in Duitsland een vechtpartij plaatsgevonden tussen Bandidos -leden en leden van een andere motorclub. Bij de vechtpartij zijn gewonden gevallen. Bandidos -leden hebben verklaard dat twee bij de vechtpartij betrokken Bandidos -leden een “expect no mercy”patch hebben ontvangen voor de vechtpartij.
 Op 24 mei 2014 hebben twee Bandidos -leden in Melbourne, Australië, een persoon doodgeslagen. Een (ex-)Bandidos-lid heeft als getuige verklaard dat hiervoor aan één van de twee Bandidos -leden een “expect no mercy”patch is uitgereikt.
 Op 20 september 2014 hebben twee Bandidos-leden in Hyllstofta, Zweden, de president van Rock Machine MC neergeschoten. De twee Bandidos-leden hebben tien dagen later een “expect no mercy”patch uitgereikt gekregen.
 Diverse (ex-)Bandidos-leden hebben ten overstaan van de Duitse politie verklaard dat de “expect no mercy”patch kan worden verdiend als de belangen van de club met geweld zijn verdedigd en er bloed is gevloeid. Diverse Duitse strafrechters gaan daar ook van uit.
 De politie in diverse Europese landen hecht dezelfde betekenis aan de uitreiking van de “expect no mercy”patch.
 De Amerikaanse justitie gaat ervan uit dat de “expect no mercy”patch wordt uitgereikt aan een Bandidos-lid dat “has given or taken blood for the club”.
 In een door de politie afgeluisterd telefoongesprek van 2 april 2015 spreekt een lid van BMC Sittard over het verdienen van een “expect no mercy”-patch: “…Kennen ze allemaal zo’n ding verdienen. Zo’n rond plaatje. Except no mercy. Dat je gevochten hebt met andere motorclubs.”

3.29.

De door BMC Sittard en BMC Europe gegeven uitleg, namelijk dat de “expect no mercy”patch wordt uitgereikt aan Bandidos-leden die voor de club hebben geleden, acht de rechtbank niet aannemelijk en/of geloofwaardig. Dat [F] (zie het tweede gedachtestreepje in de vorige rechtsoverweging) postuum een “expect no mercy”patch heeft ontvangen, omdat hij voor de club heeft geleden, zoals BMC Sittard en BMC Europe stellen, kan niet juist zijn. Immers BMC Sittard en BMC Europe stellen zelf dat [F] niet in de motorclubsfeer is gedood, maar in verband met een ruzie over een vrouw. Niet valt in te zien dan ook dat [F] heeft geleden voor de club. Hetzelfde geldt voor de stelling van BMC Sittard en BMC Europe dat de voorzitter van de Europese federatie de “expect no mercy”patch uitgereikt heeft gekregen omdat ten laste van hem beslagen waren gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Het verband tussen de beslagen enerzijds en het lijden voor de club anderzijds hebben BMC Sittard en BMC Europe niet duidelijk gemaakt. Dat de “expect no mercy”-patch in Azië en Australië gewoon te koop is binnen de Bandidos organisatie en dus niet ‘verdiend’ hoeft te worden, vindt de rechtbank evenmin aannemelijk. BMC Europe en BMC Sittard hebben dit alleen gebaseerd op de vermelding van een bedrag in de “Bible” van Australasia. Daar staan echter meerdere voorbeelden van OM tegenover uit Azië en Australië waarin de patch (overeenkomstig de praktijk in Europa) kennelijk werd verdiend.
3.30.

Tegenover de stellingen van BMC Europe en BMC Sittard staat de overvloed aan informatie van OM die de uitleg van OM, namelijk dat de “expect no mercy”patch als beloning wordt uitgereikt aan Bandidos -leden die ten behoeve van de club (ernstig) geweld hebben gepleegd, ondersteunt. Gelet op die overvloed is er ook geen grond om van het bewijsaanbod van BMC Sittard en BMC Europe , namelijk het aanbod om te bewijzen dat het Bundeskriminalamt (de Duitse federale recherchedienst) van dezelfde uitleg als BMC Sittard en BMC Europe uitgaat, gebruik te maken. Ook al zou komen vast te staan dat het Bundeskriminalamt dezelfde uitleg als BMC Sittard en BMC Europe voor ogen heeft, dan nog kan dat tegenover de overvloed aan informatie van OM onvoldoende gewicht in de schaal leggen.
3.31.

Tegen uitgetreden leden met de kwalificatie “bad standing” wordt, zoals OM aan de hand van voorbeelden heeft geschetst, vaak geweld gebruikt. De rechtbank verwijst onder meer naar de mishandeling en bedreiging van een “hangaround”-lid van BMC Alkmaar in november 2014 die uit de club wilde stappen. Verder wordt in het dossier de melding aan de politie beschreven van een lid van BMC Sittard in mei 2015 dat hij “bad standing” bij Bandidos weg is gegaan en dat hij vreest voor de veiligheid van zijn vriendin en dochter. Ook worden soms van hen met (dreiging van) geweld bezittingen, zoals een motorfiets, afgenomen. Het hiervoor genoemde lid van BMC Sittard zegt daarover tegen de politie: “Kijk, als je toetreedt dan wordt dat soort dingen je wel uitgelegd. Dan wordt er gezegd: Kijk, je hebt wel een motor maar in principe is die van de club. Jij doet de aankoop geheel uit je eigen zak en mocht je de club ooit verlaten in Bad Standing blijft de motor bij de club.” De rechtbank acht de door BMC Sittard en BMC Europe gegeven uitleg over de term “bad standing”, namelijk dat dit uitsluitend betekent dat het betreffende lid niet mag terugkeren, in het licht van de diverse door OM gegeven, niet deugdelijk bestreden voorbeelden, niet geloofwaardig.
3.32.

Het geweld dat de Bandidos plegen, brengt de veiligheid van personen in gevaar, zowel van personen in de motorclubsfeer als van personen daarbuiten. Het geweld is vaak gericht tegen leden van andere (“1%”)motorclubs, vooral tegen Hells Angels-leden, waarbij die leden worden verwond of zelfs gedood. Dit blijkt bijvoorbeeld uit in rechtsoverweging 3.28 beschreven geweldsincidenten en bijvoorbeeld ook uit een ter zitting door OM getoonde filmopname van een ernstige mishandeling van leden van een support club van de Hells Angels door Bandidos -leden (gekleed in hun vesten/colors) in Sittard op 7 mei 2015. Een ander voorbeeld betreft een door een Bandidos -lid gepleegde mishandeling met boksbeugels van geüniformeerde politieagenten op 14 mei 2015. Het door de Bandidos gepleegde geweld en het geweld van anderen in reactie daarop, zoals de aanslagen met handgranaten bij een Bandidos ‑woning in Nieuwstadt (maart 2014), vinden vaak plaats in de openbare ruimte waardoor ook de veiligheid van personen buiten de motorclubsfeer, personen die zich toevallig ter plekke bevinden, gevaar loopt. Regelmatig durven personen geen verklaring tegenover de politie af te leggen uit angst voor represailles vanuit Bandidos . Een sprekend voorbeeld is de afpersing van een makelaar in maart 2014 die door OM op overtuigende wijze is geschetst aan de hand van meldingen en afgeluisterde gesprekken. De persoon in kwestie heeft afgezien van aangifte omdat hij naar eigen zeggen erg bang is voor de hele organisatie achter de motorclub.
3.33.

Bij vrijwel alle geweldsincidenten die door OM naar voren zijn gebracht, gaat het om gedragingen van leden waarbij niet kan worden vastgesteld dat BMC of BMC Holland daarbij rechtstreeks betrokken was in die zin dat aangetoond kan worden dat een (feitelijk) bestuur daaraan leiding heeft gegeven of daartoe doelbewust gelegenheid heeft gegeven. Desondanks kunnen die gedragingen als eigen “werkzaamheid” aan Bandidos worden toegerekend omdat er sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die daartoe grond geven. Deze worden gevormd door de binnen Bandidos bestaande cultuur waarin het plegen van (ernstig) geweld wordt gestimuleerd zoals hiervoor is geschetst. Daarnaast is de organisatie erop ingericht en werkt de organisatie in de praktijk voor een belangrijk deel zo, dat er invloed vanuit bepaalde “rangen”wordt uitgeoefend. De rechtbank verwijst in dit kader naar 3.24. Tenslotte is in dit kader van belang dat uit de voorbeelden van OM volgt dat leden bewust de naam “Bandidos” of hun “colors” gebruiken om hun daden en woorden kracht bij te zetten. Dit alles maakt dat het plegen van geweldsincidenten door lokale chapters of individuele leden kan worden toegerekend aan BMC en BMC Holland .
3.34.

De rechtbank heeft onder ogen gezien dat OM niet van alle lokale Bandidos -chapters in Nederland of daarbuiten voorbeelden heeft genoemd van ernstige strafbare feiten. Dat doet er echter niet aan af dat ook deze chapters behoren tot BMC en zich – via hun associatie met de regionale en continentale BMC -federatie en BMC wereldwijd – hebben geconformeerd aan de regels van de Bandidos en de daarbij behorende cultuur zoals hiervoor omschreven. De cultuur van de Bandidos en de feitelijk daaruit voortvloeiende gedragingen zijn dermate kenmerkend en structureel gebleken dat er een reële kans bestaat dat Bandidos -leden in de nabije toekomst in Nederland (opnieuw) ernstige geweldsdelicten plegen die de lichamelijke integriteit van personen binnen de eigen clubsfeer en/of van personen daarbuiten (ernstig) aantasten en de Nederlandse samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten. Dat soort delicten moet, in het belang van de bescherming van de lichamelijke integriteit van personen, een halt worden toegeroepen. Hoewel een verbod als uiterste middel moet worden toegepast, vindt zo’n verbod in dit geval daarin zijn rechtvaardiging. Voor het aanhouden van de behandeling van de verzoeken in afwachting van de uitkomst in de strafzaken tegen leden van BMC Sittard , zoals BMC Sittard en BMC Europe hebben verzocht, is mede gelet hierop geen aanleiding. Bij de vraag of gestelde feiten kunnen worden betrokken bij de beoordeling of de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, is een strafrechtelijke veroordeling voor die feiten niet doorslaggevend. Voldoende is dat met een voldoende mate van zekerheid kan worden aangenomen dat de gestelde feiten zich inderdaad hebben voorgedaan.10 Dat is hier het geval.
3.35.

Het voorgaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat het, bij afweging van alle betrokken belangen en rechten, in een democratische samenleving noodzakelijk is dat voor recht wordt verklaard dat de werkzaamheid van BMC in strijd is met de openbare orde en dat BMC Holland wordt verboden, in het belang van de rechten en vrijheden van degenen die zich in de Nederlandse samenleving bevinden. Door het verbod en de verklaring zoals hiervoor bedoeld worden gedragingen een halt toegeroepen die een daadwerkelijke en ernstige aantasting vormen van als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtstelsel en die onze samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten.
3.36.

Het verbod en de verklaring zoals hiervoor bedoeld houden in dat de aanwezigheid van de Bandidos in Nederland, in welke verschijningsvorm ook, wordt beëindigd. De eveneens uit te spreken ontbinding van BMC Holland heeft tot gevolg dat haar vermogen, dat in ieder geval bestaat uit de vermogens van de lokale chapters van de Bandidos in Nederland, moet worden vereffend. Daarvoor moet de rechtbank een vereffenaar benoemen, zoals door OM is verzocht. De rechtbank zal gelet daarop OM in de gelegenheid stellen om bij akte een voorstel te doen over de persoon van de te benoemen vereffenaar. BMC Sittard zal in de gelegenheid worden gesteld om bij akte op dit voorstel te reageren. Mogelijk is het, in beider belang, raadzaam en praktisch dat OM en BMC Sittard met elkaar in overleg treden over de voor te stellen persoon. De rechtbank laat dit aan hen over.
3.37.

Het gevolg van de verklaring voor recht dat de werkzaamheid van BMC in strijd met de openbare orde is, is in de regel dat de rechtbank een vereffenaar benoemt die de in Nederland gelegen goederen van de corporatie vereffent. Nu in de zaak tegen BMC Holland al een vereffenaar wordt benoemd, is zo’n benoeming niet nodig in de zaak tegen BMC .
3.38.

De rechtbank houdt de zaak tegen BMC Holland aan wat betreft de benoeming van een vereffenaar. Voor het overige geeft de rechtbank een eindbeslissing.

4De beslissing

De rechtbank
in de zaak tegen BMC Holland

4.1.

verklaart BMC Holland verboden en ontbindt BMC Holland ,
4.2.

stelt OM in de gelegenheid om bij akte, die uiterlijk op woensdag 10 januari 2018 op de griffie moet zijn ontvangen, een voorstel te doen over de persoon van de te benoemen vereffenaar van het vermogen van BMC Holland ,
4.3.

stelt BMC Sittard vervolgens in de gelegenheid om bij akte, die uiterlijk op woensdag 24 januari 2018 op de griffie moet zijn ontvangen, op het voorstel van OM te reageren,
4.4.

houdt de zaak voor de benoeming van een vereffenaar aan,
4.5.

verklaart 4.1 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak tegen BMC

4.6.

verklaart voor recht dat de werkzaamheid van BMC in strijd is met de openbare orde als bedoeld in artikel 2:20 BW,
4.7.

verklaart 4.6 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

[…]

1 Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
2 Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van 30 oktober 2007 (Pb EU L339/3 van 21 december 2007).

3 Zie bijlage 66 van OM.

4 Lapjes stof met daarop een symbool, bevestigd op de colors.

5 Tekst onder het logo van de Bandidos aan de achterzijde van de colors.

6 Europees Verdrag voor de bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.

7 Hoge Raad, 26 juni 2009, rechtsoverweging 3.3, ECLI:NL:HR:2009:BI1124 (Hells Angels) en Hoge Raad, 18 april 2014, rechtsoverweging 3.5, ECLI:NL:HR:2014:948 (Vereniging Martijn).

8 EHRM, 14 januari 2014, 47732/06, EHRC 2014/77.

9 Hoge Raad, 26 juni 2009, rechtsoverweging 3.6, ECLI:NL:HR:2009:BI1124 (Hells Angels).

10 Zie ook Hof Amsterdam 10 april 2008 r.o. 23, ECLI:NL:GHAMS:2008:BC9212

Hoge Raad: verbodenverklaring (Vereniging Martijn)

Hoge Raad 18 april 2014

ECLI:NL:HR:2014:948

Voorlopig zonder uitgebreid commentaar. Een vereniging wordt verboden verklaard op grond dat haar werkzaamheid in strijd is met de openbare orde (art. 2:20 lid 1 BW). De vereniging heeft geen verweer gevoerd bij de Hoge Raad.


De Hoge Raad lijkt afstand te nemen van het criterium dat de gedragingen de samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten (onder 3.10), omdat “Dit gezichtspunt brengt echter niet mee dat een noodzakelijke voorwaarde om te kunnen oordelen dat de werkzaamheid van de vereniging in strijd is met de openbare orde, is dat de samenleving daardoor daadwerkelijk is ontwricht.” De Hoge Raad geeft aan dat : “[h]et hof had … moeten onderzoeken of het verbod en de ontbinding van de vereniging in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de bescherming van de gezondheid of de openbare orde of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.” Dit criterium is afgeleid van art. 10 lid 2 en art. 11 lid 2 EVRM en lijkt zo de Nederlandse grondwettelijke vrijheid van vereniging gelijk te stellen die van art. 11 lid 2 EVRM. De genoemde rechtvaardigingsgronden van bescherming van de gezondheid, openbare orde en de rechten en vrijheden van anderen zijn enerzijds een selectie van die van art. 11 lid 2 EVRM (hoewel dat “goede zeden” noemt, i.p.v. openbare orde) en anderzijds een ogenschijnlijke verruiming van het criterium van “openbare orde” zoals opgenomen in art. 2:20 BW.
Opmerking verdient verder dat op grond van art. 140 lid 2 WvS, deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheden van de vereniging strafbaar is, nu de vereniging een organisatie is die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard, de gevangenisstraf is ten hoogste een jaar. Voor oprichters, leiders of bestuurders kunnen de gevangenisstraffen met een derde worden verhoogd (lid 3). 

Beschikking in de zaak van:
Het OPENBAAR MINISTERIE, VERZOEKER tot cassatie, t e g e n
de vereniging VERENIGING MARTIJN, VERWEERSTER in cassatie, niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als het OM en de vereniging.

1 Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 90511/HA RK 11-230 van de rechtbank Assen van 27 juni 2012;
b. de beschikking in de zaak 200.113.338 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 april 2013.

De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft het OM beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De vereniging heeft geen verweerschrift ingediend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot vernietiging en afdoening op de wijze aangegeven onder 4.22 van de conclusie.

3 Beoordeling van het middel

Inleidende overwegingen
3.1 In deze zaak heeft het Openbaar Ministerie (het OM) een verzoek gedaan tot ontbinding van de vereniging op de voet van art. 2:20 BW. Het OM heeft aangevoerd dat de vereniging kinderen bedreigt in hun lichamelijke, emotionele en seksuele integriteit en hun rechten en vrijheden aantast. Daarom is de werkzaamheid van de vereniging in strijd met de openbare orde.

De vereniging heeft als verweer aangevoerd (i) dat de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging zich verzetten tegen toewijzing van het verzoek. Zij heeft voorts aangevoerd (ii) dat op haar doelstelling ingevolge art. 2 van haar statuten niets is aan te merken, namelijk:

“Het bespreekbaar maken van en het streven naar wettelijke en maatschappelijke acceptatie van ouderen-jongeren relaties”,

(iii) dat haar leden op haar website uitdrukkelijk wordt geadviseerd zich aan de wet te houden, en ten slotte (iv) dat op deze website uitsluitend niet-strafbare uitingen en afbeeldingen openbaar worden gemaakt.

3.2.1 De rechtbank heeft het verzoek toewijsbaar geacht, de vereniging verboden en ontbonden, een vereffenaar en een rechter-commissaris benoemd, en haar beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Zij overwoog daartoe, kort samengevat, als volgt.

Het uitdragen van opvattingen die in de ogen van velen ongewenst zijn, is op zichzelf geen grond voor verbodenverklaring en ontbinding. De rechten van vereniging en van vrije meningsuiting komen immers aan iedereen toe. Dit neemt niet weg dat de werkzaamheid van de vereniging inbreuk maakt op de algemeen aanvaarde grondvesten van ons rechtsstelsel. Het streven van de vereniging is dat haar leden seksueel contact met kinderen kunnen hebben. De vereniging verheerlijkt dat seksuele contact en stelt het voor als iets dat normaal en acceptabel is of zou moeten zijn. Aldus wordt een ernstige inbreuk gemaakt op de fundamentele waarden binnen onze samenleving. De vereniging tast de rechten van kinderen aan door een subcultuur te creëren, of aan het bestaan daarvan bij te dragen, waarbinnen seksuele handelingen tussen volwassenen en kinderen als normaal en acceptabel gelden. De bescherming van de seksuele integriteit van kinderen is onmiskenbaar een van de meest wezenlijke beginselen van onze rechtsorde; de Nederlandse rechtsstaat behoort uit internationaalrechtelijk perspectief voor die inbreuk geen plaats te bieden.

3.2.2 De vereniging heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Het hof heeft de beschikking vernietigd en, opnieuw recht doende, het verzoek van het OM afgewezen. Zakelijk weergegeven overwoog het hof als volgt.

(a) De website van de vereniging en diverse door haar bestuurders publiekelijk gedane uitlatingen roepen een consistent beeld op, namelijk van een hechte groep personen die de overtuiging koestert dat kinderen in beginsel gebaat zijn bij seksuele intimiteit met volwassenen. Op dit platform wordt een erotisch ideaal van het nog onvolgroeide kind tentoongesteld. In algemene zin is dat het beeld van de pure en onbezoedelde jeugd. Specifiek gaat het vooral om de verbeelding van jongens in de prepuberale fase als seksuele wezens. De volwassen pedofiel wordt daarnaast geplaatst als degene die – meer dan de leeftijdgenoten van de minderjarige – op een verantwoorde en liefdevolle wijze in diens ontluikende seksuele behoefte kan voorzien. Dit beeld wordt versterkt door de publicatie van expliciete erotische verhalen en foto’s van bijna geheel ontklede kinderen. De site bevat nagenoeg geen materiaal dat dit beeld corrigeert. De waarschuwing op de site dat de leden geen strafbare feiten moeten plegen, is in dit licht obligaat en onbetekenend. (rov. 4.18)
(b) De site van de vereniging biedt dus niet slechts de mogelijkheid aan pedofielen om onbeschroomd over hun gevoelens en behoeften te spreken; door de keuze van het gepubliceerde materiaal voedt de vereniging die sentimenten voortdurend, en geeft zij steun aan de overtuiging van haar leden dat seksuele relaties tussen kinderen en volwassenen puur en goed kunnen zijn. Het OM voert dan ook terecht aan dat de vereniging de gevaren van seksueel contact met jonge kinderen bagatelliseert, dergelijke contacten goedpraat, en ze zelfs verheerlijkt. Dit alles is naar het oordeel van het hof een daadwerkelijke en ernstige aantasting van het als wezenlijk ervaren beginsel dat de lichamelijke en seksuele integriteit van het kind dient te worden beschermd. (rov. 4.19)
(c) De hiervoor in (a) en (b) vermelde gedragingen zijn de werkzaamheid van de vereniging (rov. 4.17-4.20).
(d) Hoewel de werkzaamheid van de vereniging een daadwerkelijke en ernstige aantasting vormt van het als wezenlijk ervaren beginsel dat de lichamelijke en seksuele integriteit van het kind dient te worden beschermd, is niet gebleken dat die werkzaamheid de samenleving ontwricht of kan ontwrichten. Van ontwrichting is immers geen sprake geweest sinds de oprichting van de vereniging in 1982. De samenleving is weerbaar en is in staat zich teweer te stellen tegen ongewenste uitingen en gedragingen die weliswaar verwerpelijk, maar niet strafbaar zijn. De samenleving dient ook opvattingen voor lief te nemen die in brede kring worden verafschuwd. (rov. 4.20-4.22)

De ontvankelijkheid van het door de vereniging ingestelde hoger beroep; beoordeling van de onderdelen 1.1 en 1.2
3.3.1 Onderdeel 1.1 van het middel is gericht tegen het oordeel van het hof dat de vereniging in haar hoger beroep kan worden ontvangen, hoewel zij door de rechtbank is ontbonden. Het onderdeel voert aan dat ons burgerlijk procesrecht niet de regel kent dat een partij recht heeft op een beoordeling van haar zaak in twee feitelijke instanties, en voegt daaraan toe dat in elk geval een niet-bestaande rechtspersoon geen recht van hoger beroep heeft.

Het hof heeft zijn oordeel als volgt gemotiveerd:

“4.2.2. Bij beëindiging van een rechtspersoon onderscheidt de wetgever in de artikelen 2:19 en 2:20 BW het moment waarop de rechtspersoon wordt ontbonden van het moment waarop zij ophoudt te bestaan. Die twee momenten kunnen in de tijd samenvallen (art. 2:19 lid 4 BW) maar noodzakelijk is dat niet. De rechtspersoon blijft na haar ontbinding bijvoorbeeld voortbestaan, voor zover nodig voor de afwikkeling van haar vermogen (art. 2:19 lid 5 BW). Ook in de rechtspraak wordt het hier bedoelde onderscheid gehanteerd. Zo kan een ontbonden rechtspersoon strafrechtelijk worden vervolgd, zelfs zonder dat er bekende baten voorhanden zijn (HR 2 oktober 2007, LJN: BA5825, NJ 2008, 550 en HR 16 november 2010, LJN: BM3630, NJ 2010, 625). Ook kan van een ontbonden vennootschap het faillissement worden uitgelokt (Hof Amsterdam 31 maart 2011, LJN: BQ1156, JOR 2011, 307) en kan een ontbonden vennootschap bestuurder zijn van een andere vennootschap (Hof Amsterdam 29 juni 2010 LJN BP2527, JONDR 2011, 158). Civiele procedures lopen door ondanks het ontbonden zijn van een rechtspersoon, zodat door dan wel tegen die rechtspersoon een veroordelend vonnis kan worden verkregen (Hof Amsterdam 22 november 2011, LJN: BU6627). Onder de daarvoor normaal geldende voorwaarden is een dergelijk vonnis vatbaar voor hoger beroep en cassatie.
4.2.3. Hoewel de wetgever niet uitdrukkelijk heeft bepaald dat een ontbonden rechtspersoon voortbestaat voor zover nodig om tegen de uitspraak waarin zij is ontbonden hoger beroep in te stellen, dient daarvan in het licht van het systeem van de wet en gezien de rechtspraak wel te worden uitgegaan. Een andere beslissing zou zich niet verdragen met het in het Nederlandse burgerlijk procesrecht verankerde uitgangspunt dat een partij in beginsel recht heeft op een beoordeling van haar zaak in twee instanties waarin over de feiten wordt geoordeeld. Ten slotte zou niet-ontvankelijkheid van de vereniging niet verenigbaar zijn met het beginsel van equality of arms dat besloten ligt in het recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM). De consequentie van een dergelijk oordeel zou immers zijn dat bij afwijzing van het verzoek tot ontbinding het openbaar ministerie wel de mogelijkheid zou hebben haar verzoek in hoger beroep nogmaals te laten beoordelen, terwijl bij toewijzing daarvan aan de vereniging een dergelijke mogelijkheid zou worden ontzegd.”

3.3.2 Aan het onderdeel ligt klaarblijkelijk het uitgangspunt ten grondslag dat de enkele omstandigheid dat de vereniging door de rechter is ontbonden, meebrengt dat zij – als niet langer bestaand – niet meer tegen de desbetreffende beslissing in beroep kon komen. Dit uitgangspunt is onjuist. Op grond van art. 2:19 lid 6 BW houdt een ontbonden rechtspersoon in geval van vereffening van haar vermogen eerst op te bestaan op het tijdstip dat de vereffening eindigt (HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9762, NJ 2013/59). Omdat het hof niet heeft vastgesteld dat de vereffening van het vermogen van de vereniging is geëindigd, dient tot uitgangspunt bij de beoordeling van het onderdeel dat de vereniging nog bestaat. Daarom kan het onderdeel niet tot cassatie leiden.
3.3.3 Op zichzelf terecht voert het onderdeel aan dat ons burgerlijk procesrecht niet de regel kent dat een partij recht heeft op een beoordeling van haar zaak in twee feitelijke instanties. Dit neemt niet weg dat als uitgangspunt aan de wet ten grondslag ligt dat uitspraken vatbaar zijn voor hoger beroep, tenzij het tegendeel uit de wet voortvloeit. Geen specifieke wetsbepaling houdt in of brengt mee dat op dit uitgangspunt een uitzondering wordt gemaakt in het geval van ontbinding van een rechtspersoon op de voet van art. 2:20 BW. In zoverre faalt het onderdeel dus.
3.3.4 Onderdeel 1.2, dat een subsidiair karakter heeft ten opzichte van onderdeel 1.1, voert aan dat namens de ontbonden vereniging alleen door de vereffenaar hoger beroep kan worden ingesteld tegen de beschikking waarin de vereniging is ontbonden.

Mede gelet op de omstandigheid dat de taak van de vereffenaar is om het vermogen van de ontbonden rechtspersoon te vereffenen, en dat daartoe niet behoort de behartiging van de belangen die zijn betrokken bij het voortbestaan van de rechtspersoon, kan het door het onderdeel verdedigde standpunt niet worden aanvaard.

De ontbinding heeft tot gevolg dat de vereffenaars in de plaats treden van de bestuurders. Indien de rechter evenwel de rechtspersoon op de voet van art. 2:20 BW ontbindt en daarbij een of meer vereffenaars benoemt die niet voor de ontbinding bestuurder van de rechtspersoon waren, brengt de fundamentele aard van de, door art. 8 Gw en art. 11 EVRM gewaarborgde, vrijheid van vereniging mee, dat de bestuurders wat betreft de bevoegdheid tot het instellen van hoger beroep of cassatie tegen de rechterlijke uitspraak waarin de vereniging is ontbonden, pas defungeren als de ontbinding onherroepelijk wordt. Opdracht tot het instellen van hoger beroep tegen de onderhavige uitspraak kon dus nog worden gegeven door het bestuur, dat in zoverre nog bevoegd was de vereniging te vertegenwoordigen (art. 2:45 lid 1 BW). Klaarblijkelijk en niet onbegrijpelijk was het hof van oordeel dat het hoger beroep is ingesteld in opdracht van het bestuur van de vereniging. Het onderdeel kan dus geen doel treffen.

Beoordeling van onderdeel 2.3
3.4 Onderdeel 2.3 is gericht tegen het hiervoor in 3.2.2 onder (d) weergegeven oordeel van het hof. Het onderdeel betoogt dat voor verbodenverklaring en ontbinding niet is vereist dat de werkzaamheid van de vereniging daadwerkelijk leidt tot maatschappelijke ontwrichting of tot een dreiging van ontwrichting.
Bij de beoordeling van het onderdeel wordt het volgende vooropgesteld.

3.5 In zijn uitspraak van 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1124, NJ 2009/396 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat bij de beantwoording van de vraag of de werkzaamheid van de rechtspersoon in strijd is met de openbare orde, als uitgangspunt geldt dat de in art. 8 Gw en art. 11 EVRM gewaarborgde vrijheid van vereniging een grondbeginsel is van de democratische rechtsstaat, en dat het verbieden van een rechtspersoon een ernstige inbreuk op dit grondrecht betekent waaraan slechts in het uiterste geval mag worden toegekomen. Voor een verbodenverklaring moet het dan ook gaan om méér dan
uit maatschappelijk oogpunt ongewenst gedrag.
De verbodenverklaring dient te worden gezien als een noodzakelijke maatregel om gedragingen te voorkomen die een daadwerkelijke en ernstige aantasting zijn van als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel en die onze samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten.
3.6 Art. 2:20 lid 1 BW dient te worden uitgelegd in het licht van art. 7 Gw en art. 10 EVRM, respectievelijk art. 8 Gw en art. 11 EVRM, welke bepalingen de fundamentele vrijheden van meningsuiting respectievelijk van vereniging waarborgen. Die vrijheden zijn echter niet absoluut. De vrijheid van meningsuiting geldt ingevolge art. 7 lid 1 Gw immers “behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet”. Ingevolge art. 10 lid 2 EVRM kan de uitoefening daarvan worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties (i) die bij de wet zijn voorzien en (ii) die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn (iii) in het belang van limitatief omschreven gronden, waaronder de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van rechten en vrijheden van anderen.

De uitoefening van de vrijheid van vereniging kan ingevolge art. 8 Gw bij wet worden beperkt in het belang van de openbare orde, en ingevolge art. 11 lid 2 EVRM onder dezelfde voorwaarden als gelden voor de vrijheid van meningsuiting. Opmerking verdient in dit verband dat uit de MvA II bij de Wet tot wijziging van enige bepalingen over verboden rechtspersonen (Kamerstukken II 1984-1985, 17 476, nr. 5, p. 3 onder 10) blijkt dat met openbare orde in art. 2:20 BW hetzelfde is bedoeld als met de goede zeden als bedoeld in de art. 10 lid 2 en 11 lid 2 EVRM.

Gelet op de grote betekenis van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging in een democratische samenleving dient de rechter terughoudendheid te betrachten bij de beantwoording van de vraag of dergelijke beperkingen noodzakelijk zijn (vgl. EHRM 14 januari 2014, 47732/06, EHRC 2014/77, Association of Victims of Romanian Judges tegen Roemenië).

3.7 Aan de hiervoor onder (i) vermelde voorwaarde is voldaan in het geval van het verbod en de ontbinding van een vereniging op de voet van art. 2:20 BW, omdat de uitoefening van de voormelde vrijheden wordt beperkt ingevolge een uitdrukkelijke wetsbepaling die met voldoende precisie is geformuleerd, en voldoende basis biedt om willekeur te voorkomen.
3.8 Bij de beoordeling of aan de hiervoor onder (ii) gestelde voorwaarde is voldaan, dient de rechter blijkens vaste rechtspraak van het EHRM na te gaan of de beperking van de onderhavige fundamentele vrijheid haar grond vindt in een pressing social need , of de inbreuk proportioneel is aan het daarmee nagestreefde wettige doel, en of de gehanteerde gronden terzake dienend en toereikend zijn. In zijn beoordeling of aan deze eis is voldaan, dient de rechter onder meer de aard van de werkzaamheid van de vereniging te betrekken, alsmede de kennelijke bedoeling bij en de gevolgen van de desbetreffende uitingen en gedragingen (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.14-3.20). In dit verband is niet noodzakelijk dat de vereniging reeds daadwerkelijk een gevaar vormt voor de openbare orde:

“57. In the Courts view, the State is entitled to take preventive measures to protect democracy vis-à-vis such non-party entities as well, if a sufficiently imminent prejudice to the rights of others undermines the fundamental values upon which a democratic society rests and functions. One of such values is the cohabitation of members of society without racial segregation, without which a democratic society is inconceivable. The State cannot be required to wait, before intervening, until a political movement takes action to undermine democracy or has recourse to violence. Even if that movement has not made an attempt to seize power and the danger of its policy to democracy is not sufficiently imminent, the State is entitled to act preventively, if it is established that such a movement has started to take concrete steps in public life to implement a policy incompatible with the standards of the Convention and democracy (…).” (EHRM 9 juli 2013, nr. 35943/10)

3.9.1 Bij de beoordeling of sprake is van één van de hiervoor onder (iii) bedoelde gronden is in deze zaak onder meer het volgende van belang.

De Preambule van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Verdrag van Lanzarote van 25 oktober 2007, Trb. 2008/58, in Nederland in werking getreden op 1 juli 2010, Stb. 2009/578) (hierna: ook: Verdrag van Lanzarote) houdt onder meer het volgende in:

“Considering that every child has the right to such measures of protection as are required by his or her status as a minor, on the part of his or her family, society and the State;
Observing that the sexual exploitation of children, in particular child pornography and prostitution, and all forms of sexual abuse of children, including acts which are committed abroad, are destructive to children’s health and psycho-social development;
Observing that (…) preventing and combating such sexual exploitation and sexual abuse of children require international co-operation;
(…)
Have agreed as follows:
(…)
CHAPTER II PREVENTIVE MEASURES
Article 4 Principles
Each Party shall take the necessary legislative or other measures to prevent all forms of sexual exploitation and sexual abuse of children and to protect children.”

3.9.2 Het Verdrag van Lanzarote is de uitwerking van de Aanbeveling van het Comité van Ministers van de Raad van Europa over de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting (2001/16) en de Resolutie 1307 (2002) waarin de lidstaten worden opgeroepen een zero tolerance beleid te voeren ten aanzien van de seksuele uitbuiting van kinderen. De considerans van de Aanbeveling houdt in:

“Observing that the sexual exploitation of children (…) is destructive of a child’s health and psychosocial development;
Considering that this exploitation has taken on worrying dimensions at both national and international level and that preventing and combating it require international co-operation;
Considering that the well-being and best interest of children are fundamental values shared by all member states and must be promoted without any discrimination;
Considering that experiences linked to sexual exploitation are detrimental to a child’s health and psychosocial development.”

3.9.3 In de MvT bij de Wet tot goedkeuring van het Verdrag van Lanzarote (Kamerstukken II 2008-2009, 31 808 (R1872), nr. 3, p. 1) wordt ter inleiding het volgende overwogen:

“Opgroeiende kinderen verdienen ons aller bescherming. Het is van het grootste belang dat kinderen in een veilige omgeving opgroeien en zich op gezonde en evenwichtige wijze kunnen ontwikkelen tot volwassenen. Mensen die in hun kindertijd het slachtoffer zijn van seksueel geweld of misbruik, dragen de tekenen van die traumatische gebeurtenissen veelal de rest van hun leven met zich mee. Familie, samenleving en overheid dienen dan ook elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid de allergrootste inspanning te leveren om kinderen te vrijwaren van schending van de lichamelijke en geestelijke integriteit.”

3.9.4 Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie (Pb. 2011, L 335/1) bevat onder meer de volgende inleidende overwegingen:


(1) Seksueel misbruik en seksuele uitbuiting (…) van kinderen (…) vormen ernstige schendingen van de grondrechten (…).
(2) Overeenkomstig artikel 6, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie erkent de Unie de rechten, vrijheden en beginselen die zijn opgenomen in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin art. 24, lid 2, bepaalt dat bij alle handelingen betreffende kinderen, (…) de belangen van het kind voorop moeten staan. Bovendien maakt het Programma van Stockholm (…) de bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen (…) tot een duidelijke prioriteit.
(5) Overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag van Verenigde Naties inzake de rechten van het kind verbinden de verdragspartijen zich ertoe kinderen tegen alle vormen van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik te beschermen. (…)

3.9.5 EHRM 2 december 2008, nr. 2872/02, houdt onder meer in dat:

“46. (…) sexual abuse is unquestionably an abhorrent type of wrongdoing, with debilitating effects on its victims. Children and other vulnerable individuals are entitled to State protection, in the form of effective deterrence, from such grave types of interference with essential aspects of their private lives (…).”

3.10 Hetgeen hiervoor in 3.5-3.9.5 is overwogen brengt mee dat onderdeel 2.3 doel treft. Het hiervoor in 3.2.2 onder (d) weergegeven oordeel van het hof – dat sinds de oprichting van de vereniging in 1982, de samenleving niet is ontwricht maar weerbaar is gebleken en in staat is zich teweer te stellen tegen ongewenste uitingen en gedragingen die weliswaar verwerpelijk, maar niet strafbaar zijn – onderkent terecht dat de verbodenverklaring slechts aanvaardbaar is indien zij kan worden aangemerkt als een noodzakelijke maatregel om gedragingen te voorkomen die een daadwerkelijke en ernstige aantasting vormen van als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel en die onze samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten. Dit gezichtspunt brengt echter niet mee dat een noodzakelijke voorwaarde om te kunnen oordelen dat de werkzaamheid van de vereniging in strijd is met de openbare orde, is dat de samenleving daardoor daadwerkelijk is ontwricht. Het hof had aan de hand van de hiervoor in 3.6 bedoelde voorwaarden en gronden, en met inachtneming van de hiervoor in 3.7-3.9.5 vermelde gezichtspunten, moeten onderzoeken of het verbod en de ontbinding van de vereniging in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de bescherming van de gezondheid of de openbare orde of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Nu onderdeel 2.3 slaagt, behoeven de overige onderdelen van het middel geen behandeling.

Afdoening van de zaak door de Hoge Raad
3.11.1 De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Het hof heeft, in cassatie onbestreden, vastgesteld dan wel geoordeeld (i) dat in het geval van de vereniging sprake is van een hechte groep personen die de overtuiging koestert dat kinderen in beginsel gebaat zijn bij seksuele intimiteit met volwassenen, (ii) dat de vereniging door de keuze van het materiaal dat zij op haar website publiceert, die overtuiging voortdurend voedt, en aldus (iii) steun geeft aan de overtuiging van haar leden dat seksuele relaties tussen kinderen en volwassenen puur en goed kunnen zijn. Dusdoende (iv) bagatelliseert de vereniging de gevaren van seksueel contact met jonge kinderen, en praat zij dergelijke contacten niet alleen goed, maar verheerlijkt ze zelfs. Dit alles samenvattend is naar het onbestreden oordeel van het hof sprake van (v) een werkzaamheid van de vereniging die een daadwerkelijke en ernstige aantasting is van het als wezenlijk ervaren beginsel dat de lichamelijke en seksuele integriteit van het kind dient te worden beschermd (zie voor dit alles hiervoor in 3.2.2 onder (a)-(c)).

3.11.2 Het gaat hier om de vraag of voldoende grond bestaat de vereniging te verbieden en te ontbinden. Niet kan worden aanvaard dat de enkele omstandigheid dat de werkzaamheid van de vereniging een bedreiging vormt voor de openbare orde, meebrengt dat zij verboden wordt verklaard en wordt ontbonden. In het concrete geval zullen de gronden die hiertoe nopen, duidelijk zwaarder moeten wegen dan de fundamentele vrijheid van vereniging.
3.11.3 In de feitelijke instanties van deze zaak is gebleken dat de vereniging de gevaren van seksueel contact met jonge kinderen bagatelliseert en dergelijke contacten verheerlijkt en propageert. Terecht is het hof (evenals de rechtbank) tot het oordeel gekomen dat deze werkzaamheid een daadwerkelijke en ernstige aantasting is van het wezenlijke beginsel dat de lichamelijke en seksuele integriteit van het kind dient te worden beschermd.

De Hoge Raad voegt hieraan nog het volgende toe. Seksueel contact van volwassenen met jonge kinderen is naar de in Nederland levende maatschappelijke opvattingen een daadwerkelijke en ernstige aantasting van de lichamelijke en seksuele integriteit van het kind, waardoor het kind grote en blijvende psychische schade kan oplopen. Bovendien behoeven juist kinderen bescherming tegenover volwassenen die handelingen als hier bedoeld verrichten, omdat zij in het algemeen door hun jeugdige leeftijd en de daarmee samenhangende kwetsbaarheid in een afhankelijke positie verkeren ten opzichte van volwassenen. Deze maatschappelijke opvattingen worden ook buiten Nederland breed gedragen, en Nederland heeft zich internationaal verplicht in dat verband maatregelen te nemen (zie hiervoor in 3.9). Hoewel in het algemeen grote terughoudendheid moet worden betracht bij het verbieden en ontbinden van een vereniging, dwingen de uitzonderlijk ernstige aard van de onderhavige gedragingen, de aard van de werkzaamheid van de vereniging – die erop is gericht bij haar leden en anderen die haar website bezoeken, eventuele drempels weg te nemen om seksueel contact met kinderen te hebben, en aldus dergelijk contact te bevorderen – en de daarmee strokende kennelijke bedoeling van haar leden, tot het oordeel dat het, bij afweging van alle betrokken rechten en belangen, in een democratische samenleving noodzakelijk is dat de vereniging wordt verboden en ontbonden in het belang van de bescherming van de gezondheid en van de rechten en vrijheden van kinderen.

3.11.4 Uit het vorenoverwogene volgt mede dat de hiervoor in 3.1 onder (i)-(iv) weergegeven verweren van de vereniging falen.
3.12 Gelet op dit alles zal de Hoge Raad, met vernietiging van de beschikking van het hof, de beschikking van de rechtbank bekrachtigen. De vereniging zal in de kosten van het hoger beroep en de cassatie worden veroordeeld. Daaraan staat niet de weg dat de vereniging door de rechtbank is ontbonden, aangezien dient te worden aangenomen dat de vereffening van haar vermogen nog niet is geëindigd (zie hiervoor in 3.3.2).

4 Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 april 2013;

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Assen van 27 juni 2012;

veroordeelt de vereniging in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van het OM begroot op …